De bouwnijverheid - arbeid, gezondheid en veiligheid in 2012. Bedrijfstakverslag

Vergelijkbare documenten
De bouwnijverheid - arbeid, gezondheid en veiligheid. Bedrijfstakverslag 2014

De bouwnijverheid - arbeid, gezondheid en veiligheid. Bedrijfstakverslag 2015

De bouwnijverheid - arbeid, gezondheid en veiligheid. Bedrijfstakverslag 2016

De bouwnijverheid - arbeid, gezondheid en veiligheid. Bedrijfstakverslag 2016

Werk veilig. Houd plezier. Kijk vooruit. Bedrijfstakverslag

De bouwnijverheid arbeid, gezondheid en veiligheid in Bedrijfstakverslag 2011

Bedrijfstakatlas 2010

Brancheportret. Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf. juni 2013

Bedrijfstakatlas 2012

Brancheportret. Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf. mei 2015

Brancheportret. Natuursteen - bedrijf. juni 2013

Brancheportret. Natuursteen - bedrijf. mei 2015

Achtergrond scores bedrijfsrapport mijnvolandis

Achtergrond scores bedrijfsrapport mijnvolandis

Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2015

DE ARBOUW-MONITOR. Analyses van de PBGO-bestanden 1989/1990, 1993/1994, 1995/1996 en 1997/1998. December

Bedrijfstakatlas 2014

MONITOR ARBEIDSONGEVALLEN IN DE BOUW Auteur: K. Afrian, MSc, Economisch Instituut voor de Bouw. Bestelcode: ISBN:

MONITOR ARBEIDSONGEVALLEN IN DE BOUW 2011

2 Arbeidsomstandigheden in Nederland

PAGO-bedrijfsrapport. PAGO-Bedrijfsrapport uitgebreid. november 2013

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Gezonde leefstijl wint langzaam terrein. Licht dalende trend van zware drinkers

1 Samenvatting 2. 2 Leeswijzer 4. 3 Beschrijving van de populatie 6

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Verbetering gezonde leefstijl stagneert

Monitor arbeidsongevallen in de bouw November 2014

BedrijfsGezondheidsIndex 2006

Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2016

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Leefstijl Nederlander niet verbeterd. Weer meer mensen met overgewicht

BedrijfsGezondheidsIndex 2008:

Samenvatting Twente. 2 van 6 Kernboodschappen Twente. Versie 2, oktober 2013

Samenvatting Losser. 2 van 5 Twentse Gezondheids Verkenning Losser. Versie 1, oktober 2013

PAGO-bedrijfsrapport. PAGO-Bedrijfsrapport standaard. november 2013

Machinist - torenkraan

De effecten van ouder worden en langer doorwerken op de gezondheid van de Nederlandse bouwvakker

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Gezondere leefstijl blijkt voor velen moeilijk haalbaar

Noord gezond en wel?

Kernboodschappen Gezondheid Almelo

Trends in arbeidsomstandigheden, 2004

BedrijfsGezondheidsIndex 2007

ANALYSE ITEMS DUURZAME INZETBAARHEID PAGO BOUWNIJVERHEID

Hoe gezond is langer doorwerken?

Kernboodschappen Gezondheid Rijssen-Holten

Kernboodschappen Gezondheid Losser

Op weg naar de speerpuntennotitie lokaal gezondheidsbeleid Boxmeer : Speerpunten voor Boxmeer?? Esther Hendriks 24 september 2009

Project Fysieke Belasting in de Bouw drs. Leo de Jong MAO Projectleider Bouw

Metaalbewerker / bankwerker

Zuidoost gezond en wel?

Kitverwerker (kitter/purder)

Kernboodschappen Gezondheid Enschede

Trends in arbeidsomstandigheden

Samenvatting Noaberkracht Dinkelland Tubbergen

ARBOBALANS 2018 Kwaliteit van de arbeid, effecten en maatregelen in Nederland

Taak Arbo >> Discussietaak Burcu Arslan 3T1A. Ergonomie. Arbozorg in de grafimedia

Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012

Ouderenmonitor Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen. Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen

Vitaliteit: van feit tot beleid. Inventariserend onderzoek

Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012

RAPPORTAGE INCIDENTENANALYSE PERIODE 2012 TOT EN MET 2015 Q2

Sportparticipatie Kinderen en jongeren

Nieuw-West gezond en wel?

Leidenincijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming

PAGO. Rapport. Persoonlijke resultaten en advies. jaar. Periodiek Arbeidsgezondheidskundig Onderzoek. Vragen? Arbouw

duurzame inzetbaarheid Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg Erasmus MC Rotterdam

Kozijnenmonteur. Het belangrijkste bouwwerk ben je zelf. Alles wat je moet weten over gezond en veilig kozijnen stellen. Informatie voor de werknemer

Samenvatting Jong; dus gezond!?

EFFECTIVITEIT VAN ARBOMAATREGELEN

Tabel 2: Aantal deelnemers enquête

Preventief Medisch Onderzoek (voorheen PAGO)

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

LOKAAL GEZONDHEIDSBELEID BERGEIJK 2017/2020

Straatmaker. Het belangrijkste bouwwerk ben je zelf. Alles wat je moet weten over gezond en veilig straten. Informatie voor de werknemer

V O LW A S S E N E N

Gezondheid en inzetbaarheid: trends en cijfers Glastuinbouw 2013

Kernboodschappen Gezondheid Haaksbergen

MEDEWERKERS VRAGENLIJST BRANCHE-RIE TECHNISCHE GROOTHANDEL

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Factsheet Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2012

INFOKAART OUDEREN EN ROKEN

Kernboodschappen Gezondheid Twenterand

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Hoge werktevredenheid geen garantie voor doorwerken tot pensioen

KOZIJNEN STELLEN. Stelt u de gezondheid. Arbouw voor gezond en veilig werken

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Kernboodschappen Gezondheid Oldenzaal

Verzorgende beroepen psychisch en fysiek zwaar belastend

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Kernboodschappen Gezondheid Dinkelland & Tubbergen

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Kernboodschappen Gezondheid Borne

Sectoraanpak Grond- Weg- en Waterbouw. Sicco Gjaltema, inspecteur Leoniek van der Vliet, Programmaleider GWW

Centrum gezond en wel?

De gevolgen van een verminderd werkvermogen voor duurzame inzetbaarheid

Crisismonitor Drechtsteden

Onderzoek. Kind en Opvoeding jaar

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Inhoud. deel i het domein arbeid en gezondheid 31. Voorwoord 1 0

Betrekken medewerkers bij de uitvoering van de RI&E.

Alcoholgebruik: omvang in de regio

PMO stand van zaken. CGC bijeenkomst Rik Menting

Transcriptie:

De bouwnijverheid - arbeid, gezondheid en veiligheid in 2012 Bedrijfstakverslag

De bouwnijverheid - arbeid, gezondheid en veiligheid in 2012 Bedrijfstakverslag Arbouw is door werkgevers- en werknemersorganisaties opgericht om de arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid te verbeteren. In het bestuur van Arbouw zijn vertegenwoordigd: Bouwend Nederland, OnderhoudNL, NOA, FNV Bouw en CNV Vakmensen. 3

