Beschrijving. Rubus-bastaarden II. Lindley. Afkortingen: c = van caesius, s zz van saltuum, opgaande, de spits gebogen (f),



Vergelijkbare documenten
Basterdwederik (Epilobium)

LPW-Florasleutel samengesteld door Bert Berten. Klokje (Campanula)

Toorts (Verbascum) LPW-Florasleutel samengesteld door Johan Geusens

DE VOORNAAMSTE BRAMEN W. BEIJERINCK en IN HET DRENTSE DISTRICT A.J.TER PELKWIJK II

Het geslacht Rubus. zijn slechts opgesteld om dengene, die zich aangetrokken. gevoelde dit stekelige onderwerp iets nader te bestudeeren,

Boterbloem (Ranunculus)

Plantenkennis. Bladverliezende heesters. lijst 1 G41-G31-GB1+2

Plantenkennis. Bomen. lijst 1. Deel 2 G41-G31-GB1+2

GROEP 1 GROEP 2 GROEP 3 GROEP 4 GROEP 5 GROEP 6

Examenlijst onkruiden open teelten. Beeldenbank

Nachtschade (Solanum)

Ooievaarsbek (Geranium)

1.-bladeren duidelijk naaldvormig 2. -bladeren geen naalden (vlak blad, grote-of kleine schubben, aanliggend aan twijgen, dakpansgewijze geplaatst) 49

Munt: Methol wordt gebruikt in smaak- en geurstoffen als snoep thee en tandpasta Muntolie wordt gewonnen uit Pepermunt of Groene munt

Plantenkennis. Bladverliezende heesters. lijst 1. Deel 2 G41-G31-GB1+2

Van Hallstraat. Prunus avium Plena

Tandzaad (Bidens) Veerdelig tandzaad (B. tripartita) Smal tandzaad (B. connata) 3-5 tallig met gesteelde blaadjes. 3-5 tallig, donkergroen

Ganzenvoeten? Amarentenfamilie Amaranthaceae

Plantenkennis. Bladverliezende heesters. lijst 1. Deel 3 G41-G31-GB1+2

Rupsklaver (Medicago)

Struweel aanplant. Struweel voor akkervogels. Voedsel (besjes), dekking en nestgelegenheid.

Warkruid (Cuscuta) LPW-Florasleutel samengesteld door Bert Berten

RESTANT PRESENTATIES LEERLINGEN SOORTENKENNIS

Plantenkennis. Bladhoudende heesters. lijst 1 G41-G31-GB1+2

Moraceae. Grote familie (48 geslachten, soorten) Broussonetia Ficus Maclura Morus

Plantenkennis. Bomen. lijst 1. Deel 1 G41-G31-GB1+2

Dovenetel (Lamium) ALGEMENE SLEUTEL

Plantenkennis. Klim, slinger en leiplanten. lijst 1 G41-G31-GB1+2

Wespenorchis (Epipactis)

Cercis canadensis. rond tot afgeplat bolvormig

Determineren van planten

Plantenkennis Bos en haagplantsoen

Waterlepeltje (Ludwigia)

Plantenfamilies leren herkennen

WORD EEN ECHTE bomenkenner!

Hoornblad (Ceratophyllum) & Vederkruid (Myriophyllum)

Pinus nigra, Oostenrijkse den. Aantal: 19 stuks Maat:

Indeling zure kersen ALS WE OVER ZURE KERSEN SPREKEN DAN

LPW-Florasleutel samengesteld door Liliane Dedroog. Vetkruid (Sedum)

Deel 2. Bomen. Lijst 2

vegetatieve Bij mijn vegetatiekundig onderzoek word ik regelmatig geconfronteerd met

Klaproos (Papaver) Grote klaproos (P. rhoeas ) afstaand of. aangedrukt behaard bleek rood, soms donkerrood, soms aan de voet zwart gevlekt

Smeerwortel (Symphytum)

Plantenkennis. Coniferen. lijst 1 G41-G31-GB1+2

Nederlandse bomen herkennen een eenvoudige handleiding v0.4 J Holtman

Niveau 2, 3 en 4 Plantenkennis Bos en haagplantsoen

zijn, maar ook misdeterminaties, standplaatsmodificaties, enz. A. van de Beek (Vriezenveen)

Bouw zaadplanten. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Plantekennis. Naam: Teun Laureijs. Klas: G42. Vak: Plantenkennis.

