Algemene Moraalfilosofie (Raymaekers 2011) Beknopte samenvatting van de lectuursessies door Michiel Rollier



Vergelijkbare documenten
Sessie 1 De eudaimonistische ethiek van Aristoteles

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte.

Aristoteles: Oh ja? Maar ik heb ook wel eens gehoord van utilitarisme, wat is dat dan?

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

Het Basisboek Filosofie H2 Goed en Kwaad / Ethiek / Moraalfilosofie

Immanuel Kant Kritiek van het oordeelsvermogen

Levensbeschouwing hoofdstuk 2.

Consequentialisme (Gevolgenethiek)

Mediasociologie Hoorcollege Iedereen is vrij! Theo Ploeg

Hoofdstuk 3. Geloof, waarden, ervaringen

Oefening baart ethiek Neurobiologie, boeddhisme en ethiek

VWO 4 FILOSOFIE Wat is ethiek en het utilisme

Eindexamen filosofie vwo II

Samenvatting Filosofie Wij denken over ethiek

Filosofie en actualiteit. Tweede bijeenkomst

Eindexamen filosofie vwo I

Het belangrijkste verhaal is eigenlijk een samenvatting van alles wat Hij gedaan heeft

Het normatieve, het subjectieve en het objectieve.

6.7. Boekverslag door Z woorden 23 juni keer beoordeeld. Filosofie Het oog in de storm. Filosofie, Hoofdstuk 5: Ethiek, Samenvatting.

VTOI De Dag van het Toezicht 17 april 2015

Ontmoeting met (heftige) emoties een handreiking vanuit de levenskunst

Samenvatting Filosofie Wijsgerige ethiek

Samenvatting Filosofie Wegen naar wijsheid, hoofdstuk 4 en 5

Levenskunst en ethiek 13 Bouwstenen voor iedereen 14 Zestien filosofen 14 De hoofdstukken 15

De Verlichting. Maar voor de helft geslaagd?

FILOSOFIE TUSSEN DE PALMEN II EMMANUEL LEVINAS

Vraag Antwoord Scores

PROCESDOEL 3 HUMANISEREN VAN HET SAMENLEVEN MET ANDEREN

Inhoud. Deel een: Een radicale heling 1 Het verhaal van Jill 17

Maarten Kruimelaar 14 Maart 2015

Wonderen, Werk & Geld

De geboden onderhouden, is trouw zijn aan God, maar het is evenzeer trouw zijn aan onszelf, aan onze ware natuur, en aan onze diepe aspiraties.

Eindexamen filosofie vwo I

Het huis van de angst en het huis van de liefde Preek van Jos Douma over Romeinen 8:15

Doorbreek je belemmerende overtuigingen!

6.1. Samenvatting door E woorden 2 april keer beoordeeld. Filosofie. Filosofie: Wijsgerige ethiek. Paragraaf 1: Het morele goede

Werken aan persoonlijke ontwikkeling en sturen van eigen loopbaan

Namen van God en van Christus in de eerste brief aan Timoteüs

Eindexamen filosofie vwo I

PROCESDOEL 1 VRIJ EN ZELFSTANDIG LEREN DENKEN EN HANDELEN

Liefde. De sociale leer van de Kerk

Geloven is vertrouwen. Ik geloof het wel. de waarheid omtrent iets of iemand aannemen. Over het

2.1 Exploreren, verkennen en integreren van waarden

Samenvatting Levensbeschouwing Mens en Maatschappij

PROCESDOEL 4 VERANTWOORDELIJKHEID VOOR HUIDIGE EN TOEKOMSTIGE GENERATIES

Leren van je eigen mores Spreken over waarden en normen met verpleegkundigen

Eindexamen Filosofie vwo I

RECHT EN SAMENLEVING ANDERS BEKEKEN

keer beoordeeld 25 juni 2016

Weten het niet-weten

ecourse Moeiteloos leren leidinggeven

leren omgaan met Diversiteit In je gemeente

Eindexamen filosofie vwo I

Politieke Filosofie Oudheid en Middeleeuwen

J L. Nordwin College Competentiemeter MBO - 21st Century & Green Skills. Vaardigheden Gedragsindicatoren. 21st Century Skill - -

DEEL 1. WERKBOEK 5 Eigen keuze Monique van Dam YOU: De keuze is aan jou!

