Chironomidae en bestrijdingsmiddelen in poldersloten in Flevoland.



Vergelijkbare documenten
III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10.

KEURING KUNSTGRASVELDEN. Uitloging zink in het drainage water en de drainage laag.

Helder water door quaggamossel

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

Bijlage 1.3 Bodemdaling in het Eems-Dollardgebied in relatie tot de morfologische ontwikkeling

Vermesting in meren en plassen,

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen

Toestand KRW-waterlichamen Flevoland medio 2018

Interaktie tussen koper in oppervlaktewater, de structuur van microbiële levensgemeenschappen en histamine concentraties in eetbare kreeftachtigen

Vermesting in meren en plassen

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de monding van de Terkleppebeek te Geraardsbergen

Brug tussen chemische en biologische beoordeling waterkwaliteit

Het effect van invasieve rivierkreeften op de ondergedoken waterplanten in Loenderveen- Oost, Terra Nova en de Waterleidingplas

Vermesting in meren en plassen,

Werkt kwaliteitsbaggeren ook voor de chemische toestand van de KRW? Wat is de chemische toestand?

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard

Bodemsanering. 45 humane spoedlocaties zijn niet volledig gesaneerd. De bodem en het (grond)water zijn schoon MILIEU MARKT. Staat van Utrecht 2014

Bepaling van het Biochemisch Zuurstofverbruik (BZV) in oppervlaktewater

Notitie. 1 Inleiding. Techniek, Onderzoek & Projecten Onderzoek & Advies. Projectteam Ronde Hoep. 5 januari J.W. Voort

Opdrachtgever: Gemeente Bodegraven projectnummer:

Waterkwaliteitsbepaling m.b.v. Macrofauna

Verzilting van zoete wateren: Verlies of winst voor de aquatische natuur?

Geohydrologie van Flevoland - Houden we voldoende zoet water?

Waterkwaliteit polders: hoogfrequent meten is veel meer weten

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Samenvatting, conclusies en aanbevelingen

Erfafspoeling en groene zuivering

Groeimetingen eik op zware kleigrond in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. zijn als regel eerste versies van te schrijven rapporten

ONDERZOEK NAAR DE WATERKWALITEIT

Samenvatting van: Effecten van het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) op de waterkwaliteit.

MIRA-T Kwaliteit oppervlaktewater. Belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten DPSIR

Vraag 1 Wat is uw reactie op de berichten in het Algemeen Dagblad over het aantreffen van GenX in drinkwater op meerdere locaties?

9.1 Meerkoet (Fulica atra)

Kennisvraag: Wat zijn de fysisch chemische effecten van de wateroverlast voor de maand juni in vergelijking met andere jaren?

13.3 Meerkoet (Fulica atra)

Particles Matter: Transformation of Suspended Particles in Constructed Wetlands B.T.M. Mulling

BIOLOGIE Bovenbouw P.O. Fris viswater

Verkennend bodemonderzoek plangebied t Spieghel, Grontmij, maart 2004

Belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten

Taken: Voldoende water, Veilig gebied, Gezond en natuurlijk water.

Wat feitjes rond de duizendste Eempoldertelling

Wortelknollen van Schedefonteinkruid in het Lauwersmeer,

Waterkwaliteit KRW, 2015

DE KWALITEIT VAN HET WATER IN HET ZWEMBAD "DE HOUTRIB" IN LELYSTAD IN 1979 door. S. de Jong Abw 79. maart

akkerbouw. Meest verbouwde gewassen zijn granen (vooral wintertarwe), aardappels, suikerbieten en uien. Bij het selecteren van de bedrijven voor deze

Emergente Vegetatie in relatie tot nutriëntenconcentraties in het sediment

Tabel IV.49: DAGWAARDEN NH 3 PERCENTIEL P98. JAARPERIODE : JANUARI - DECEMBER [ Concentratie in µg/m 3 ]

Smart Monitoring Innovatie van waterkwaliteitsbeoordeling. Milo de Baat

Waterleven. Doel: Aan de hand van het determineren van de beestjes die in de sloot voorkomen conclusies trekken over de waterkwaliteit.

Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

KRW-verkenner in gebruik

Wijk Essesteijn. 1 Volkstuinen. Schipholboog. 2 Elzendreef vijver. 3 Voormalige vuilstort 2

De invloed van zout op natuurlijke vegetatie

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda

VOORBLAD TER VISIE LEGGEN BODEMVERONTREINIGING

8IBLIOTH - MS-C Lfv,fc LKi-OLDtKS WERKDOCUMENT Abw februari

Producentenorganisatie Kokkelvisserij p/a Ir. J. D. Holstein Coxstraat DC Kapelle. Project nummer:

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

2 De zuivering van afvalwater Typen bedrijfsafvalwater De zuivering in vogelvlucht Afsluiting 21

Maatregelen en voorontwerp Peilbesluit Walcheren. 5 september 2017

Zuivering van stedelijk afvalwater: zware metalen,

Vismonitoring in grote rivieren

Vermesting in meren en plassen,

Blauwalgen in Nederland

Haven van Harlingen. Rob Berbee

Eindexamen biologie pilot vwo I

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor bodem in het kader van het mestdecreet Bodem Bepaling van nitraatstikstof

Nitraat in het grondwater

Stimulering biodiversiteit in ecologische aandachtsgebieden in Flevoland. Wim Stegeman, coordinator FAC. Gerichte inzet van vanggewassen.

Vermesting van regionaal water,

Effecten van steenmeel op de bodemecologie gefinancierd door provincies Noord-Brabant en Gelderland

Vergelijk resultaten van twee modelstudies voor de polder Quarles van Ufford

Drift van macrofauna in de Rijn

Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, augustus 2008

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009

SPSS Introductiecursus. Sanne Hoeks Mattie Lenzen

2 3 FEB, Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Verzilting in Laag Nederland Themabijeenkomst Verzilting en Waterkwaliteit. Joost Delsman, Deltares

Vismonitoring Grote Kreek Ouwerkerk. Terugvangproef bot en tarbot 2018

Netwerkdag IKN Jan Broos, Adviesbureau Broos Water BV 20 april 2017

Homogeen meetnet. Resultaten en beoordeling

Nota. Betreft : Samenvatting statistische analyse waterkwaliteit. Inhoudstafel. Datum: 19/12/17 0. INLEIDING STATISTISCHE ANALYSE...

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

Bestrijding emelten in grasland 2004

edna als alternatief voor de Passieve Vismonitoring

Het Nederlands Lelie Rapport Met Micosat mycorrhizae, schimmel en bacteriën

Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ

De vetzuursamenstelling van producten vleesbereiding en vleesproducten. Datum 7 oktober 2013

& 63 PROEFSTATION VOOR TUINBOUW ONDER GLAS TE NAALDWIJK PRAKTIJKONDERZOEK NAAR DE OORZAKEN VAN BRUIN BLAD IN ASTER ERICOÏDES "HONTE CASSINO"

Enquête waterplanten en sportvisserij

Risicobeoordeling van lange-termijn inname van fipronil via de consumptie van ei en ei-producten

Activiteitenbesluit milieubeheer

Veldverslag zeegrasmitigatielocaties: begin augustus Wouter Suykerbuyk en Laura Govers

De NH 3 -uitstoot speelt, via de vorming van ammoniumzouten (secundair aërosol), ook een zeer belangrijke rol bij de problematiek van fijn stof.

Notitie. Inleiding. S. Bek REA-ORO, gemeente Leiden. aan. G. Bakker & A. de Baerdemaeker. van. Quick scan Aalmarkt II en III.

Actieve sedimenten en actieve bomen

Transcriptie:

Chironomidae en bestrijdingsmiddelen in poldersloten in Flevoland. F.C.M. Kerkum, G. van Urk, M.A.A.J. Mulder. AOB-experimenteel veldonderzoek, juli 1989. DBWIRIZA werkdocument. notitienr.: 89.068X.

Chironomidae en bestrijdingsmiddelen in poldersloten in Flevoland. F.C.M. Kerkum, G. van Urk, M.A.A.J. Mulder. AOB-experimenteel veldonderzoek, juli 1989.

Inhoud: 1. Samenvatting. 2. Inleiding. 3. Resultaten van het orienterend onderzoek in 198611987. 4. Onderzoek in 1988; beschrijving van monsterlokaties. 5. Monstermethoden en venverking.' 6. Resultaten en discussie, 7. Conclusies. 8. Literatuur.

