De beëindiging van uithuisplaatsing



Vergelijkbare documenten
VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND (IRVK)

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Jeugdbescherming in Nederland

Jeugdbescherming Informatie voor ouders/opvoeders

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Pleegoudersupport Zeeland

Ondertoezichtstelling (OTS) Wat betekent een ondertoezichtstelling voor u en uw kind? Wat kunt u verwachten?

Wat is OTS? (Onder ToezichtStelling)

Congres De ots90 jaar:versleten of vitaal? Workshop: ots, omgang en het belang van het kind

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Uithuisplaatsing (UHP)

Als opvoeden een probleem is

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

Als opvoeden een probleem is

ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Als opvoeden een probleem is

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Schuingedrukte woorden worden uitgelegd in een woordenlijst op pagina 4.

Als opvoeden een probleem is

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Voorlopige Ondertoezichtstelling (VOTS)

Opmerkingen over Hoofdstuk 1. Wijziging van wetten Artikel 1.8, wijziging van het Bw

ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

INZICHT IN JEUGDRECHT

Jeugdbescherming Informatie voor jongeren

INFORMATIE VOOR JONGEREN 1 ONDER TOEZICHT GESTELD WAT BETEKENT DAT?

ECLI:NL:RBUTR:2010:BO3762

Wat is ondertoezichtstelling?

Jeugdbescherming Informatie voor jongeren

ECLI:NL:GHDHA:2014:935

ECLI:NL:RBMNE:2014:2366

JEUGDBESCHERMING NOORD. Ondertoezichtstelling (OTS)

Bureau Jeugdzorg Drenthe. Ondertoezichtstelling. BureauJeugdzorgDrenthe. november 2012 /

Jeugdbescherming Informatie voor ouders/opvoeders

Richtlijn / info voor ouders. Uithuisplaatsing. Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming. NVO, BPSW en NIP

Rapport (verkort) Naar aanleiding van de feitelijke uithuisplaatsing van een zesjarige jongen.

UW KIND ONDER TOEZICHT GESTELD. WAT BETEKENT DAT? INFORMATIE VOOR OUDERS 1 UW KIND ONDER TOEZICHT GESTELD. WAT BETEKENT DAT?

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Ondertoezichtstelling (Gezinsvoogdij)

Geschiedenis van de OTS

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Wat is ondertoezichtstelling?

Bezwaar en beroep Jeugdwet Betekenis voor gemeenten

Mr. dr. A. van Montfoort. Presentatie Van casus naar gestructureerd beslissen in de jeugdbescherming

ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0682 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Voogdijmaatregel Informatie voor ouders over voogdij

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

Het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen en de rechtspositie van de met het gezag belaste ouder en de minderjarige.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Algemeen

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het bestuur van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland. Datum: 9 augustus Rapportnummer: 2011/240

Cliënt Onder een cliënt verstaan we de jeugdige, zijn (stief)ouders of wettelijk vertegenwoordigers.

Uw kind gaat naar een pleeggezin. Pleegzorg Parlan

Inhoudsopgave. Woord vooraf / 11

[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten)

Rechten en nieuwe wetten in de pleegzorg

Versie mei Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Voogdij

Sonja de Pauw Gerlings Döhrn, kinderrechter Rotterdam

De nieuwe Jeugdwet. position paper prof.mr.drs. Marielle Bruning, afdeling Jeugdrecht, universiteit Leiden. Inleidend

Voor ouders over de voogdijmaatregel

Aanbevelingen bij de Beleidsvisie Kind in de Pleegzorg. I. Aanpassing van kinderbeschermingswetgeving

90 jaar OTS: versleten of vitaal? Werkgroep 1 Verlenging OTS/UHP: dilemma s in de praktijk

16.020T Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdbescherming. Mathilde Roubos Anjo Mangelaars

De rechten van grootouders

Zorg om het kind - bescherming van minderjarigen en het gezondheidsrecht -

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ouder van mijn ouders Van helpen en ondersteunen tot gedwongen hulp en gezagsbeëindiging. Nijkerk, Opstandingskerk. 25 mei 2016

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Jeugdhulpverlening

ECLI:NL:GHAMS:2015:4056 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Wet op de Jeugdzorg in grote lijnen

De ondertoezichtstelling herzien

De schriftelijke aanwijzing

Ons aanbod. Voor professionals

Tweede Kamer der Staten-Generaal

0807 omslag wsj vader en moeder: 12/05 omslag 'Vragen..' :54 Pagina 2

Kinderbeschermingsmaatregelen. De noodzaak voor een herziening van de ondertoezichtstelling?

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het bestuur van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland. Datum: 8 augustus Rapportnummer: 2011/236

VAN GEZAGSBEPERKING NAAR GEZAGSONTNEMING

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Onderzoek Advies- en Meldpunt Kinderbescherming

Uw kind gaat naar een pleeggezin

Protocol Gezag en omgang na scheiding. Datum 30 januari 2013

ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0816

De toetsende taak van de Raad voor de. Kinderbescherming bij beslissingen. tot terugplaatsing naar huis

Pleegzorg doe je samen

Echtscheiding. Gezag, omgang en informatie Mw. mr. M. (Marianne) Lautenbach

ECLI:NL:GHARL:2015:1824

ECLI:NL:RBDHA:2013:13810

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Ondertoezichtstelling

Aangenomen en overgenomen amendementen

Protocol communicatie met gescheiden ouders Versie 12 maart Openbaar basisonderwijs

Welkom bij de William Schrikker Groep

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBSGR:2009:BL0577

FACTSHEET PLEEGZORG 2012

ECLI:NL:GHAMS:2016:573 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Protocol Informatieverstrekking. november 2017

Transcriptie:

De beëindiging van uithuisplaatsing Wanneer is beëindiging van de uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling (art. 1:261 BW) in het belang van het kind en welke verbeteringen zullen in de procedures moeten worden aangebracht? Door: Saskia Vogels (ANR 937421) Masterscriptie Nederlands Recht Universiteit van Tilburg Faculteit der Rechtsgeleerdheid Departement Privaatrecht Examencommissie: Mw. mr. M.S. Reynders-Molema en Mw. mr. J.A.E. van Raak-Kuiper 3 juni 2009

Voorwoord Dat ik mijn scriptie zou schrijven over de positie van het kind binnen het recht weet ik al sinds het eerste jaar van mijn studie. Kinderen zijn de meest kwetsbare personen. Ze zijn nog niet in staat om voor zichzelf op te komen en daarom moeten anderen deze taak op zich nemen. Ik wil ontdekken waar problemen ontstaan in de procedures en verbeteringen aandragen opdat recht voor kinderen kan werken in plaats van tegen hen. In oktober 2008 las ik de kop Kinderbescherming onder vuur in de krant. Deze kop trok meteen mijn aandacht. Vol verbazing las ik hoe uit een recent rapport van de Inspectiedienst Jeugdzorg bleek dat zowel Bureau Jeugdzorg als de Raad voor de Kinderbescherming steken laten vallen bij de beëindiging van een uithuisplaatsing. Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming zijn er toch juist om voor deze kinderen op te komen? De ouders kunnen immers niet in de belangen van het kind voorzien. Vanaf dit moment was het onderwerp voor mijn scriptie bepaald. Onderzoeken hoe de procedures rondom deze beëindiging van uithuisplaatsing zodanig verbeterd kunnen worden, dat het belang van het kind gediend wordt. Als ik terugkijk ben ik tevreden met het eindresultaat. Ik heb veel nieuwe inzichten gekregen. Zo vind ik het niet meer onbegrijpelijk dat Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming af en toe de verkeerde keuze maken. Bovendien heb ik een andere kijk gekregen op het werk dat ze doen. De beëindiging van uithuisplaatsing is een ontzettend moeilijke beslissing. Er moeten immers zoveel belangen worden meegewogen en er dient naar zoveel aspecten te worden gekeken. Ik ben echter nog steeds van mening dat met goede procedures deze verkeerde inschattingen zoveel mogelijk kunnen worden teruggedrongen. Ik hoop dat ik met deze scriptie een bijdrage lever aan de verbetering van de procedure rondom de beëindiging van de uithuisplaatsing. Graag wil ik mevrouw Reynders-Molema en mevrouw van Raak-Kuiper bedanken voor hun begeleiding. Bedankt voor jullie tijd en adviezen. Daarnaast wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun en interesse. Saskia Vogels Juni 2009 2

Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleiding p.5-7 o 1.1 Probleemstelling p.5-6 o 1.2 Plan van aanpak p.6-7 Hoofdstuk 2: Ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing p.8-16 o 2.1 Kinderbeschermingsmaatregelen p.8-9 o 2.2 Ondertoezichtstelling (OTS) p.9-12 o 2.3 Uithuisplaatsing p.12-17 o 2.4 Interview gezinsvoogd p.17 o 2.5 Conclusie p.18 Hoofdstuk 3: Beëindiging van uithuisplaatsing p.19-29 o 3.1 Het wettelijk kader p.19-20 o 3.2 De waarborgen p.21-27 3.2.1 De waarborgen die Bureau Jeugdzorg (BJZ) hanteert p.21-22 3.2.2 De waarborgen die de rechter hanteert p.22 3.2.3 De handleiding p.23-27 o 3.3 Knelpunten die zich bij de beëindiging van uithuisplaatsing voordoen p.27-29 Hoofdstuk 4: De toetsende rol van de Raad voor de Kinderbescherming p.30-38 o 4.1 De rol van de kinderrechter p.30-33 o 4.2 De nieuwe rol van de Raad voor de Kinderbescherming p.33-34 o 4.3 Knelpunten bij de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming p.34-38 Hoofdstuk 5: Het belang van het kind p.39-41 o 5.1 Het belang van het kind p.39-40 o 5.2 Ervaringsdeskundige p.40-41 o 5.2 Conclusie p.41 Hoofdstuk 6: Conclusie en aanbevelingen p.42-48 o 6.1 Conclusie p.42-45 o 6.2 Aanbevelingen p.45-48 3

Literatuurlijst p.49-51 Bijlage p.52-55 o Interview gezinsvoogd p.52-54 o Lijst met afkortingen p.55 4

1. Inleiding De laatste jaren is de vraag naar jeugdzorg en in samenhang de vraag naar het instellen van kinderbeschermingsmaatregelen enorm gestegen, zo blijkt uit een publicatie van de brancheorganisatie de MO groep 2007. 1 Redenen hiervoor zijn onder andere dat het vragen om opvoedkundige hulp niet langer als een taboe wordt gezien, de toename van het aantal echtscheidingen en daarnaast is de omvang van kindermishandeling helaas groter dan men oorspronkelijk dacht. 2 Maatregelen van jeugdbescherming zijn de afgelopen jaren zelfs met 10% per jaar gestegen. 3 Door deze gestegen vraag is het van nog groter belang dat de procedures binnen het jeugdrecht optimaal verlopen. Had men tientallen jaren geleden wellicht nog de begrotingsruimte om met een kind onnodig lang in een bepaald traject te verblijven, tegenwoordig laten de wachtlijsten dit echter niet meer toe. Het is van bijzonder belang dat de procedures goed veropen, zodat de wachtlijsten minder worden en er steeds meer kinderen geholpen kunnen worden. Naast deze reden bestaat er nog een reden om de procedures te optimaliseren, namelijk het belang van het kind. Het kind is er mee gediend dat het een optimaal zorgaanbod krijgt. Het kind moet in een zo kort mogelijke tijd zodanig worden geholpen dat het in staat is zijn leven zonder hulp van de overheid te leven. Iedereen kent de zaken Savanna en Rowena. Gruwelijke zaken waarin kleine kinderen door mishandeling door hun opvoeders om het leven zijn gekomen. In deze gevallen is de zorg tekort geschoten. Dit kan met verbetering van de procedures in de toekomst wellicht worden voorkomen. 1.1 De probleemstelling In deze scriptie wil ik mij graag richten op een klein aspect van het zorgaanbod van Jeugdzorg, namelijk de kinderbeschermingsmaatregel ondertoezichtstelling (OTS) met uithuisplaatsing. En dan met de name de procedure rondom de beëindiging van uithuisplaatsing. Uit een recent rapport van de Inspectie Jeugdzorg (2008) blijkt dat de procedure rondom deze beëindiging van uithuisplaatsing te wensen over laat. 4 Bureaus Jeugdzorg (BJZ) en de Raad voor de Kinderbescherming werken niet optimaal samen, waardoor kinderen soms onterecht thuis worden geplaatst of juist uithuis geplaatst blijven. In deze scriptie probeer ik om de procedure zodanig te verbeteren dat deze optimaal werkt. Uithuisplaatsing is een zeer ingrijpende maatregel in het leven van een kind. Het is dan ook enkel te rechtvaardigen dat deze maatregel wordt opgelegd in die situaties waarin anders handelen niet 1 Cijfers MOgroep 2004-2007, p.1-2. 2 Cijfers MOgroep 2004-2007, p.2. 3 Cijfers MOgroep 2004-2007, p.3. 4 Rapport Inspectie Jeugdzorg 2008. 5

mogelijk is. Een kind heeft recht op bescherming van de overheid. Maar de overheid dient deze plicht wel zorgvuldig uit te oefenen. De probleemstelling van deze scriptie luidt als volgt: Wanneer is beëindiging van de uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling (art. 1:261 BW) in het belang van het kind en welke verbeteringen zullen in de procedures moeten worden aangebracht? 1.2 Plan van aanpak Alvorens tot een antwoord op deze probleemstelling te komen, zet ik in hoofdstuk 2 het wettelijk kader betreffende de OTS met uithuisplaatsing uiteen. Dit doe ik aan de hand van literatuur, jurisprudentie en geldend recht. In dit hoofdstuk wil in een algemene indruk verschaffen van de procedure die wordt doorlopen in het geval van een OTS met uithuisplaatsing, alsmede de rechten en plichten van ouders en kind. Ik vang hoofdstuk 2 aan door het begrip kinderbeschermingsmaatregelen in zijn algemeenheid te bespreken. Vervolgens zet ik de OTS uiteen. Daarbij besteed ik aandacht aan de partijen die een verzoek tot OTS kunnen indienen, de voorwaarden voor een OTS en de gevolgen van een OTS. Daarna bespreek ik in dit hoofdstuk de uithuisplaatsing. Hier zullen de uithuisplaatsing in een vrijwillig kader, uithuisplaatsing met een rechterlijke machtiging, de duur van uithuisplaatsing, de omgang tijdens de uithuisplaatsing en de voorzieningen bij een uithuisplaatsing naar voren komen. Ten slotte zal ik ter illustratie het interview bespreken dat ik in het kader van deze scriptie met een gezinsvoogd heb verricht. Door dit hoofdstuk wil ik naar voren laten komen dat uithuisplaatsing een ingrijpende maatregel is die verstrekkende gevolgen heeft voor ouders en kind. Op deze manier zal duidelijk worden waarom het zo belangrijk is dat de procedures rondom deze uithuisplaatsing goed verlopen. In hoofdstuk 3 ga ik meer specifiek in op de beëindiging van uithuisplaatsing. Dit doe ik middels de bespreking van geldend recht, jurisprudentie en literatuur. Ten eerste bespreek ik het wettelijk kader rondom de beëindiging van uithuisplaatsing. Vervolgens zal ik ingaan op de waarborgen die aanwezig dienen te zijn, wil een uithuisplaatsing gerechtvaardigd zijn. In deze paragraaf besteed ik aandacht aan de waarborgen die BJZ hanteert en de waarborgen die de rechtspraak hanteert. Ik eindig deze paragraaf door een handleiding voor te leggen aan de hand waarvan BJZ naar mijn mening over de beëindiging van een uithuisplaatsing dient te oordelen. Ik beëindig dit hoofdstuk met een bespreking van de knelpunten die zich bij de beëindiging van uithuisplaatsing voordoen. Met dit hoofdstuk wil ik duidelijk maken dat de procedures rondom de 6

