Vergrijzing en brandveiligheid

Vergelijkbare documenten
Afbakening Het onderzoek richt zich op de fatale woningbranden in De niet-fatale woningbranden zijn in het onderzoek niet meegenomen.

Fatale woningbranden 2003 en 2008 t/m 2011: een vergelijking

Fatale woningbranden 2003, 2008, 2009 en 2010: een vergelijking

Cijfers over fatale woningbranden

Cijfers over fatale woningbranden

Jaaroverzicht fatale woningbranden 2014

Fatale woningbranden 2003 en 2008 t/m 2011: een vergelijking

Jaaroverzicht fatale woningbranden 2013

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Data en trendanalyse Brandveilig Leven. Woningbranden en woningcheck s brandveiligheid 2010 t/m 2012

Fatale woningbranden 2008

Jaaroverzicht fatale woningbranden 2017

Fatale woningbranden 2010

Bevolkingsomvang en aantal huishoudens,

Bevolkingsomvang en aantal huishoudens,

Centraal Bureau voor de Statistiek

Jaaroverzicht fatale woningbranden 2015

De invloed van vergrijzing op brandveiligheid

Wonen met Zorg in de anticipeerregio s

Demografische gegevens ouderen

Spoedeisende Hulp behandelingen ( ) 90 Ziekenhuisopnamen (2011) 140 Overledenen (2011) 2

Jaaroverzicht fatale woningbranden 2016

rapport Vallen 65 jaar en ouder Ongevalscijfers

Jaaroverzicht fatale woningbranden 2018

Fatale woningbranden 2009 Versie: 431N9031/2.0, 3 mei 2010

1. Brandoorzaken en branduitbreiding In de tabellen 1 tot en met 4 zijn resultaten over brandoorzaken en branduitbreiding weergegeven.

Wat als varianten in de VTV-2018

Een effectieve donormailing: vooral personen tussen de 45 en 49 jaar Zomer 2006

Bevolkingsomvang en aantal huishoudens,

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Tempo vergrijzing loopt op

Bevolkingsprognose Purmerend

rapport Zelf toegebracht letsel Kerncijfers 2014

Pensioenaanspraken in beeld

Brand in huis Overleven of overlijden

Fatale woningbranden 2008

Brandpreventie bij ouderen

Aantal SEH-behandelingen Aantal ziekenhuisopnamen na SEH % opnamen jaar jaar jaar en ouder

rapport Vallen 65 jaar en ouder Ongevalscijfers

Samenwerkende gemeenten West- Brabant: gemeente Moerdijk

Scenariostudie kanker in de eerstelijnszorg. De vraag naar zorg in 2010 en 2020

Datum 27 oktober 2014 Onderwerp Antwoorden kamervragen over het toenemende aantal drugslabs in seniorenflats

Fatale woningbranden 2011

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Bijlagen. 1. Persbericht oktober Artikelen: Brandpreventieweek in het nieuws. 3. (Stopper) advertenties

Kernboodschappen Gezondheid Twenterand

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

S&V Sterftemonitor. Sterftemonitor Q4-2017

Rapport Fatale Woningbranden 2011 en Rapport Fatale woningbranden 2003 en 2008 t/m 2011: een vergelijking 1

Bevolkingsprognose Nieuwegein 2011

Kernboodschappen Gezondheid Enschede

ERVARINGEN VAN INSTELLINGEN NA EEN JAAR DECENTRALISATIE

Dodelijke slachtoffers bij branden periode 2001 t/m 2012

De eerste stapjes: Social media: bewustwording. Rob Baardse, april 2012 tot 21 november 2013

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland

Brandweer en brandpreventie in Twente

Kernboodschappen Gezondheid Oldenzaal

SWOV-Factsheet. Verkeersdoden in Nederland

Brandveilig op kamers. Tips voor een brandveilige kamer

Praktische opdracht Wiskunde C Bevolkingsgroei

Kernboodschappen Gezondheid Wierden

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Mexicaanse Griep-onderzoek (april november 2009)

Kernboodschappen Gezondheid Borne

Feiten en cijfers. Beroerte. Aantal nieuwe patiënten met een beroerte. Definitie. Uitgave van de Nederlandse Hartstichting.

