Eindtermen centraal examen filosofie havo en vwo 2004 en 2005



Vergelijkbare documenten
Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang:

Eindexamen filosofie havo I

Eindexamen Filosofie havo I

Wijziging pagina 5: het centraal examen duurt 180 minuten FILOSOFIE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

Eindtermen centraal examen filosofie havo 2007 en 2008

Eindexamen Filosofie havo I

7,7. Samenvatting door een scholier 8267 woorden 29 april keer beoordeeld. Filosofie

Eindtermen centraal examen filosofie vwo 2008 en 2009

Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang:

Correctievoorschrift HAVO. filosofie

Examenprograma filosofie havo/vwo

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Eindexamen Filosofie vwo I

Samenvatting Filosofie Deugdelijk leven

Filosofie. Op het VWO. Filosofie juist op Lyceum Oudehoven!

Eindexamen Filosofie vwo I

Examen HAVO. filosofie

Examen HAVO. filosofie

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

Geest, brein en cognitie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Eindexamen filosofie vwo 2006-I

Tot dusverre hebben we telkens een bepaalde opvatting over de geest besproken en ons

Eindexamen filosofie vwo I

LANDSEXAMEN VWO

Leren Filosoferen. Tweede avond

FILOSOFIE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

Opgave 2 Doen wat je denkt

FILOSOFIE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2017 V16.8.1

Correctievoorschrift VWO. filosofie (nieuwe stijl en oude stijl)

Levenskunst en ethiek 13 Bouwstenen voor iedereen 14 Zestien filosofen 14 De hoofdstukken 15

FILOSOFIE VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Het lichaam-geest probleem

Eindexamen havo filosofie II

Samenvatting Filosofie CE-stof 2006: Deugelijk leven: een inleiding in de deugdethiek - Paul van Tongeren

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.

Centrale examens van de eindexamens vwo, havo, mavo en vbo en van de schriftelijke examens van de staatsexamens vwo, havo, mavo in het jaar 2000

Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang:

Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang:

Examenrooster 1999 vwo, havo, mavo en vbo

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte.

[met eindtermen onderwerp Vrije Wil] FILOSOFIE VWO. Syllabus centraal examen 2015

Filosofie van de geest: WB3027: , blok 2. Overzicht van vandaag. Joel Anderson. Filosofie van de geest (mind) Wijsgerige antropologie

Regeling modellen diploma s v.w.o.-h.a.v.o.-v.m.b.o.

TOETSMATRIJS: Ethiek voor Makelaars en Taxateurs

Regeling vaststelling examenprogramma s v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o. en v.b.o.

Politieke Filosofie Oudheid en Middeleeuwen

Vraag Antwoord Scores. Opgave 3 Hoe is het om een vleermuis te zijn?

Aristoteles, Ethica Nicomachea (350 v. Chr.)

Deel I Ethische theorieën 25

FILOSOFIE HAVO. CONCEPTSYLLABUS CENTRAAL EXAMEN 2018 met specificatie van het nieuwe onderwerp persoonlijke identiteit

2 De plaats van deugdethiek binnen de ethiek/welke vraag stelt de deugdethiek?

filosofie havo 2015-II

Wijsgerige antropologie:

Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)

Beleidsregel scholen voor voortgezet onderwijs met een licentie van de Stichting Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport

Algemeen verbindend voorschrift

Het normatieve, het subjectieve en het objectieve.

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eindexamen filosofie vwo II

Friese taal en cultuur HAVO. Syllabus centraal examen 2011

Regeling modellen diploma s v.w.o.- h.a.v.o. profiel

De Syntax-Semantiekredenering van Searle

Examenprogramma maatschappijleer havo/vwo

Regeling aanvullende bekostiging voor visueel gehandicapte leerlingen in het voortgezet onderwijs

11 De ontdekking van de mens en de wereld - internet oefentoets

Geluk & wijsheid. Zevende avond

Dit artikel uit Netherlands Journal of Legal Philosophy is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

Samenvatting Levensbeschouwing Mens en Maatschappij

Aanwijzing exameneenheden centrale examens vmbo-groen 2006 en 2007 en centraal schriftelijk en. praktisch examen (cpe) 2005.