beëindiging van uithuisplaatsing niet optimaal verlopen en het belang van het kind in sommige gevallen niet wordt gediend. In hoofdstuk 4 ga ik, aan de hand van literatuur, jurisprudentie en geldend recht, meer specifiek in op de rol van de Raad voor de Kinderbescherming bij de beëindiging van uithuisplaatsing. Hierbij besteed ik veel aandacht aan een recent rapport van de Inspectie Jeugdzorg over deze toetende rol van de Raad voor de Kinderbescherming. Ik zal dit hoofdstuk aanvangen door de rol van de kinderrechter te besreken. Vervolgens zal ik ingaan op de rol van de Raad voor de Kinderbescherming. Ik eindig dit hoofdstuk door de knelpunten bij de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming uiteen te zetten. In hoofdstuk 5 ga ik nog kort in op het belang van het kind. In dit hoofdstuk zal ik uitleggen wat dit begrip inhoudt en bespreek ik ervaringen van mensen die met een uithuisplaatsing te maken hebben gehad. Tot slot formuleer ik in hoofdstuk 6, na een conclusie te hebben gegeven, aanbevelingen ter verbetering van de procedures. Met inachtneming van deze aanbevelingen ben ik van mening dat de procedures rondom de beëindiging van uithuisplaatsing zodanig zullen verbeteren, dat het belang van het kind optimaal wordt gediend. 7

2. Ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing Uit een zomerliefde tussen Eveline (18 jaar) en Mark (21 jaar) wordt in 2001 de gezonde Kevin geboren. Tegen de tijd dat Eveline van Kevin bevalt, is de verliefdheid tussen haar en Mark alweer over en heeft zij geen contact meer met hem. Eveline heeft moeite om haar weg in de samenleving te vinden. Na een tijd aan het project begeleide kamerbewoning te hebben deelgenomen, leeft zij nu in verschillende kraakpanden. Ze is verslaafd aan drugs en volgt geen opleiding meer. De moeder van Eveline ontfermt zich over de jonge Kevin, maar al snel is Eveline van mening dat zij Kevin beter zelf kan opvoeden. Kevin is nu volledig van zijn moeder afhankelijk, maar door het drugsgebruik van Eveline en haar egocentrische manier van leven, hoeft hij van haar niet veel te verwachten 5 2.1 Kinderbeschermingsmaatregelen Op grond van art. 8 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) heeft iedereen recht op eerbiediging van zijn gezinsleven. Er zijn echter situaties waarin de overheid genoodzaakt is in te grijpen in dit gezinsleven. Art. 8 lid 2 EVRM stelt dat de overheid slechts in die gevallen mag ingrijpen, die bij de wet zijn voorzien. Doelstelling van dit artikel is om voor burgers hun recht op eerbiediging van hun privé- leven, inclusief het familie- en gezinsleven te garanderen. Uit dit artikel volgt voor de staten echter ook de positieve verplichting, om indien nodig beschermende maatregelen te treffen. 6 Door maatregelen te treffen is de overheid in staat om kinderen te beschermen, zowel tegen zichzelf als tegen hun ouders. Er bestaat voor de overheid de mogelijkheid om ouders en kinderen met problemen te helpen en te ondersteunen in een vrijwillig kader. Te denken valt hier aan opvoedingsondersteuning, of een cursus omgaan met pubers. Daarnaast kan de overheid in ernstigere gevallen ook ingrijpen door middel van het instellen van een kinderbeschermingsmaatregel. Een kinderbeschermingsmaatregel leidt tot een inbreuk in het gezinsleven. Een dergelijke inbreuk is slechts gerechtvaardigd indien het een geoorloofd doel dient. 7 Het doel dat bij kinderbeschermingsmaatregelen gediend wordt is de lichamelijke en geestelijke gezondheid van het kind te beschermen. 8 5 Wortmann 2004, p.754. 6 Koens en Vonken 2006, p. 1542. 7 Koens en Vonken 2006, p.1554. 8 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p. 294. 8

Uitgangspunten bij een kinderbeschermingsmaatregel Mede doordat een kinderbeschermingsmaatregel een dergelijk verstrekkende maatregel is die ingrijpt in het gezinsleven, zijn uit de praktijk, rechtspraak en de beleidsopvattingen enkele uitgangspunten voor het instellen van een kinderbeschermingsmaatregel te destilleren. 9 Ten eerste dient een kinderbeschermingsmaatregel slechts opgelegd te worden als uiterste middel (subsidiariteit). Een kinderbeschermingsmaatregel heeft immers verstrekkende gevolgen voor zowel het kind als zijn familie. Het is dan ook niet meer dan logisch dat je alleen als laatste redmiddel aan een kinderbeschermingsmaatregel toekomt. Zijn er andere, minder vergaande oplossingen mogelijk dan moeten deze eerst worden uitgeprobeerd, alvorens overgegaan wordt op het instellen van een kinderbeschermingsmaatregel. Verder dient de maatregel zo min mogelijk in de bestaande verhoudingen in te grijpen (proportionaliteit). Het kind moet zolang als mogelijk is in zijn eigen omgeving kunnen blijven wonen. Uitgangspunt bij de lichtste kinderbeschermingsmaatregel, de OTS is ook dat het kind in principe thuis blijft wonen. Indien dit echter geen optie meer is, dient het kind uithuis geplaatst te worden, bijvoorbeeld in een instelling of pleeggezin en bij voorkeur in de buurt van zijn ouders. In een dergelijk geval is er sprake van uithuisplaatsing en hiervoor is een machtiging uithuisplaatsing vereist. Op dit onderwerp zal ik nog uitvoerig terugkomen. Daarnaast moet het belang van het kind het opleggen van de maatregel noodzakelijk maken. Het kind is als het ware de opdrachtgever en de overheid moet in zijn belang handelen. En als laatste moet de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen zoveel mogelijk bij particuliere organisaties liggen. De overheid heeft immers slechts een voorwaardenscheppende en controlerende rol en geen uitvoerende rol. 10 De overheid heeft in Nederland de mogelijkheid om drie kinderbeschermingsmaatregelen aan te wenden. Namelijk de gezagsbeperkende maatregel: ondertoezichtstelling (eventueel tezamen met uithuisplaatsing), art. 1:254 Burgerlijk Wetboek (BW) en de gezagsontnemende maatregelen: ontheffing, art. 1:266 BW en ontzetting van de ouders uit hun ouderlijk gezag, art.1:269 BW. In deze scriptie richt ik mij op de eerste maatregel, de ondertoezichtstelling (OTS). 2.2 Ondertoezichtstelling (OTS) In deze paragraaf zal ik ingaan op de kinderbeschermingsmaatregel OTS. Eerst geef ik een korte inleiding over het ontstaan van de OTS en haar doel. Vervolgens zet ik uiteen wie er tot een OTS kan 9 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p. 298-301. 10 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p. 298-301. 9