Wijkprognoses gemeente Oosterhout

Vallen 65 jaar en ouder

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Bevolking groeit tot 17,5 miljoen in 2038

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Onderwerp: Advies inzake Evaluatie mantelzorgbeleid 2017 Bijlage: Een kritische kijk op het rapport Situatie en behoeften mantelzorgers in Schagen

Managers zijn de meest tevreden werknemers

rapport Alcoholvergiftigingen en ongevallen met alcohol

Check Je Kamer Rapportage 2014

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

fluchskrift Vergrijzing in Fryslân neemt toe Aantal senioren sterk gestegen Aantal 65-plussers in Fryslân, /2012

Kernprognose : tijdelijk minder geboorten

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Krimp én groei PRIMOS BEVOLKINGSPROGNOSE Op basis van deze factsheet trekken we de volgende conclusies: 2 Bevolkingsomvang

Benchmark Axisopleidingen

cijfers en feiten Hart- en vaatziekten bij vrouwen en mannen Uitgave van de Nederlandse Hartstichting februari 2011

De grijze golf. Demografische ontwikkeling Drechtsteden tot Figuur 1 Bevolking Drechtsteden , totaal

Nationale Social Media Onderzoek 2016

Cyberpesten in Olst-Wijhe Nederlandse samenvatting van het onderzoek naar cyberpesten onder 12 tot 18 jarigen in de gemeente Olst-Wijhe

Landelijke evaluatie van de resultaten van het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO)

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

De bevolkings- en woningbehoefteprognoses Noord-Brabant actualisering 2011: een samenvatting

Rookmelders Omnibusonderzoek 2011

KLAAR VOOR DE TOEKOMST

Kernboodschappen Gezondheid Dinkelland & Tubbergen

szw Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid s-gravenhage, 23 november 2000 Aanleiding

Kwetsbaar alleen. De toename van het aantal kwetsbare alleenwonende ouderen tot 2030

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

Plan van aanpak Rookmelderproject Westerwolde i.o.

Wat vinden kijkers en luisteraars van de Omroep Organisatie Groningen?

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen

Woningmarktanalyse Gooise Meren

Transcriptie:

AVANS HOGESCHOOL Vergrijzing en brandveiligheid Onderzoek naar de gevolgen van de vergrijzing in Nederland voor de brandveiligheid bij ouderen. Nienke Slot 23-1-2013

Colofon Opdrachtgever Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) Contactpersoon ing. R. Hagen MPA Titel Vergrijzing en brandveiligheid Datum 23-1-2013 Status definitief Versie 1.1 Onderzoekers Begeleiding Nienke Slot (stagiair) Ing. R. Hagen MPA (NIFV) Marjolein de Winter (Avans Hogeschool) 2

Voorwoord In dit rapport wordt ingegaan op de gevolgen van de vergrijzing in Nederland voor de brandveiligheid. Enerzijds wordt gekeken naar de bevolkingsprognose en de toename van het aantal ouderen boven de 65. Anderzijds wordt gekeken naar de ruwe data van de fatale woningbranden in 2003 en 2008 t/m 2011 waar ouderen bij betrokken zijn. Er wordt ingegaan op de resultaten van de analyse van de fatale woningbranden in relatie tot personen met een leeftijd boven de 65. Aanleiding voor dit onderzoek is de constatering dat ouderen vaker omkomen bij brand, dit is nu 6 op de miljoen inwoners tegenover 2,3 voor de groep onder de 65. De prognose is dat er, bij gelijkblijvende bevolking, een toename is van 60% van het aantal ouderen welke omkomen bij brand. Het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) heeft onderzoek verricht naar de oorzaken, omstandigheden en het verloop van woningbranden met dodelijke afloop, die plaatsvonden in Nederland in 2003 en 2008 t/m 2011: de zogeheten fatale woningbranden. Het NIFV verzamelt sinds enige jaren (2003 en 2008 t/m 2011) structureel data over fatale woningbranden in Nederland. Het NIFV werkt daarbij samen met het Nederlands Brandweer Documentatie Centrum (NBDC) en de bij de betreffende branden betrokken brandweerkorpsen en brandonderzoekteams. Aan de hand van de data wordt de stand van zaken op het gebied van fatale woningbranden geëvalueerd. Wanneer dit onderzoek gedurende een periode van meerdere jaren onder dezelfde onderzoekscondities is verricht, wordt een representatief beeld van kritische factoren bij fatale woningbranden verkregen en kunnen eventuele trends benoemd worden. Inzicht in kritische factoren bij fatale woningbranden is onontbeerlijk om gericht en effectief brandveiligheidsbeleid te kunnen voeren. 3