Besluit. Paragraaf I. Begripsbepalingen. Artikel 1. onderwijs en praktijkonderwijs, en. Paragraaf II

Regeling impuls beroepsonderwijs voor landelijke organen 2000

Filosofie HAVO. Syllabus centraal examen 2010

INLEIDING Over verwondering, contingentie en denken-als-ordenen 13

Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 31 mei uur

Samenvatting Filosofie Wegen naar wijsheid, hoofdstuk 4 en 5

Samenvatting Filosofie Wijsgerige antropologie

Vraag Antwoord Scores

ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING. Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen. Deel 2 (Opleidingsspecifiek deel): Bachelor Wijsbegeerte

Inleiding. Philosophy of Mind Structuuroverzicht Saartje Peeters. 1. Het reik der geesten Een inventaris van de geest. 1.2.

Geloven en redeneren. Samenvatting

Geloven en redeneren. Religie en filosofie

R e c t i f i c a t i e Regeling aanvullende bekostiging voor visueel gehandicapte leerlingen in het voortgezet onderwijs

Friese taal en cultuur VWO. Syllabus centraal examen 2010

Leren Filosoferen. Zevende avond

Aanpassing landelijke bedragen gemiddelde personeelslast (gpl-bedragen), schooljaar en

Eindexamen filosofie vwo II

Algemeen verbindend voorschrift. Bestemd voor: Besluit. Paragraaf I. Begripsbepalingen. Paragraaf II

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Wat is de mens? - Context. De opkomst van de filosofische antropologie

Eindexamen vwo filosofie 2013-I

Samenvatting Filosofie Wijsgerige ethiek

Opgave 3 De gewapende overval

INHOUDSOPGAVE 5 DEEL II HET GOEDE 60

Schoolexamenvragen voor wijsgerige antropologie NB de omvang is méér dan ik voor één SE gebruik! Achteraan is een antwoordmodel toegevoegd.

ARTIKEL XII ADVIESCOMMISSIE TOELATING EN BEGELEIDING

FRIESE TAAL EN CULTUUR HAVO. Syllabus centraal examen 2015

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Les 1. Introductie filosofie Hebben alle vragen een antwoord? 10. Les 2. Denken Kunnen dieren denken?

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Transcriptie:

OCenW-Regelingen Eindtermen centraal examen Bestemd voor: hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo); voortgezet wetenschappelijk onderwijs (vwo); voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo). Algemeen verbindend voorschrift Datum: 25 november 2002 Kenmerk: VO/BOB-2002/56626 Datum inwerkingtreding: zie artikel 4 Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: zie Gelet op: in de tekst Relatie tot eerdere mededelingen: hangt samen met OCenW-Regeling VO/BOB-2002/25126 van 14 juli 2002 (Uitleg Gele katern 2002, 18) Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/VO, tel. 079-3232.444 Artikel 2. Eindtermen centraal examen filosofie vwo 2004 en 2005 De eindtermen bij het onderwerp voor het centraal examen filosofie vwo Deugdethiek zijn in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen. Artikel 3. Bekendmaking Deze regeling wordt met de bijlage en de toelichting in Uitleg OCenW-Regelingen geplaatst. Van deze plaatsing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Artikel 4. Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na datum van uitgifte van Uitleg OCenW-Regelingen waarin deze regeling is geplaatst. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, Gelet op: de Regeling examenprogramma s profielen vwo/havo filosofie; Artikel 5. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Eindtermen centraal examen filosofie havo/vwo. Besluit Artikel 1. Eindtermen centraal examen filosofie havo 2004 en 2005 De eindtermen bij het onderwerp voor het centraal examen havo Mens-Machine zijn in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, M. J. A. van der Hoeven Toelichting De in de bijlagen opgenomen eindtermen zijn opgesteld door de Begeleidingscommissie Filosofie in het Voortgezet Onderwijs. Nadere informatie over het examenvak filosofie alsmede deze eindtermen kan worden verkregen bij: NUMMER 1 13 22 januari 2003