Uit onderzoek in sedimentatiegebieden van de Rijn is gebleken, dat het percentage misvormingen aan het mentum van Chironomus-larven in combinatie met de populatieparameters dichtheid en biomassa een potentiele milieu-indicator zou kunnen zijn (Van Urk en Kerkum, 1986; Van Urk en Kerkum, 1988). Om deze indicator aan andere praktijksituaties te toetsen dan die in het sedimentatiegebied van de Rijn voorkomen zijn diverse gebieden geselecteerd. De keuze vie1 0.a. op de poldersloten van Flevoland, die tenminste incidenteel sterk verontreinigd zouden kunnen worden door het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de akkerbouwgebieden van deze polder. In eerste instantie is in 198611987 een oricnterend onderzoek uitgevoerd op diverse lokaties in Flevoland (fig. 1 en tabel 1). Hieruit kwam naar voren, dat het misvormingspercentage van lokatie tot lokatie sterk kon verschillen. Een bepaalde trend kon hierin niet gevonden worden. In 1987 is op twee lokaties, nl. de Harderbroektocht en de Strandgapertocht, verder onderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek een vrij constant percentage in de Harderbroektocht en een wisselend percentage met hoge uitschieters in de Strandgapertocht (tabel 2). De uitschieters op de lokatie Strandgapertocht zouden veroorzaakt kunnen zijn door incidentele lozingen vanuit een vloeiveld, waarvan het afvoerpunt nabij het monsterpunt is gelegen. In 1988 is gekozen voor een koppeling van het biologisch onderzoek aan een onderzoek van drift en uitspoeling van bestrijdingsmiddelen voorkomend in het water van drains en afwateringssloten. Dit onderzoek is uitgevoerd op twee lokaties in de akkerbouwgebieden nabij Dronten en Biddinghuizen (fig. 1). De lokaties Harderbroek en strandgapertocht zijn als referentiepinten in het onderzoek meegenomen. Uit het larven onderzoek blijkt, dat op de lokaties in het akkerbouwgebied de soort Chironomus plumosus niet of nauwelijks voorkomt. In piaats van deze soort komt Chironomus annularius dominant voor. Dit in tegenstelling met de referentiepunten waar C.plumosus dominant is. Van deze soort is de "life-cycle" bekend. C.plumosus heeft nl. twee generatiewisselingen. Van C.annularius is dit niet bekend. Uit de in dit rapport gepresenteerde resultaten lijkt deze soort slechts 66n generatiewisseling te hebben. 1.v.m. de invloed van milieu-onvriendelijke stoffen op generatiewisselingen van macro-fauna soorten lijkt "life-cycle" informatie van deze soorten zinvol te zijn. Misvormingen aan het mentum van Chironomus-lawen zijn vastgesteld. Een conclusie is echter niet te trekken. De percentages zijn relatief laag op de lokaties in de akkerbouwgebieden en op de referentielokatie Harderbroek. Op de lokatie Strandgapertocht zijn de percentages evenals in de jaren 198611987 soms hoog. Doordat de soorten op referentiepunten en de lokaties in de akkerbouwgebieden verschillend zijn, is een vergelijking van de resultaten moeilijk.

Uit de aantallen larven en imago's blijkt, dat op de lokatie aan de Olstenveg het milieu tijdelijk ongeschikt is geweest voor Chironomus-larven. Uit onderzoek van Van Beersum (1989) blijkt, dat de gemeten concentraties aan bestrijdingsrniddelen van de lokatie Olsterweg over het algemeen hoger zijn dan die van de lokatie Mosselweg. Verondersteld wordt, dat een incidenteel hoge concentratie van het herbicide MCPP het afsterven van macrophyten tot gevolg heeft gehad. Dit heeft indirect geleid tot een reductie van de macro-fauna. 2. Inleidine. Uit onderzoek in sedimentatiegebieden van de Rijn is naar voren gekomen, dat bij Chironomus-larven misvormingen van de monddelen kunnen voorkomen. Het percentage misvormingen hangt samen met de mate van de verontreiniging van de waterbodem en is in combinatie met de populatieparameters dichtheid en biomassa een potentiele milieu-indicator (Van Urk en Kerkum, 1986; Van Urk en Kerkum, 1988). Om de bruikbaarheid van Chironomus als milieu-indicator verder te toetsen is in praktijksituaties met een ander verontreinigingspatroon dan de Rijn onderzoek gestart. Daarbij zijn gebieden met belasting door industrieel afvalwater (0.a. de Noordhollandse Vecht) en wateren met een sterke contaminatie door mare metalen (0.a. de Dommel). Echter, behalve door dergelijke puntbronnen, vindt ook verontreiniging van het oppewlakte water plaats vanuit diffuse bronnen. Een voorbeeld hiewan is het toepassen van bestrijdingsmiddelen in de landbouw (Faassen, 1988). Een recent rapport van het Centrum van Milieukunde van de Riiksuniversiteit Leiden (Canters et'al, 1989) suggereert, dat door het gebruik en misbruik van bestrijdingsiiddelen aanzienlijke schade zou kunnen optreden voor terrestische en aquatische invertebraten. In de akkerbouwgebieden van de polders Oostelijk en Zuidelijk Flevoland worden intensief bestrijdingsmiddelen gebruikt. Bespuitingen in deze polders vinden frequent vanuit een vliegtuig plaats. Het is aannemelijk, dat dit tenminste incidenteel leidt tot contaminatie van de watergangen in dit gebied. Het percentage misvormingen aan het mentum bij Chironomur-lawen zou een maat voor deze verontreinigingen kunnen zijn. Vanaf 1986 is in Flevoland een orienterend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van misvormingen bij deze larven.