Inhoud Samenvatting 6 1. Verantwoording 9 5.6 Verschil tussen sectoren 33 5.7 Leeftijd en bedrijfsgrootte 35 5.8 Trendmatige ontwikkeling 35 5.9 Beroepen top 5 37 2. Arbeidsbelasting 11 2.1 Fysieke belasting 11 2.2 Klimaat, geluid en gevaarlijke stoffen 11 2.3 Psychosociale arbeidsbelasting 11 2.4 Voorzieningen en organisatie van het werk 13 2.5 Verschillen tussen sectoren 12 2.6 Leeftijd en bedrijfsgrote 15 2.7 Trendmatige ontwikkeling 17 2.8 Beroepen top 5 19 3. Veiligheid 21 3.1 Algemeen 21 3.2 Ongevallen 21 3.3 Dodelijke ongevallen 21 3.4 Trendmatige ontwikkeling 23 3.5 Beroepen top 5 23 6. Ziekteverzuim 39 7. Duurzame inzetbaarheid 41 7.1 Algemeen 41 7.2 Het werkvermogen 41 7.3 Kans op arbeidsongeschiktheid 41 7.4 Functoneringsgesprekken en verwachtingen werknemers 43 7.5 Ouderen 45 Literatuur 48 Bijlage 49 Beroepen top 5 4. Leefstijl 25 4.1 Leefstijlsindicatoren 25 4.2 Beroepen top 5 29 5. Gezondheid 31 5.1 Klachten aan het bewegingsapparaat 31 5.2 Overige aandoeningen 31 5.3 Psychische klachten 31 5.4 Hart- en vaatziekten 33 5.5 Gezondheid algemeen 33 4 5

Samenvatting In 2012 ondergingen ca. 32.750 werknemers in de bouwnijverheid een PAGO, een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek. De bevindingen van al deze individuele onderzoeken zijn samengevat in het voorliggende rapport. Dit rapport geeft daarmee een beeld van de stand van zaken in de bedrijfstak op het gebied van arbeid, gezondheid en veiligheid. Arbeidsbelasting Het werk voor bouwplaatspersoneel wordt ook in 2012 gekenmerkt door lichamelijke inspanning. Daarnaast hebben veel werknemers op de bouwplaats klachten over lawaai, tocht, stof en kou. Het uitvoerend, technisch en administratief personeel ( -personeel) heeft meer te kampen met psychosociale arbeidsbelasting. Bijna alle werknemers kunnen beschikken over persoonlijke beschermingsmiddelen. Het gebruik ervan kan beter; veel bouwplaatsmedewerkers gebruiken geen handschoenen, gehoorof ademhalingsbescherming. De scores op arbeidsrisico s nemen toe in vergelijking met afgelopen jaren. Zo vindt driekwart van de bouwplaatsmedewerkers het werk lichamelijk inspannend. Nog nooit waren deze scores zo hoog als de afgelopen twee jaar. Mogelijk is dit een gevolg van de bewustwording over de verhoogde pensioenleeftijd en het belang om de fysieke belasting op het werk te verminderen. Ook op het gebied van psychische belasting op het werk zijn de klachten toegenomen, dat geldt voor - én bouwplaatspersoneel. De klachten op het gebied van werken onder tijdsdruk zijn de hoogste van de afgelopen tien jaar. Een gunstige trend valt daarentegen te signaleren op het gebied van regelmogelijkheden op het werk. In het algemeen vindt men het werk boeiender en kan men meer invloed op het tempo uitoefenen dan tien jaar geleden. Veiligheid De veiligheid op de bouwplaats is een belangrijk punt van aandacht. Een op de zeven bouwplaatsmedewerkers bevond zich in 2012 regelmatig in onveilige situaties en een op de twintig bouwplaatsmedewerkers heeft verzuimd als gevolg van een ongeval op de bouwplaats. De dalende trend van de afgelopen jaren met betrekking tot het aantal onveilige situaties en ongevallen lijkt zich te stabiliseren dan wel licht te stijgen. De economische crisis in de bedrijfstak kan hiervoor een verklaring zijn. Leefstijl Een onderwerp dat in toenemende belangstelling staat is de leefstijl van werknemers. Van de totale populatie in de bedrijfstak heeft 65% overgewicht en bij 16% is sprake van obesitas. De bedrijfstak scoort slechter dan de rest van Nederland. Ook wat betreft het bewegen in de vrije tijd kan er het nodige verbeteren. Meer dan tachtig procent van de werknemers in de bedrijfstak voldoet niet aan de fitheidsnorm. Beter gaat het met de overige leefstijlaspecten: het aantal rokers en drinkers van alcohol is afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren. Ook het aantal werknemers met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten is de afgelopen jaren met zo n vijf procent gedaald. Gezondheidsklachten medewerkers rapporteren méér gezondheidsklachten dan het -personeel. De meest voorkomende klachten gaan over het bewegingsapparaat, meer dan een derde van de bouwplaatsmedewerkers heeft last van deze klachten. Andere klachten betreffen de luchtwegen, huidklachten en het gehoor. De klachtenpercentages zijn absoluut gezien hoog en geven aan dat er duidelijk sprake is van een werkgerelateerde component. Wel is er sprake van een gunstige trend in de fysieke gezondheidsklachten. De afgelopen vijf jaar was er een daling van het aantal klachten aan het bewegingsapparaat. En over een periode van zeven jaar is het aantal keren dat lawaaidoofheid is vastgesteld afgenomen met bijna een kwart. Psychische klachten -werknemers rapporteren meer psychische klachten. Vijftien procent van de -medewerkers heeft vaak last van stress, dat is significant meer dan bouwplaatsmedewerkers. Een aantal jaren was er sprake van een gestage afname van de psychische klachten, maar de laatste drie jaar laten weer een licht stijgende lijn zien. De huidige economische crisis in de bedrijfstak speelt hier een rol. Het aantal werknemers dat zich zorgen maakt over de toekomst is de afgelopen vier jaar snel gestegen. Op de vraag of het werk voldoende zekerheid biedt, antwoordde 27% van de werknemers met nee, in vier jaar tijd is dit percentage verdriedubbeld. Werknemers die onvoldoende vertrouwen in de toekomst hebben, rapporteren ook meer slaapklachten en hebben vaker last van stress. Ziekteverzuim Bijna de helft van het bouwplaatspersoneel en bijna zestig procent van het -personeel heeft het afgelopen jaar niet verzuimd. Sinds 2006 hebben niet zo weinig werknemers verzuimd. In vier jaar tijd gaat het om een daling van bijna 5% voor het bouwplaatspersoneel en ruim 3% voor het -personeel. Werkvermogen en duurzame inzetbaarheid Van de totale bouwpopulatie heeft in 2012 17,5% een slecht of matig werkvermogen. -personeel beschikt over een beter werkvermogen dan personeel in vergelijkbare sectoren in Nederland. Dat geldt ook voor bouwplaatspersoneel jonger dan 30 jaar, maar met het ouder worden gaat het werkvermogen er meer op achteruit dan bij werknemers in vergelijkbare sectoren. Om gezond het pensioen te halen is het belangrijk dat er met werknemers functioneringsgesprekken worden gevoerd. De helft van de bouwplaatsmedewerkers en een kwart van het personeel heeft het afgelopen jaar geen functioneringsgesprek gehad. Minder dan één op de drie bouwplaatsmedewerkers denkt ooit nog bij een ander bedrijf te werken. Ook de meeste medewerkers denken niet dat ze in hun loopbaan nog eens bij een andere werkgever zullen werken. Sectoren Binnen de bedrijfstak vormt de burgerlijke en utiliteitsbouw (B&U) de grootste sector. Dit is de sector waar de meeste werknemers grote krachtsinspanning moeten leveren en zware lasten tillen. Het is de sector waar de meeste werknemers hebben verzuimd vanwege een ongeval op de bouwplaats. Onder het bouwplaatspersoneel worden hier de meeste gehoorklachten en werkgebonden huidallergie gemeld. De grond-, weg- en waterbouw (GWW) scoort op verschillende aspecten, zoals het werkvermogen relatief gunstig. Werknemers in deze sector hebben veel te maken met lichaamstrillingen. Men vindt meer dan elders dat goede was- en kleedruimten ontbreken. In de GWW rapporteert men het vaakst onveilige situaties; er is hier sprake van een stijgende lijn in de tijd. En dit is de sector waar de meeste werknemers kampen met (ernstig) overgewicht. De sector afbouw en onderhoud (A&O) scoort relatief ongunstig op veel aspecten. Wat betreft arbeidsrisico s gaat het om werken in een ongemakkelijke houding, het maken van repeterende bewegingen en het werken onder tijdsdruk. In deze sector worden de meeste klachten aan het bewegingsapparaat en de meeste stress- en vermoeidheidsklachten gemeld. Het is de sector met het hoogste ziekteverzuim. Leeftijd Jongeren hebben minder gezondheidsklachten dan oudere werknemers en zijn aanmerkelijk vaker fit. Ze hebben een beter werkvermogen dan in andere vergelijkbare beroepen in Nederland. Anderzijds roken en drinken ze meer dan oudere werknemers in de bedrijfstak. En jongeren overkomt vaker een ongeval op de bouwplaats; dat geldt in nog sterkere mate voor een ongeval in de vrije tijd. Verder is opvallend dat jongeren uitgaan van weinig verandering in de toekomst. De helft van de 6 7