Eindtermen centraal examen Secretariaat en landelijk informatiepunt Bcfvo drs. D.H. Oosthoek Nederhorst 5 3085 VT Rotterdam tel: 010-4818927 email: bcfvo@xs4all.nl, website: www.xs4all.nl/~bcfvo De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, M. J. A. van der Hoeven 1.2 De kandidaat kan aangeven wat er volgens Wittgenstein nodig is om van iets vast te kunnen stellen dat het gevoel heeft. 1.3 De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat het verschil is tussen de pijn van anderen en pijn van jezelf en wanneer we volgens Wittgenstein van machines niet zouden kunnen zeggen dat ze pijn hebben. Wat maakt mensen tot mensen? Bijlage 1 1.4 De kandidaat kan uitleggen welke twee opvattingen van de mens in het mens-machine debat tegenover elkaar staan. Eindtermen mens-machine Eindtermen bij het HAVOexamenonderwerp Mens-Machine 2004-2005 2. Begrippen als denkgereedschap 2.1 De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen mens en het begrip mens en waarom dit verschil door filosofen wordt gemaakt. 0. Algemene eindtermen 0.1 De kandidaat kan de volgende begrippen uitleggen en onderscheiden: intentionaliteit ontologie epistemologie semantiek dualisme monisme materialisme behaviorisme functionalisme 2.2 De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat het verschil is tussen de betekenisinhoud (intensie) en de betekenisomvang (extensie) van een woord. 2.3 De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen semantiek, epistemologie en ontologie en waarom dit onderscheid van belang is. 3. De eerste gedachte: de mens is een uniek verschijnsel 3.1 De kandidaat kan de positie van de ontologisch dualist, epistemologische dualist en de conceptueel dualist herkennen. 1. Twee tegengestelde gedachten 1.1 De kandidaat kan uitleggen waarom het vraagstuk mens-machine-probleem een onderdeel is van het lichaam-geest-probleem uit de filosofische antropologie. 3.2 De kandidaat kan de positie van de ontologisch dualist uitleggen en argumenten noemen waarom lichaam en geest niet hetzelfde kunnen zijn. 3.3 De kandidaat kan de positie van de epistemologische dualist uitleggen en aangeven wat het verschil is met de ontologische dualist en de conceptuele dualist. Wittgenstein Tekst(en); Philosophische Untersuchungen, 283, 284 tot en met de zin: is een andere dan die ten opzichte van wat dood is ; 286 en 287. 3.4 De kandidaat kan de positie van de conceptueel dualist uitleggen en aangeven wat het verschil is met de ontologische en epistemologische dualist. NUMMER 1 14 22 januari 2003

Descartes Passions of the soul: 26,27,30,34,35,36,37,38; Over de methode: 55,56,57,58,59. 3.5 De kandidaat kan uitleggen waarom Descartes een dualist is en tot welk type dualisme hij behoort. 3.6 De kandidaat kan uitleggen wat volgens Descartes de kenmerken zijn van het lichaam en van de geest en kan voorbeelden noemen die de opvatting van Descartes steunen. 4.7 De kandidaat kan een standpunt verwoorden met betrekking tot de positie van Büchner. 5. Behaviorisme 5.1 De kandidaat kan uitleggen wat behaviorisme is en welke consequenties het behaviorisme heeft voor het probleem mens-machine. Ryle Eindtermen centraal examen 3.7 De kandidaat kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen waarin de aandoeningen van de ziel verschillen van gedachten. 3.8 De kandidaat kan uitleggen hoe volgens Descartes prikkels (de sensatie van iets) inwerken op het lichaam én de geest. Descartes myth, 1 & 2. 5.2 De kandidaat kan aangeven waarin de door Ryle zo genoemde officiële theorie bestaat en welke rol de begrippen lichaam en geest, publiek en privé, innerlijk en uiterlijk daarin spelen. 3.9 De kandidaat kan uitleggen waarom volgens Descartes een machine nooit kan handelen als een mens. 4. De tweede gedachte: de mens is een chemisch proces als een ander 4.1 De kandidaat kan de positie van de monist (materialist) herkennen en uitleggen 5.3 De kandidaat kan aan de hand van voorbeelden bezwaren tegen deze officiële theorie formuleren. 5.4 De kandidaat kan uitleggen wat Ryle verstaat onder een categoriefout, kan daar voorbeelden van geven en aan de hand van die voorbeelden uitleggen wat Ryle bedoelt met logisch type. 5.5 De kandidaat kan uitleggen in welke opzichten Ryle een behaviorist is. 4.2 De kandidaat kan de positie van de monist met betrekking tot het lichaam-geest probleem uitleggen. 4.3 De kandidaat kan enkele argumenten ter ondersteuning van deze positie geven. 4.4 De kandidaat kan argumenten tegen het materialisme geven. Büchner Het denken, p. 139-142 4.5 De kandidaat kan de positie van Büchner in het lichaam-geest debat weergeven en aangeven waaruit blijkt dat Büchner een materialist is. 4.6 De kandidaat kan uitleggen wat volgens Büchner denken is. 6. De turing test 6.1 De kandidaat kan uitleggen waaruit de behavioristische benadering van Turing bestaat. Turing Computing Machinery and Intelligence p. 53 t/m p. 58 punt 2; p. 59 t/m 64 punt 4 t/m 6; p. 65/66 punt 8. 6.2 De kandidaat kan beschrijven waarom Turing de vraag Kunnen machines denken? zoals deze normaal wordt gesteld, onbevredigend vindt. 6.3 De kandidaat kan een beschrijving geven van de Turing-test. NUMMER 1 15 22 januari 2003