verzoeken en hoe het wettelijk kader voor het hoorrecht is geregeld. Daarna bespreek ik de voorwaarden voor een OTS. Tot slot ga ik in op de voorlopige OTS en de gevolgen van een OTS. Inleiding Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen van een gezinsvoogdij-instelling (art. 1:254 BW). Voor 1922 was het voor de overheid alleen mogelijk om op te treden door middel van het ontnemen van het gezag van de ouders. Deed zich een situatie voor die te ernstig was om niet in te grijpen, maar niet ernstig genoeg om de ouders uit het gezag te ontzetten, dan stond de overheid zonder mogelijkheden. 11 De invoering van de OTS in 1922 bracht hier verandering in. De OTS is de tussenoplossing, de oplossing die kan worden aangewend als de situatie ernstig is, maar niet erg genoeg om de ouders uit hun gezag te ontzetten. Ondertoezichtstelling is een gezagsbeperkende maatregel. Deze maatregel is er op gericht de band tussen het kind en zijn ouders in stand te houden. 12 De gezinsvoogdijinstelling, BJZ, houdt toezicht op het kind en biedt het kind en de ouders steun. Het gezag wordt door deze maatregel dus slechts beperkt. Door middel van begeleiding van het kind en de ouders wordt getracht het escaleren van de situatie te voorkomen. Hiermee hoopt men het moeten opleggen van een verdergaande maatregel, zoals bijv. het ontnemen van het gezag, te kunnen vermijden. De ondertoezichtstelling heeft, zoals Bureau Jeugdzorg dit formuleert, altijd als doel dat de ouders uiteindelijk weer zelf de opvoeding van hun kinderen op zich kunnen nemen. 13 Het is een tijdelijke maatregel! Kinderen worden onder toezicht gesteld omdat zich allerlei problemen voordoen binnen het gezin. Vaak is het zelfs een combinatie van problemen aan de kant van het kind zelf en aan de kant van de ouders. Problemen waaraan gedacht kan worden zijn, verwaarlozing, kindermishandeling, psychiatrische problemen van de ouders of het kind, spijbelen, strafenquête, opvoedingsmoeilijkheden en ga zo maar door. Door middel van het opleggen van een OTS probeert de overheid de situatie binnen het gezin zodanig op te lossen, dat de ouders uiteindelijk het kind weer zelfstandig kunnen opvoeden. Aan de manier waarop de overheid deze taak vervult, zal ik aan het eind van deze paragraaf aandacht besteden. 11 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p. 326. 12 HR 13-12-1991, NJ 1992, 575. 13 Bureau Jeugdzorg Noord- Brabant 2006, p.2. 10

Een verzoek tot OTS Op grond van art. 1:254 lid 4 BW, kan de rechter een kind onder toezicht stellen op verzoek van een ouder of een ander die het kind als behorende tot zijn gezin opvoedt en verzorgt, alsmede op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie. Indien de rechter de partij die de OTS verzoekt ontvankelijk verklaart dient hij de minderjarige die twaalf jaar of ouder is altijd in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden, art. 809 lid 1 Wetboek van Rechtsvordering (Rv). Kinderen onder de twaalf jaar kunnen hiertoe ook in de gelegenheid worden gesteld. 14 Op deze manier worden de kinderen betrokken bij het proces omtrent de kinderbeschermingsmaatregel en krijgt de kinderrechter een beter beeld van de thuissituatie. De voorwaarden voor een OTS De rechter mag vervolgens enkel tot het opleggen van een OTS overgaan indien naar zijn oordeel is voldaan aan de volgende voorwaarden. Ten eerste moet het gaan om een minderjarige. Minderjarig is iemand die nog geen 18 jaar is, niet gehuwd of geregistreerd partner is (of is geweest) en niet meerderjarig is verklaard, art. 1:233 BW. Indien een minderjarige onder ouderlijk gezag (art. 1:245 lid 3 BW) staat kan hij op grond van art. 1: 254 lid 1 BW onder toezicht worden gesteld. Staat het kind onder voogdij dan kan hij ondertoezicht worden gesteld op grond van art. 1:326 BW. Enkel minderjarige kinderen kunnen dus ondertoezicht worden gesteld. Ten tweede moet er aan een van de gronden voor een OTS zijn voldaan. Dit betekent dat een minderjarige enkel ondertoezicht kan worden gesteld indien zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, art. 1:254 lid 1 BW. Het gaat hierbij dus om situaties waarin vrijwillige hulpverlening niets of te weinig heeft opgeleverd. Denk bijvoorbeeld aan een moeder die prostituee is en ondanks verscheidene pogingen van BJZ het kind telkens aan haar bezigheden blootstelt. De voorlopige OTS Een OTS kan in zeer ernstige situaties ook voorlopig worden uitgesproken voor de duur van drie maanden, art. 1:255 BW. Dit is echter alleen mogelijk indien er reeds een verzoek tot ondertoezichtstelling is gedaan. De rechter spreekt een voorlopige ondertoezichtstelling uit zonder voorafgaand verhoor van de ouders, minderjarige of andere belanghebbende. Voorwaarde hierbij is 14 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p.401. 11

wel, dat dit verhoor niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige (art. 800 lid 3 jo 809 lid 3 Rv). 15 Binnen veertien dagen na de utspraak betreffende voorlopige OTS moet er echter alsnog een verhoor plaats vinden. 16 Door de voorlopige ondertoezichtstelling is het mogelijk om in acute noodsituaties in te grijpen. De gevolgen van een OTS Indien de kinderrechter een OTS uitspreekt, stelt hij het kind onder toezicht van Bureau Jeugdzorg (BJZ), art. 254 lid 1 jo art. 1 sub f Wjz. BJZ laat de ondertoezichtstelling uitvoeren door een maatschappelijk werker die bij de stichting werkt. De maatschappelijk werker wordt de gezinsvoogdijwerker/ gezinsvoogd van het kind en gezin. 17 Deze gezinsvoogd verleent de minderjarige en zijn ouders hulp en steun. Hij kan dit doen door opvoedingsaanwijzingen te geven of bijv. andere hulpverlening in te schakelen. Ouders zijn verplicht de aanwijzingen van de gezinsvoogd op te volgen. 18 De gezinsvoogd biedt de ouders hulp aan door ze bijv. met het Consultatie Bureau voor Alcohol en Drugs (CAD) in contact te brengen in geval van een alcoholverslaving. Daarnaast bieden ze de ouders cursussen aan, waardoor ze hun opvoedkundige kwaliteiten kunnen verbeteren. Ook kunnen ze de ouders laten deelnemen aan een cursus omgaan met agressie. BJZ zorgt er dus voor dat de ouders de hulp krijgen die ze nodig hebben om uiteindelijk de opvoeding en verzorging van hun kinderen weer voor hun eigen rekening te nemen. 2.3 Uithuisplaatsing Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen (art. 1:261 BW). In sommige gevallen is het noodzakelijk dat het kind dat ondertoezicht staat ook uithuis wordt geplaatst. Hiermee wordt bedoeld uithuis geplaatst voor de hele dag en nacht. 19 Uithuisplaatsing kan zich voordoen in het kader van de jeugdhulpverlening en in het kader van de jeugdbescherming. Beide vormen van uithuisplaatsing zal ik in deze paragraaf verder bespreken, alsmede de duur van uithuisplaatsing, de plaatsen waar een kind tijdens een uithuisplaatsing geplaatst kan worden en de omgang met de ouders tijdens de uithuisplaatsing. 15 Van den Berg en van Raak 2004, p.125. 16 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p. 338. 17 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 402-403. 18 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p.400. 19 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p. 350. 12

