2.3.4 Bedrijfssectoren



Vergelijkbare documenten
Allochtonen op de arbeidsmarkt

Meerdere keren zonder werk

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

Kortetermijnontwikkeling

Totaalbeeld arbeidsmarkt: werkloosheid in februari 6 procent

Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) Juni 2011

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Huidig economisch klimaat

Meting economisch klimaat, november 2013

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies

Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) Oktober 2011

Aantal medewerkers Zuidoost-Brabant

12. Vaak een uitkering

9. Werknemers en bedrijfstakken

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT

Arbeidsgehandicapten in Nederland

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG

Ouderen op de arbeidsmarkt Resultaten van aanvullende analyse op het Hoe Zoeken Werkzoekenden?-bestand Eindrapport

Herintreders op de arbeidsmarkt

CBS: Lichte toename werkenden, minder werklozen

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA Den Haag

Ouderschapsverlof. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Hoofdstuk 13. Arbeidsmarkt

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari

Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) April 2011

Werkgelegenheidsonderzoek 2011

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Kleine daling werkloosheid. Vooral toename jonge werkzoekenden. Forse stijging nieuwe WW-uitkeringen

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils

M Nieuwe werkgevers in 2004: De stap naar het aannemen van personeel. Guido Brummelkamp Wim Verhoeven Sjaak Vollebregt

ECONOMISCHE MONITOR EDE 2015 I

CBS: Meer werkende vrouwen op de arbeidsmarkt

Basiscijfers gemeenten. Arbeidsmarktregio Midden-Utrecht

SNELINFORMATIE ARBEIDSMARKTREGIO DRECHTSTEDEN

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Arbeidsmarkt in vogelvlucht

M Beperkte groei werkgelegenheid in het MKB

Weer aan het werk als uitzendkracht: vaker wisseling van baan en sector na werkloosheid Jeroen van den Berg en Hester Houwing (UWV)

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. December 2012

Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners (april 2010) Aanleiding

CBS: Meer mensen aan het werk, vooral jongeren

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2008 licht gedaald

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Dordrecht in de Atlas 2013

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen opnieuw toegenomen

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Werkloosheidsuitkeringen (WW)

4. Werkloosheid in historisch perspectief

Aantal medewerkers Noordoost-Brabant

ECONOMISCHE MONITOR EDE 2012 / 1

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Sterke stijging werkloosheid

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamerder Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Datum 8 april 2011 Betreft Evaluatie IOW

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarrapportage 2004

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

SNELINFORMATIE ARBEIDSMARKTREGIO ZEELAND

Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Highlights Regio in Beeld Arbeidsmarktregio Amersfoort

Uitstroomonderzoek. Doel en vraagstelling. Conclusie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid licht gestegen

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015

Het belang van begeleiding

Aantal medewerkers West-Brabant

Hoofdstuk 12. Arbeidsmarkt

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid opgelopen tot 6 procent

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarapportage 2008

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid verder opgelopen

Werkloosheid Amsterdam

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal vacatures daalt fors. Zelfde afname als vorig kwartaal

Hoofdstuk 10. Arbeidsmarkt

November 2012 WW-uitkeringen bijna verdubbeld sinds begin crisis eind 2008 Niet-werkende werkzoekenden (NWW) met ruim 30.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid verder gestegen. Meer mannen én vrouwen werkloos. Aantal jonge werkzoekenden toegenomen

Februari 2012 Niet-werkende werkzoekenden (NWW) gestegen Meer WW-uitkeringen

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Maart 2013

Buitenlandse arbeidskrachten en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van Curaçao.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Forse toename werkloosheid in maart Lichte stijging aantal WW-uitkeringen

Juli 2012 Bijna WW-uitkeringen Meer werkzoekenden (NWW) dan een jaar geleden

10. Veel ouderen in de bijstand

Districtsrapportage. NOORDWEST -Noord-Holland-Noord -Zuidelijk Noord-Holland

Arbeidsgehandicapten 2006

Crisismonitor Drechtsteden

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking

8. Werken en werkloos zijn

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Highlights Regio in Beeld Arbeidsmarktregio Gorinchem

Arbeidsdeelname van paren

Langdurige werkloosheid in Nederland

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid in augustus licht gestegen

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Januari 2013

Highlights Regio in Beeld Arbeidsmarktregio Zuid-Holland Centraal

Transcriptie:

Hoe zoeken werkzoekenden/2 Werkvinders 2.3.4 Bedrijfssectoren Gevonden banen naar sector Tabel 40 toont hoe bedrijfssectoren zich tot elkaar verhouden voor de in de rapportageperiode 2001 gevonden banen. De industrie, handel, zakelijke dienstverlening en gezondheids/welzijnszorg springen eruit, omdat zij elk 10% of meer van de gevonden banen voor hun rekening nemen. Tabel 40 Gevonden banen per sector Sector 2000 in % 2001 in % Landbouw/visserij 2 5 Industrie 11 13 Energie en waterleiding - 1 Bouwnijverheid 5 5 Handel 11 11 Horeca en toerisme 6 5 Vervoer en communicatie 9 9 Financiële instellingen 4 4 Zakelijke dienstverlening 13 11 Openbaar bestuur & defensie 4 6 Onderwijs 5 5 Gezondheids/welzijnszorg 13 14 Cultuur/overige dienstverlening 9 8 Anders/onbekend 7 3 kwartaire sector (gezondheidszorg, onderwijs, openbaar bestuur, energie/waterleiding); overige sectoren (landbouw, visserij, cultuur/overige dienstverlening, huishoudelijk personeel, overig). Dit leidt tot de volgende constatering: van de ruim één miljoen werkvinders heeft 13% in 2001 een baan gevonden in de industrie, 5% in de bouw, 16% in de handel en horeca, 24% in de zakelijke dienstverlening, 26% in de kwartaire sector en tenslotte 16% in de overige sectoren. Onderstaande figuur geeft de verdeling van werkvinders over de sectoren waarin zij terechtkomen. Figuur 16 Verdeling van werkvinders over de sectoren door de jaren heen.* Een grote toename is te zien in de sectoren industrie en cultuur/overige dienstverlening die elk het aandeel in de baanvondsten met 3 procentpunt zagen toenemen. De grote verliezer is de handel met 2 procentpunt. In het vervolg van deze rapportage worden de bedrijfssectoren - tenzij anders vermeld - geclusterd tot: industrie; bouw; horeca en handel; zakelijke dienstverlening (inclusief vervoer/communicatie en financiële instellingen); Duidelijk is dat de trend van meer baanvondsten in de kwartaire sector (na een lichte dip in 2000) sterk doorzet in 2001. De jarenlange afname van baanvondsten in de industrie is in 2000 omgezet in een stijging. Ook in 2001 was er een stijging van 2 procentpunt. Dit komt ook overeen met de verdeling van baanvondsten over de verschillende functiegroepen (zie paragraaf 2.3.3). Zakelijke dienstverlening en overige sectoren zijn in 2001 de verliezers. 45

Instroom naar kenmerken Figuur 17 toont de spreiding van de verschillende bedrijfssectoren per opleidingsniveau. Figuur 17 Instroom sectoren naar opleidingsniveau In figuur 18 is te zien hoe werkvinders verdeeld zijn over de verschillende sectoren als ze worden onderscheiden naar leeftijd. Uit de figuur valt op te maken dat het aandeel ouderen relatief hoog is in de kwartaire sector. Het aandeel jongeren is juist hoog in de horeca/handel. Het aandeel van de werkvinders van 23-40 jaar is hoog in de zakelijke dienstverlening maar ook in de kwartaire sector. Instroom personen behorend tot aandachtsgroepen Er is per aandachtsgroep gekeken naar het percentage werkvinders per sector, in verhouding tot het totale percentage werkvinders per sector. Onderstaande figuur laat zien op welke manier de aandachtsgroepen over de sectoren zijn verdeeld. Figuur 19 Instroom aandachtsgroepen in de sectoren Per opleidingsniveau wordt aangegeven hoeveel procent van de werkvinders in een sector instroomt. Uit de figuur valt af te lezen dat ongeschoolden en lageropgeleiden met name zijn ingestroomd in de handel/horeca. Hogeropgeleiden stromen vooral in in de zakelijke dienstverlening en kwartaire sector. De middelbare opleidingen vertonen geen uitgesproken beeld. Figuur 18 Instroom sectoren naar leeftijd Bovenstaande figuur levert de volgende resultaten op: Van de langdurig werklozen vindt een belangrijk deel werk in de bouw (+4 procentpunt), maar in de zakelijke dienstverlening vinden zij minder dan gemiddeld ( 5 procentpunt) een baan; 46

Hoe zoeken werkzoekenden/2 Werkvinders Niet-werkende vrouwen zijn ook in belangrijke mate op de kwartaire sector aangewezen (+8 procentpunt); Niet-werkende jongeren vinden vaker werk in de handel/horeca (+13 procentpunt), maar zij komen minder aan de slag in de kwartaire sector (-18 procentpunt); Niet-werkende ouderen vinden relatief vaak werk in de kwartaire sector (+11 procentpunt); Niet-werkende arbeidsgehandicapten doen het relatief goed in de industrie (+4 procentpunt); Minderheden doen het beter in horeca/handel (+8%), maar blijven achter in de kwartaire sector ( 12 procentpunt); Deeltijdwerkers hebben meer dan gemiddeld werk gevonden in de kwartaire sector (+7 procentpunt), maar juist minder dan gemiddeld in de industrie ( 6 procentpunt) Herintreedsters hebben met name in de overige sectoren werk gevonden. Zij treden minder dan gemiddeld in de sector bouw en de kwartaire sector. Vanwege de kleine omvang van deze aandachtsgroep moeten de resultaten als richtinggevend worden beschouwd. Instroom naar type uitkering Met betrekking tot de onderscheiden uitkeringsgroepen onder de werkvinders valt op: De (voormalige) ABW ers gaan meer dan gemiddeld in de kwartaire sector (+15 procentpunt) en de bouw (+6 procentpunt) aan de slag. In de sectoren zakelijke dienstverlening en industrie zijn zij sterk ondervertegenwoordigd; De (voormalige) WW ers hebben verhoudingsgewijs meer werk gevonden in de industrie (+7 procentpunt), terwijl zij minder dan gemiddeld slagen in de kwartaire sector ( 9 procentpunt); Arbeidsgehandicapten vinden vaker dan gemiddeld een baan in de industrie (+11 procentpunt); Werkvinders met een andere uitkering hebben vaker werk gevonden in de handel/horeca en zakelijke dienstverlening (+5 procentpunt), maar juist minder in de industrie (-8 procentpunt). Instroom naar soort dienstverband De figuren 20 en 21 tonen achtereenvolgens per sector de instroom naar het aantal uren van het dienstverband (fulltime, parttime) en naar het soort dienstverband (tijdelijk, vast). Bij het onderscheid naar fulltime (meer dan 35 uur) en parttime werkvondsten blijkt dat in de kwartaire sector en horeca/handel meer dan de helft (resp. 55% en 61%) van de gevonden banen parttime is. De instroom van parttimers is in de bouw met zo n 25% gering. Over de hele linie neemt het aandeel van het parttime werk toe, met uitzondering van de kwartaire sector. % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Figuur 20 Instroom sectoren naar uren dienstverband 30 25 61 33 55 46 70 75 39 67 45 54 industrie fulltime bouw horeca en handel parttime zakelijke dienstverlening kwartaire sector overig Vergeleken met de voorgaande verslagperiode is in alle sectoren een toename van tijdelijke contracten te constateren. Alleen in de kwartaire sector en de zakelijke dienstverlening was sprake van een afname van respectievelijk 6 en 2 procentpunt. Er treden grote verschillen aan het licht bij vergelijking van de sectoren. Parttime werk zit het meest bij de horeca en handel (61%) en het minst bij de bouw (25%). 47