3. Resultaten van het orienterend ondenoek in 198611987. Bemonsteringen van Chirunomus-populaties in sloten in Flevoland zijn uitgevoerd in de winter van 198611987. Een overzicht van de bemonsteringslokaties wordt in figuur 1 gegeven. - - -. - - I Almere \"2. Flevoland *5 Fisur 1: Situering van de monsterlokaties in Flevolard. De nrs. van de Lokaties corresponderen met die van tabel 1. Nrs. 12 (B) en 13 (A) zijn respectievelijk de Lokaties Mosselueg en OLsterueg van het orderzoek in 1988. Het percentage mentummisvormingen op de verschillende lokaties staan vermeld in tabel 1. Niet overal kwam dezelfde soort voor. Ovenvegend werd C.plumosus gevonden. Op enkele plaatsen werd echter een andere soort, voorlopig gedetermineerd als C.cingulatus, aangetroffen. Op 66n lokatie werd naast deze twee soorten

ook nog een derde soort, Smrt namelijk Camptochironomus pallidivatattus, gevonden. Chir. Ulir. Ctnptochir. pl-us cingulatus pallidivatattus Door gebrek aan een aantal goede referentie lokaties, Lokatie nr. waar de verschillende soorten Genaal Uortlmn 1 20 (44) in een ongestoord milieu Buizerdslmt 2 11 (55) Oostvaardersplassm 3 8 (100) voorkomen, is de vergelijk- Uatertuin O.V.P. 4 0 (7) 5 (74) 7 (152) baarheid van de misvor- Kavel Hz 22 5 29 (19) 7 (30) H.V. Ketelhavm 6 42 mingspercentages bij verschil- (36) Hoekuanttocht 7 17 (50) lende soorten nog onduide- Lisdoddetocht 8 11 (63) Zuanetocht 9 6 (67), lijk. Strardgapertocht 10 55 (116) De percentages misvormingen Harderbroektoch 11 4 (71) bij C.plumosus varieerden tussen de 4 en de 55 %. Overzicht van de monsterlokaties in de Flevopolders met de gevonden percentages misvormin- Bij de natuurgebieden Hargen aan het mntun van de chiranomiden larven derbroek (punt 11) en 00S.t- in voor- of najaar 1986-1987. Tussen haakjes zijn de aantallen onderzochte Larven vermeld. vaardersplassen (punt.- 3 en 4) zijn lage percentages misvormingen gevonden. Aangenomen mag worden, dat in deze gebieden weinig invloed van verontreinigingen is. Het hoge percentage op punt 5 nabij Ketelhaven kan verklaard worden 'met het feit, dat - - op die lokatiewater kan worden ingelaten uit het Ketelmeer. 6 de landbouwgebieden varieerden de gevonden percentages misvormingen van 6 tot 29 %. Het hoogste percentage misvormingen, namelijk 55%, werd gevonden op punt 9 (Strandgapertocht). Deze tocht voert water af uit het het veeteeltgebied van Oostelijk Flevoland. In 1987 is verder onderzoek uitgevoerd naar de seizoensvariaties in het percentage misvormingen op de punten met de hoogste en de laagste perm+nr. centages. De resultaten hiervan 23 25 27 M 33 36 39 41 46 staan vermeld in tabel 2. In de Harderbroektocht werden Lokatie strardgapertocht 8 18 16 35 60 36 56 41 55 steeds wat hogere percentages (25 50 C( 40 50 50 50 50 40) gevonden dan in de winter '861 Harderbroektocht 18 16 18 22 12 14 17 ( 5 ~ ~05~5~50 3) '87. Bij de Strandgapertocht bleek het percentage misvor- Overzicht van het percentage misvormingen aan mingen in de loop van de ZOhet mntun van Chirmmus plumsus in 1987 in mer toe te nemen. tuee sloten in Flevoland. uss sen haakjes en onderstreept rijn de aantal- Een verklaring hiervoor is niet len onderzochte larven per bemonsteringsdatun. te geven, van de lokatie H ~ ~ - derbroek is alleen het gehalte