Filosofie. Op het VWO. Filosofie juist op Lyceum Oudehoven!

Waarom welzijn? Over de ethiek van diergebruik en de waarde van welzijn

Aantekening Levensbeschouwing Hoofdstuk 2: Waarden en normen

geloof en wetenschap Prof.dr. Cees Dekker Kavli Institute of NanoScience Delft

MIRARI Van kritiek naar dialoog.

Een ander domein is de wetenschap. Wetenschap kan men als volgt omschrijven:

Voortaan haal ik, zodra ik wilde wingerd zie, de plant gelijk uit de heg. Wat opvalt is, dat hij steeds weer terugkomt: op blijven letten dus!

Geluk & wijsheid. Zesde avond

Luisteren naar de Heilige Geest

Stel jezelf niet onder de Wet!

Counseling opleiding, lesmaand 6

Wijziging pagina 5: het centraal examen duurt 180 minuten FILOSOFIE HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2018 V

Van huidige situatie naar gewenste situatie

Dilemmamethode. Formuleer het dilemma:

kracht TWEEDE WERELDOORLOG VERSUS MENSENRECHTEN

Handleiding bij Wondere wetenschap

Samenvatting Levensbeschouwing Hoofdstuk 1 t/m 4: Over normaal gesproken

DE VOLMAAKTE MENS? ARISTOTELES-NIETZSCHE-BRAIDOTTI

Descartes inspirator van de Verlichting

Inhoudsopgave. Inleiding 4. Les 1. Introductie filosofie Hebben alle vragen een antwoord? 10. Les 2. Denken Kunnen dieren denken?

Over een relatie met een (ex-)zorgvrager. Aanvulling bij Omgaan met aspecten van seksualiteit tijdens de beroepsuitoefening

Kennis, hoe te benaderen en hoe te funderen..? Violette van Zandbeek Social research Datum: 15 april 2011

Correctievoorschrift. Voorbeeld van een goed antwoord: Nagel volgt Kant door op te merken dat het vreemd en onwenselijk is

Werven van leden en klanten. WHISE Allard Jongsma

Deel I Ethische theorieën 25

Waarden en competen-es. Katrien Baert Vincent Van Damme

LEVINAS EN SPINOZA EEN (ONVERWACHTSE) ONTMOETING

1. Peter Petersen. De effectieve groepsleid(st)er. 1.1.Opvoeding is het leren zelf

Wie ben ik in het koninkrijk? les 1 DISCIPLE MENTOR

Wat moeten we aan met schijnbare tegenstrijdigheden in de Bijbel?

Dit artikel uit Netherlands Journal of Legal Philosophy is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

Woordenlijst Het oog in de storm. Hoofdstuk 5. animal rationale >>Inleiding aretè Een Oudgrieks woord, dat o.a. >>deugd kan betekenen.

5. Overtuigingen. Gelijk of geluk? Carola van Bemmelen Food & Lifestylecoaching. Jouw leven op dit moment weerspiegelt exact jouw overtuigingen

Cursus raakbaarheid als fundament van de haptonomie: De ontwikkeling van het begeleidingsmodel

Eindexamen Filosofie vwo I

WIJ DENKEN OVER DENKEN, HANDELEN EN VOELEN. Verwerkingsboek. Philippe Boekstal DAMON. WD wb 4sept vsb.indd :21:08

Een kwantitatief model van rationaliteit. Een hedendaagse versie van Plato s meetkunst

Eindexamen vwo filosofie 2013-I

filosofie vwo 2015-II

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 1

Positie van meerzijdige partijdigheid als hulpverlener. Hilde Delameillieure Foton

reflectieopdrachten en door middel van het toepassen van het analysemodel in praktijkcases.