Inhoud Managementsamenvatting... 5 1 Inleiding...11 1.1 Aanleiding van het project...11 1.2 Probleemstelling...11 1.3 Projectaanpak...11 2 Methode van onderzoek...13 3 Fatale woningbranden 2003 en 2008 t/m 2011: 65+...14 3.1 Inleiding...14 3.2 Kenmerken fatale woningbranden...15 3.2.1 Oorzaken...15 3.2.2 Vluchtgedrag...16 3.2.3 Crosslinks...19 4 Validatie cijfers CBS...20 5 Conclusies...21 5.1 Het analyseren van de ruwe data van fatale woningbranden...21 5.2 Het valideren van de cijfers vanuit het CBS...22 6 Aanbevelingen...23 Literatuurlijst...24 Bijlagen...25 4

Managementsamenvatting In dit rapport wordt ingegaan op de gevolgen van de vergrijzing voor de brandveiligheid. Daarbij wordt enerzijds gekeken naar de ontwikkeling van de vergrijzing in Nederland. Anderzijds is gekeken naar de resultaten van de analyse van de fatale woningbranden in relatie tot personen met een leeftijd boven de 65. De gegevens over de fatale woningbranden zijn vervolgens geanalyseerd. Niet-fatale woningbranden zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Aanleiding Aanleiding voor deze opdracht zijn de eerdere onderzoeken die zijn uitgevoerd door het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid(NIFV). Bij deze onderzoeken is opgevallen dat ouderen boven de 65 1 bijna 3 keer vaker omkomen bij een woningbrand. Dit is nu 6 ouderen op de miljoen inwoners per jaar en onder 65 is dit 2.3 op de miljoen inwoners per jaar. Het CBS verwacht dat in 2030 24% van de inwoners van Nederland boven de 65 is. Daarbij wil de overheid ouderen langer zelfstandig laten wonen en minder ouderen in de verzorgingstehuizen. Dit houdt in dat als er niks verandert aan de bevolkingsdichtheid en bijvoorbeeld het beleid, het aantal ouderen dat omkomt bij brand zal stijgen. Probleemstelling De probleemstelling voor dit onderzoek is: De prognose dat in 2030 24% van de bevolking boven de 65 jaar zal zijn en dat bij ongewijzigd beleid het aantal dodelijke slachtoffers toe zal nemen. Nu komen 48 personen per jaar om bij een woningbrand. Hiervan zijn 15 personen ouder dan 65. In 2030 zal dit oplopen tot 57 doden per jaar, waarvan 27 ouderen. Dit is een toename van 80%. Projectaanpak Voor dit project is onderscheid gemaakt tussen twee groepen. De groep 65+ en de groep tot 65 jaar. Dit onderscheid is gemaakt om een vergelijking te kunnen maken omtrent de omstandigheden van de brand, oorzaken van de brand en het verloop van de brand. Door deze vergelijking kan gekeken worden of bijvoorbeeld oorzaken specifiek zijn voor ouderen of dat er geen verschil tussen zit. Er is gebruik gemaakt van de ruwe data welke is aangeleverd door de brandweer over fatale woningbranden van de jaren 2003 en 2008 t/m 2011. De relevante data is in vier groepen verdeeld van waaruit de uiteindelijke analyse is gemaakt. Dit is gedaan omdat de verwachting is dat hierin het meeste onderscheid zit tussen de twee genoemde leeftijdscategorieën. Deze vier groepen zijn; - De basisgegevens - De slachtoffergegevens - De brandgegevens - De gegevens over preventieve maatregelen 1 In dit onderzoek wordt de groep met de leeftijd boven de 65 aangeduid als ouderen. 5