aan polycyclische aromaten in het sediment bekend. Dit bleek zeer laag te zijn (< 0,l mg. per kg.). Het monsterpunt Strandgapertocht, waar de hoogste percentages vastgesteld zijn, ligt echter vlakbij een afvoer van een vloeiveld (rioolreiniging Flevocamping). Of er ook nog een belasting met bestrijdingsmiddelen plaats vindt, is niet duidelijk. 4. Ondenoek in 1988: Beschriivine van de monsterlokaties. In 1988 is gekozen voor een andere opzet van het onderzoek. In dit jaar is een onderzoek gestart naar uitspoeling en drift van bestrijdingsmiddelen naar afwateringssloten tijdens en na bespuitingen van de gewassen. Het onderzoek naar misvormingen van de monddelen van Chironomidae is aan dit onderzoek gekoppeld. Het is daardoor beperkt tot twee lokaties in het akkerbouwgebied tussen Biddinghuizen en Dronten. Als referentie zijn de lokaties Harderbroek en Strandgapertocht meegenomen. Het monsterpunt A (de Olsterweg bij Dronten) is gelegen in een afwateringssloot. Deze sloot voert water af afkomstig van kavels met diverse soorten akkerbouw en is 100 tot 120 cm diep. De sloot mondt uit in een bredere vaart. Rondom het monsterpunt worden aardappels en bieten verbouwd. De kavel, waarvan i.v.m. het onderzoek naar uitspoeling en drift van bestrijdingsmiddelen, bekend is wat, hoeveel en met welk bestrijdingsmiddel gespoten is, ligt een paar honderd meter stroomopwaarts van het monsterpunt. Voor de monstername van oppervlakte water en bodemmonsters voor chemisch analytisch onderzoek is een drijvende steiger in de sloot gebouwd. Deze reikte tot in het midden van de sloot. Het monsterpunt B (de Mosselweg bij Biddinghuizen) ligt ook in een afwateringssloot. Deze sloot mondt ook uit in een bredere vaart en is ongeveer 50 cm diep. Net zoals bij monsterpunt A ligt het monsterpunt direct tussen kavels met akkerbouw. De kavel, waarvan bekend is wat en hoeveel bestrijdingsmiddel er gebruikt is, ligt ook hier niet bij het monsterpunt en is een hondertal meters stroomopwaarts gesitueerd. Ook bij dit monsterpunt is een drijvende steiger gebouwd voor monstername van oppewlakte water en bodemmonsters. Monsterpunt C (Harderbroek) is gelegen in de grenssloot, die langs de dijk van het Wolderwijd loopt. Deze sloot voert water af van het hoge gedeelte van de Harderbroek en is ongeveer 100 cm diep. Waarschijnlijk wordt de sloot ook gevoed met kwelwater vanuit het Woldenvijd. Er is geen akkerbouw langs deze sloot. Langs de sloot is grasland. Monsterpunt D (Strandgapertocht) is direct langs de weg, waar de Strandgapenveg de Karekietweg kruist, gelegen. Op het monsterpunt komen Wee sloten samen en gaan onder de weg door richting Harderbos. De sloot mondt uiteindelijk uit in de vaart, die direct naar Gemaal Lovink leidt. Dit gemaal pompt het overtollige water uit de polder het Veluwemeer in. De sloot is ongeveer 75 cm diep. Over het