Eindtermen centraal examen 6.4 De kandidaat kan uitleggen waarom Turing denkt dat de test een antwoord kan geven op de vraag Kunnen machines denken? en kan een serieuze tegenwerping tegen de test als criterium noemen. 6.5 De kandidaat kan aan de hand van voorbeelden uitleggen waarom het moeilijk is aan te geven wat in de test precies onder machine wordt verstaan. 6.6 De kandidaat kan weergeven waaruit het bezwaar vanuit het bewustzijn bestaat en waarom het alternatief volgens Turing solipsisme is. 6.7 De kandidaat kan uitleggen waarom bezwaren vanuit specifieke onvermogens tegen de mogelijkheid dat machines kunnen denken, volgens Turing niet geldig zijn. 7. Turing machines als model van de geest 7.1 De kandidaat kan uitleggen waaruit het machinemodel van de menselijke geest bestaat en welke rol input en output daarin spelen. 8. Is de menselijke geest een computer Searle Is the Brain s Mind a Computer Program? p. 20-21 tot Axiom 3 ; Conclusion 1. 6.8 De kandidaat kan weergeven waaruit het bezwaar van Lady Lovelace bestaat en waarom Turing dit bezwaar niet geldig acht. 6.9 De kandidaat kan een beargumenteerd oordeel geven over de overtuigingskracht van de Turing-test en voorbeelden geven van de vragen die hij aan de machine zou voorleggen. Copeland The Turing Test, 3.2, 3.4 1 t/m3 6.10 De kandidaat kan weergeven wat het chimpanseebezwaar inhoudt en waarom het niet geldig is. 8.1 De kandidaat kan beschrijven hoe de vraag Kunnen machines denken? door Searle wordt opgevat en welke rol het onderscheid tussen hardware en software daarin speelt. 8.2 De kandidaat kan het Chinese-kamer -argument weergeven. 8.3 De kandidaat kan een oordeel geven over de vraag of het Chinese-kamer -experiment uitvoerbaar is. 9. Qualia 9.1 De kandidaat kan uitleggen wat qualia zijn, daar voorbeelden van geven en aangeven waarom ze relevant zijn voor het lichaamgeest probleem. 6.11 De kandidaat kan argumenten geven waarom het bezit van zintuigen geen absolute voorwaarde is voor het passeren van de Turing-test en hiervan voorbeelden geven. 6.12 De kandidaat kan aangeven waarom het simulatieargument niet doorslaggevend is. 6.13 De kandidaat kan het antropocentrisch criterium beschrijven. Nagel What is it like to be a Bat, p. 165 t/m 167 1ste al. 9.2 De kandidaat kan aan de hand van het gedachte-experiment van Nagel over hoe het voelt om een vleermuis te zijn, uitleggen waarom volgens Nagel qualia moeten bestaan. 6.14 De kandidaat kan uitleggen waarom ook de Turingtest antropocentrisch is. 9.3 De kandidaat kan uitleggen wat het subjectieve karakter van de ervaring is en dat het afleiden van de ervaring van de vleermuis uit mijn eigen ervaring incompleet is. NUMMER 1 16 22 januari 2003