Figuur 21 Instroom sectoren naar soort dienstverband 2.4 Manieren om werk te vinden In paragraaf 1.3 is aandacht besteed aan de wegen waarlangs werkzoekenden proberen werk te vinden. Het blijkt zo te zijn dat werkzoekenden gemiddeld 2,4 zogenoemde zoekkanalen inschakelen, waaronder uitzendbureaus, CWI en personeelsadvertenties. Op het moment dat dergelijke zoekkanalen een baan opleveren, is een zoekkanaal ook te bestempelen als vindkanaal. In deze paragraaf wordt aangegeven welke wegen (vindkanalen) werkzoekenden bewandelen om werk te vinden. Daarbij wordt ook naar bedrijfssectoren gekeken en de plaatsingsquote per vindkanaal berekend; ofwel hoeveel zoekers vinden via een specifiek kanaal werk. Over het algemeen blijkt de rol van het CWI in onderzoek iets onderschat te worden. Uit regionaal arbeidsmarktonderzoek is bekend dat werkgevers wat vaker de vacaturevervulling toeschrijven aan het CWI, terwijl werkvinders een ander kanaal aangeven. Vermoedelijk liggen hieraan sociaal-psychologische factoren ten grondslag. 2.4.1 Herkomst van de baan In deze paragraaf wordt aangegeven via welk zoekkanaal werkvinders zeggen hun baan te hebben gevonden (vindkanalen). Het totaalplaatje ziet er als volgt uit: Figuur 22 Vindkanalen In vergelijking met het voorgaande jaar vindt er een grote verschuiving plaats: in de overige sectoren worden in 2001 45% tijdelijke contracten aangeboden tegen 37% in 2000; in de horeca/handel worden in 2001 40% tijdelijke contracten aangeboden tegen 32% in 1999. Alleen in de kwartaire sector en in lichtere mate in de zakelijke dienstverlening is sprake van een afname van tijdelijk werk ten gunste van vaste dienstverbanden. Figuur 22 geeft aan dat de personeelsadvertentie als vindkanaal een sterke positie inneemt met 23%. Dat is 48

Hoe zoeken werkzoekenden/2 Werkvinders bovendien een toename van 4 procentpunt in vergelijking met voorgaand jaar. Een grote toename is er ook voor de informele kanalen (+5 procentpunt). De positie van het CWI is licht achteruitgegaan. Grote verliezers zijn de overige kanalen, waarvan het internet de grootste is. Het gebruik van het internet bij het werk zoeken neemt toe, terwijl de betekenis voor het vinden van werk juist heel beperkt is. Er speelt wellicht een soort vertragingsmechanisme. Als de markt slechter wordt, leidt dat niet direct tot aanpassing. Eerst wordt de kat uit de boom gekeken. Met name treedt dat effect bij personeelsadvertenties op. Dat kan ook verklaren waarom de vraag vrij hoog blijft, terwijl de economische vooruitzichten verslechteren. Als de in begin 2002 ingezette daling van het aantal personeelsadvertenties doorzet, zal de positie van personeelsadvertenties als kanaal snel verslechteren. In plaats van voor alle werkvinders gezamenlijk, kan de herkomst van de baan ook voor een bepaalde groep werkvinders worden bekeken. De resulterende percentages kunnen dan naast de zojuist gepresenteerde totalen worden gehouden. Daaruit blijkt dan of de onderscheiden groepen werkvinders duidelijk afwijken van het gemiddelde. De werkvinders worden bezien op de aspecten ingeschreven/niet ingeschreven, het al dan niet werken en aandachtsgroepen. Ingeschrevenen De naar eigen zeggen ingeschreven werkvinders hebben het meest (27%) via het uitzendbureau werk gevonden; terwijl slechts 15% van de niet-ingeschreven werkvinders aangeeft dat het gevonden werk afkomstig is van het uitzendbureau. Het CWI wordt door 14% van de ingeschreven werkvinders als vindkanaal aangeduid (bij een gemiddelde van 4%). De op het moment van vondst werkende werkvinders hebben hun baan relatief vaak via een personeelsadvertenties en informele kanalen gevonden (resp. 24% en 21%). Werkloze werkvinders slagen beter via de open sollicitatie; 20% tegenover 14% voor de werkende werkvinders. Tabel 41 Vindkanalen voor ingeschreven/niet ingeschreven werkvinders ingeschreven niet in- totaal geschreven CWI 14% 3% 4% Personeelsadvertentie 17% 25% 24% Uitzendbureau 27% 15% 17% Informele kanalen 19% 21% 21% Open sollicitatie 13% 16% 16% Overig 10% 20% 19% Tabel 42 Vindkanalen voor werkvinders zonder/met baan zonder baan werkend totaal CWI 7% 3% 4% Personeelsadvertentie 22% 24% 23% Uitzendbureau 18% 16% 17% Informele kanalen 22% 21% 21% Open sollicitatie 20% 14% 16% Overig 12% 22% 18% Werkvinders zonder baan Mensen zonder baan hebben andere vindkanalen dan reeds werkenden. Zo zijn voor niet-werkenden de open sollicitatie en het CWI belangrijker als vindkanaal dan voor werkenden. Voor werkenden spelen de overige kanalen (vooral het internet) een belangrijker rol. Aandachtsgroepen De positie van het CWI als vindkanaal staat voor bepaalde doelgroepen onder druk. In vergelijking met het voorgaande jaar speelt dit sterk voor arbeidsgehandicapten en in iets mindere mate voor vrouwen en langdurig werklozen. Voor etnische minderheden en herintreders is sprake van een versterking van de positie van het CWI als vindkanaal. De positie van het uitzendbureau als vindkanaal is voor de langdurig werklozen en vrouwen aanzienlijk verslechterd, terwijl bij de etnische 49