algemeen is er een waarneembare stroming richting het gemaal. Een afvoerbuis van een vloeiveld (biezen), waarin het rioolwater van de nabijgelegen Flevocamping biologisch gezuiverd wordt, mondt vlakbij het monsterpunt uit. Er is geen akkerbouw in de nabijheid. De Strandgapertocht voert echter we1 water af uit een veeteeltgebied. In wat voor mate water uit dit veeteeltgebied het monsterpunt bereikt is onduidelijk. Een eerdere aftakking van deze sloot lijkt het meeste water uit dit gebied af te voeren. Van af de weg tot aan de sloot is een ongeveer 10 meter brede grasstrook. Een overzicht van de situering van de monsterpunten wordt gegeven in figuur 1. 5. Monstermethoden en venverking. Op de monsterlokaties A, B, C en D zijn vanaf 13 juni &n maal per maand met een Ekman-Birge bodemhapper bodemmonsters genomen. Getracht is ongeveer honderd larven per monsterlokatie en monsterdatum te verzamelen. Op monsterlokatie A en B zijn naast de larven bemonstering tevens imago bemonsteringen uitgevoerd. "Windowtraps" van het gemodificeerde model J6nsson (Kerkum en Mulder, 1989) zijn geplaatst en zijn &n maal per week geleegd. De larven en imago's zijn geconserveerd met 70 procent ethanol. Op het labora~orium zijn zij geteld en gedetermineerd. De larven zijn tevens onderzocht op misvormingen van de monddelen. 6. Resultaten en discussie. In figuur 2 zijn de dichtheden van C.plumosus bij Harderbroek en Strandgapertocht weergegeven. Het verloop van de dichtheden volgt een van andere wateren bekend patroon met minima tijdens het uitvliegen van de imago's in mei en in augustus/september (Beattie, 1981). Dit zijn respectievelijk de overwinterende generatie en de zomergeneratie. In de Strandgapertocht komt naast C.plumosus ook C.annularius voor. Deze soort vertoont in aantal met C.plumosus een tegengesteld verloop (fig. 2). Dit kan een gevolg zijn van de levenscyclus van deze soort. Een andere mogelijkheid is een gebrekkig concurrentievermogen van C.annularius met C.plumosus. Op de lokaties A (Olsterweg) en B (Mosselweg) in het akkerbouwgebied is C-annularius de dominante soort. Naast deze soort komen geringe aantallen Camptochironomus pallidivatattus en C.plumosus in de larvenmonsters voor (figuur 3). Evenals in de Strandgapertocht worden hiervan in de zomer minimum aantallen gevonden. Op de lokatie aan de Olstenveg wordt deze soort van week 27 tot en met 35 nauwelijks meer aangetroffen. Deze afwezigheid is van een dusdanige tijdsduur (enkele weken),

c.plunosus: - Stranagapertocht / \ C. annularius: / \ / \.- Stranagapertocnt dat het onwaarschijnlijk is, dat A W- Harderbroek dit aan een gewone generatie- 1000 - / \ wisseling is toe te schrijven. Ook het feit, dat in vangsten d / \ van de window-trap (zie tabel 3 c+ \ en 4) ook in die periode lage u m P a 2000 - \ aantallen volwassen exemplaren 3.A m \ C \ zijn aangetroffen, lijkt een gem,a wone generatiewisseling uit te 0 sluiten. Immers, bij een mini- _-- - mum in de dichtheid van de larven hoort bij een gewone juni juli aug. generatiewisseling een maximum "' t generatierisselins generatievisseling in aantallen imago's. De meest waarschijnlijke verklaring voor de afwezigheid van Chironomuslarven op de lokatie Olsterweg in de zomer is dan oak, dat het Fimr 2: verloop van de aantallen in 1988 van C.pluncsus en C.annularius larven in tuee sloten in Flevoland. Aantal is ueergegeven per G. milieu tijdelijk ongeschikt is geweest. Uit het onderzoek van van Beersum (1989), waaraan het biologische onderzoek gekoppeld is, komt naar voren, dat over het algemeen de gemeten concentraties aan bestrijdingsmiddelen op de lokatie aan de Olsterweg hoger liggen, dan die op de lokatie aan de Mosselweg. Op de lokatie Olsterweg zijn bijvoorbeeld uitschieters gemeten van concentraties van het herbicide MCPP van ca. 50 pg per liter en van Dinoseb van 12 pg per liter. De sterke aantalsvermindering van C.annularius lamen aan de 01- sterweg valt samen met een piek in het MCPP-gehalte van 1500 50 pg per liter. Op basis van todciteitsgegevens en het wer- kingsmechanisme - MCPP is LOOO 1 verwant aan 2,4 D en verstoort ;;; + de plantengroei via de analogie 5 m met groeihormonen (Bovey, so0-1980)- is een direkt effect van MCPP op Chironomus-larven 0 niet waarschijnlijk. z - nosse1veg o olsterveg r- - + olsterveg x uoss~1veg c.a~ularlus: canptocnlr. palllalvatattns : & C.plunosns: Kosselveg, D 0 - - rn 0 181 IW ' JULI aug. ' sept. Visueel is, bij het legen Van de Fiawr 3: verloop van de aantallen in 1988 van c.annularius, window-traps, waargenomen, dat C.plunosus en C.pallidivatattus op de Olsterueg en Hosselueg lokaties. Aantal is ueergegeven per m2. de hoeveelheid waterplanten in de sloot aan de Olsterweg sterk