Spinoza s Visie. Dag 3. Hoe verhoudt de mens zich tot de Natuur?

Transcriptie:

Algemene Moraalfilosofie (Raymaekers 2011) Beknopte samenvatting van de lectuursessies door Michiel Rollier LECTUURSESSIES MORAALFILOSOFIE: ANALYSE VAN ENKELE VOORAANSTAANDE ETHISCHE VERTOGEN LECTUUR 1: ARISTOTELES ETHICA NICOMACHEA Vraag 1: Wat is het doel van Aristoteles onderzoek? 1103 b 27: het betreft een praktisch onderzoek, geen theoretische beschouwing. Het is de bedoeling aan de hand van deze tekst voortreffelijk te worden, niet louter te weten wat de deugd ís. Deugd ontstaat immers pas in handelingen (zie vraag 4). Vraag 2: Welke theoretische vraag stelt hij zich daartoe? Wat is zijn antwoord? Onze vraag luidt: wat is voortreffelijkheid van karakter? Wat is de deugd. Het antwoord hierop zit vervat in de volgende antwoorden. Vraag 3: Wat is de maatstaf en methode van zijn onderzoek? Zijn methode is de theoretische analyse van het probleem in het kader van zijn vorige ontdekkingen (over bijvoorbeeld de drie types psychische verschijnselen). De maatstaf is de praktijk: ethiek is voor Aristoteles immers een zaak van praktisch handelen (phronèsis). Vraag 4: Aristoteles stelt dat deugd niet van nature aanwezig is. Welke argumenten geeft hij? Hij geeft een tweevoudig argument van type ponendo ponens: (paragraaf 1) Als het van nature aanwezig was, kon het niet veranderd worden door gewoonte zoals een steen altijd naar beneden zal vallen, hoe vaak hij ook geworpen wordt. Voortreffelijkheid van karakter (= deugd) echter, kan dat wel. Van natuurlijke zaken gaat het vermogen vooraf aan de uitvoering ervan: we zien omdat we ogen hebben, niet omgekeerd. De deugd ontstaat echter pas in onze ondernemingen: we worden rechtvaardig door aldus te handelen. (daarom is opvoeding van zo n groot belang) Vraag 5: Aristoteles stelt dat deugd een houding is. Welke argumenten geeft hij? (paragraaf 4) Deugd is een psychisch verschijnsel. Er zijn drie psychische verschijnsels (emoties, vermogens en houdingen), dus het moet een van die verschijnselen zijn. o Emoties: gewaarwordingen die gepaard gaan met genot of pijn. 1