Onderzoeksvraag De algemene hoofdvraag voor dit onderzoek is: Hoe kan de overheid en andere betrokken instanties voorkomen dat bij toenemende vergrijzing ook het aantal branddoden toeneemt bij ouderen boven de 65? Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn er 3 deelvragen opgesteld 1. Waarom komen meer ouderen om bij een woningbrand en is dit specifiek voor deze doelgroep? (Het analyseren van de ruwe data van fatale woningbranden) 2. Kloppen de cijfers van het CBS over de bevolkingsprognose met betrekking tot de groep 65+? (Het valideren van de cijfers vanuit het CBS) 3. Welke maatregelen moet de overheid nemen? (Het adviseren van de overheid over eventuele maatregelen) Dit rapport gaat over de eerste 2 deelvragen. De derde deelvraag is geen onderdeel van dit rapport en zal na afronding van dit rapport door het NIFV opgepakt worden. Beperkingen van het onderzoek Beperkingen bij dit onderzoek is de data. Het feit dat alle slachtoffers overleden zijn maakt dat het precieze beeld van wat er gebeurd is tijden de brand niet duidelijk wordt. Er is niet altijd bekend of mensen mobiel zijn of niet, of ze visueel beperkt zijn of een slechter gehoor hebben. Ook is niet te achterhalen wat de reden is dat de slachtoffers niet gevlucht zijn. Het kan zijn dat ze niet wisten wat ze moesten doen of zijn verstijfd door angst. Deze beperkingen zijn niet onontkoombaar, maar maken het wel lastiger om te bepalen wat precies is gebeurd. Analyse In hoofdstuk 3 wordt de analyse beschreven van de fatale woningbranden met betrekking tot de groep 65+. Aan de hand van deze analyse wordt uiteindelijk antwoord gegeven op de eerste deelvraag: Waarom komen meer ouderen om bij een woningbrand en is dit specifiek voor deze doelgroep? In de onderzochte jaren vonden in totaal 169 fatale woningbranden plaats, waarbij 187 doden zijn gevallen. De kenmerken van deze branden zijn nader bestudeerd en daarbij is specifiek gekeken naar de groep slachtoffers met een leeftijd boven de 65. Voor de volledigheid is ook analyse gedaan naar de groep met een leeftijd onder de 65 en waarnodig is hiermee een vergelijking gemaakt. Oorzaak brand Er is in de analyse bij de oorzaak van de brand gekeken of er wellicht verschillen waren tussen de ouderen en de niet-ouderen. Hier is echt geen verschil in gevonden. Bij beide is de grootste oorzaak roken en als tweede oorzaak kortsluiting. Bij de ouderen is roken(n=4.2) in 30% van de gevallen de oorzaak van de brand en kortsluiting(n=2.2) 16%. Samen zijn deze de oorzaak van bijna de helft van alle branden. Bij de niet-ouderen is roken(n=4.8) in 20% van de gevallen de oorzaak van de brand en kortsluiting(n=4.4) 19%. Dit geeft aan dat er niet een eenduidige oorzaak is welke bepalend is voor de groep ouderen, maar dat in verhouding meer branden veroorzaakt wordt door roken en kortsluiting. 6