minderheden de al sterke positie nog verder versterkt is. De positie van de personeelsadvertentie is over de gehele linie sterker geworden met uitzondering van de herintreders. Informele kanalen zijn als vindkanaal sterker geworden bij arbeidsgehandicapten, langdurig werklozen en vrouwen, maar bij jongeren en herintreders is sprake van achteruitgang. Het belang van de open sollicitatie is groter geworden bij langdurig werklozen en ouderen, maar sterk achteruitgegaan bij etnische minderheden. Het internet, het belangrijkste element van de categorie overig, wijkt niet af van het gemiddelde voor alle vinders. Alleen voor etnische minderheden, jongeren en arbeidsgehandicapten is het een veel minder belangrijk vindkanaal. Tabel 43 Vindkanalen onder aandachtsgroepen (% van de betreffende aandachtsgroep) langdurig vrouwen jongeren ouderen etnische arbeids- deeltijd- her- totaal werklozen minder- gehandi- werker intreders heden capten CWI 7 5 6 11 8 6 4 14 4 Advertentie 20 24 17 21 10 27 27 9 24 Uitzendbureau 14 14 25 6 37 12 17 8 17 Informele kanalen 22 24 23 26 31 34 19 31 21 Open sollicitatie 26 21 21 24 7 13 15 18 16 Overig 12 11 8 13 6 8 18 19 19 Tabel 44 Vindkanaal naar bedrijfssector Bedrijfssectoren: industrie bouw handel/ zakelijke kwartaire overig totaal Horeca dienst- sector verlening % % % % % % % CWI 8 6 4 2 4 6 4 Advertentie 11 19 21 22 33 27 24 Uitzendbureau 27 17 13 19 10 15 16 Informele kanalen 23 34 20 24 15 23 21 Open sollicitatie 18 7 19 13 17 13 15 Anders 14 17 24 20 20 15 19 Aantal (x1000) 123 39 117 215 226 123 844 50

Hoe zoeken werkzoekenden/2 Werkvinders 2.4.2 Vindkanalen bedrijfssectoren Uit onderstaande tabel blijkt dat (vind)kanalen waarlangs de sectoren nieuwe werknemers krijgen aangeleverd, eigenlijk in elke sector een redelijk vergelijkbaar aandeel in de instroom hebben. De verschillen die in het oog springen, zijn: industrie krijgt veel personeel via het uitzendbureau (27%); de kwartaire sector juist weinig (10%). in de industrie, bouw en overige sectoren ligt het aandeel van het CWI boven het gemiddelde. Over het geheel genomen is het belang van de vindkanalen advertentie, informele kanalen en open sollicitatie toegenomen. Het belang van de personeelsadvertentie en de informele kanalen is in enige mate toegenomen, terwijl de open sollicitatie, het CWI en het uitzendbureau iets zijn achteruitgegaan. Het CWI heeft logischerwijs een lagere quote vanwege de concentratie van werklozen en aandachtsgroepen die minder succesvol zijn dan de (werkende) positieverbeteraars bij het vinden van werk. De positie van het CWI is wel sterk verbeterd ten opzichte van de dip in 2000. Tabel 45 Plaatsingsquote vindkanalen door de jaren heen Vind/zoekkanalen 1997 1998 1999 2000 2001 Open sollicitatie 34 35 39 28 43 CWI 14 15 23 17 21 Personeelsadvertentie 23 36 34 43 44 Uitzendbureau 39 55 54 26 51 Informele kanalen 16 37 42 33 52 2.4.3 Plaatsingsquote In onderstaande tabel is de plaatsingsquote van de vindkanalen weergegeven. Deze quote (quotiënt) (die ook als sollicitatiescore van zoekkanalen kan worden aangeduid) is het percentage dat resulteert wanneer het aantal werkzoekenden dat via het betreffende zoekkanaal succes heeft gehad, wordt gedeeld door het totaal aantal werkzoekenden dat via het bewuste zoekkanaal heeft gezocht in de 3 maanden voorafgaand aan de enquête (alleen werkzoekende werkvinders). Ofwel: werkvinders kanaal A werkzoekenden kanaal A Uit de onderstaande tabel blijkt dat de plaatsingsquote van enkele kanalen sterk is toegenomen: Uitzendbureau (+25 procentpunt) Informele kanalen (+17 procentpunt) Open sollicitatie (+15 procentpunt) De positie van personeelsadvertentie is slechts marginaal veranderd. Het uitzendbureau en de informele kanalen hebben de hoogste quote (meer dan 50%). 2.5 De rol van het CWI Van alle werkzoekenden geeft 34% aan ingeschreven te zijn bij het CWI. Dat zijn personen die als klanten van de instelling CWI zijn te beschouwen. Van deze groep is nagegaan welke kenmerken zij bezitten en of de vinders onder hen verschillen van de ingeschreven zoekers. Uit tabel 46 blijkt dat: er geen verschillen zijn tussen mannen en vrouwen bij vergelijking van ingeschreven zoekers en vinders; jongeren sterk zijn oververtegenwoordigd bij de vinders. Ook de groep 23- tot 40-jarigen scoort iets beter bij de vinders. Slecht gesteld is het met de ouderen, zij vormen de grootste groep zoekers, maar blijken bij de vinders een aanzienlijk kleiner aandeel te vormen. 51