o Vermogens: mogelijkheidsvoorwaarden tot het ervaren van emoties. o Houdingen: goed/slecht verhouden tot die emoties. Voor onze emoties worden we niet geprezen of bekritiseerd, maar wel om hoe we ermee omgaan; deugd is dus geen emotie. Deugden zijn (1) bewuste keuzes en (2) niet van nature aanwezig (zie vraag 4). Vermogens hebben die beide eigenschappen echter wel; deugd is dus geen vermogen Conclusie: deugden zijn innerlijke houdingen. Vraag 6: Aristoteles stelt dat deugd een houding is die het midden weet te kiezen. Welke argumenten geeft hij? (paragraaf 5) Voortreffelijkheid maakt de voortreffelijke goed, maar ook zijn handelingen goed. Zo ook bij de voortreffelijkheid van karakter/deugd. Deugd is beter dan een technische vaardigheid, en moet dus ook op een midden gericht zijn niet zozeer op een rekenkundig midden, maar op een praktisch deugdzaam midden. Goed is men op één manier, door het beste van alle parameters te kiezen, namelijk het midden. Dit midden is niet neutraal, maar juist subliem. Let wel: er zijn bepaalde houdingen waarvoor geen midden te kiezen is, omdat ze intrinsiek slecht zijn (zoals leedvermaak). Vraag 7: Welke adviezen geeft Aristoteles om het midden te kiezen? (paragraaf 9) Houd het schip buiten die nevels en woeste baren. Kies het minste kwaad. Dwing jezelf tot genuanceerd denken; ongenuanceerd denken verraadt zich door het provoceren van gevoelens van genot of pijn. Hoed je voor het aangename en het genot! Varieer tussen een teveel en een tekort; na een tijd wordt het midden wel duidelijk. LECTUUR 2: KANT GRUNDLEGUNG ZUR METAPHYSIK DER SITTEN Kants onderzoek is die naar de moraliteit in de rede, het praktische naast het theoretische. De erkenning van de waardigheid van de persoon is zijn uitgangspunt. In tegenstelling tot Aristoteles, ziet Kant moraliteit niet geworteld in empirie en contingentie, maar in een vorm van hogere orde (supra: categorische imperatief), een Ratio, en dit om 4 redenen: 1. We zien niet of anderen omwille van plicht of uit goedheid handelen 2. Ervaring speelt in de kaart van relativisme 3. We zien niet wat onvoorwaardelijk goed is 4. Wanneer is een voorbeeld een goed voorbeeld, als we al niet weten wat het goede is? 2

Kant is expliciet tégen relativisme, scepticisme en een teleologische benadering van ethiek (zoals Aristoteles dat doet): ethiek gaat over wat absoluut goed is en streeft geen doel na. Kant maakt een onderscheid tussen (1) de wil: het vermogen om volgens de voorstelling van principes te handelen, (2) een maxime: (p. 95) persoonlijk handelingsprincipe en (3) een imperatief: voorstelling van een praktische wet Vraag 1: Wat is een imperatief? (p. 85) De wil is niets anders dan de praktische reden, maar stemt niet steeds overeen met de gehele rede. De rede ondervindt objectieve noodzakelijkheden die de wil dwingen tot bepaalde handelingen. De voorstelling van een objectief principe, voor zover het dwingend is voor een wil, heet een gebod (van de rede) en de formulering van het gebod heet imperatief. Het is de verhouding tussen de vrije wil en de objectieve wetten; de bijsturing van de vrije wil tot wat objectief moet. Implicatie: een volmaakte goede wil (praktische rede) ondervindt geen imperatieven. Vraag 2: Welke soorten imperatieven onderscheidt Kant? Leg het verschil uit. (p. 87) In de eerste plaats maakt hij een onderscheid tussen hypothetisch en categorisch: Hypothetisch: de handeling is slechts goed voor iets anders als middel Categorisch: de handeling wordt gepresenteerd als goed op zichzelf Kant gaat verder in zijn indeling: Een hypothetische imperatief kan zijn o Problematisch: de handeling is goed voor een mogelijke bedoeling Het gaat om tactieken om een eventueel doel te bereiken: kundigheid Technische imperatieven o Assertorisch: de handeling is goed voor een werkelijke bedoeling Het gaat om het bereiken van het hoogste reële doel: geluk & welvaart Pragmatische imperatieven Een categorische imperatief verklaart de handeling zonder betrokkenheid op enige bedoeling, maar slechts als objectieve noodzaak: i.e. het apodictisch-praktische principe Dit is de imperatief van de zedelijkheid (zie vraag 3) Het gaat om morele imperatieven 3