groep twintigjarige bouwvakkers denkt dat men het huidige vak altijd zal blijven uitoefenen bij de huidige werkgever. Oudere werknemers rapporteren aanmerkelijk meer gezondheidsklachten dan jongeren. Wat betreft klachten aan het bewegingsapparaat is er in de bedrijfstak sprake van een duidelijk leeftijdsgebonden problematiek. Op andere aspecten is er echter geen sprake van verslechtering met het ouder worden, bijvoorbeeld op het gebied van ongevallen of ziekteverzuim. In de leeftijdscategorie van 30 tot 50 jaar is leefstijl een belangrijk aandachtspunt. Van het -personeel rapporteert deze groep de meeste stressklachten. 1. Verantwoording Arbouw is opgericht door werkgevers- en werknemersorganisaties in de bouwnijverheid als het kennis- en serviceinstituut op het gebied van gezondheid en veiligheid. Vanuit deze verantwoordelijkheid monitort Arbouw de ontwikkelingen op het terrein van arbeidsbelasting, veiligheid, leefstijl, gezondheid, ziekteverzuim, beroepsziekten en arbeidsongeschiktheid van werknemers die vallen onder de CAO Bouwnijverheid, de CAO Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, de CAO Afbouw en de CAO Natuursteenbedrijf. In 2012 werkten er 166.000 werknemers in deze verschillende sectoren. De monitoring vindt voor een belangrijk deel plaats op basis van de gegevens die worden verkregen bij het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO). Het PAGO bestaat uit de beantwoording van een vragenlijst, een biometrisch onderzoek, een lichamelijk onderzoek en een adviesgesprek. In 2012 hebben 32.750 werknemers in de bedrijfstak aan een PAGO deelgenomen. De gegevens die bij het PAGO zijn verzameld, worden geanonimiseerd opgeslagen in een database van Arbouw. Daar waar in dit rapport geen bronvermelding is opgenomen, zijn gegevens afkomstig uit de PAGO-database. In die gevallen waar een oordeel wordt geveld (over bijvoorbeeld de zwaarte van het werk of de gezondheid), gaat het om een beoordeling van de werknemer zelf. Daar waar biometrische gegevens worden gepresenteerd (bijvoorbeeld over overgewicht), is dit het resultaat van metingen die tijdens het PAGO zijn afgenomen. Zie voor meer informatie over het PAGO in de bouw www.arbouw.nl. Daarnaast wordt er in opdracht van Arbouw onderzoek uitgevoerd naar gezondheid en veiligheid en verzamelt Arbouw gegevens van andere instanties. Dit geheel wordt samengevoegd in het voorliggende rapport. Dit rapport geeft daarmee een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van arbeid, gezondheid en veiligheid in de bedrijfstak. Het biedt de gelegenheid aan werkgevers- en werknemersorganisaties, ondernemingen, ondernemingsraden en andere betrokkenen om verder arbobeleid te ontwikkelen. 8 9

Figuur 1 Fysieke belasting, -personeel - personeel, Jaar 2012 Grote krachtsinspanning uitoefenen 2. Arbeidsbelasting Zware lasten tillen, duwen, trekken of dragen Repeterende bewegingen In ongemakkelijke houding werken Langdurig geknield of gehurkt werken Langdurig staan Regelmatig bukken Hand-armtrillingen Lichaamstrillingen of schokken Lichamelijk inspannend werk 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% Figuur 2 Klimaat, geluid en gevaarlijke stoffen, -personeel - personeel, Jaar 2012 Koude Warmte Temperatuurwisselingen Tocht Onvoldoende licht en/of verlichting Lawaaioverlast Chemische middelen Damp of gas Rook Stof 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% Figuur 3 Psychosociale arbeidsbelasting, -personeel - personeel, Jaar 2012 Werken onder tijdsdruk Te veel werk Geestelijk inspannend werk Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren Geen invloed op het werktempo Werk meestal niet boeiend Geen plezier in het werk 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% -personeel (N=10.335) -personeel (significant meer) -personeel (significant minder) personeel (N=22.415) Werken in de bouwnijverheid is fysiek inspannende arbeid, die veelal plaatsvindt op locatie waarbij weersomstandigheden een belangrijke rol spelen en gevaarlijke stoffen kunnen vrijkomen. De psychische kanten van het werk zijn in de bedrijfstak vooral belastend voor uitvoerders en technischadministratief personeel. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid. In de weergave van de resultaten wordt veelal een onderscheid gemaakt tussen de beoordeling van het bouwplaatspersoneel (N=22.415) en van het -personeel (N=10.335). 2.1 Fysieke belasting De fysieke belasting is samengevat in figuur 1. De beoordeling van het bouwplaatspersoneel wordt vergeleken met het personeel. De helft van het bouwplaatspersoneel moet vaak zware lasten tillen, duwen, trekken of dragen. Vier van de tien bouwplaatsmedewerkers moeten vaak grote krachtsinspanning uitoefenen. Ruim een kwart van het bouwplaatspersoneel heeft in het werk te maken met repeterende bewegingen. De werkhouding is een ander punt van aandacht. Het gaat dan om het werken in een ongemakkelijke houding, langdurig geknield of gehurkt werken of langdurig in dezelfde houding werken. Bijna zestig procent van het bouwplaatspersoneel ervaart op minimaal één aspect hinder van de werkhouding. Ongeveer een op de vijf bouwplaatsmedewerkers heeft een klacht over trillingen. Onderscheid wordt gemaakt naar hand-armtrillingen als gevolg van gereedschap, en naar lichaamstrillingen of schokken door het werken in een cabine of op een machine. Driekwart van het bouwplaatspersoneel beoordeelt het eigen werk als lichamelijk inspannend. Van het -personeel beoordeelt een op de tien werknemers het werk als lichamelijk inspannend. Binnen deze groep beoordelen de uitvoerders het werk vaker als lichamelijk inspannend dan het technisch en administratief personeel. 2.2 Klimaat, geluid en gevaarlijke stoffen De belangrijkste omgevingsfactoren in de bedrijfstak staan vermeld in figuur 2. Ruim eenderde van de bouwplaatsmedewerkers heeft op het werk te maken met koude, temperatuurswisselingen en tocht. Ruim een kwart van de bouwplaatsmedewerkers ervaart in het werk hinder van warmte. Meer dan veertig procent van het bouwplaatspersoneel heeft te maken met lawaaioverlast. Iets minder dan één op de tien medewerkers op de bouwplaats heeft op het werk te maken met chemische middelen. En meer dan de helft, bijna zestig procent van het bouwplaatspersoneel heeft hinder van stof op het werk. Over de hele linie wordt het -personeel minder met deze omgevingsfactoren geconfronteerd. Binnen het -personeel hebben de uitvoerders hier weer relatief het meest mee te maken. Zo heeft een kwart van de uitvoerders te maken met stof op het werk en met temperatuurwisselingen. 2.3 Psychosociale arbeidsbelasting Naast de fysieke arbeidsomstandigheden en de omgevingsfactoren zijn zaken als werktempo, werkhoeveelheid en welzijn van belang. In figuur 3 zijn verschillende aspecten van de psychosociale arbeidsbelasting weergegeven. Daar waar we in de figuren 1 en 2 zagen dat -personeel minder wordt blootgesteld aan risico s, ligt dat op dit vlak anders. Klachten over werken onder tijdsdruk en over de hoeveelheid werk komen meer voor onder - dan onder bouwplaatspersoneel. Zeventig procent van het personeel werkt onder tijdsdruk tegenover ruim veertig procent van het personeel op de bouwplaats. Binnen de groep personeel ervaren uitvoerders en stafpersoneel/bouwtechnici vaker het werk als geestelijk inspannend en ondervinden de meeste tijdsdruk. Bij psychosociale risico s speelt zelf invloed kunnen uitoefenen op de uitvoering van het werk een rol. Als werknemers meer regelmogelijkheden hebben, leidt een hoge werkdruk minder 10 11