Uithuisplaatsing in een vrijwillig kader (jeugdhulpverlening) Er zijn situaties waarin de ouders beseffen dat het kind wordt geschaad door de thuissituatie waarin hij opgroeit. Bijvoorbeeld als de ouders deze thuissituatie proberen te verbeteren, maar weten dat het voor het kind beter is dat hij tijdelijk ergens anders zal gaan wonen. Zij kunnen besluiten om, op grond van art. 1:258 lid 3 BW, tot uithuisplaatsing van hun kind over te gaan. Dit soort uithuisplaatsing is vrijwillig en gebeurt in het kader van jeugdhulpverlening. Ook uithuisplaatsing door het instemmen met een voorstel van BJZ is vrijwillig. Voor een dergelijke uithuisplaatsing is wel de instemming van het kind nodig, indien hij ouder dan 12 jaar is. Stemt het kind niet in met de uithuisplaatsing, dan is het niet mogelijk om tot een vrijwillige uithuisplaatsing over te gaan. 20 Een vrijwillige uithuisplaatsing stopt onmiddellijk als ouders of kind vinden dat de uithuisplaatsing lang genoeg heeft geduurd. Ouders en kind hebben als het ware de touwtjes in handen. Uithuisplaatsing met een rechterlijke machtiging (jeugdbescherming) Er bestaan echter ook situaties waarin de ouders niet mee willen werken aan de uithuisplaatsing van hun kind en in dat geval is een machtiging van de kinderrechter noodzakelijk. Uithuisplaatsing geschiedt dan op grond van art. 1:261 BW. Er is een drietal instanties bevoegd om bij de rechter een verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing (MUHP) in te dienen, namelijk BJZ (art. 1:261 lid 1 BW), de Raad voor de Kinderbescherming (art. 1:261 lid 2 BW) en het Openbaar Ministerie (art. 1:261 lid 2 BW). De gronden voor uithuisplaatsing zijn min of meer dezelfde als de gronden voor OTS. De uithuisplaatsing moet noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind, of tot onderzoek aan diens geestelijke/ lichamelijke gesteldheid. Alvorens de kinderrechter een MUHP kan verlenen dient BJZ een indicatiestelling te hebben verleend, in de vorm van een indicatiebesluit, art. 3 lid 3 Wjz. Een indicatiebesluit is een beslissing van BJZ over de zorg en hulp die het kind nodig heeft. Voor de uithuisplaatsing is het noodzakelijk dat in de indicatiestelling is vermeld in welke instelling het kind uithuis geplaatst dient te worden. 21 Deze indicatiestelling is voor de kinderen hun aanspraak op zorg en hulp. Indien de kinderrechter een MUHP verleent, is deze machtiging maar drie maanden geldig, art. 1:262 BW. Gaat BJZ niet binnen die tijd over tot het daadwerkelijk uithuis plaatsen van het kind, dan vervalt de machtiging en mag er dus niet meer overgegaan worden tot uithuisplaatsing. 20 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p. 350. 21 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p.401. 13

De duur van uithuisplaatsing De duur van de uithuisplaatsing is maximaal gelijk aan de duur van de OTS, namelijk 1 jaar met de mogelijkheid om deze telkens met maximaal 1 jaar te verlengen. De uithuisplaatsing zal zolang duren als de doelen van het indicatiebesluit niet zijn vervult. Het onder controle krijgen van een alcoholverslaving van een van de ouders, is een voorbeeld van een doel dat in het indicatiebesluit genoemd kan worden. Na maximaal een jaar dient er een verlenigingsverzoek voor de machtiging tot uithuisplaatsing te worden ingediend. Indien dan blijkt dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog aanwezig zijn, zal de machtiging verlengd worden. Het is dus mogelijk dat uithuisplaatsing een lange tijd duurt. Echter uithuisplaatsing heeft als doel de thuissituatie zodanig te verbeteren dat het mogelijk is voor het kind om weer thuis te gaan wonen. Het oneindig verlengen van een machtiging tot uithuisplaatsing druist dan ook tegen dit doel in. Het kind tijdelijk uithuis plaatsen is niet in het belang van het kind, indien het niet mogelijk wordt geacht de thuissituatie te verbeteren. Het belang van het kind kan er dan bij gediend zijn om een stabiele gezinssituatie bij bijv. de pleegouders te krijgen. Een meer adequate oplossing kan dan zijn om over te gaan tot ontheffing/ ontzetting van de ouders uit te ouderlijk gezag. 22 Omgang tijdens de uithuisplaatsing Tijdens de uithuisplaatsing behouden ouders wel het recht om contact te houden met hun kinderen, art. 8 EVRM. Het kan echter zijn dat het voor de ontwikkeling van het kind niet mogelijk is dat ouder en kind contact met elkaar hebben. In een dergelijk geval, kan BJZ dit contact dan ook beperken, art. 1:263a BW. Beperking van het contact is enkel geoorloofd, indien dit noodzakelijk is in het licht van het doel van de uithuisplaatsing. Aangezien een OTS altijd op gezinshereniging is gericht, is het recht op contact tijdens de uithuisplaatsing een belangrijk recht. BJZ zal beperkingen hierop dan ook zeer goed moeten motiveren. 23 Voorzieningen tijdens uithuisplaatsing Indien een kind uithuis wordt geplaatst kan hij geplaatst worden in een pleeggezin, een residentiële voorziening en in het geval van een ouder kind bestaat de mogelijkheid van deelname aan een kamerbewoningsproject. 24 Dit is geregeld in art. 1:261 lid 2-4 BW. Het indicatiebesluit moet aangeven welke variant voor dat specifieke kind de beste oplossing is. 22 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p.354. 23 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p.363. 24 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 438. 14

Pleegzorg is de opvang van kinderen die uithuis zijn geplaatst bij pleegouders. Ongeveer 10.000 kinderen in Nederland verblijven in een pleeggezin. 25 Er bestaan twee verschillende vormen van pleegzorg. Zo bestaat er netwerkpleegzorg. Daarbij wordt gekeken of het kind door zijn eigen familie of kennissenkring kan worden opgevangen. Deze vorm van pleegzorg wordt altijd nagestreefd, omdat dit het minst belastend is voor het kind. Soms bestaat de mogelijkheid van netwerkpleegzorg echter niet en moet er worden over gegaan op bestandpleegzorg. In een dergelijk geval wordt door de instelling voor pleegzorg een geschikt pleeggezin gezocht. 26 Binnen deze bestandpleegzorg is voor kinderen die uithuis zijn geplaatst ook een aantal vormen te onderscheiden. Zo bestaat er bijv. pleegzorg in crisissituaties, deze vorm van pleegzorg duurt maximaal 4 weken en in die tijd moet BJZ voor een andere oplossing zorgen. Uit het interview dat ik in het kader van deze scriptie met een gezinsvoogd heb gehouden, blijkt echter dat er vaak maar erg weinig plaatsen beschikbaar zijn. En als er al crisisplaatsen beschikbaar zijn, is dit voor een dergelijk korte duur dat het voor BJZ onmogelijk is om een andere oplossing te vinden. Naast deze vorm van bestandpleegzorg bestaat ook nog observatiediagnostiek. Deze vorm van pleegzorg gaat vaak vooraf aan het afgeven van een indicatiebesluit. Het kind wordt voor een maximum van zes weken bij een pleeggezin onder gebracht. Tijdens dit verblijf worden de problemen van het kind en het gezin in kaart gebracht, zodat BJZ een gedegen indicatiebesluit kan nemen. In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn eenmaal met nog eens zes weken worden verlengd. Daarnaast bestaat ook nog de pleegzorg voor langere tijd en de therapeutische pleegzorg. Bij deze vormen van pleegzorg komt het kind voor langere tijd in een pleeggezin en bij de therapeutische pleegzorg wordt er tevens geprobeerd om aan de hand van therapie het kind optimaal te helpen. 27 Een andere mogelijkheid is dat het kind dat uithuis is geplaatst deelneemt aan een kamerbewoningsproject. Het gaat dan om jongeren tussen de 15 en 18 jaar, die begeleid op kamers wonen. Het doel daarbij is de sociale en maatschappelijke redzaamheid van de jongere te bevorderen. 28 Jongeren wonen dan met een aantal andere jongeren in een huis, waar ook te allen tijde een hulpverlener aanwezig is om hen van steun te voorzien, maar die de jongeren ook in de gaten kan houden. Het is mogelijk dat de jongeren op latere leeftijd uithuis worden geplaatst en dat BJZ begeleide kamerbewoning een goede oplossing vindt. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid dat de jongere eerst in een residentiële voorziening heeft gewoond en dat begeleide kamerbewoning de volgende stap is. 25 http://www.pleegzorg.nl/ouders/watispleegzorg.php 26 http://www.pleegzorg.nl/ouders/vormen_van_pleegzorg_ouders.php 27 http://www.pleegzorg.nl/ouders/vormen_van_pleegzorg_ouders.php 28 Hermans e.a. 2005, p. 390. 15