Sapindaceae. Grote familie (140 geslachten, soorten) Acer Aesculus Dipteronia Koelreuteria Litchi

In de Scheldevrijstraat maken we in het nieuwe ontwerp een onderscheid tussen de laanbomen en de pleinbomen.

Town Major Drakestraat

Plantenkennis. Ericaceae. lijst 1 G41-G31-GB1+2

Wolfsmelk (Euphorbia)

Vergeet-mij-nietje (Myosotis)

Vrouwenmantel (Alchemilla)

Avis juridique important 31993L0079 Richtlijn 93/79/EEG van de Commissie van 21 september 1993 tot vaststelling van aanvullende uitvoeringsbepalingen

Les 3 (werkcollege) Determineren van planten / maken van een determinatietabel

Viburnum burkwoodii Anne Russell Nederlandse naam: sneeuwbal

Bloemen. Duinroosje. Bloemen

Bomen in drie seizoenen

Plantenkennis. Coniferen. lijst 1. Deel 2 G41-G31-GB1+2

Plantenkennis. Rozen. Lijst 2

Paardenstaart (Equisetum)

Bladhoudende Heesters

LPW-Florasleutel samengesteld door Veerle Cielen. Linde (Tilia)

Ratelpopulier Populus tremula. Verspreide knopstand, spits, bruin, glanzend, op eenjarige twijgen aanliggend, op oudere twijgen vaak op kortloten.

Cypergrassen Cyperaceae. Meestal kantig, vol, zonder knopen

INHOUD. 1. Zwammen 02 - Vliegenzwam 03 - Eekhoorntjesbrood 03 - Aardappelbovist 04 - Stinkzwam Beuk Eik 06

Dahlst. em. Lindb. f. door. toestand neutraal bruin (notenhout, donker. lc Vruchten geelachtig gebakken steenrood, terra-cotta oflicht zalmkleurig.

Gentiana bavarica var. subacaulis. Centrale Alpen Oostenrijk, Zwitserland m

Genetische symbolen voor driekleur zwart: Zie Rijnlander blz 171.

Bies. Bolboschoenus (Zeebies-Heen) Scirpoides (Kogelbies)

A. DE PLANT Een levend organisme dat doorgaans bestaat uit wortels, een stam of stengel en bladeren.

Toelichting op het formulier voor cultivarbeschrijving november 2012 gew. april 2015

Acer freemanii Armstrong

Juglandaceae, botanische soorten, sier en hybride rassen

Handboek Boomteelt, Druk 3. Handboek Tuinplanten. Bomen & Struiken > 4,5 m

vrij plotseling toegespitst, afgeronde of uitgerande

Bomen in drie seizoenen

Werkgroep KNNV IJssel en Lek. Blauwe passiebloem (Passiflora caerulea)

(Rijksherbarium, Leiden)

Alsemambrosia Ambrozijn Ambrosia artemisiifolia

Infobrief Bomen in Maalbootstraat,

Nederlandse Kring van Fuchsiavrienden

PLANTEN. basiskennis

(Rijksherbarium, Leiden)

d. (insnijdingen) Hoef je niet te kennen.

Parken en groenstroken Brede straten Tuinen

Te planten boomsoorten

Plantenkennis Ericaceae

Vul bij elke boom of struik de kenmerken verder aan. Beuk. Els. Bij enkelvoudig/samengesteld blad; doorstreep het foutieve

Boterbloemen in het gras

WARANDE. bijeenkomst aanpak laanbeplanting. 25 juni 2015

Vakdag centraal niveau 4. Lijst coniferen leerjaar 1

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 5

Planten. en hun namen

Bomen en struiken in. Park Bloeyendael. Een themawandeling

Beknopte snoeiinstructie door Leo van Mierlo voor Boomgaard De Steenen Camer, januari 2015


Transcriptie:

Beschrijving van inheemse intermediaire Rubus-bastaarden II DOOR W.W. Schipper (In de vereenvoudigde spelling). (Ingekomen 25 Desember 1925). RUBUS DIVERGENS fm. CONVEXA x FISSUS Lindley = RUBUS CAESIUS x SALTUUM x FISSUS. Forma RUGOSA Schipper. Afkortingen: c = van caesius, s zz van saltuum, f = van fissus. De loten. Middelmatig krachtig (c, s en f) of tenger (c en s), vrij recht aan opgaande, de spits gebogen (f), kantig (s en kaal f), (c en f), onbeklierd (f), licht groen (c en f), aan de zonkant wijnrood (c), onbedauwd (s), stekels verspreid (f), zeer schaars (c en f) of vrij talrijk (c en s), kantstandig (f), met verbreed voetstuk (s), langer en krachtiger dan bij de ouders, gelijk (f), soms iets ongelijk (c en s), recht (f), soms behaard (s), veelal rood en (c f). De steunblaren. Laag ingeplant (c en f), zeer smal lijnvormig of lancetvormig, gesteeld (f), soms breed (c), onbeklierd (f). De bladstelen. Ongeveer zo lang als de beide buitenste blaadjes (s), veelal gebogen (c), op de bovenzijde vrij diep gevoord (c en f), niet zeer dicht, afstaande behaard (f), onbeklierd (f), stekels met verbreed voetstuk (s en f), soms schaars (c). De bladschijven. Handvormig vijftallig (c en f), ook wel voetvormig (s), de beide buitenste blaadjes zittend of kort gesteeld (c en f), blaadjes van voren niet zelden convex (s), niet stevig (c en f), vrij helder groen (f).

205 niet glanzend (c), van achter niet zeer dicht behaard (c, s en f), de rand iets ongelijk, scherp, maar niet diep gezaagd (f), eindblaadje hart-eivormig (c en f) of breed rondachtig (c) met slanke spits (s en f). De bloei twijg en. Kort, ± I dm lang (c en f) of tot + 6 dm (s), kantig (c, s en f), afstaande behaard (f) of kaal (c) stekels weinig (c, s en f), gebogen (s en f), soms talrijk (c), vrij wat langer en krachtiger dan bij de ouders, blaren drietallig (c, s en f). De bloei wij zen. Kort, + 1 dm lang (c en f) of langer (s), veelal tot in de top bebladerd (c en f) soms dus niet (s), meestal tuilvormig met één of twee iets lager gezeten bijassen (c), bijassen in de tuil opgericht (c) of met neiging om vooral na de bloei wijd uit te staan (s), eindbloem niet zelden kort gesteeld (f), blaren op de achterzijde niet grijsachtig viltig behaard (c en f), hoofdas niet zelden heen en weer gebogen (s), hoofdas, bijassen en bloemstelen kort, viltig en afstaande, maar niet zeer grijs behaard (f), onbeklierd (f), stekels schaars tot afwezig (c en f) of meer talrijk (c en s), kort (c, s en f), of langer dan bij de ouders, recht of iets gebogen (c, s en f), veelal rood (c en f), bloemstelen veelal vrij lang (c, s en f), onbeklierd (f), schutblaren klein (c, s en f), niet zelden driespletig tot -delig (f), onbeklierd (f). De kelkslippen. Groen (c en f), kort behaard (c, s en f), onbeklierd (f), onbestekeld (c en f), tijdens de bloei uitstaand (c), later ook uitstaande (c en f), spits niet lang draadvormig (s en f). De bloemblaren. Vrij groot, breed ovaal, zeer kort of in t geheel niet genageld (c), wijd uitstaand (f), licht rooskleurig (s), sterk gerimpeld (c), van achter kort dicht behaard (s). De meeldraden. Ongeveer zo lang, korter of langer dan de stampers (s), wit (c en f), helmknoppen behaard (s). Destampers. Stijlen groen (cen f), vruchtbeginsels kaal(c). Nederl. Kruidk. Arc 1925. 14