Tabel 46 Ingeschreven zoekers en ingeschreven vinders zoekers vinders Geslacht Man 51 57 Vrouw 49 43 Leeftijd <23 10 30 23-40 43 45 >40 47 25 Opleidingsniveau lo/lo niet afgemaakt 9 8 lbo/vbo/mavo 27 25 havo/mbo/vwo 34 44 hbo/kandidaats 16 10 universitair 8 4 Anders 6 9 (n=258.000) (n=148.000) In onderstaande tabel is gekeken naar de wijze waarop ingeschreven werkzoekenden aan het werk zijn gekomen. Tabel 47 Vindkanalen van ingeschreven werkvinders Vindkanaal % Personeelsadvertenties 17 Uitzendbureau 27 CWI 14 Informele kanalen 19 Open sollicitatie 13 Overig 10 Totaal 100 Het CWI doet het voor eigen publiek duidelijk beter dan voor het geheel van alle niet-ingeschreven werkvinders (14%, respectievelijk 3%). Het blijkt dat het meest uitgesproken vindkanaal van de ingeschreven werkzoekenden het uitzendbureau is (27%). Dat betekent dat het CWI en uitzendbureau met betrekking tot de klanten op elkaar zijn aangewezen. Men kan ook zeggen dat men naar de gunst van dezelfde groep dingt. Het is in elk geval positief dat het uitzendbureau groepen in het vizier heeft die tot voor kort als marginaal konden worden aangeduid. Ten opzichte van de positie van de grote vindkanalen, zoals advertenties en informele kanalen, blijft de positie van het CWI aanzienlijk achter als we die vergelijken met de uitkomsten voor alle werkzoekenden. In figuur 21 zien we dat het aandeel van het CWI vele malen kleiner is dan het aandeel van de personeelsadvertentie. Onderstaande tabel geeft aan in welke sector de ingeschreven werkvinders (vergeleken met de alle werkvinders) terecht zijn gekomen. Tabel 48 Bedrijfssectoren waarin ingeschrevenen werk hebben gevonden Bedrijfssectoren Ingeschreven Alle vinders vinders Industrie 18 14 Bouw 6 5 Handel/Horeca 17 15 Zakelijke dienstverlening 26 26 Kwartaire sector 17 27 Overige sectoren 17 13 Te zien valt dat ingeschreven werkvinders oververtegenwoordigd zijn in de industrie en de overige sectoren.van een sterke ondervertegenwoordiging is sprake in de kwartaire sector; 17% van de ingeschreven vinders tegen 27% van alle vinders. Het traditionele beeld dat het voormalige Arbeidsbureau er vooral was voor de arbeiders en bedienden zoals in de industrie, bouw, handel en overige sectoren is in de resultaten nog duidelijk aanwezig. 52

3 Kansen en mogelijkheden van werkzoekenden Dit hoofdstuk geeft inzicht in de kansen en mogelijkheden van werkzoekenden. Het verschil tussen de potentiële kans op grond van individuele kenmerken als opleiding en werkervaring en de daadwerkelijke kansen worden vooral bepaald door het economische klimaat en de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het is onduidelijk in hoeverre leeftijd en/of etniciteit een rol spelen bij de selectie van werkzoekenden. Verder zal in dit hoofdstuk een vergelijking worden getrokken tussen werkvinders en werkzoekenden in relatie tot hun zoekduur. Allereerst wordt echter bekeken in hoeverre werkzoekenden zelf hun kansen beïnvloeden door bepaalde eisen aan een baan te stellen (selectiviteit) en hoe ze zelf hun kansen inschatten. 3.1 Eisen aan functies Aan de werkzoekenden is gevraagd of een (nieuwe) baan acceptabel is als hun inkomen gelijk blijft aan hun huidige inkomen. Vervolgens is gevraagd aan degenen voor wie een gelijk inkomen acceptabel is of het tevens acceptabel is wanneer het inkomen achteruitgaat. De resultaten zijn opgenomen in tabel 49. In bijna alle categorieën vindt de meerderheid een nieuwe baan acceptabel wanneer het inkomen gelijk blijft. Personen zonder werk en zonder uitkering, met een bijstandsuitkering of een overige uitkering daarentegen vinden in meerderheid niet dat het inkomen gelijk mag blijven. Blijkbaar is het gelijk blijven van de beloning voor personen zonder of met een zeer laag inkomen minder acceptabel. Omdat het om vaak zeer Tabel 49 Baan acceptabel wanneer inkomen gelijk of minder Inkomen is: Gelijk Minder Baan acceptabel: %ja %nee %ja %nee Werkend Ja 76 34 49 51 Nee 50 50 37 63 Inschrijving CWI Ingeschreven 56 44 38 62 Niet-ingeschreven 70 30 48 52 Inkomen/Uitkering Werkend geen uitkering 78 22 50 50 Geen werk en geen uitkering 46 54 41 59 Bijstand 45 55 13 87 WW 58 42 37 63 WAO 58 42 34 66 Overig (m.n. WSF) 46 54 37 63 Aandachtsgroepen Langdurig werklozen 47 53 32 68 Vrouwen 50 50 33 67 Jongeren 45 55 37 63 Ouderen 51 49 46 54 Arbeidsgehandicapten 52 48 29 71 Etnische minderheden 52 48 20 80 Deeltijders 69 31 45 55 Herintreders 47 53 33 67 Totaal 66 34 45 55 53