Dennet 12. Machines en mensen Quining Qualia: p. 526-528 Since quanderies ; p. 533 Intuition pump 9. 9.4 De kandidaat kan aan de hand van het gedachte-experiment over de koffieproevers Chase en Sanborn uitleggen dat volgens Dennett qualia niet essentieel zijn om het begrip bewustzijn te omschrijven. 9.5 De kandidaat kan beschrijven welke verklaringen er volgens Dennett zijn te geven voor het de veranderde waardering van de smaak van koffie door Chase. 12.1 De kandidaat kan uitleggen welke geheel andere wending Heidegger geeft aan het probleem mens-machine. 12.2 De kandidaat kan uitleggen welke visie Merleau-Ponty heeft op de verhouding geest-lichaam en welke consequenties dit heeft voor het probleem mens-machine. Bijlage 2 Eindtermen Deugdethiek Eindtermen centraal examen 9.6 De kandidaat kan beschrijven welke verklaringen er volgens Dennett zijn te geven voor de veranderde smaak van koffie door Sanborn. Eindtermen bij het VWO- examenonderwerp Deugdethiek 2004-2005 9.7 De kandidaat kan aangeven welke van de verklaringen volgens Dennett het meest aannemelijk zijn en waarom. I. Van Ethiek naar Deugdethiek 9.8 De kandidaat kan uitleggen dat de smaak van bier pas na verloop van tijd wordt gewaardeerd en aangeven welke conclusie hieruit getrokken kan worden ten aanzien van het bestaan van qualia. 1. De kandidaat kan de filosofische inbedding van de ethiek schetsen en haar samenhang met andere disciplines duidelijk maken (waaronder metafysica, antropologie, sociale filosofie, godsdienstfilosofie en epistemologie). 10. Bewustzijn: een probleem? 10.1 De kandidaat kan beschrijven welke drie vormen van bewustzijn kunnen worden onderscheiden en uitleggen waarom het fenomenaal bewustzijn het grootste probleem vormt. 10.2 De kandidaat kan uitleggen wat Searle verstaat onder echt denken en waarom dus machines volgens Searle niet kunnen denken. 2. De kandidaat kan tenminste drie verschillende vormen van ethiek onderscheiden, de desbetreffende benadering uitleggen en toepassen in een casus. 3. De kandidaat kan de deugdethische benadering uitleggen, het onderscheid tussen poièsis, praxis en morele praxis duidelijk maken en toelichten aan de hand van een voorbeeld. II. Waarom Deugdethiek 11. Case-study: verliefdheid 11.1 De kandidaat kan uitleggen welke consequenties de posities van dualisme, materialisme, behaviorisme, hebben voor een verschijnsel als verliefdheid. 11.2 De kandidaat kan een beargumenteerd standpunt met betrekking tot deze kwestie innemen en dit standpunt met behulp van andere voorbeelden toelichten. 1. De kandidaat kan het verschil tussen normen en waarden uiteenzetten, duidelijk maken wat voor verband tussen beide bestaat en in welke zin deugdethiek een verbindend midden vormt tussen beide. Hij kan dit verschil en verband in een casus herkennen en aan de hand van een voorbeeld toelichten. 2. De kandidaat kan uitleggen wat onder pluralisme en relativisme wordt verstaan, hoe deze opvattingen verband houden met keuzevrijheid en op wat voor manier de deugdethiek bepaalde gevaren van pluralisme en keuzevrijheid kan afwenden. NUMMER 1 17 22 januari 2003