206 De bloembodems. Kaal (c, s en f). De bloeitijd. Junie (c en f) en Julie (c en s). De vruchtzetting. Onvolledig. Groeiplaats. Ellersinghuizen (Westerwolde). Op bladzijde 170 en verder van Het Nederlandsch Kruidkundig Archief, jaargang 1924 heb ik een beschrijving Rubus gegeven van caesius X saltuum x fissus van Vlagtwedderveldhuis. Dit jaar vond ik te Ellersinghuizen een kruising van dezelfde ouders, waarbij me o. a. opviel het sterk gerimpelde der bloemblaren in tegenstelling met het vlakke er van bij die te Vlagtwedderveldhuis. Ik heb de laatste nu genoemd forma levis en die van Ellersinghuizen forma rugosa, onder welke benamingen ze in de Flora Batava zullen verschijnen. RUBUS DIVERGENS Neumann x SULCATUS= RUBUS CAESIUS x SALTUUM x SULCATUS. Afkortingen: c = van caesius, s =: van saltuum, sc = van sulcatus. De loten. Dik (sc), liggend, klimmend (c en s), niet zelden zich zeer vertakkend met takken, die de uiteinden der loten ver voorbij streven (c), rondachtig (c) of stompkantig (s en sc), niet gevoord (c en s), groen (c en sc), bedauwd (c), kaal (c en sc), beklierd (c en s). stekels talrijk, rondomstandig (c en s), vrij krachtig, recht met breed voetstuk (sc), tussen de grotere ook kleinere (c en s), soms behaard (s). De steunblaren. Niet laag ingeplant (s), lijn-lancetvormig of lancetvormig (sc), ook wel breed bladachtig en naar de uiteinden versmald (c), klierig gewimperd (c en s). De bladstelen. Langer dan de beide buitenste blaadjes der vijftallige blaren (c en s), ongeveer zo lang als de zijblaadjes der drietallige (c), op de bovenzijde gevoord (c), afstaande, niet zeer kort behaard (s en sc).

207 stekels gebogen (s en sc) of recht (c), krachtiger dan bij c en s, minder krachtig dan bij sc. De bladschijven. Handvormig (c en sc), vijftallig (c en sc), drietallig (c en s), blaadjes groot, breed (c en sc), elkander dekkend (c) of elkander met de randen rakend (sc), van voren donkergroen (s), iets glanzend (s en sc), niet hoofdzakelik op de nerven alleen behaard (c en s), daar de nerven licht groen (c) of bruin (s en sc), de randen scherp, niet diep, wat onregelmatig gezaagd (sc) of grover tot ingesneden gezaagd (c) of meer fijn en regelmatiger (s), de buitenste blaadjes der vijftallige blaren zittend (c), eindblaadje breed ellipties (sc), ei-hartvormig (c en sc), ei-hart-ruitvormig (c), de spits lang en vrij breed (sc), ook wel het blaadje alleen aangespitst (c). De bloei twijgen. Tot een dm of 4 lang (s) of korter (c), behaard (c, s en sc), onbeklierd (sc), stekels weinig (sc) of talrijk (c), krachtig (sc) of tenger (c en s), recht (c), blaren drietallig (c, s en sc), veelal onregelmatig ingesneden gezaagd (c) of meer regelmatig (s). De bloei wij zen. Ongeveer 1 dm lang (c en sc) of iets langer (s), tuil- of speervormig (c), trosvormig (sc), pluimvormig (c en s), de pluim doorbladerd, veelal tot boven toe (c en sc), één tot 3 blaren soms enkelvoudig (sc), blaren van achter niet grijs viltig (c en sc), grondstandige bloeiwijzen tot 4 dm lang met lange zeer vertakte veelbloemige bijassen (c), bijassen van de pluim opgericht niet lang, tot vrij laag gedeeld, de onderste meerbloemig, de bovenste vrij dicht bij elkaar en na de bloei niet zelden horizontaal uitstaande (s), bloemstelen soms gebundeld (c en s), hoofdas soms van boven gebogen (s), assen en bloemstelen kort, viltig en afstaande behaard (s), beklierd (c en s) of onbeklierd (sc), stekels de aan assen talrijk (c) of schaars vrij (c en sc), vrij krachtig (sc), recht of iets gebogen (c, s en sc), bloemstelen lang (c, s en sc), soms onder de bloem knots-