lage uitkeringen gaat, zal het probleem niet zo vaak optreden. Het aandeel werkenden dat een gelijk loon acceptabel vindt, is overigens het hoogst van alle onderscheiden groepen met 76%. Voor de aandachtsgroepen geldt bij vergelijking met de niet-werkenden het volgende: de deeltijders, maar ook arbeidsgehandicapten en etnische minderheden vinden voor een belangrijk deel een gelijk loon acceptabel (meer dan 50%); van de langdurig werklozen en herintreders vindt minder dan de helft een gelijk loon acceptabel(47%). Werken voor minder loon is aanzienlijk minder geaccepteerd dan voor een gelijk loon. Het minste daartoe bereid zijn (13%) personen met een bijstandsuitkering. Van de aandachtsgroepen is de bereidheid voor minder te gaan werken het kleinst bij etnische minderheden gevolgd op enige afstand door arbeidsgehandicapten, langdurig werklozen, vrouwen en herintreders. Groepen die dicht bij het minimum zitten, zijn niet bereid nog meer in te schikken. Indien we de uitkomsten vergelijken met die van vorig verslagjaar, dan blijkt dat de bereidheid voor hetzelfde loon te werken met 4 procentpunt is toegenomen. Dat wordt vooral verklaard door de gestegen bereidheid bij de werkenden. De bereidheid voor minder aan de slag te gaan is met 2 procentpunt toegenomen. Dat wijst op een toegenomen flexibiliteit bij de werkzoekenden. Ook is gevraagd of personen bereid zijn te verhuizen voor een nieuwe baan en wat voor hen de maximale reistijd woon-werkverkeer is (enkele reis). De resultaten hiervan staan in tabel 50 en 51. Over het geheel genomen vertonen de onderzochte personen slechts een zeer geringe bereidheid te verhuizen (gemiddeld 24% is daartoe bereid). Herintreders en werkloze vrouwen zijn het minst genegen te verhuizen met respectievelijk 15% en 17%. Voor een deel zal die honkvastheid kunnen worden verklaard uit het feit dat het om vrouwen gaat die te maken hebben met kostwinners en koters. Personen met een bijstandsuitkering vertonen met 36% de grootste bereidheid om te verhuizen. Mensen zonder werk en zonder uitkering zijn daartoe slechts in 22% van de gevallen bereid. Kijken we naar de ontwikkeling met voorgaand jaar dan zien we een achteruitgang van de bereidheid om te verhuizen met maar liefst 8 procentpunt. Het blijkt dat de bereidheid te verhuizen de laatste jaren steeds verder is afgenomen. Er is blijkbaar voldoende werk in de eigen omgeving. Dat wordt nog eens onderstreept als we naar het aandeel kijken dat slechts een halfuurtje van het werk af wil zitten. Het aandeel is opgelopen van 42% in 2000 naar 47% in 2001. Aandachtsgroepen stellen zich met aandelen die liggen tussen 50% (deeltijders) en 75% (herintreders) nog iets minder flexibel op. De bereidheid om meer dan één uur te reizen is afgelopen jaar afgenomen met 2 procentpunt tot 9%. We zien dat de werkenden meer offerbereidheid ten toon spreiden dan mensen zonder baan. Daar staat tegenover dat een groter deel van de arbeidsgehandicapten en etnische minderheden bereid is langer dan één uur te reizen. Alles overziende kunnen we constateren dat de offerbereidheid ten aanzien van de beloning is toegenomen en ten aanzien van verhuizen en reizen sterk is afgenomen. Blijkbaar is er sprake van een combinatie van welvaart (beloning wordt minder belangrijk) en de grotere waarde die men hecht aan de eigen of vrije tijd. Ook zijn enkele groepen (vrouwen en herintreders) sterk aan de eigen omgeving gebonden. 54