De vraag naar de mogelijkheidsvoorwaarden voor de categorische imperatief is nu nog niet aan de orde (dit gebeurt pas in hoofdstuk drie); Kant gaat eerst verschillende formuleringen voor de C.I. aanhalen om het concept te verduidelijken (zie voetnoot 50, p. 95) Vraag 3: Waarom kan de zedelijkheid enkel categorische imperatieven impliceren? (p. 93) Zie pagina 93 in de vertaling. Vraag 4: Wat is de eerste formulering van de categorische imperatief? Hoe komt Kant daarbij? (p. 95-96) Handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat zij een algemene wet wordt. In het concept categorische imperatief zitten drie elementen die bijdragen tot bovenstaande eerste definitie: (1) het is een wet waaraan je je moet houden, (2) het vertrekt vanuit praktisch handelen, vanuit de maxime, (3) de wet is algemeen, universeel. Dit kan hypothetisch geïnterpreteerd worden, maar het categorische eraan is de vraag of de hypothese nog werkt wanneer we hem universaliseren (zoals een natuurwet). Vraag 5: Wat is de tweede formulering van de categorische imperatief? Hoe komt Kant daarbij? (p. 103-106) Handel zo dat jij het mens-zijn, zowel in eigen persoon als in de persoon van ieder ander, altijd tegelijk als doel, nooit louter als middel gebruikt. Vraag 6: Wat is de derde formulering van de categorische imperatief? Hoe komt Kant daarbij? (p. 106) Handel volgens maximes die zichzelf tegelijk als algemene natuurwet tot voorwerp kunnen hebben. LECTUUR 3: LEVINAS LES DROITS DE L HOMME ET LES DROIT D AUTRUI Lees en begrijp vooreerst de samenvatting die aan de tekst vooraf gaat. Vraag 1: In de onvervreemdbaarheid van de mensenrechten ziet Levinas een spoor van God in de werkelijkheid. In welke zin verschilt dit van een theologische kijk op de mensenrechten? De onvervreemdbaarheid van de mensenrechten bestaat erin dat deze rechten het meest essentiële morele bewustzijn vormen; ze zijn onafhankelijk en a priori. Ieder mens is 4

deel van de commune mensen, maar is evenwel een uniek element dat de absolute rechten geniet (de uniciteit). Dit is de centrale paradox in het denken van Levinas. Levinas ziet de erkenning en de klaarblijkelijkheid van deze rechten tussen mensen onderling als enig mogelijke, reële verpersoonlijking van God: hier ontstaat God. Dit denken is een omkering van de klassieke theologie, waarbij God de mens slaat als munten. God gaat niet vooraf aan de mensenrechten, is niet de eerste oorzaak van die rechten, maar ontstaat juist in de erkenning van die rechten (p. 209). God is geen noodzaak voor ethisch handelen (zoals Kant postuleert), maar God is het onlosmakend gevolg van de erkenning van de fundamentele a-prioristische rechten van elke uniek individu. In de erkenning van de rechten schuilt een spoor van God. Door het bewustzijn van het morele in ons wordt God aan ons geopenbaard. Vraag 2: pagina 208: in welke zin is het Talmud-fragment relevant voor Levinas filosofie van de ander? Het illustreert ten eerste de archaïsche kijk op ethiek: er bestaat een hogere instantie van wie al het morele recht afgeleid kan worden. Gratie Gods is vereist om ethisch te handelen; men moet verlicht worden. Ook wordt het egologische van dit klassiek denken duidelijk: de wereld is geschapen voor mij. Meer diepgaand haalt Levinas dit stukje tekst aan om te tonen dat elk individu door God beslagen is met dezelfde rechten, maar toch radicaal verschilt van de ander, anders is (i.e. de fundamentele paradox van Levinas denken). Deze rechten zijn de mensenrechten. Vraag 3: Hoe wordt in de laatste paragraaf van deel 1 het moderne duidelijk? Hier wordt het duidelijk dat Levinas zich verzet tegen de klassieke visie (supra): mensenrechten komen niet voort uit de genade Gods, maar het recht en a fortiori de liefde Gods vertrekt vanuit het collectieve subject (let op: niet van míj). In deze collectiviteit ontstaat een geheel van mensenrechten die a-prioristisch genoemd mogen worden (en die voordien aan God toegeschreven werden). Vraag 4: Waar vinden we in het eerste deel zijn kritiek op de westerse filosofie terug? Bovenaan pagina 208 staat een korte verwijzing naar de wil naar unificatie die het Westen volgens Levinas kenmerkt. Het Westen wil alles tot Een herleiden; een proces waar geen plaats meer is voor het Ander en zeker niet voor de Andere. Het is een kritiek op de ontologie waarbinnen alles gevat wil worden zonder ruimte te laten voor de alteriteit; Uniciteit die weerstaat aan het Zijn is een betere benadering van de wereld. 5