Figuur 4 Voorzieningen en organisatie van het werk, -personeel - personeel, Jaar 2012 Geen goede sanitaire voorzieningen Geen goede schaftruimte Geen goede was- en kleedruimten Geen persoonlijke beschermingsmiddelen Gebruikt geen gehoorbeschermers (% alleen voor mensen die last hebben van lawaaioverlast) personeel (N=10.335) personeel (significant minder) personeel (significant meer) personeel (N=22.415) Gebruikt geen ademhalingbeschermingsmiddelen Gebruikt geen handschoenen Werk niet goed georganiseerd Onvoldoende werkinstructie Onvoldoende ondersteuning in het werk Figuur 5 Fysieke belasting, medewerkers sectoren, Jaar 2012 personeel B&U (N=12.187) personeel GWW (N=4.883) personeel A&O (N=4.148) Grote krachtsinspanning uitoefenen Zware lasten tillen, duwen, trekken of dragen Repeterende bewegingen In ongemakkelijke houding werken Lichaamstrillingen of schokken Hand-armtrillingen Lichamelijk inspannend werk 0% 20% 40% 60% 80% 100% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% snel tot klachten en verzuim. Ook als werknemers het werk boeiend en plezierig vinden, zijn ze beter in staat onder een hoog werktempo te blijven werken. Deze factoren zijn ook weergegeven in figuur 3. Het -personeel scoort hierop gunstiger dan het bouwplaatspersoneel. Zo heeft een op de acht -werknemers geen invloed op het werktempo; onder het bouwplaatspersoneel is dat bijna twee keer zoveel. personeel vindt het werk vaker niet boeiend. Wat betreft geen plezier in het werk ontlopen beide beroepsgroepen elkaar weinig. Slechts drie à vier procent heeft geen plezier in het werk. 2.4 Voorzieningen en organisatie van het werk Naast de belastende factoren in de arbeid is van belang welke voorzieningen beschikbaar zijn om het werk goed uit te voeren en de wijze waarop het werk is georganiseerd. Figuur 4 geeft een beeld. Meer dan een derde van het bouwplaatspersoneel zegt dat er geen goede was- en kleedruimten aanwezig zijn, een op de tien van deze groep vindt dat goede sanitaire voorzieningen ontbreken op de bouwplaats en een iets kleiner percentage is deze mening toegedaan over de schaftruimte. Belangrijk is verder de beschikbaarheid en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Van het bouwplaatspersoneel zegt slechts 2% niet te beschikken over de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM). Onder het -personeel is dat percentage ruim drie keer zo hoog (6,7%). Aangenomen mag worden dat het bij deze laatste groep gaat om personeel dat slechts incidenteel op de bouwplaats aanwezig is. Ook van belang is het daadwerkelijk gebruik van de verstrekte PBM. Ruim één op de drie bouw-plaatsmedewerkers gebruikt niet altijd ademhalingsbeschermingsmiddelen bij blootstelling aan stof of chemische middelen. Bijna één op de vijf bouwplaatsmedewerkers die op het werk te maken heeft met lawaaioverlast, gebruikt geen gehoorbeschermingsmiddelen. Van de bouwplaatsmedewerkers met een werkgebonden huidaandoening gebruikt 16% geen handschoenen tijdens het werk. Naast de aanwezigheid van voorzieningen op het werk en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen is ook de aanwezigheid en het gebruik van hulpmiddelen van belang, bijvoorbeeld om de fysieke belasting te verminderen. Omdat het gaat om specifieke (til)hulpmiddelen worden hierover geen vragen gesteld bij het PAGO. In het kader van de campagne Lichter Werk(t) van Arbouw is door het AMC voor negen beroepen geïnventariseerd in welke mate tilhulpmiddelen worden gebruikt. In deze negen beroepen worden door de meerderheid van de werknemers hulpmiddelen gebruikt. Percentages variëren van zeventig procent voor het gebruik van horizontaal transport tot ruim vijftig procent voor het plaatsen en aanbrengen van materialen. De meest genoemde reden om hulpmiddelen niet te gebruiken is dat ze niet aanwezig waren op de bouwplaats. (Boschman, Van der Molen, Frings-Dresen, 2013). Ongeveer een op de negen bouwplaatsmedewerkers vindt dat het werk niet goed is georganiseerd. Een vergelijkbaar aantal oordeelt dat er onvoldoende werkinstructie wordt gegeven en dat men onvoldoende ondersteuning krijgt voor het werk. Het personeel is minder vaker van mening dat het werk niet goed georganiseerd is, maar over de werkinstructie en ondersteuning is het oordeel vergelijkbaar met het bouwplaatspersoneel. 2.5 Verschillen tussen sectoren In de bedrijfstak onderscheiden we drie grote sectoren: burgerlijke en utiliteitsbouw (kortweg B&U), grond-, wegen waterbouw (GWW) en afbouw en onderhoud (A&O). De arbeidsomstandigheden verschillen niet wezenlijk tussen deze drie sectoren, maar er zijn wel belangrijke accenten. In Figuur 5 wordt een vergelijking gemaakt van de lichamelijke belasting tussen de drie sectoren. In alle sectoren is sprake van aanzienlijke groepen werknemers die lichamelijk belastend werk doen. Maar er zijn ook accentverschillen. Te zien valt dat de lichamelijke belasting op een verschillende manier tot uitdrukking komt. In de GWW hebben werknemers meer dan in de andere sectoren te maken met trillingen. Een op de vijf werknemers in de GWW ondervindt hinder van lichaamstrillingen of schokken. In de burgerlijke- en utiliteitsbouw zeggen de meeste werknemers dat ze in het werk grote krachtsinspanning moeten uitoefenen. Ook vinden meer werknemers dat ze zware lasten 12 13