Hoe zoeken werkzoekenden/3 Kansen en mogelijkheden van werkzoekenden Tabel 50 Bereid te verhuizen voor nieuwe baan Bereid te verhuizen % ja %nee Werkend Ja 23 77 nee 26 74 Inschrijving CWI Ingeschreven 23 77 Niet-ingeschreven 25 75 Uitkering Werkend geen uitkering 23 77 Geen uitkering 22 78 Bijstand 36 64 WW 20 80 WAO 26 74 Overig (w.o. WSF) 28 72 Aandachtsgroepen Langdurig werklozen 25 75 Vrouwen 17 83 Jongeren 26 74 Ouderen 17 83 Arbeidsgehandicapten 22 78 Etnische minderheden 35 65 Deeltijders 19 81 Herintreders 15 85 Totaal 24 76 Tabel 51 Maximale reistijd Maximale reistijd =< 30 min. 31-60 min. >60 min Werkend Ja 39 52 9 Nee 60 32 8 Inschrijving CWI Ingeschreven 50 40 10 Niet-ingeschreven 46 45 9 Uitkering Werkend geen uitkering 39 52 10 Geen uitkering 64 29 8 Bijstand 55 35 10 WW 51 39 10 WAO 60 32 8 Overig 55 44 2 Aandachtsgroepen Langdurig werklozen 67 25 9 Vrouwen 71 26 3 Jongeren 58 37 4 Ouderen 63 29 8 Arbeidsgehandicapten 65 21 14 Etnische minderheden 57 32 10 Deeltijders 50 42 8 Herintreders 75 24 1 Totaal 47 44 9 3.2 Vooruitzichten volgens werkzoekenden Naast selectiviteit is bij de werkzoekenden ook gepeild welke kansen ze zichzelf toedichten bij het vinden van een baan. Werkzoekenden is gevraagd naar de eigen concurrentiepositie in relatie tot de hoeveelheid beschikbare banen. Hierna volgende tabellen geven de resulterende subjectieve concurrentiepositie weer. Was in de vorige meting nog 26% somber gestemd over het aantal beschikbare vacatures, in 2001 is dat opgelopen tot 33%. Het percentage werkzoekenden dat meent dat het huidige arbeidsmarktklimaat veel banen te bieden heeft, is gedaald van 53% naar 41%. De inschatting van de eigen positie heeft een vergelijkbare verandering ondergaan. Vond in 2000 nog 47% dat de eigen positie sterk was, in 2001 was dat gedaald naar 42%. Omdat het veldwerk van dit onderzoek grotendeels in het laatste kwartaal van 2001 is uitgevoerd, hebben de internationale spanningen een grote rol gespeeld in deze omslag naar een wel zeer negatief beeld. 55

Tabel 52 Markt en eigen marktpositie van de werkzoekenden Inschatting van Nu veel/weinig banen de eigen weinig niet veel/ veel weet niet totaal concurrentiepositie niet weinig % % % % % Relatief sterk 32 43 53 17 42 Neutraal 29 35 26 28 29 Relatief zwak 33 16 16 25 22 Weet niet 6 6 5 30 7 100 100 100 (33%) (18%) (41%) (7%) (100%) (n=768.000) Subjectieve concurrentiepositie uitkeringsgroepen De inschattingen die de uitkeringsgerechtigde werkzoekenden over hun eigen concurrentiepositie maken, zijn over de hele linie niet erg rooskleurig (behalve voor overige uitkeringen). Weliswaar denkt binnen elke groep een redelijk deel sterke concurrentie te kunnen vormen, maar tegelijkertijd is het deel dat denkt zwak te staan aanzienlijk. Dit spitst zich in de eerste plaats toe op personen met een WAO en bijstanduitkering en in iets mindere mate op personen met een WW-uitkering, respectievelijk 45% en 41% dicht zichzelf een zwakke positie toe. De grote verschuiving in de richting van een minder positieve waardering komt geheel voor rekening van de werkenden en de overige uitkeringen (WSF). Tegelijkertijd blijkt het aandeel van een zwakke positie alleen bij personen met een Bijstandsuitkering sterk op te lopen. Bij de andere groepen is sprake van gelijk aandeel of zelfs enige verbetering. Bij de WAO'ers is sprake van een positiever beeld over de hele linie. Tabel 53 Markt en eigen marktpositie van de werkzoekenden Inschatting eigen concurrentiepositie Uitkering sterk neutraal zwak weet niet Werkend 48 31 16 5 Geen uitkering 41 26 21 11 Bijstand 29 20 45 7 WW 29 16 41 13 WAO 22 22 45 12 Overige uitkeringen 55 43 2 0 Totaal 42 28 22 7 (n=751.000) 56

Hoe zoeken werkzoekenden/3 Kansen en mogelijkheden van werkzoekenden Tabel 54 Kansinschatting en uitkering; als percentage van uitkeringsgroep Inschatting eigen concurrentiepositie Uitkering sterk neutraal zwak weet niet Werkend 48 31 16 5 Werkend 48 31 16 5 Geen uitkering 41 26 21 11 Bijstand 29 20 45 7 WW 29 16 41 13 WAO 22 22 45 12 Overige uitkeringen 55 43 2 0 Totaal 42 28 22 7 (n=751.000) Subjectieve concurrentiepositie ingeschrevenen Ingeschreven werkzoekenden schatten hun subjectieve concurrentiepositie lager in dan niet-ingeschrevenen. Van de bij het CWI ingeschrevenen denkt 35% er juist zwak voor te staan tegen 16% van de nietingeschrevenen. Tabel 55 Kansinschatting van ingeschreven werkzoekenden Inschatting eigen concurrentiepositie sterk neutraal zwak weet niet Ingeschreven 34 23 35 9 Niet-ingeschreven 46 31 16 7 Totaal 42 28 22 7 (n=767.000) Subjectieve concurrentiepositie aandachtsgroepen Bij de aandachtsgroepen valt op dat vooral de ouderen en daarna langdurig werklozen het minst aangeven een sterke positie te hebben. Als we kijken naar het aandeel dat expliciet aangeeft een zwakke positie te hebben, dan gaat het naast de eerdergenoemde ouderen en langdurig werklozen ook om arbeidsgehandicapten. Maar liefst 42% van deze groepen geeft aan een zwakke positie te hebben. Een sterke positie hebben (uiteraard) de jongeren, maar ook de deeltijdwerkers geven aan dat zij de eigen positie niet al te zwak inschatten. De volgende tabel geeft de subjectieve kansinschattingen van de aandachtsgroepen weer. 57