Eindtermen centraal examen 3. De kandidaat kan duidelijk maken wat voor plaats morele motivatie inneemt binnen de deugdethiek en in welke zin zij kan worden begrepen als een ethiek die in het verlengde ligt van ons natuurlijk verlangen. In een casus kan hij het verschil met de Kantiaanse en utilistische ethiek op dit punt herkennen en zelf aan de hand van een voorbeeld toelichten. III. Grondlijnen van een Deugdethiek 1. De kandidaat kan uitleggen wat een teleologisch begrip van het menselijk leven inhoudt en op wat voor manier de begrippen doel, wezen, geschiktheid, deugd en geluk met elkaar samenhangen. 2. De kandidaat kan aangeven in welke zin Aristoteles met zijn deugdethiek een positie inneemt tussen Plato en Nietzsche. 3. De kandidaat kan duidelijk maken in welke zin zelfverwerkelijking als levenskunst begrepen kan worden. 4. De kandidaat kan kritiek leveren op het essentialisme, maar kan ook laten zien dat dit niet per se een argument tegen teleologisch denken impliceert. dat het juiste midden niet voor iedereen en in elke situatie hetzelfde is. 3. De kandidaat kan een relatie leggen tussen de Aristotelische opvatting van de deugd als houding enerzijds en de waarde van goede voorbeelden in een mensenleven anderzijds. 4. De kandidaat kan uitleggen wat Aristoteles verstaat onder phronèsis en welke rol deze intellectuele deugd speelt bij het ontwikkelen en toepassen van ethische deugden (karakterdeugden). V. De Deugden 1. De kandidaat kan uitleggen welke twee methoden er zijn om te komen tot een formulering van eigentijdse deugden en kan daarbij een verklaring geven voor het feit dat de deugden moed, matigheid en rechtvaardigheid al meer dan 2000 jaar als centrale deugden worden gezien. 2. De kandidaat kan de categorisering van deugden bij Aristoteles weergeven aan de hand van het onderscheid tussen intellectuele deugden en karakterdeugden. 5. De kandidaat kan uitleggen in welke zin de deugdethiek optimistisch genoemd kan worden en hoe de deugdethiek zich verhoudt tot het probleem van het kwaad zoals dit via het Christendom in onze cultuur aan de orde is gesteld. 6. De kandidaat kan het micro-, meso- en macroniveau van handelen onderscheiden, herkennen en aan de hand van voorbeelden duidelijk maken hoe de verhouding tussen individu en gemeenschap binnen de deugdethiek begrepen moet worden. 7. De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen onze leefwereld en de leefwereld waarbinnen Aristoteles deugdethiek is opgenomen. Tevens kan hij aangeven welke consequenties dit heeft voor de toepasbaarheid van de deugdethiek voor ons. IV. De Deugd 1. De kandidaat kan de definitie die Aristoteles geeft van het begrip deugd weergeven en uitleggen. 2. De kandidaat kan uitleggen wat Aristoteles bedoelt wanneer hij zegt dat de juiste keuze altijd een keuze voor het midden is. Hij kan daarbij duidelijk maken 3. De kandidaat kan de categorisering van deugden bij Plato weergeven en daarbij uitleggen waarom de deugd rechtvaardigheid de meest gecompliceerde is. 4. De kandidaat kan uitleggen wat bij Plato het verband is tussen de vier hoofddeugden en het goede. Hij kan daarbij tevens uitleggen wat het verband is tussen de politieke structuur van de samenleving en de psychische structuur van de mens. 5. De kandidaat kan het verschil tussen de door het Christendom geïnspireerde ethiek van Augustinus enerzijds en het intellectualisme van Plato en Aristoteles anderzijds weergeven en het verband aangeven tussen deugdzaam en van goede wil zijn. 6. De kandidaat kan de categorisering van deugden bij Thomas van Aquino op basis van de vier kardinale deugden in grote lijnen weergeven en daarbij uitleggen waarom ook bij Thomas de rechtvaardigheid een speciale plaats inneemt. 7. De kandidaat kan weergeven wat Thomas van Aquino onder theologale deugden verstaat en daarbij het onderscheid maken tussen deze deugden enerzijds en karakterdeugden en intellectuele deugden anderzijds. NUMMER 1 18 22 januari 2003