Figuur 6 Fysische factoren, medewerkers sectoren, Jaar 2012 Koude Warmte Tocht Lawaai overlast Chemische middelen Damp of gas Stof Werken onder tijdsdruk Te veel werk Geestelijk inspannend werk Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren Geen invloed op het werktempo Werk meestal niet boeiend Geen plezier in werk 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% Figuur 7 Psychosociale arbeidsbelasting, medewerkers sectoren, Jaar 2012 personeel B&U (N=12.187) personeel GWW (N=4.883) personeel A&O (N=4.148) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% moeten tillen, duwen of dragen. In de A&O oordeelt men het vaakst dat het werk lichamelijk inspannend is. Hier worden meer repeterende bewegingen gedaan. Men moet vaker in een ongemakkelijke houding werken. Ook op andere vragen met betrekking tot werkhouding (zoals langdurig geknield of gehurkt werken) scoort men in A&O vaker negatief. Figuur 6 maakt een vergelijking tussen de drie sectoren of het vlak van fysische factoren. Ook hier zien we een overeenkomstig patroon. Zo ondervindt men in alle sectoren hinder van stof en hebben grote groepen werknemers te maken met lawaaioverlast. In alle sectoren hebben één op de vijf werknemers hinder van warmte. Maar er zijn ook verschillen. In A&O heeft men meer dan in andere sectoren te maken met chemische middelen en met temperatuurswisselingen. Meer dan de helft van de werknemers in A&O heeft in het werk hinder van stof. In de GWW hebben meer werknemers te maken met lawaaioverlast. Naar verhouding ervaart men in deze sector vaker hinder van damp of nevel en rook. In de B&U is er veel sprake van lawaaioverlast en hebben veel werknemers te maken met stof. Figuur 7 maakt een vergelijking van de drie sectoren voor de psychosociale arbeidsbelasting. Ook hier zien we weer veel overeenkomsten. Zo werkt de helft van de werknemers in de drie sectoren geregeld onder tijdsdruk. Ongeveer veertig procent in alle sectoren is van mening dat men te veel werk te doen heeft. In de sector A&O zeggen werknemers vaker dat het werk meestal niet boeiend is en dat men geen plezier in het werk heeft. Hier oordeelt men vaker dat men geen invloed op het werktempo heeft. In de GWW zijn meer werknemers van mening dat het werk geestelijk erg inspannend is. Wat betreft de voorzieningen zegt het bouwplaatspersoneel in de GWW-sector het vaakst dat er geen goede was- en kleedruimten zijn. In deze sector ontbreken vaker goede sanitaire voorzieningen. Over de organisatie van het werk is men het minst te spreken in de A&O-sector. Meer dan in andere sectoren ervaart men onvoldoende ondersteuning in het werk, men vindt het werk niet goed georganiseerd en beoordeelt de werkinstructie als onvoldoende. In deze sector zeggen relatief de meeste bouwplaatsmedewerkers (namelijk 3%) dat ze niet beschikken over de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen. 2.6 Leeftijd en bedrijfsgrootte Er zijn opmerkelijke verschillen tussen leeftijdscategorieën hoe men de arbeidsbelasting ervaart. Van het bouwplaatspersoneel zegt de categorie 20 tot 29 jaar het vaakst dat men in het werk grote krachtsinspanning moet uitoefenen en zware lasten moet tillen, duwen en trekken. Deze categorie betitelt het werk het meest als lichamelijk inspannend. Naarmate men ouder wordt, wordt het werk als minder lichamelijk belastend ervaren. Zo zegt 62% van de groep 20-24 jarigen dat men vaak zware lasten moet tillen, terwijl dit van de groep van 55 jaar en ouder 44% is. Dat is nog steeds een zeer grote groep, maar wel een derde minder dan onder de twintigers. Er zijn verschillende verklaringen voor deze bevinding. Allereerst zal het zijn dat op de bouwplaats de jongeren voor het zware werk opdraaien. Er wordt al rekening gehouden met minder belastbaarheid van oudere werknemers. Een tweede verklaring is dat oudere werknemers zich een bepaalde routine en ervaring in het werk eigen hebben gemaakt, terwijl jongeren meer onbesuisd te werk gaan. Ouderen zullen meer hulpmiddelen gebruiken of weten anderszins hoe men het werk minder lichamelijk belastend maakt. De derde verklaring ten slotte is dat er een selectie plaatsvindt onder het bouwplaatspersoneel. Alleen de sterke werknemers blijven over, want werknemers met klachten aan het bewegingsapparaat verdwijnen uit de bedrijfstak. Als het gaat om het werken in een ongemakkelijke houding zien we geen groot verschil tussen leeftijdscategorieën. Opvallend is dat ouder bouwplaatspersoneel méér dan jongeren zich kritisch uitlaten over de organisatie van het werk en de ondersteuning op het werk. Terwijl van de werknemers jonger dan twintig jaar maar 3% zegt dat men onvoldoende werkinstructie krijgt, loopt dat percentage bij de werknemers ouder dan 55 jaar op tot 13%. Te verwachten zou zijn dat jongeren meer instructie nodig hebben dan oudere werknemers. Ook voor deze bevinding kunnen meerdere verklaringen worden gegeven. De eerste verklaring is dat jongeren inderdaad voldoende 14 15

Figuur 8 Werk is lichamelijk inspannend, 1989-2012 Figuur 9 Psychosociale belasting, 1989-2012 Werkt onder tijdsdruk Werk is geestelijk erg inspannend Werkt onder tijdsdruk Werk is geestelijk erg inspannend 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 89/90 93/94 95/96 97/98 99/00 02/03 05/06 07/08 09/10 11/12 89/90 93/94 95/96 97/98 99/00 02/03 05/06 07/08 09/10 11/12 ondersteuning en instructie krijgen en dat ouderen worden vergeten. De tweede verklaring is dat oudere werknemers een scherper oordeel kunnen vellen over de organisatie, de instructie en ondersteuning op het werk en daardoor kritischer zijn op gebreken. Er zijn ook verschillen tussen werknemers die werken in grote en kleine bedrijven. In kleine bedrijven is de fysieke belasting ongunstiger dan in grote bouwbedrijven. Het verschil in beoordeling tussen kleine en grote bedrijven is soms meer dan tien procent. Hierbij is gecorrigeerd voor het feit dat in kleine bedrijven minder -personeel werkzaam is. Het gaat dan zowel om het tillen van zware lasten als het werken in ongemakkelijke houdingen. Een reden hiervoor is dat er in kleine bedrijven minder hulpmiddelen aanwezig zijn die het werk lichter maken. Een andere reden is dat in kleine bedrijven het werk vaker niet goed georganiseerd is en dat men onvoldoende ondersteuning ervaart. Van het bouwplaatspersoneel in kleine bedrijven is anderhalf tot bijna twee keer zoveel deze mening toegedaan dan in grote bedrijven. Verder is er in kleine bedrijven minder vaak sprake van een goede schaftruimte en ontbreken goede was- en kleedruimten. Terwijl in grote bedrijven bijna een kwart vindt dat er geen goede was- en kleedruimte aanwezig is, geldt dat in kleine bedrijven voor bijna de helft van het bouwplaatspersoneel. 2.7 Trendmatige ontwikkeling Voor verschillende aspecten van de arbeidsomstandigheden is het mogelijk een trend van de afgelopen jaren weer te geven. Figuur 8 geeft een overzicht van het percentage werknemers dat zegt dat het werk lichamelijk inspannend is sinds 1989. In de figuur 8 valt te zien dat over een periode van bijna vijfentwintig jaar er een stijging is geweest van het percentage bouwplaatsmedewerkers dat het werk als lichamelijk belastend ervaart. Dat is bijzonder omdat door toename van hulpmiddelen, moderne technieken en materialen het werk als minder belastend zou moeten worden ervaren. De veroudering van de bouwpopulatie is hiervoor geen afdoende verklaring. Zoals we in de vorige paragraaf zagen ervaren oudere werknemers hun werk vaker als minder inspannend dan hun jongere collega s. Een verklaring is dat werknemers op de bouwplaats zich meer bewust zijn van het belang van de lichamelijke belasting in het streven om gezond de pensioenleeftijd te bereiken. Een andere verklaring is dat het gebruik van nieuwe technieken voor de afzonderlijke handelingen minder fysiek belastend zijn, maar ook heeft geleid tot verhoging van de productiviteit en de snelheid van werken. De combinatie van deze twee ontwikkelingen kan per saldo leiden tot een verhoging van de ervaren lichamelijke belasting. Bij het -personeel is er de afgelopen jaren sprake van een duidelijke daling op dit aspect. Het percentage -werknemers dat het werk lichamelijk inspannend vindt was elf jaar gelden nog een derde hoger. Figuur 9 geeft de trend sinds 1989 in de beantwoording van de vraag of het werk onder tijdsdruk plaatsvindt en of men het werk als geestelijk belastend ervaart. Te zien valt dat in het eind van de jaren negentig een hoog percentage van het -personeel meent dat er sprake was van geestelijk inspannend werk en van werken onder tijdsdruk. Daarna volgde een periode dat de psychosociale belasting afneemt, maar sinds halverwege het vorige decennium is er weer een stijgende lijn. In 2012 hebben we het hoogste percentage van het -personeel sinds de jaren negentig dat zegt te werken onder tijdsdruk en dat zegt dat er sprake is van geestelijk inspannend werk. In figuur 3 was al te zien dat bouwplaatspersoneel minder klachten heeft over de psychosociale kanten van het werk. Overigens zijn er meer bouwplaatsmedewerkers die onder tijdsdruk werken dan die het werk als geestelijk inspannend beoordelen. Net als onder het -personeel zien we onder de bouwplaatsmedewerkers de laatste jaren een stijging van de psychosociale arbeidsbelasting. In 2012 zijn deze percentages de hoogste sinds de afgelopen tien jaar. De hoge psychosociale arbeidsbelasting van de afgelopen jaren komt op het eerste gezicht wat vreemd over in het licht van de economische crisis. De verklaring is dat er weliswaar minder werk is voor de gehele bedrijfstak, maar dat door kostenbesparing voor de individuele medewerkers de tijdsdruk is toegenomen. Zo is sinds 2007 en 2008 (de jaren van hoogconjunctuur in de sector) het percentage werknemers dat 16 17