Een uithuis geplaatst kind kan ook in een residentiële voorziening terecht komen. In een dergelijke voorziening worden kinderen verzorgd, opgevoed en krijgen ze behandeling voor hun specifieke problemen. Binnen deze voorzieningen bestaan behandelgroepen, waar specifiek aandacht besteed wordt aan het helpen en behandelen van het kind. Daarnaast bestaan er leefgroepen, in deze voorziening ligt de nadruk minder op behandelen. Het is meer een overgang tussen de behandelgroep en het terugkeren naar het gezin. Naast deze mogelijkheden van uithuisplaatsing geven artt. 1:261 lid 5 BW jo art. 29b Wjz de mogelijkheid om een kind in een gesloten jeugdinrichting te plaatsen, mits dit in verband met de ernstige gedragsproblemen van het kind, noodzakelijk is. Voor de plaatsing van een kind in een dergelijke inrichting is een uitdrukkelijke machtiging van de kinderrechter vereist. Een plaatsing in een justitiële inrichting is een vrijheidsbenemende maatregel die diep ingrijpt in het leven van het kind. Art. 5 lid 1 sub d EVRM stelt dan ook dat een plaatsing in een justitiële inrichting alleen gerechtvaardigd is, indien dit het doel heeft om in te grijpen in de opvoeding. Alvorens de rechter dan ook zal besluiten een dergelijke machtiging af te geven, krijgt hij het indicatiebesluit overgelegd, een verklaring van BJZ, waaruit de ernst van de gedragsproblemen moet blijken, alsmede de instemming van een gedragswetenschapper (art. 29b lid 5 Wjz). 29 Omdat het een vrijheidsbenemende maatregel is, zal er ook aan bepaalde rechtswaarborgen moeten zijn voldaan. Dit komt tot uitdrukking in het horen van de minderjarigen, het verlenen van toegang tot de rechter aan de minderjarige en de toevoeging van de raadsman tijdens het proces. 30 Een kind wordt ingeval van plaatsing in een gesloten inrichting in een inrichting geplaatst als bedoeld in art. 1 onder b Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichting (BJJ). In principe kunnen kinderen van 12 jaar en ouder in een justitiële inrichting worden geplaatst, zolang de gedragsproblemen ernstig genoeg zijn, zo blijkt uit een arrest van het Hof Arnhem uit 2005, alsmede uit art. 29a Wjz. 31 Voor 2008 werden minderjarigen die met ernstige gedragsproblemen uithuis geplaatst waren, samen met strafrechtelijk veroordeelde minderjarigen, in een Justitiële Jeugdinrichting geplaatst. Zowel de Tweede Kamer als het kabinet komen in januari 2008 echter tot het standpunt dat dit geen wenselijke situatie is. Minderjarigen die op een civielrechtelijke titel in gesloten jeugdzorg geplaatst worden, dienen daar niet met minderjarigen in aanraking te komen die daar op strafrechtelijke titel verblijven. Daarom is per 1 januari 2008 via een wijziging van de wet op de 29 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p.355. 30 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p.355. 31 Hof Arnhem, 15 februari 2005, LJN A58206. 16

jeugdzorg, gesloten jeugdzorg voor deze civielrechtelijke minderjarigen gecreëerd. 32 Vanaf heden wordt er naar gestreefd dat minderjarigen die op civielrechtelijke titel in gesloten jeugdzorg verblijven niet langer in een justitiële jeugdinrichting worden geplaatst. 2.4. Interview gezinsvoogd Ter illustratie wil ik in deze paragraaf mijn bevindingen uit een interview met een gezinsvoogd van BJZ nog uiteenzetten. Ten eerste komt uit dit interview duidelijk naar voren dat de redenen waarom kinderen uithuis worden geplaatst zeer variërend zijn. Wel kan gesteld worden dat het vaak een combinatie is van problemen aan de kant van de ouders en problemen aan de kant van het kind. Te denken valt aan verslaafde ouders die drugsdealers over de vloer krijgen, mishandeling, etc. Voorop blijft echter altijd staan dat BJZ kijkt naar de ontwikkeling van het kind. Indien er een dreiging voor het kind bestaat, zal BJZ altijd moeten ingrijpen. Maar natuurlijk zal er eerst geprobeerd worden om de problemen zodanig op te lossen dat het kind thuis kan blijven wonen. Er zijn echter situaties waarin dit helaas niet mogelijk is. Ten tweede blijkt dat BJZ bij zowel de uithuisplaatsing als bij de beëindiging hiervan de behoeften van het kind voorop stelt. Elk kind is anders en elk kind heeft dan ook andere behoeften. Men onderzoekt wie het kind is, hoe het kind functioneert, wat het kind nodig heeft en waar het kind dat kan krijgen. Op grond daarvan worden de doelen uit het indicatiebesluit opgesteld. Pas als bij de evaluatie van de doelen blijkt dat deze doelen zijn behaald, kan er over worden gegaan tot beëindiging van uithuisplaatsing. Soms is deze beëindig van uithuisplaatsing achteraf gezien, geen goede zet geweest en moeten kinderen wederom uithuis geplaatst worden. Keuzes die gezinsvoogden maken, komen voort uit een bepaald perspectief en soms blijkt dit helaas niet juist te zijn. Uit dit interview kan geconcludeerd worden dat BJZ echt het belang van het kind voorop stelt. Het belang van het kind moet gediend zijn met de uithuisplaatsing en het belang van het kind moet vervolgens gediend zijn met de beëindiging van uithuisplaatsing. Ook blijkt dat er af en toe fouten worden gemaakt, gezinsvoogden kunnen immers nooit volledig zeker zijn van hun zaak. Des te meer reden voor een onafhankelijke toets op deze beslissing, die als second opinion naar de zaak kijkt. Op deze onafhankelijke toets kom ik in het volgende hoofdstuk uitgebreid terug. Het volledige interview is te vinden in de bijlage. 32 Kamerstukken II 13-06-2008, CZ/CGG-2847745. 17

2.5 Conclusie Als we nu nog een keer kijken naar de casus die ik aan het begin van dit hoofdstuk heb geschetst, is het dus zeer goed denkbaar dat de rechter in een dergelijke situatie overgaat tot ondertoezichtstelling van Kevin en hem zelfs uithuis zal plaatsen. Kevin wordt ernstig geschaad in zijn ontwikkeling indien hij bij zijn moeder blijft wonen en het is dan ook in zijn belang dat hij, zolang zijn moeder haar leven niet op de rails heeft, uithuis geplaatst wordt. In deze casus is uiteindelijk ook een OTS uitgesproken evenals een uithuisplaatsing. Tijdens deze uithuisplaatsing heeft Eveline wel recht op contact met Kevin. Als doelen zijn in het indicatiebesluit opgenomen dat Eveline moet afkicken, goede woonruimte moet vinden en een regelmatig leven moet leiden. Zolang deze doelen niet zijn gehaald, zal Kevin uithuis geplaatst blijven. 33 Maar hoe beslist BJZ over de beëindiging van een uithuisplaatsing? Is het nog mogelijk voor Kevin om weer thuis te gaan wonen, of is hij inmiddels te gehecht in het pleeggezin? En wie kan tot de beëindiging van uithuisplaatsing verzoeken? Op onder andere deze vragen zal ik in het volgende hoofdstuk antwoord geven. 33 Wortmann 2004, p. 754. 18