Swrt Chir- sp. 1 8 2 8 7 2 9 6 4 718236 128 Cryptochironoms sp. 1 1 2 Csaptcch.pllidivatattrs 3 3 9 1 5 2 2 4 6 35 Endochirmolus dispar. 1 1 Parachir- arcuatus 2 2 Cricotqus spec. 12 18 24 20 38 14 14 17 9 17 13 1% Tanytarsus spec. 826441310343 93 Liumchiromrms spec. 1 1 2 1 1 6 Procladius spec. 1 1 2 4 2 4 3 6 23 Glyptotenlipes pallens 2 1 2 5 totaal 38 21 42 36 00 27 32 U 46 48 69 491 Overzicht van de gevangen manneli jke Chironmiden imago's uit de uindou-trap Olsterueg in 1988. 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 tot Cryptochironaan sp. Cmptcch.pallidivatattrs 4 36 Stictochirmolus sp. 1 Parachir- arcmtus Cricotops spec. 26 58 Tanytarsus spec. Limhir- spec. Procladius spx. 1 1 Glyptotendipes pallem Polypedilw sp. totaal %127129W8388%%75U)6676 945 Werzicht van de gevangen mannel i jke chironomiden imago's uit de window-trap nosselueg in 1988. verminderde. Dit kan indirect leiden tot effecten op de levensgemeenschappen door 0.a. het verdwijnen van substraat en zuurstofloosheid aan de bodem. Uit een vergelijking van de gegevens van de windowtraps (tabel 3 en 4) blijkt, dat aan de Olsterweg van alle groepen, behalve Tanytarsus sp., minder exemplaren zijn gevangen. Een indirect effect van een herbicide kan hier de oorzaak van geweest zijn.

De vangsten in de window-traps van de overige groepen (Tri- C.plunosus clzoptera, Ephemeroptera, Heterop- Lokatie Yeeknr. A B C D tera, Odonata en overige Dipte- 22-6 (82) 11 (27) ra) zijn nog in bewerking. Alle 27 o (3) 9 (66) 11 (54) 31 hier genoemde groepen komen o (1) 9 (56) 28 (53) 35-9 (22) 12 (49) 16 (25) in beide sloten in het akkerbouwgebied voor en de suggestie van het CML (Canters, et al. 1989) dat in sloten in gebieden Lokatie Yeeknr. A B C D met aardappelteelt belangrijke 18 14 (50) 10 (50) - 22 3 (64) 0 (76) groepen zouden ontbreken is in 11 (45) 27 0 (7) 5 (101) 10 (10) dit onderzoek niet bevestied. 31 o (86) - " 35 In tabel 5 wordt een overzicht "" eeeeven van de Dercentaees " Tabel 5: Overzicht van het percentage mentummentummisvormingen bij de - misvormingen bij tuee soorten Chiraarms belangrijkste Soorten (C.plum- larven in 1988. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de aantallen onderzochte osus en C.annularius). Ten dele lsrven per bemonsteringrdatum. zijn deze percentages gebaseerd - = soort niet aanuezig A: Olsterueg; 0: Mosselueg op betrekkelijk Meine monsters, C: Harderbroek; 0: Strandgapertacht een gevolg van de incidentele lage dichtheden van Chironomus-larven. Hierdoor zijn deze percentages moeilijk te vergelijken. Uit een chi-kwadraat test blijkt, dat voor C.plumosus alleen op lokatie D (Strandgapertocht) de percentages significant van elkaar verschillen (P < 0,05). Voor C.annularius verschillen de percentages op elke lokatie significant van elkaar (P < 0,05 op de lokaties A (Olstenveg) en D (Strandgapertocht), P- < 0,005 op de lokatie B (Mosselweg) 3. Voor de laatste soort wisselen de percentages misvormingen op de meeste lokaties, uitgezonderd C (Harderbroek), dus vrij sterk. Op de lokaties A en B (respectievelijk Olstenveg en Mosselweg) varieeren de concentraties bestrijdingsmiddelen ook vrij sterk. Van de potentiele verwilingsbron op punt D (Strandgapertocht), een.afvoer van een vloeiveld bij een camping, mag eveneens een variabele bijdrage venvacht worden. Of deze variaties gelijk lopen met de verschillen in misvormingspercentage valt met de beschikbare gegevens niet te zeggen. De variatie in het misvormingspercentage staan in sterk contrast met de situatie in Rijnsedimenten. Daar is dit percentage namelijk vrij constant. Mogelijk is dit in de Rijn een gevolg van een constante belasting met milieu-onvriendelijke stoffen. In vqrgelijking met de Rijnsedimentatiegebieden kan de belasting met milieu-onvriendelijke stoffen in de poldersloten gedurende het jaar sterk variabel zijn. De consequentie van deze variatie is, dat herhaalde bemonsteringen nodig zijn om vast te stellen of en in welke mate incidenteel sprake is van een toename van het misvormingspercentage. Deze herhalingsbemonsteringen kunnen