Figuur 10 Psychosociale belasting, 2002-2012 : Werk meestal niet boeiend : Geen invloed op het werktempo : Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren : Werk meestal niet boeiend : Geen invloed op het werktempo : Kan niet zelf beslissen hoe het werk uit te voeren 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 zegt er is te veel werk te doen met minder dan een procentpunt afgenomen. Figuur 10 Wat betreft andere aspecten met betrekking tot de inhoud van het werk is de trend daarentegen positief. Nog nooit hebben zo weinig bouwplaatsmedewerkers het werk als meestal niet boeiend betiteld. Tien jaar geleden vond één op de zes bouwplaatsmedewerkers het werk niet boeiend, in 2012 is dat gedaald tot één op de negen. Ook onder het -personeel vindt men het werk meer boeiend dan jaren geleden. Ook de regelmogelijkheden van het bouwplaatspersoneel laten een gunstige trend zien. Meer bouwplaatsmedewerkers hebben invloed op het werktempo en kunnen zelf beslissen hoe het werk wordt uitgevoerd. Het -personeel beschikt vanouds over meer regelmogelijkheden; de trend vertoont een stabiele lijn. in de verschillende sectoren. Wegmarkeerders kunnen het minst zelf beslissingen nemen over de uitvoering van het werk. Rietdekkers zijn het vaakst van mening dat de goede was- en kleedruimte ontbreken. Dat het werk niet goed is georganiseerd, valt veel te horen bij natuursteenbewerkers. Al deze beroepen kwamen in voorgaande jaren al regelmatig in de top 5 voor. Figuur 11 geeft een beeld van de ontwikkeling van klachten over lawaai, hinder van stof en hinder van lichaamstrillingen of schokken. Het bouwplaatspersoneel heeft nog steeds veel klachten over stof. Deze nemen niet af ondanks de publiciteit en Figuur 11 Lawaai, trillingen en stof, 1989-2012 60% 50% 40% aandacht die de afgelopen jaren aan kwartsstof is gegeven. De klachten over lawaai zijn over de jaren heen continu gestegen. De klachten over trillingen onder het bouwplaatspersoneel zijn tot 2000 gestegen, daarna is er sprake van afname maar sinds tien jaar is er weer een stijging. Voor het -personeel zijn de percentages in absolute zin lager. Hier is evenmin sprake van een stijgende trend. lawaai stof trillingen Lawaai Stof trillingen/schokken 30% 20% 10% 0% 89/90 93/94 95/96 97/98 99/00 02/03 05/06 07/08 09/10 11/12 2.8 Beroepen top 5 Door de grote schakering aan werksituaties en functies in de bouwnijverheid is het van belang een indruk te hebben welke beroepen het meeste te maken hebben met zware arbeidsomstandigheden. In de bijlage staan de top 5 beroepen per aspect. Zo is te zien dat de glaszetter het vaakst zegt dat het werk grote krachtsinspanning vereist. De sloper en de betonreparateur hebben het meest te maken met lichaamstrillingen. De betonboorder staat bovenaan de top 5 beroepen met de meeste hinder van lawaai. Het is niet verrassend dat de beroepen met geestelijk inspannend werk zich bevinden in de -sfeer. Het meest last van tijdsdruk hebben de uitvoerders 18 19

Figuur 12 Onveiligheid, -personeel - personeel, Jaar 2012 Onveilige situaties 3. Veiligheid Onvoldoende technische en organisatorische veiligheidsmaatregelen -personeel (N=10.335) -personeel (significant minder) -personeel (significant meer) personeel (N=22.415) Figuur 13 Onveiligheid, medewerkers sectoren, Jaar 2012 Onveilige situaties Onvoldoende technische en organisatorische veiligheidsmaatregelen personeel B&U (N=12.187) personeel GWW (N=4.883) personeel A&O (N=4.148) Veiligheid is niet in orde Veiligheid is niet in orde Figuur 14 Ongeval, -personeel - personeel, Jaar 2012 -personeel (N=10.335) -personeel (significant minder) -personeel (significant meer) personeel (N=22.415) Afgelopen jaar verzuimd wegens ongeval Ongeval op de bouwplaats Ongeval in vrije tijd Ongeval tijdens woon-werkverkeer Verkeersongeval tijdens werktijd 0% 5% 10% 15% 20% 0% 5% 10% 15% 20% 0% 2% 4% 6% 8% 10% Figuur 15 vergelijk ongeval vrije tijd - bouwplaatspersoneel in zeven leeftijdsgroepen jaar 2012 Ongeval in vrije tijd Ongeval op bouwplaats 15-19 jaar 20-24 jaar 30-34 jaar 35-44 jaar 25-29 jaar 45-54 jaar 55 jaar en ouder 0% 2% 4% 6% 8% 10% 12% 14% 3.1 Algemeen Terwijl zware arbeidsbelasting vaak pas na jaren gevolgen heeft, kan een onveilige werksituatie direct dramatische consequenties hebben. Verhoging van de veiligheid is een belangrijk doel van sociale partners in de bouwnijverheid, omdat onveilige situaties niet alleen persoonlijke ellende maar ook materiaalkosten en imagoschade voor de onderneming met zich mee brengen. Arbouw geeft jaarlijks de Monitor arbeidsongevallen in de bouwnijverheid uit, die een verdere verdieping geeft van de aard van de ongevallen, oorzaken en gevolgen van ongevallen. Figuur 12 geeft een algemene beoordeling van de veiligheid in de bedrijfstak. Van het bouwplaatspersoneel bevindt een op de zeven werknemers zich regelmatig in onveilige situaties. Iets meer dan een op de twintig bouwplaatsmedewerkers vindt dat er over het algemeen onvoldoende technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen voor een veilige werksituatie. Ongeveer evenveel bouwplaatsmedewerkers komen tot het oordeel dat het niet in orde is met de veiligheid. In de GWW-sector zeggen bouwplaatsmedewerkers het meest dat ze zich regelmatig in onveilige situaties bevinden. Technische en organisatorische maatregelen worden volgens het bouwplaatspersoneel het minst in de A&O-sector getroffen (figuur 13). 3.2 Ongevallen Van de bouwplaatsmedewerkers heeft 8,0% het afgelopen jaar verzuimd als gevolg van een ongeval, van het -personeel is dat slechts 2,9%. Het wekt geen verbazing dat bouwplaatsmedewerkers ook vaker een ongeval hebben op de bouwplaats (4,4% tegenover 0,6% van het -personeel). Maar bouwplaatsmedewerkers hebben ook vaker een ongeval in vrije tijd dan -personeel (3,3% tegenover 1,9%). Niet geheel duidelijk is wat de verklaring is voor het groter aantal ongevallen in de vrije tijd. Mogelijk is het bouwplaatspersoneel ook in de vrije tijd bezig met bouwwerkzaamheden en krijgt daarbij een ongeval. Zie figuur 14. In de Monitor arbeidsongevallen in de bouwnijverheid wordt ook ingegaan op oorzaken van ongevallen. In de Monitor valt te zien dat in 2012 14% van alle ongevallen in de bedrijfstak veroorzaakt wordt door een vallend voorwerp. Niet eerder was dit percentage zo hoog. In vergelijking met eerdere jaren is er een afname van ongevallen als gevolg van een val van minder dan 2,5m hoogte. Leeftijd is een belangrijke factor als het gaat om de kans op een ongeval. Jongeren tot 25 jaar hebben meer kans op arbeidsongevallen dan ouderen. Een belangrijke reden is dat de risicoperceptie van jongeren nog niet goed is ontwikkeld. Figuur 15 geeft een beeld. Opvallend is dat jongeren ook veel meer ongevallen in de vrije tijd krijgen. medewerkers jonger dan 20 jaar overkomt ruim zes keer zo vaak een ongeval in de vrije tijd dan bouwplaatsmedewerkers van 55 jaar en ouder 3.3 Dodelijke ongevallen Dodelijke arbeidsongevallen worden in Nederland op verschillende manieren geregistreerd. Arbouw vraagt jaarlijks een opgave bij verzekeraars van collectieve ongevallenverzekeringen voor werknemers. Maar alle dodelijke ongevallen op de bouwplaats dienen ook gemeld te worden bij de Inspectie SZW (voorheen de Arbeidsinspectie). De Inspectie SZW hanteert daarbij voor de definitie van de bouw de indeling van de Kamer van Koophandel, waardoor bijvoorbeeld ook de dodelijke ongevallen in de installatiebranche worden meegeteld. Andere belangrijke groepen die de Inspectie SZW meetelt zijn zzpers en buitenlandse arbeidskrachten. Hierdoor verschilt het jaarlijks aantal dodelijke ongevallen in de bouwnijverheid van de verzekeraars nogal met het overzicht van de Inspectie SZW. Een overzicht geeft figuur 16 (zie pag. 21) waarbij een duidelijk verschil blijkt tussen de opgave van de verschillende instanties. 20 21