van 208 vormig verdikt (sc), kort, dicht behaard (c, s en sc), stekels talrijk (c) of schaars tot afwezig (c en sc), naaldvormig (c, s en sc), schutblaren lijnvormig (s) of eilancetvormig (sc) of zeer kort (c), groter dan bij de ouders, klierig gewimperd (c en s). De kelkslippen. Grijsgroen (s), kort, viltig behaard (c, s en sc), beklierd (c en s), bestekeld (c en s), stekels veelal talrijker dan de bij ouders, wit, maar niet zeer sprekend, berand (c en s), veelal met lange draadvormige spits, die na de bloei zich naar buiten kromt (c), tijdens de bloei uitstaande (c en sc), later opgericht (c) soms teruggeslagen (s en sc). De bloemblaren. Groot (sc), breed ovaal, breed eivormig of rondachtig, zo goed als ongenageld (c) of omgekeerd eivormig en in een nagel versmald (sc), roodachtig (s en sc), kaal (c). De meeldraden. Langer dan de stampers, ongeveer zo lang of korter (s), helmdraden wit (c en sc), helmknoppen behaard (s) of kaal (c en sc). De stampers. Stijlen groen (c en sc), vruchtbeginsels kaal (c, s en sc). De bloembodems. Kaal (c en s). De bloeitijd. Junie en Julie, dus niet de ganse zomer door (s en sc). De vruchtzetting. Zeer onvolledig. Groeiplaats. In het bos van Het Laar bij Ommen, aan slootkanten, links. Divergens en sulcatus komen daar voor. RUBUS DIVERGENS fm. CONVEXA x VESTI- TUS Wh. et N. Forma REFLEXA Schipper. Afkortingen; c = van caesius, s = van saltuum, v vestitus. De loten. Eerst hogerop gebogen (v), ook liggend (c, s en v), vrij dik (v), stompkantig (s en v), weinig

209 behaard (c en s) of kaal (c), met geelachtige, zittende, zelden gesteelde klieren (v), stekels verspreid, kantstandig, gelijk, smal, weinig naar beneden gericht (v), groter dan bij c en s, kleiner dan bij v. De steunblaren. Vrij laag ingeplant (c), niet zeer smal (v), soms zelfs breed en naar de uiteinden versmald (c), klierig gewimperd (c, s en v). De bladstelen. Langer dan de beide buitenste blaadjes (c, s en v), op de bovenzijde vlak (v) of ondiep gevoord (s), kort, viltig behaard (s), beklierd (c, s en v), stekels recht (c) of gebogen (s en v). De bladschijven. Handvormig (c) of voetvormig (s en v), vijftallig (v), blaadjes stevig, breed, elkander dekkend (v), van boven donker groen, niet glanzig (c en v), van achter kort behaard weinig (s), de rand vrij regelmatig, weinig diep, scherp gezaagd (s en v), eindblaadje breed rondachtig met korte spits (v), hartvormig ingesneden (c), de beide buitenste blaadjes duidelik gesteeld (s en v) of zittend (c). De bloeitwijgen. Tot + 3 dm lang (s en v), weinig behaard (c) of viltig (s en v), beklierd (c, s en v), stekels recht (c en v) of iets gebogen en naar beneden gericht (s), onder de bloeiwijze soms langer dan de lager gezetene (v). De bloei wijzen. Anderhalf tot + 2 dm lang (s en v), pluimvormig, matig breed, (s en v) naar boven toe weinig vermald (s en met v), blaren tot in de top (c en s) of niet tot de top bebladerd (v), bijassen niet rijkbloemig, soms in een enkelvoudig gevorkt bijscherm eindigend, de bovenste wijd uitstaande, de onderste verwijderd (v), hoofdas, bijassen en bloemstelen kort, afstaande en viltig behaard (s) soms met wat langere haren (v) talrijk met gesteelde klieren bezet (c, s en v), deze ongelijk van lengte (v), stekels vrij lang, naaldvormig, recht of gebogen, onder de bloemen niet zelden

210 het talrijkst (v) schutblaren lancetvormig, niet zelden ingesneden (v), beklierd (c, s en v). De kelkslippen. Kort, grijsviltig behaard (s), dicht bezet met ongelijk lange klierharen (v), bestekeld (s en v), wit berand (s en v), aan de bloemen teruggeslagen (s en v), later ook teruggeslagen (s en v) of opgericht (c). De bloemblaren. Middelmatig groot, vrij breed, omgekeerd eivormig, ovaal tot rondachtig, blauwbruin (lividus), beiderzijds behaard (v). De meeldraden. Iets langer dan de stampers(v) of zo lang (c en s), roodachtig (s en v), helmknoppen behaard (s). De stampers. Stijlen groen (c en v), vruchtbeginsels kaal (c en v). De bloembodems. Kaal (c en s). De bloeitijd. Eind Junie, Julie (s en v). De vruchtzetting. Volledig, vruchten vrij groot, zwart (v). Groeiplaatsen. In Westerwolde zeer veel. En nu nog enkele verbeteringen in beschrijvingen van de vorige jaargang. Op blz. 171, 2e regel van onder, staat: De meeldraden ongeveer zo lang als de stampers (c, s en f). Later ik zag echter, dat de meeldraden ook wel langer of korter dan de stampers zijn, dat ze zich dus voegen naar die van saltuum. Er moet dus staan: De meeldraden zo lang. langer of korter dan de stampers (s). Op blz. 157 en verder beschreef ik Rubus divergens convexa x vestitus en op blz. 172 en verder Rubus divergens convexa x pyramidalis. Ik was daarbij van mening geweest, dat de behaarde helmknoppen afkomstig moesten zijn van saltuum door bemiddeling van divergens, daarik ook enkele andere kenmerken van caesius waarnam. Doch later bleek nu, dat die weinige kenmerken van caesius ook wel ontleend konden zijn aan pyramidalis en sciaphilus.