Vraag 5: Waarom is wetenschap en technologie zowel (1) nodig als (2) gevaarlijk voor de mensenrechten? Wetenschap is voor Levinas het bevrijdend onttoveren van de sacrale wereld (die typisch is voor het jodendom), dat vanaf de 16 e -17 e eeuw in een stroomversnelling is gekomen. Techniek is de materiële (toegepaste) veruitwendiging van de wetenschap. (1) Wetenschap en techniek verzekeren de eerbied voor de mensenrechten. De demystificatie van de natuur is goed: de schijnbare willekeur van de natuur wordt ontmaskerd als wetmatig, waarin de mensenrechten als intellectueel a priori verstaan worden en de natuur de maat wordt van elk recht. Nieuwe technieken voor nieuw comfort en een nieuwe standaard voor de rechten van de mens. We kunnen de rechten wel erkennen, maar dit wil niet zeggen dat we er ook concreet aanspraak op kunnen maken (denk bijvoorbeeld aan recht op voeding versus de globale voedselproblematiek). Dit is een dynamisch proces: de moderniteit van de mensenrechten volgt de nieuwe paradigmata gecreëerd door wetenschap en techniek het is geen toeval dat het ontstaan van de wetenschap samengaat met het ontstaan van de erkenning der mensenrechten. (2) Nieuwe technieken vormen ook een gevaar. Ten eerste (triviaal) omdat we moeten leren omgaan met massavernietigingswapens en dergelijke. Ten tweede (en dit grijpt dieper) kan techniek leiden tot onmenselijke eisen, tot instrumentalisering van de unieke individu: gevaar voor mechanisering en onderwerping en het verlies van het meest essentiële mensenrecht, nl. vrijheid. Ook moet men oppassen voor het fout oplossen van conflicten tussen rechten onderling: men mag niet lichtjes deze over dergelijke discussies heengaan ( ~ discussie-ethiek). Vraag 6: Waarom vindt Levinas Kants oplossing voor de beperking van de rechten van de één door de rechten van de ander gebrekkig? Het gaat om het volgend probleem: als elk uniek individu ethisch kan handelen volgens zijn eigen wil, bepaald door zijn eigen praktisch verstand, treden er sowieso conflicten op tussen subjecten onderling, aangezien de morele conclusie van elk subject niet dezelfde is. Zo worden de rechten van de één belemmerd door die van de ander. Kant lost dit probleem als volgt op: de tegengestelde visies van verschillende willen kunnen leiden tot universele wetten en het ontstaan van de objectieve geest van het ware. 6