daarom bij Rijnsedimenten met een lagere frequentie uitgevoerd worden. Het is onbekend wat de variabiliteit van andere parameters is, die gebruikt worden voor de biologische beoordeling van' de kwaliteit van sloten. (zie CUWVO, 1988 en Verdonschot en Higler, 1987). 7. Conclusies. Samengevat zijn de belangrijkste conclusies uit het onderzoek in Flevoland: ---Het percentage misvormingen aan het mentum van Chironomus-larven varieert sterk van lokatie tot lokatie (tabel 1). Enige relatie tussen percentage en grondgebruik in de omgeving is niet aangetoond. Plaatselijke lozingen van milieu-onvriendelijke stoffen kunnen mogelijk een oorzaak zijn. Het hoge percentage misvormingen op de lokatie Strandgapertocht zou hiermee verklaard kunnen worden (lozing vloeiveld camping nabij monsterpunt). --- Op de lokatie aan de Olsterweg is een periode aan te wijzen, waarin het milieu tijdelijk ongeschikt is voor Chironomus-larven. Dit komt tot uiting in de aantallen larven en imago's. Verondersteld wordt, dat dit een indirect effect is geweest van een incidenteel hoge concentratie van het herbicide MCPP. ---Het is belangrijk om "life-cycle" informatie te hebben van de bij het onderzoek betrokken macro-fauna soorten. Hiertoe dienen niet alleen larven bemonsterd te worden, maar moeten ook volwassen exemplaren (imago's) gevangen worden.

8. Literatuur: Anonymous. Beattie, D.M. Beersum, C.A. van Bovey, R.W. : Invloed van de tuinbouwactiviteiten op de waterkwaliteit in de polder Nieuwland en Noordland (Westland). Werkgroep Effecten van bestrijdingsmiddelen uit de tuin- ' bouw op de waterkwaliteit. (1988). Hoogheemraadschap van Delftland, Delft. : Investigations into the occurence of midge plagues in the vincinity of Harderwi j k (Netherlands). Hydrobiologia 80, 147-159. (1981). : Onderzoek naar het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in drainagewater van aardappelpercelen en in oppervlaktewater in de Flevopolder. In prep. : Ecological effects of phenoxy herbicides. In: The Science of 2,4,5 T and Associated Herbicides. John Wiley and Sons, 357-370; 1980. Canters, K.J., G.R. de Snoo, : Neveneffecten van bestrij- F.M.W. de Jong en dingsmiddelen op terrestische J. van der Linden evertebraten en aquatische fauna. CML. mededeling 46,XXVII + 130 pp, 5 bijlagen, 1989. CWO, werkgroep V-1 : Ecologische normdoelstellingen voor Nederlandse oppervlakte wateren. Rapport, 153 pp., 1988. Kerkum, F.C.M. en M.A.A.J. Mulder : Technieken voor het vangen van imago's van aquatische insecten. Een vergelijking van twee methoden. D.B.W./RIZA notanr.: 89.020; 1989.

Urk, G. van en F.C.M. Kerkum Urk, G. van en F.C.M. Kerkum Verdonschot, P.F.M. en L.W.G. Higler (red) : Misvormingen bij muggelarven uit Nederlandseoppervlaktewateren. H20, 19; nr. 26; 624-627; 1986. : Bottom fauna of polluted ~ hine sediments. Contaminated Soil, 1988, p. 1405-1407. : Biologische waterbeoordeling: instrument voor waterbeheer? Werkgroep biologische waterbeoordeling en Rijksinstituut voor Natuurbeheer. 184 p., 1987.