211 waarvan dan de laatste de behaarde helmknoppen kon geleverd hebben. Door deze beschouwing verviel divergens. Vestitus, die nog al wat kenmerken met pyramidalis gemeen heeft, bleek eveneens uitgeschakeld te moeten worden om plaats te maken voor pyramidalis, zodat dan ten slotte de beide kruisingen uit dezelfde ouders moesten ontstaan zijn en wel uit pyramidalis en sciaphilus, zich voordoende in twee vormen. Ik trek dus de genoemde kruisingen van blz. 157 en 172 in. De beide vormen heb ik om het verschil en lengte der bloeiwijzen genoemd forma elongata en forma brevis. De volledige namen der kruisingen worden dus: Rubus pyramidalis x sciaphilus forma elongata en Rubus pyramidalis X sciaphilus forma brevis. De beschrijving er van ziet er aldus uit: RUBUS PYRAMIDALIS Kalt x SCIAPHILUS, Forma ELONGATA Schipper. Afkortingen: p = van pyramidalis, s = van sciaphilus. De loten. Gebogen opstijgend, met het boveneind liggend, klimmend (p) of in spoediger gebogen, liggend (s), de winter met de uiteinden wortelend (p en s), vrij krachtig (p en s), kantig (p en s), soms gevoord (s), donker bruin of groen (p), afstaande, weinig behaard (p en s), onbeklierd (p en s), stekels gelijk, kantstandig (p en s), matig krachtig (s), slank, recht (p en s), niet zelden plotseling uit het voetstuk versmald (p). De steunblaren. Vrij hoog ingeplant (p), niet breed, lijnvormig (p), klierig gewimperd (p). De bladstelen. Langer dan de beide buitenste blaadjes (p) of zo lang (p en s), op de bovenzijde niet gevoord (p en s), afstaande behaard (p en s), beklierd (p), stekels nauweliks merkbaar gebogen (s). De bladschijven. Handvormig (p en s) of ook wel voetvormig (s), blaadjes breed, elkander meer of minder dekkend (s), van voren vrij donker groen (p en s), van

de 212 achter kaal, groen (s) of behaard (p en s), de sterkere haren daar op de hoofdnerven veelal naar één kant gericht (p en s), de rand der blaadjes ongelijk, vrij grof gezaagd (p en s), eindblaadje breed (s), rondachtig, ellipties (p en s), ruitvormig en naar de voet wigvormig (p), aan de voet afgerond (p) of ingesneden (s), de spits vrij lang (p en s), breed, niet plotseling opgezet (s), de beide buitenste blaadjes gesteeld (p en s). De bloeitwijgen. Kantig, afstaande behaard (p en s), stekels verspreid (p en s), recht (p) of gebogen (s), die onder de bloeiwijze niet langer dan de andere (s), blaren drietallig (p). De bloei wij zen. Vrij lang, tot ruim een paar dm, ijl. aanvankelik pyramidaal, later veelal bijna over de hele lengte even breed, stomp eindigend, bijassen wijd uitstaande meestal eerst boven het midden gedeeld (p), één tot drie, zelden meerbloemig (p en s), hoofdas en bijassen afstaande, viltig behaard, verspreid of vrij talrijk beklierd (p), stekels naaldvormig (p en s) op de bloemstelen niet zelden het talrijkst (p), bloemstelen niet lang (p en s), schijnbaar lange zijn onverdeelde bijassen (s) veelal dicht beklierd (p), schutblaren lang, smal (p), veelal diep ingesneden (s). meer of minder beklierd (p). De kelkblaren. Grijs groen, kort behaard (s), bestekeld en beklierd (p), tijdens de bloei teruggeslagen (p), later uitstaande tot opgericht (s) of teruggeslagen (p), de spits veelal lang maar niet breed bladachtig (p). De bloemblaren. Middelmatig groot, ovaal (p), rood (p en s), veelal donkerder dan bij de ouders, van achter behaard (p). De meeldraden. Langer dan de stampers (p en s) soms zeer lang (s), helmdraden rood (p en s), helmknoppen behaard (s). De stampers. Stijlen groen (p en s), vruchtbeginsels kaal (p en s).