Het meest elementair twijfel Levinas eraan of de eigen wil wel inderdaad samenvalt met de kantiaanse praktisch rede: er is volgens Levinas een deel van de wil die aan de categorische imperatief ontsnapt. Deze imperatief leidt immers tot het objectiveren van de Ander, en kan aldus niet overeen komen met de gehele goede wil. Ethiek is niet enkel een kwestie van universele wetten, maar van heteronomie: van de concrete Andere. Met dit laatste houdt het formalisme van de universele wet (Kant) geen rekening. Daarbij: voor de rechtvaardigheid, die men niet kan omzeilen, is er een ander gezag nodig dan dat van de krachtsverhoudingen die ontstaan tussen willen die van meet af aan tegengesteld en tegenstelbaar zijn. De mensenrechten zijn geen politieke kwestie (het is geen compromis tussen botsende ethische ervaringen), maar een ethische, een nietonverschilligheid. Levinas voorstel hieromtrent volgt in vraag 7. Vraag 7: Wat is volgens Levinas een betere basis voor de mensenrechten dan rechtvaardigheid afgedwongen door de staat? Waarom? De (democratische) staat erkent de verschillen in mening, maar wil tegelijkertijd houvast. Hiertoe zijn ze verplicht licht af te wijken van de absolute mensenrechten de rechtvaardigheid beperkt de mensenrechten en een wet op te stellen; dura lex, sed lex. Deze doelgerichtheid op rechtvaardigheid loopt algauw het risico geperverteerd te worden in het systeem. Als we mensenrechten beschouwen als rechten-van-de-ander heft het conflictmodel zich automatisch op. Broederlijkheid aan de basis van een staat. Vrijheid toont in de eerste plaats niet in de mogelijkheid zelf te willen en moreel te kiezen, maar wel in de plicht tegenover de ander die tot zijn verantwoordelijkheid spreekt. Daarbij erken ik in de erkenning van de Ander ook mezelf! Mijn verantwoordelijkheid voor de ander ís mijn vrijheid. Zonder verantwoordelijkheid ben ik niet vrij. Even recapituleren de 3 fundamentele kritieken van Levinas op Kant Ethiek is werkelijk heteronoom. Vrijheid is niet wetten opleggen (Heer), maar verantwoordelijkheid opnemen (Knecht). De Universele Wetten van Kant miskennen de uniciteit van elk individu. LECTUUR 4: MILL ON LIBERTY Lees het voorwoord en show some respect. De theorie van John Stuart Mill is gekaderd in de stroming van het consequentialisme: de ethische goedheid van een handeling wordt bepaald door het gevolg van die handeling.. 7

Meer bepaald in de onderstroming van het utilitarisme: zoek het zo groot mogelijk nut voor zo veel mogelijk mensen. Ethiek wordt modern: een kwestie van kwantificatie. In On liberty wordt het utilitarisme en het liberalisme gepredikt. Van vraag 1 tot en met 4 zijn de antwoorden te vinden in het eerste hoofdstuk (Ter inleiding). Van vraag 5 is het antwoord te vinden in het tweede hoofdstuk (Over de vrijheid ). Vraag 1: Welke kritiek heeft Mill op de continentale democraten? (p. 35-37) De politieke situatie vóór de huidige democratie was ook niet handig: de alleenheerser had exact tegenovergestelde doelen in zijn leven dan zijn onderdanen, en ze konden samen co-existeren a.d.h.v. (1) politieke vrijheden of rechten voor (enkele) burgers en (2) een grondwettelijke bepaling. Er heerste vijandigheid. Democratie ontstond in de geest van het efficiënter samenwerken, en samen als staat één doel te willen bereiken (eind van de vijandigheid) door het aanstellen van verkiesbare, tijdelijke heersers. Deze nieuwe situatie heeft echter ook nadelen. Ten eerste erkennen veel continentale democraten geen grens aan de mogelijkheden van dit nieuwe systeem en aan wat de regering mag/kan doen. Ten tweede bestaat er (nog steeds) een zgn. tirannie van de meerderheid : de mogelijkheid om minderheden uit te sluiten en dit zowel op kwantitatief als op sociaal vlak (de heersende moraal). (In Engeland is dat minder: daar bestaat nog een aanzienlijk wantrouwen tegen directe inmenging van de wetgevende of uitvoerende macht in het privéleven.) Vraag 2: Wat is Mills principe van vrijheid? (p. 43-45) Vrijheid is hetgeen ons leven waardevol maakt, maar tegelijk datgene dat van het gedrag van anderen afhangt en daardoor beperkt moet worden, in eerste plaats door de wet. De vrijheid bestaat uit alle eigen verlangens en vooroordelen, maar is slechts gerechtvaardigd voor zover ze anderen geen schade berokkent zowel door acties als door nalatigheid. Iemand is de maatschappij slechts verantwoording schuldig voor zover zijn gedrag anderen aangaat. ( ) Over zichzelf, over zijn eigen lichaam en geest, is het individu soeverein. Dit is het zgn. no-harmeprincipe. Vraag 3: Welke methode gebruikt Mill om het principe van vrijheid te achterhalen? (p. 45) Hij onderzoekt het principe van vrijheid via de reële situatie van de beperking ervan via de praktijk. Dit is overigens ook de enige manier dat hij het kan onderzoeken. De praktijk m.b.t. 8