Hoofdstuk 3 Beëindiging van uithuisplaatsing Zoals we hiervoor hebben gezien is uithuisplaatsing een vergaande maatregel. Kinderen worden uit de voor hen bekende omgeving gehaald en in een andere omgeving weg bij hun ouders geplaatst. Het is daarom erg belangrijk dat indien mogelijk, er wordt overgegaan tot beëindiging van deze maatregel. In dit hoofdstuk zal ik uiteenzetten hoe het wettelijk kader met betrekking tot de beëindiging van uithuisplaatsing in elkaar zit. Verder zal ik aangeven op grond waarvan BJZ kan besluiten een uithuisplaatsing te beëindigen. Ook ga ik in op de waarborgen die de rechtspraak hanteert bij een eventuele beëindiging van de uithuisplaatsing. Vervolgens wil ik een handleiding voorleggen, aan de hand waarvan BJZ naar mijn mening dient te beslissen tot de beëindiging van een uithuisplaatsing en aan de hand waarvan zij dit dient te motiveren. Ik zal dit hoofdstuk afsluiten met het benoemen van een aantal knelpunten die zich naar mijn mening voordoen bij de beëindiging van uithuisplaatsing. 3.1 Het wettelijk kader Uithuisplaatsing kan, voor het aflopen van de machtiging ook worden beëindigd door een besluit van BJZ (art. 1:263 lid 1 BW) of op verzoek van een belanghebbende (art. 1:263 lid 2 BW). Bureau Jeugdzorg kan uithuisplaatsing te allen tijde zelfstandig beëindigen, art. 1:263 BW. Een besluit van BJZ om een uithuisplaatsing te beëindigen is een beschikking in de zin van art. 1:3 Awb. Dit brengt met zich dat een dergelijk besluit moet voldoen aan de eisen van de Awb. 34 Een belangrijke regel die hieruit voortvloeit is, dat de belanghebbenden, het kind en de ouders, alvorens een degelijk besluit wordt genomen, worden gehoord. BJZ dient de Raad voor de Kinderbescherming zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van de beëindiging van de uithuisplaatsing, art. 1:263 lid 1 BW. Uit een recent rapport van de Inspectie Jeugdzorg blijkt echter dat BJZ de beslissing ter beëindiging van de uithuisplaatsing veelal niet of niet tijdig aan de Raad voor de Kinderbescherming voorlegt. 35 De Raad voor de Kinderbescherming dient, indien BJZ de beslissing wel ter toetsing aan hen voorlegt, te toetsen of de beëindiging van de uithuisplaatsing in het belang van het kind is. Indien de Raad voor de Kinderbescherming van mening is dat de beëindiging van uithuisplaatsing onterecht heeft plaatsgevonden, dan kan zij op grond van art. 1: 254 lid 5 een verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij- instelling verzoeken. Uit een uitspraak van de Hoge Raad van 2003 blijkt dat de rechter vervolgens het belang van het kind ten volle in zijn beslissing mee dient te nemen, ofwel er is geen sprake van een marginale toetsing. 36 34 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p. 360. 35 Rapport Inspectie Jeugdzorg 2008. 36 HR 26-09-2003, NJ 2004, 97. 19

Naast BJZ is ook een belanghebbende bevoegd om de beëindiging van een uithuisplaatsing te verzoeken. Een dergelijk verzoek geschiedt op grond van art. 1:263 lid 2 BW. De met gezag belaste ouder, niet- ouder die samen met de ouder het gezag uitoefent, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin opvoedt en verzorgt (bijv. de pleegouder) en de minderjarige ouder dan twaalf jaar, kunnen een dergelijk verzoek bij BJZ indienen. De grond voor beëindiging van de uithuisplaatsing is dat er sprake moet zijn van een gewijzigde omstandigheid. Dit speelt bijvoorbeeld als de moeder haar alcoholverslaving onder controle heeft, het contact met de man die haar mishandelde heeft verbroken en een gedegen inkomen heeft weten te realiseren. BJZ dient binnen twee weken schriftelijk over het verzoek te beslissen, wederom met inachtneming van de vereisten uit de Awb, (art. 1:263 lid 3 BW). Indien BJZ het verzoek afwijst staat beroep bij de kinderrechter open, die vervolgens de machtiging geheel of gedeeltelijk kan intrekken of de duur ervan kan verkorten, art. 1:263 lid 4 BW. Indien echter bijvoorbeeld de ouder verzoekt tot beëindiging van uithuisplaatsing en BJZ honoreert dit verzoek, is het voor de pleegouder ook mogelijk om hiertegen bezwaar te maken. Het kan immers voorkomen dat de pleegouders van mening zijn dat het kind toch echt beter af is bij hen. Op grond van art. 8 jo 6 EVRM zijn de pleegouders ontvankelijk in hun verzoek het kind terug te plaatsen in het pleeggezin. 37 Art. 1:263 lid 4 BW geeft de rechter echter enkel de mogelijkheid om de machtiging van BJZ in te trekken of de duur te verkorten. Hiermee zouden de pleegouders niks opschieten. Maar de Hoge Raad heeft in 2000 beslist dat de rechter ook de bevoegdheid heeft beslissingen van BJZ te vernietigen. 38 Via deze weg is het dus ook voor pleegouders mogelijk om tegen een beslissing van BJZ in beroep te gaan en hun pleegkinderen weer bij zich te krijgen. Uit dit zelfde arrest volgt dat ook tegen de uitspraak van de kinderrechter hoger beroep openstaat. 39 In het conceptwetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen 40 heeft de wetgever hierop ingespeeld. In de nieuwe wet (art. 1:265h BW) krijgen de pleegouders en de zorgaanbieders waar het kind verblijft, een blokkaderecht. Dit betekent dat BJZ zonder de toestemming van de pleegouders of zorgaanbieder niet mag overgaan tot wijziging van de verblijfplaats van het kind. Alleen de rechter kan deze toestemming vervangen. Ik vind dit een zeer goede wijziging. Pleegouders en zorgaanbieders hebben een gedegen kijk gekregen op de ontwikkeling van het kind. Daarom zijn zij de personen bij uitstek om aan te geven of een thuisplaatsing al dan niet in het belang is van het kind. In de memorie van toelichting 41 wordt tevens genoemd dat het gezinsleven dat beide partijen met het kind hebben opgebouwd een 37 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p. 362. 38 HR 3-11-2000, NJ 2000, 418. 39 HR 3-11-2000, NJ 2000, 418. 40 Concept wetsvoorstel kinderbeschermingswetgeving 2008. 41 Memorie van toelichting concept wetsvoorstel kinderbeschermingswetgeving 2008. 20