213 De bloembodems. Behaard (p). De bloeitijd. Julie (p), later dus dan s. De vruchtzetting. Vrij volledig; vruchten niet zeer groot (p). Groeiplaatsen. Zwijneweg bij Wedde en te Onstwedde. RUBUS PYRAMIDALIS Kalt x SCIAPHILUS, Forma BREVIS Schipper. Afkortingen: p = van pyramidalis, s = van sciaphilus. De loten. Krachtig (p en s), eerst hoger op gebogen (p en s) of lager reeds (s), donker purper (s), niet zelden gevoord (s), afstaande, weinig behaard (p en s), onbeklierd (p), stekels verspreid, kantstandig, gelijk (p en s), vrij krachtig (p), niet zelden vrij plotseling uit het voetstuk versmald (p), recht (p en s), toppen der loten in de winter wortelend (p en s). De steunblaren. Laag ingeplant (s) of vrij hoog (p), lang, smal (p) of vrij breed (s), klierig gewimperd (p). De bladstelen. Zo lang als de beide buitenste blaadjes (p en s) of langer (p), de bovenzijde niet gevoord (p) of gevoord (s), afstaande behaard (p en s), meer of minder beklierd (p), stekels zwak gebogen (s). De bladschijven. Hand vormig (p en s), ook wel voetvormig (s), vijftallig (p en s), blaadjes elkander niet dekkend (p) of wel (s), van voren vrij donker groen (p en s), van achter behaard (p en s) later vrij kaal, groen (s), de sterkere haren daar op de hoofdnerven veelal naar één kant gericht (p en s), de rand vrij grof, ongelijk gezaagd (p en s), eindblaadje breed (s), rondachtig, ellipties (p en s), soms ruitvormig (p), de voet afgerond (p) of ingesneden (s), de spits vrij kort (p). De bloei twijg en. Kantig (p en s), kaal, of weinig behaard, onbeklierd (s), stekels verspreid (p en s), recht (p) of gebogen (s), blaren drietallig (p). De bloeiwijzen. Kort, tot + 1 dm lang, vrij gedrongen (s)

dicht, de 214 eerst kegelvormig met dicht op elkaar gezeten knoppen, later over de hele lengte even breed (p), bijassen kort (s) de bovenste vrij wijd uitstaande, opgericht (s) ongeveer van het midden af gedeeld (s), één- tot 5-, zelden meerbloemig (p en s), niet tot de top bebladerd (p), soms wel (s), hoofdas en bijassen afstaande en viltig behaard, bcklierd (p), klierharen niet zelden aanmerkelik langer dan bij p; bloemstelen niet lang (p en s), schijnbaar lange zijn onverdeelde bijassen (s) vrij kort behaard (p en s), beklierd (p), stekels in de bloeiwijzen vrij krachtig, lang, recht (p), schutblaren lang, smal (p) meer of minder beklierd (p). De kelkblaren. Grijsgroen (s) of grijs (p), kort behaard (s) of langer (p), de kort behaarde duidelik wit berand (s), beklierd en bestekeld (p), tijdens de bloei en daarna teruggeslagen (p). De bloemblaren. Middelmatig groot, ovaal, van achter behaard (p), licht rosé (p en s), wit (s), ook wel donkerder rooskleurig dan bij de ouders. Deze drie kleuren soms in één en dezelfde bloeiwijze bijeen, zo aan de weg van Emmen naar Odoorn. De meeldraden. Wat langer dan de stampers (p), helmdraden roodachtig (p en s), helmknoppen behaard (s). De stampers. Stijlen groen (p en s), vruchtbeginsels kaal (p en s) of behaard (s), vrucht groot, zwart (s). De bloembodems. Behaard (p). De bloeitijd. Julie, Augustus (p). Vruchtzetting. Volledig. Groeiplaatsen. Weg Emmen Odoorn; van pad Vlagtwedderveldhuis naar Weende (Westerwolde).