Tabel 56 Kansinschatting van aandachtsgroepen; als percentage van aandachtsgroep Inschatting eigen concurrentiepositie Aandachtsgroep sterk neutraal zwak weet niet Werkend 48 31 16 5 Langdurig werklozen 27 21 42 10 Vrouwen 33 21 33 13 Jongeren 44 47 6 4 Ouderen 23 16 42 12 Etnische minderheden 30 29 23 18 Arbeidsgehandicapten 30 16 42 12 Deeltijdwerkers 42 31 21 5 Herintredende vrouwen 32 17 36 15 Totaal werkzoekenden 42 28 22 7 3.3 Vergelijking werkzoekenden en werkvinders Op voorhand valt aan te nemen dat werkzoekenden met bepaalde achtergrondkenmerken (jong, goede vakopleiding, etc.) meer kansen hebben op het vinden van een baan dan werkzoekenden die vanuit dat perspectief minder gunstig in de arbeidsmarkt staan. Daarom is bekeken of werkvinders duidelijk andere kenmerken hebben dan werkzoekenden. In tabel 50 is het resultaat van deze vergelijking weergegeven. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het aantal werkzoekenden een andersoortig cijfer is dan het aantal werkvinders. Bij werkzoekenden wordt gebruikgemaakt van een gemiddeld standcijfer, namelijk het gemiddelde aantal werkzoekenden dat er in 2001 was, terwijl bij de werkvinders een stroomcijfer wordt gehanteerd: het aantal personen dat in het jaar voor de enquêtering eind 2001 werk heeft gevonden. Met deze kanttekening in het achterhoofd kunnen we constateren dat werkvinders: in de leeftijdsgroep 23 t/m 40 jaar vallen (55%); een opleiding op havo/vwo/mbo-niveau hebben afgerond (41%); vooral een baan in de administratie (20%), verkoop (13%) of hoger en middenkader (12%) hebben gevonden. 58

Hoe zoeken werkzoekenden/3 Kansen en mogelijkheden van werkzoekenden Tabel 57 Vergelijking tussen werkzoekenden en werkvinders % werkzoeker % werkvinder Geslacht Man 51 52 Vrouw 49 48 Leeftijd < 23 jaar 13 25 23 t/m 40 jaar 51 55 > 40 jaar 36 21 Hoogste opleiding lo 6 5 mavo/lbo 23 18 havo/vwo/mbo 35 41 hbo 22 22 universitair 9 9 onbekend/anders 6 6 Allochtone aandachtsgroep Ja 16 9 Nee 85 91 Gevonden/gezochte functiegroep Hoger en middenkader 11 12 Hoger specialistisch 5 6 Onderwijs 5 4 Productie en magazijn 3 5 Metaal 1 1 Overig industrieel 4 5 Bouw 1 2 Administratief 16 20 Verkoop en commerciële mdw. 6 13 Horeca 2 3 Huishoudelijk 1 3 Medisch 4 5 Sociaal-cultureel 5 5 Transport/verkeer 2 3 Overig dienstverlenend 9 9 Land- en tuinbouw 1 3 Overig - 1 Geen voorkeur 24 - Werkzoekenden zijn over het algemeen ouder dan werkvinders (36% heeft een leeftijd boven de 40 jaar). Ze verschillen qua opleidingsniveau maar weinig. We zien wel dat ouderen en lager opgeleiden ondervertegenwoordigd zijn bij werkvinders ten opzichte van hun aandeel bij de werkzoekers. De verdeling van werkzoekenden over de gezochte functiegroepen vertoont sterke overeenkomsten met die van werkvinders over de gevonden functiegroepen. Het enige grote verschil is dat 24% van de werkzoekenden aangeeft geen specifieke voorkeur te hebben. In de administratie en verkoop is sprake van oververtegenwoordiging bij de werkvinders vergeleken met het aandeel bij de werkzoekers. Blijkbaar komt een groot deel van de categorie geen voorkeur in verkoop of administratie terecht. In de volgende tabel zijn werkzoekenden en werkvinders vergeleken naar uitkeringsgroepen en aandachtsgroepen van het arbeidsvoorzieningsbeleid. Daarbij gaat het om de (uitkerings)situatie op het moment van de werkvondst. Opvallend is dat de groep zonder werk en uitkering relatief een stuk kleiner is onder werkzoekenden dan onder werkvinders (respectievelijk 17% en 25%). De groepen ABW ers, WW ers en WAO ers daarentegen maken relatief een groter deel uit van de werkzoekenden dan de werkvinders. Het aandeel werkzoekenden met overige uitkeringen (WSF) is aanzienlijk kleiner dan hun aandeel in de groep werkvinders. 59