Figuur 16 Aantal dodelijke arbeidsongevallen bij werknemers 1998-2012 (volgens opgave verzekeraars van de collectieve ongevallenverzekeringen en de cijfers van I SZW) Opgaaf verzekeraars van de collectieve ongevallenverzekering Cijfers van I SZW Figuur 17 Onveiligheid bouwplaatspersoneel, 2005-2012 Onveilige situaties Veiligheid is niet in orde Onvoldoende technische en organische veiligheidsmaatregelen Ongeval op de bouwplaats 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 16% 15% 14% 13% 12% 11% 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% Figuur 18 Onveiligheid bouwplaatspersoneel GWW, 2005-2012 Onveilige situaties Veiligheid is niet in orde Onvoldoende technische en organische veiligheidsmaatregelen Ongeval op de bouwplaats 18% 17% 16% 15% 14% 13% 12% 11% 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 3.4 Trendmatige ontwikkeling In de periode 2005 2010 nam het gevoel van veiligheid toe in de bedrijfstak. Het percentage bouwplaatspersoneel dat zei dat de veiligheid niet in orde was daalde van 8,6% naar 5,9%. De afgelopen twee jaar is de daling gestopt en is er sprake van stabilisatie. Het percentage bouwplaatspersoneel dat spreekt over onveilige situaties, onvoldoende veiligheidsmaatregelen en dat de veiligheid niet in orde is blijft stabiel. Het percentage ongevallen op de bouwplaats neemt niet verder af. Figuur 17 geeft een overzicht van de trendmatige ontwikkeling. De ontwikkeling verschilt per sector. In de A&O-sector ervaart het bouwplaatspersoneel dat onveilige situaties afnemen. Het aantal ongevallen op de bouwplaats is het laagst sinds acht jaar. In de B&U-sector is sprake van stabilisatie. In de GWW-sector is het aantal ongevallen historisch laag. Figuur 18. Als verklaring voor het stagneren van de trend naar meer veiligheid en minder ongevallen ligt het voor de hand te wijzen op de economische situatie. Als gevolg van de economische crisis in de bedrijfstak moeten de kosten naar beneden: dat betekent minder personeel en minder geld voor (veiligheids)voorzieningen. 3.5 Beroepen top 5 Als het gaat om onveilige werksituaties, dan is de wegmarkeerder al jaren duidelijk koploper. Van alle wegmarkeerders beoordeelt twee derde zijn werksituatie onveilig. Dat is in lijn met het gemiddelde van deze beroepsgroep over de afgelopen vijf jaar. Ook de asfaltwerker/asfaltwegenbouwer staat al jarenlang hoog in deze top 5. Langsrijdend verkeer wordt dus als een zeer onveilige situatie ervaren. Bij de overige beroepen heeft de veiligheid te maken met het werken op (grote) hoogte. De beroepen met de hoogste percentages arbeidsongevallen in 2012 zijn de glaszetter, heier, rietdekker en de betonboorder/ -zager en funderingswerker kleine machines. Dit zijn beroepen waarbij valgevaar en/of veiligheid van machines en materieel belangrijke risicofactoren zijn. De kans op een arbeidsongeval is voor deze beroepen top 5 ruim tweemaal zo hoog als gemiddeld voor het bouwplaatspersoneel. Verdere informatie over veiligheid en arbeidsongevallen in 2012 is te vinden in de Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2012. In dit Arbouw-rapport wordt dieper ingegaan op de aard van de ongevallen en de aard van het letsel, de gevolgen van het ongeval en implicaties voor beleid. 22 23