vrijheid is de politieke situatie en de morele ingesteldheid van zijn leefwereld. Zijn uiteindelijke maatstaf in de analyse van de praktijk is het nut: utilitarisme. Vraag 4: Wat is volgens Mill het onvervreemdbare terrein van de menselijk vrijheid? Deze onvervreemdbaarheid omvat drie elementen (p. 47): De vrijheid van het innerlijke bewustzijn: vrijheid van geweten in de ruimste zin; denken en voelen. Het omvat de mentale vrijheid. In de praktijk is dit zelfs gelijk te stellen met d vrijheid tot het openbaar maken van die ideeën. Hiermee samen gaat de vrijheid van meningsuiting (vide infra). De vrijheid van handelen, van te doen wat men wil zolang het anderen natuurlijk geen schade berokkent. Anderen zijn dan natuurlijk vrij om het hunne hierover te denken. De vrijheid van vergadering: de vrijheid om bijeen te komen met elk doel dat anderen niet schaadt. In de praktijk lukt de erkenning van deze vrijheid niet: het individu wordt gedwongen op elk van deze vlakken. Let wel: Mill haalt aan dat voor het toekennen van een dergelijke vrijheid eerst een welbepaalde opvoeding nodig is; het is niet verantwoord een minderjarig individu te laten beschikken over het volledig bovenstaande gamma van vrijheden. Vraag 5: Waarom is de vrijheid van meningsuiting belangrijk voor Mill? Heel hoofdstuk II handelt over dit onderwerp, maar aan het eind wordt het bondig samengevat in vier puntjes: Het is mogelijk dat een maatschappij die meningen onderdrukt de waarheid ontkent: ware (controversiële) meningen moeten de kans krijgen erkend te worden. Onderdrukte opvattingen die het heersend waarheidsmodel niet helemaal kunnen overnemen, bevatten vaak toch nog een element van waarheid die het dat model kunnen bijschaven. Als men kritiek op het model niet toestaat, zal het model dogmatisch ingeprent worden. Het model zal vooroordelen scheppen en het kritisch vermogen beschadigen. Zulk een dogma s verzieken de boodschap of de inhoud van de zgn. waarheid; het wordt een formele erkenning die tot het goede niets bijdraagt. 9

Schematisch gestructureerd zijn ze als volgt voor te stellen: (0). Persvrijheid is vereist om een corrupt of tiranniek bestuur tegen te gaan. 1. Stel dat de opvatting van de minderheid juist is: A. We kunnen niet zeker zijn van de onjuistheid van de tegenstanders. De eigen theorie onfeilbaar achten getuigt van decadentie en naïviteit. De andere theorie aannemelijk achten getuigt van nederigheid en intelligentie. B. Het is pas door de erkenning van de onjuistheid van de tegengestelde overtuiging, dat de eigen overtuiging écht zeker (of althans bevestigd) wordt. 2. Stel dat de opvatting van de massa juist is: A. De onjuistheid van de tegenstanders doet de grondslagen van de eigen stelling beter kennen. B. Tegenstand ondervinden bevestigt de levendigheid en de plausibiliteit van de visie (i.t.t. dogma s zonder tegenstand 1 ). 3. Stel dat beide opvattingen elkaar aanvullen: deze situatie is meteen ook haar eigen argument. Conclusie: vrijheid van denken zorgt voor het grootste nut. Michiel Rollier 2 1 Die bijvoorbeeld Socrates in zijn Dialogen probeert onderuit te halen. 2 Ik stel mij niet verantwoordelijk voor eventuele fouten in deze samenvatting 10