belangrijke rol speelt. Evenals het belang dat het kind in een stabiele en continue omgeving wordt opgevoed. 3.2 De waarborgen Het is voor BJZ dus mogelijk om zelfstandig de uithuisplaatsing te beëindigen. In deze paragraaf zal ik uiteenzetten welke waarborgen BJZ bij deze beëindiging hanteert. Vervolgens bekijk in aan de hand van een aantal arresten hoe de rechtspraak oordeelt en welke waarborgen zij hanteert. Verder heeft de Nederlandse Gezinsraad in 2001 een rapport uitgebracht waarin zij heeft onderzocht op grond waarvan pleegkinderen door BJZ werden thuisgeplaatst. 42 In dit rapport heeft zij een drietal aspecten genoemd waarop gelet moet worden alvorens tot thuisplaatsing over te gaan. Ik kan mij goed in deze criteria van de gezinsraad vinden en ik wil ze daarom ook graag noemen. Tenslotte wil ik komen tot een handleiding aan de hand waarvan BJZ een beëindiging van de uithuisplaatsing, naar mijn oordeel, dient te beoordelen en te motiveren. 3.2.1 De waarborgen die BJZ hanteert De voornaamste overweging die moet worden gemaakt bij een beëindiging van een uithuisplaatsing is of de behoefte van het kind in het ouderlijk gezin kan worden vervuld. BJZ onderzoekt dit door te bekijken wie dat specifieke kind is, hoe dat kind functioneert, wat dat kind nodig heeft en waar het kind zijn behoeften kan verwezenlijken. Op basis hiervan stelt BJZ de doelen in het indicatiebesluit op. Deze doelen worden regelmatig geëvalueerd. Indien tijdens een dergelijke evaluatie blijkt dat de doelen worden gehaald, kan worden overgegaan tot terugplaatsing van het kind. Dit betekent dat voor elke situatie andere doelen worden opgesteld en dat het dus per situatie verschillend is wanneer tot beëindiging van de uithuisplaatsing kan worden overgaan. Aangezien de beslissing van BJZ tot beëindiging van uithuisplaatsing een besluit is in de zin van de Awb, dient BJZ bij een dergelijke beslissing ook de regels uit de Awb in acht te nemen. Dit betekent onder andere dat BJZ de beslissing zorgvuldig moet nemen, moet motiveren, de belanghebbende moet horen, etc. 43 Uit het rapport van de Nederlandse Gezinsraad uit 2001 blijkt dat aangezien de beoordeling zo persoons- en gezinsafhankelijk is, de beslissing om een uithuisplaatsing te beëindigen overwegend een gevoelskwestie is. 44 Er bestaan geen duidelijke criteria op grond waarvan een kind weer thuis wordt geplaatst, waardoor het moeilijk is de waarborgen die BJZ gebruikt te beoordelen. 42 Rapport Nederlandse Gezinsraad 2001, p.25-30. 43 Doek en Vlaardingerbroek 2006, p. 360. 44 Rapport Nederlandse Gezinsraad 2001, p.39. 21

Uit het rapport van de Nederlandse Gezinsraad blijkt namelijk ook dat de ontwikkeling van het kind maar zelden wordt meegenomen in de afweging om een kind terug te plaatsen. Daarnaast speelt ook de mening van het kind over het terugkeren naar het gezin maar bij een gering aantal zaken een rol. Het is logisch dat de beslissing om een uithuisplaatsing te beëindigen een gevoelskwestie is en dat het soms moeilijk is om te verwoorden waarom een gezinsvoogd van mening is dat de dreiging is verdwenen. Toch lijkt het mij enigszins wenselijk dat er volgens een bepaald systeem wordt besloten of een kind weer naar huis kan. Dit is prettig voor het kind en de ouders die dan goed begrijpen waarom terugplaatsing nog niet of juist wel mogelijk is, maar ook voor het toetsende orgaan, de Raad voor de Kinderbescherming. Het is voor de Raad voor de Kinderbescherming erg moeilijk om een gevoel te toetsen op haar juistheid. Indien er duidelijke, eenduidige rapportages bestaan over de beslissing een kind thuis te plaatsen, kan de Raad voor de Kinderbescherming haar taak als toetsend orgaan veel beter uitoefenen. 3.2.2. De waarborgen die de rechtspraak hanteert Ten behoeve van deze scriptie heb ik een zestal recent gewezen arresten van het Hof s- Gravenhage alsmede de rechtbank te s- Gravenhage geanalyseerd om op basis daarvan te kunnen afleiden, welke waarborgen de rechtspraak van belang acht voor de beëindiging van een uithuisplaatsing. 45 Gesteld kan worden dan er grote waarde wordt gehecht aan de volgende aspecten: Ouders kunnen een bestendige woonsituatie verschaffen Ouders hebben hun persoonlijke problematiek onder controle (bijv. verbreken van relatie met man die mishandelt) Ouders hebben een bestendig inkomen Omgang tussen ouders en kinderen verloopt goed De mogelijkheid voor scholing voor de kinderen OTS gehandhaafd blijft, waardoor BJZ controle kan uitoefenen. Kinderen krijgen de zorg die zij nodig hebben Hoe jonger de kinderen hoe meer hun belang wordt gediend bij een thuisplaatsing Concluderend kan worden gesteld, dat de rechter veel aandacht besteedt aan de thuissituatie van het kind. Veelal wordt de ontwikkeling van de ouders als voornaamste punt gezien bij de beëindiging van een uithuisplaatsing. Zeer weinig aandacht wordt echter besteed aan de ontwikkeling van het kind in het pleeggezin of de mening van het kind over de eventuele thuisplaatsing. Dit zijn echter 45 Hof s- Gravenhage 28-01-2009, LJN BH2698/ Hof s- Gravenhage 19-03-2008, LJN BC9679/ Hof s- Gravenhage 30-01- 2008, LJN BC3767/ Hof s- Gravenhage 23-01-2008, LJN BC4365/ Rechtbank s- Gravenhage 21-12-2007, LJN BC3660/ Hof s- Gravenhage 26-07-2006, LJN AY5144. 22

aspecten waaraan ik ook grote waarde hecht. In de volgende paragraaf zal ik uiteenzetten waarom ik van mening ben dat juist ook met deze aspecten rekening moet worden gehouden. 3.2.3 De handleiding Met behulp van het rapport dat de Nederlandse Gezinsraad in 2001 heeft opgesteld wil ik graag tot een handleiding komen aan de hand waarvan BJZ de beslissing om een kind thuis te plaatsen dient te beoordelen en te motiveren. De Nederlandse Gezinsraad heeft een drietal criteria opgesteld die van belang zijn bij een eventuele thuisplaatsing. Ik zal deze criteria hier bespreken en aangeven waarom ze volgens mij thuis horen in een handleiding voor BJZ. Ten eerste dient er volgens de Gezinsraad gekeken te worden naar de ontwikkeling van het kind in het pleeggezin (schoolprestaties, gedrag, gezondheid ed.). Het kan voorkomen dat een kind met ernstige gedragsproblemen uithuis is geplaatst, maar in het pleegzin helemaal opbloeit. De vraag is dan of het wel verstandig is om dat kind uit het pleeggezin te halen. Het kind heeft nu een hechtingsen opvoedingsrelatie met zijn pleegouders en het is de vraag of je deze relatie met alle gevolgen van dien, wel moet verbreken. 46 Maar aan de andere kant kan een vooruitgang aan de kant van het kind ook een teken zijn dat thuisplaatsing juist wel mogelijk is. In gevallen waarin de uithuisplaatsing vooral een gevolg is van het gedrag van het kind, is het mogelijk dat door een verbetering van dit gedrag thuisplaatsing mogelijk is. Is het kind echter uithuis geplaatst door problemen binnen het gezin en ontwikkelt het kind zich in het pleeggezin veel beter, dan kan er sprake zijn van een hechtingsrelatie met de pleegouders en is thuisplaatsing wellicht geen goede oplossing. Uit het dossieronderzoek dat de Nederlandse Gezinsraad heeft verricht, blijkt dat BJZ maar erg weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van het kind in haar motivering om tot beëindiging van uithuisplaatsing over te gaan. Dit lijkt mij een zeer slechte zaak. De ontwikkeling van het kind dient altijd mee te wegen als er wordt besloten om al dan niet tot beëindiging van de uithuisplaatsing over te gaan. Als het belang van het kind wordt nagestreefd, dient men de ontwikkeling van het kind niet buiten beschouwing te laten! Ten tweede moet er volgens de Gezinsraad worden onderzocht hoe het kind tegenover een thuisplaatsing staat. Het is natuurlijk wel de vraag of een kind een naar waarheid geschetst beeld geeft, want kinderen zullen hun ouders in het overgrote deel niet willen afvallen. 47 Het is van belang 46 Rapport Nederlandse Gezinsraad 2001, p. 25. 47 Rapport Nederlandse Gezinsraad 2001, p. 26. 23