8. De kandidaat kan uitleggen waarom volgens Descartes de kern van de deugd ligt in de vastbeslotenheid om niets anders na te streven dan wat werkelijk nastrevenswaardig is en daadwerkelijk in mijn macht ligt. Tevens kan hij daarbij een verband leggen met generositeit als centrale deugd. 8. De kandidaat kan uitgaande van deugden een analyse maken van de oorzaken van het vraagstuk van afvalproductie, grondstoffenuitputting en waterverspilling. 9. De kandidaat kan aangeven hoe een deugdethische benadering van het autogebruik mogelijk is. 9. De kandidaat kan de kritiek van Kant op de natuurlijke deugdethiek van Aristoteles weergeven en daarbij aangeven waarom volgens Kant de moraal begint bij het tegennatuurlijke geweten. 10. De kandidaat kan de argumentatie reconstrueren met behulp waarvan Kant aantoont dat het in de moraal niet gaat om geluk, maar om de plicht. Hij kan daarbij uitleggen welke rol de redelijkheid speelt bij het handelen van mensen onderling. 10. De kandidaat kan een normatief standpunt innemen ten aanzien van de vraag in hoeverre reclame - uitgaande van de deugden maat, matigheid en tastzin - richting kan geven aan de zelfverwerkelijking van het individu. 11. De kandidaat kan aangeven welke elementen aan de orde zijn bij morele vorming van jongeren. Tevens kan de kandidaat een standpunt innemen over de wenselijkheid hiervan. Eindtermen centraal examen VI. Enkele meer of minder gebruikelijke Deugden 1. De kandidaat kan de milieufilosofische benaderingen met elkaar vergelijken die respectievelijk uitgaan van de natuur als intrinsieke waarde, van de duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving en van het nut van de natuur. Tevens kan hij op deze benaderingen kritiek leveren. 2. De kandidaat kan aangeven waarin een deugdethische benadering verschilt van de bij 1. genoemde benaderingen. Hij kan daarbij de volgende begrippen hanteren: menselijke natuur, zelfverwerkelijking, deugd van de maat en matigheid en de deugd van de tastzin en genot. 12. De kandidaat kan een begripsanalyse maken van het begrip tolerantie. Hij kan daarbij: a) verschillende betekenissen van het begrip aangeven b) uitleggen welke betekenis het begrip vervult in het huidige discours, aangeven hoe het begrip elementen van huichelarij kan bevatten en aangeven hoe het begrip uiteindelijk kan leiden tot cynisme c) historische verwante en relevante begrippen aangeven d) een vergelijking maken tussen premoderne en moderne opvattingen van het begrip e) een evaluatie geven van de analyse. 13. De kandidaat kan met behulp van de begripsanalyse aangeven welk verband er kan bestaan tussen deugdethiek en een praktijk van tolerantie. 3. De kandidaat kan voorbeelden geven van niet-westerse benaderingen die overeenkomen met de deugdethische benadering. 4. De kandidaat kan deugden als schaamte, eervolheid en onthouding - zoals Thomas van Aquino die formuleerde - betrekken op een milieufilosofische benadering. 5. De kandidaat kan impliciete en expliciete kritiek op de milieubeweging evalueren. 6. De kandidaat kan een eigen standpunt formuleren ten aanzien van de verhouding tussen mens en natuur. Tevens kan de kandidaat hierbij de argumenten van andere filosofische benaderingen betrekken. 7. De kandidaat kan uitleggen in hoeverre Christendom, Islam en Jodendom theologale deugden in hun natuurbenadering opnemen. 14. De kandidaat kan demonstreren hoe ten aanzien van een vraagstuk uit de multiculturele samenleving tolerantie in de gangbare zin en tolerantie in de deugdethische zin tot een fundamenteel ander resultaat leiden. 15. De kandidaat kan een begripsanalyse maken van het begrip vriendschap. Hij kan daarbij de analyse onderbouwen met argumenten en illustraties. Tevens kan hij deze analyse evalueren. 16. De kandidaat kan de deugdethische benadering van vriendschap van Aristoteles weergeven en vergelijken met de eerder genoemde analyses. 17. De kandidaat kan voorbeelden geven uit literatuur, film, schilderkunst of drama waarin vriendschap als optimale deugd wordt beschouwd en daar tevens een standpunt over innemen. NUMMER 1 19 22 januari 2003

18. De kandidaat kan een begripsanalyse maken van het begrip vergeving. Hij kan bij deze analyse de begrippen dader, slachtoffer, schuld, berouw en schaamte betrekken. Eindtermen centraal examen 19. De kandidaat kan de deugd vergeving betrekken op de vraag naar de morele verantwoordelijkheid van staten ten aanzien van historische of actuele gebeurtenissen. Hij kan daarbij tevens een beargumenteerd standpunt innemen. 20. De kandidaat kan een oordeel geven over de vraag in welke mate deugdethiek een bijdrage kan leveren aan de praktijk van opvoeding en onderwijs. Hij kan daarbij een beargumenteerd standpunt innemen over de (on) wenselijkheid van een morele vorming gericht op het aanleren van deugden. NUMMER 1 20 22 januari 2003