Figuur 19 Leefstijl, -personeel - personeel, Jaar 2012 Voldoet niet aan bewegingsnorm 4. Leefstijl -personeel (N=10.335) -personeel (significant minder) -personeel (significant meer) personeel (N=22.415) Voldoet niet aan fitheidsnorm Overgewicht Ernstig overgewicht Rokers Zware rokers Bovenmatig drinken 0% 20% 40% 60% 80% 100% Een onderwerp dat zich de afgelopen jaren in toenemende belangstelling mag verheugen is leefstijl. Een ongezonde leefstijl en overgewicht zijn belangrijke risicofactoren voor de gezondheid. Mensen met overgewicht of obesitas (ernstig overgewicht) sterven eerder en hebben een groter risico op het krijgen van chronische aandoeningen zoals diabetes type 2, kanker, hart- en vaatziekten en aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Verder hebben overgewicht en obesitas ook allerlei negatieve arbeidsgebonden effecten, zoals verminderde productiviteit, een hoger ziekteverzuim en een toename van langdurige arbeidsongeschiktheid. De prognoses zijn dat overgewicht en obesitas de komende jaren nog sterk zullen toenemen. De WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) voorspelt dat 25% van de volwassen Nederlandse bevolking een ernstig overgewicht zal hebben in 2025. Nu is dat nog 12%. Werknemers met ernstig overgewicht (een BMI hoger dan 30) verzuimen gemiddeld veertien dagen per jaar meer dan werknemers met een normaal gewicht. Ook hun verzuimfrequentie ligt hoger. Deze verschillen zijn groter wanneer men niet regelmatig sport beoefent. Een actief beleid gericht op een gezonde leefstijl en het terugdringen van overgewicht en met name ernstig overgewicht, is dus niet alleen om gezondheidsredenen wenselijk, maar ook vanuit het oogpunt van bedrijfsrendement. 4.1 Leefstijlindicatoren Figuur 19 geeft een overzicht van de belangrijkste leefstijlindicatoren voor bouwplaats- en -personeel. Zo zijn regelmatig bewegen of sporten belangrijke factoren in de preventie van hart- en vaatziekten en om een normaal lichaamsgewicht te bereiken en te behouden. De bewegingsnorm is vastgesteld op vijf dagen per week gedurende dertig minuten matig intensief bewegen zoals wandelen, fietsen en tuinieren. Ruim zestig procent van het -personeel voldoet niet aan de bewegingsnorm; van de bouwplaatsmedewerkers is dat ruim vijftig procent. De bouwnijverheid scoort aanmerkelijk slechter dan de rest van de werkende bevolking in Nederland; hiervan voldoet gemiddeld eenderde niet aan de bewegingsnorm (Hildebrandt, Chorus, Stubbe, 2009). De fitheidsnorm houdt in dat men drie keer per week tenminste 20 minuten zodanig sport of beweegt dat men bezweet raakt. Meer dan tachtig procent voldoet niet aan de fitheidsnorm; bouwplaats- en -personeel verschillen hierin niet. Voor de werkende bevolking in Nederland is dit percentage aanmerkelijk lager: minder dan tweederde (63%) voldoet niet aan de fitheidsnorm. Van de totale bouwpopulatie heeft 65% overgewicht. Bij 16% is sprake van obesitas (ernstig overgewicht). Onder bouwplaatspersoneel komt vaker overgewicht en ernstig overgewicht voor dan onder -personeel. De bouwnijverheid wijkt wat betreft lichaamsgewicht af van de rest van Nederland. Onder volwassenen in Nederland heeft in 2009 40% overgewicht en bij 11% van de bevolking is sprake van obesitas (Tolsma en Wolbers, 2010). Roken is van alle leefstijlaspecten het meest schadelijk voor de gezondheid. In 2012 rookt 31% van het bouwplaatspersoneel en 18% van het -personeel. Binnen de categorie rokers worden de zware rokers onderscheiden, die meer dan twintig sigaretten per dagen roken. Van het bouwplaatspersoneel behoort 8% tot de zware rokers, van het -personeel is dat 3%. Van de Nederlandse bevolking rookt in 2012 gemiddeld 26% (Stivoro, 2013). Bovenmatig drinken is schadelijk voor de gezondheid. Sinds 2013 wordt bovenmatig drinken gedefinieerd als het nuttigen van meer dan veertien alcoholische consumpties per week voor mannen en meer dan zeven consumpties per week voor vrouwen. Van het -personeel behoort 14% tot de bovenmatige drinkers, van het bouwplaatspersoneel is dat 17%. In figuur 19 zien we duidelijke verschillen in leefstijl tussen bouwplaats- en -personeel. Weliswaar voldoet het - 24 25

Figuur 20 Leefstijl, sectoren totaal, Jaar 2012 personeel B&U (N=12.187) personeel GWW (N=4.883) personeel A&O (N=4.148) Voldoet niet aan bewegingsnorm Voldoet niet aan fitheidsnorm Figuur 21 Leefstijl, leeftijdsgroepen, Jaar 2012 t/m 24 jaar (N=2.205) 25-44 jaar (N=11.590) 45 jaar en ouder (N=18.943) Overgewicht Ernstig overgewicht Rokers Zware rokers Bovenmatig drinken Voldoet niet aan bewegingsnorm Voldoet niet aan fitheidsnorm Overgewicht Ernstig overgewicht Rookt Zware roker Bovenmatig drinken Figuur 22 Leefstijlindicatoren, Jaren 2005-2012 90% 80% 70% 60% 50% 40% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% personeel minder aan de bewegingsnorm, in andere opzichten heeft het -personeel in het algemeen een gezondere leefstijl dan de collega s op de bouwplaats. Het bouwplaatspersoneel rookt meer en drinkt meer alcohol. Daarnaast komt er onder bouwplaatspersoneel meer (ernstig) overgewicht voor, terwijl men meer beweegt. Een aantal aspecten heeft ook een relatie met het werk: bouwplaatspersoneel maakt lange dagen en heeft een ritme van vroeg opstaan. Bovendien verricht men fysieke arbeid, waardoor een sterkere behoefte bestaat om calorieën te verbruiken. Dit maakt het voor bouwplaatspersoneel moeilijk om zich de gezonde leefstijl eigen te maken. Voor -personeel zijn de cijfers gunstiger, zeker voor wat betreft het roken waarvoor de score onder het Nederlandse gemiddelde ligt. Dat laat onverlet dat het urgent is dat ook het -personeel wat doet aan het (ernstig) overgewicht en meer gaat bewegen. Deze cijfers zijn fors hoger dan het landelijke gemiddelde; bovendien is de relatie met het werk die geldt voor het bouwplaatspersoneel minder aanwezig. Er zijn dus voor het -personeel minder verzachtende omstandigheden om iets te doen aan een goede leefstijl. In figuur 20 worden leefstijlaspecten vergeleken naar sector. In grote lijnen zijn er weinig verschillen tussen de sectoren. Opvallend zijn wel de hoge scores voor het niet voldoen aan de bewegingsnorm en het hebben van (ernstig) overgewicht voor de GWW-sector. Van het bouwplaatspersoneel in de GWW heeft meer dan zeventig procent overgewicht en bijna een kwart lijdt aan obesitas. Een verklaring kan zijn dat door het werk s nachts de onregelmatigheid in werktijden in de GWW-sector groter is. In de vergelijking valt verder op de hoge score van afbouw en onderhoud voor alcoholgebruik. Daar waar in de overige sectoren ongeveer veertien procent van de werknemers tot de bovenmatige drinkers behoort is dat in afbouw en onderhoud 19%. het percentage dat voldoet aan dit fitheidsnorm tot 15%. Parallel aan de gegevens over fitheidsnorm zien we het overgewicht toenemen met de leeftijd. Een op de drie jongeren kampt met overgewicht, met het stijgen van de leeftijd neemt het overgewicht toe tot meer dan zeventig procent van de 45-plussers. Leefstijlproblemen in verband met te weinig beweging en overgewicht hebben duidelijk te maken met een ander gedrag naarmate men ouder wordt. Kennelijk vindt er een omslag plaats rond het 25ste levensjaar in die zin dat er een andere levensfase aanbreekt, met minder sport en meer eten. Als werknemers er in zouden slagen het gezonde gedrag op jongere leeftijd ook op oudere leeftijd vol te houden, is er veel gezondheidswinst te boeken. Het zou goed zijn om daar nader onderzoek naar te doen. Niet in alle opzichten hebben jongeren een gezondere leefstijl dan hun oudere collega s. Jongeren roken meer en drinken meer alcohol. Bijna de helft van de jongeren op de bouwplaats onder de 25 jaar rookt, terwijl dat minder dan een kwart is van de 55-plussers. Als het gaat om zware rokers is er echter geen verschil naar leeftijd. Wat drankgebruik betreft is er onder de jongeren meer bovenmatig alcoholgebruik. In de leeftijdscategorie 30 45 jaar wordt er aanmerkelijk minder alcohol gedronken. Op oudere leeftijd stijgt het alcoholgebruik weer tot boven de 15%. In figuur 22 is de ontwikkeling van leefstijlindicatoren in de tijd weergegeven. Te zien valt dat acht jaar geleden het bouwplaatspersoneel vaker fit was dan het -personeel, terwijl dat nu ongeveer gelijk is. Ook wat betreft de trend op het gebied van overgewicht en obesitas lijkt het met het -personeel de goede kant op te gaan en het bouwplaatspersoneel de zorgelijke kant. voldoet niet aan fitheidsnorm overgewicht Ernstig overgewicht Roken voldoet niet aan fitheidsnorm overgewicht ernstig overgewicht roken 30% 20% 10% 0% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 In figuur 21 zien we verschillen in leefstijl naar leeftijd. Er is een duidelijk leeftijdgebonden component aan leefstijl in de bedrijfstak. Jongeren voldoen vaker aan de bewegingsnorm en opvallend meer aan de fitheidsnorm. Van de jongeren tot 25 jaar doet veertig procent regelmatig aan sport. Na het 25ste levensjaar wordt er aanzienlijk minder sport beoefend en daalt 26 27