Vluchtgedrag Voor de analyse is gekeken naar de ruimte waar de brand is ontstaan en waar het slachtoffer is gevonden. Daarnaast is gekeken naar het tijdstip van overlijden en of het slachtoffer wakend of slapend was. Ook is de mobiliteit van het slachtoffer meegenomen. Ontstaansruimte In de meeste gevallen was het slachtoffer aanwezig in de ruimte van ontstaan(n=4.8, 35%) op het moment van het uitbreken van de brand. Hierbij moet vermeld worden dat het grootste deel onbekend is(n=8.4, 61%). De ruimte waar de slachtoffers zijn gevonden is ook in de meeste gevallen de ruimte van ontstaan(n=9.2, 67%). De woonkamer was in 36% van de gevallen de ruimte van ontstaan. Dit was, vergeleken met de andere ontstaansruimtes, de meest voorkomende ruimte van ontstaan. Tijdstip van ontstaan Bij de ouderen is ook een toename van het aantal slachtoffers geconstateerd op de tijden tussen 10.00-14.00u (n=2.6, 19%), ook is er een toenamen tussen 18.00-22.00u (n=2.8, 20%). Omstandigheid slachtoffer De meeste ouderen waren wakend(n=6, 43%) ten tijde van de brand. Het aantal ouderen wat slapend was ten tijde van de brand is ongeveer een derde(n=4.2, 30%) Mobiliteit De meeste slachtoffers waren zelfstandig mobiel (n=4.4, 32%), de verwachting was dat dit niet het geval zou zijn. Echter, het aantal slachtoffers welke beperkt zelfstandig mobiel waren was nagenoeg gelijk(n=4, 29%). Het aantal slachtoffers wat niet zelfstandig mobiel was, is 16%. 23% is onbekend. Vluchtpoging In 46%(n=6.4) van de gevallen is geen vluchtpoging gedaan. Crosslinks Tijdstip van de brand in relatie tot wakend of slapend Bij de ouderen was opvallend dat op de tijdstippen tussen 10.00u en 14.00u meer slachtoffers waren. Er is gekeken of er een verband is met het waken en slapen. Dit is niet het geval, in alle gevallen was het slachtoffer wakend. Omstandigheid slachtoffer in relatie tot mobiliteit Van alle ouderen was 43%(n=6) wakend ten tijde van de brand. Van deze groep was 33%(n=2) beperkt zelfstandig mobiel. Opvallend is dat 37%(n=2.2) van deze groep zelfstandig mobiel was, wat aangeeft dat er een andere reden zou kunnen zijn dat deze ouderen niet weg kunnen komen bij brand. Uit de data komt dit echter niet naar voren. Ruimte gevonden in relatie tot mobiliteit Voor de jaren 2010 en 2011 is gekeken naar de mobiliteit en de ruimte waar het slachtoffer aanwezig was en uiteindelijk gevonden is. In 2010 was 1 persoon (8%) niet aanwezig in de ruimte van ontstaan en is daar ook niet gevonden, dit slachtoffer was beperkt zelfstandig mobiel. Waarschijnlijk heeft deze persoon een bluspoging gedaan en is daarna alsnog gevlucht. 2 personen (17%), welke zelfstandig mobiel waren, zijn gevonden in een andere ruimte dan de ruimte van ontstaan. Over de 9 (75%) personen welke aanwezig waren en gevonden zijn in de ruimte van ontstaan is niks opvallends gevonden betreffende de mobiliteit. 4 waren zelfstandig 7

mobiel (33%), 4 waren beperkt zelfstandig mobiel (33%) en 1 persoon was niet zelfstandig mobiel (8%) In 2011 waren 2 personen (13%) niet aanwezig in de ruimte van ontstaan en zijn daar ook niet gevonden. Beide personen waren zelfstandig mobiel. 1 persoon is overvallen in de slaap en 1 is overvallen door de plotselinge rookontwikkeling. 2 personen (13%), waarvan 1 zelfstandig mobiel was en 1 beperkt zelfstandig mobiel, zijn in een andere ruimte gevonden dan de ruimte van ontstaan. Over de andere 11 personen (73%) welke aanwezig waren en gevonden zijn in de ruimte van ontstaan is niks opvallends gevonden betreffende de mobiliteit. 2 (13%) waren zelfstandig mobiel, 2 (13%) waren beperkt zelfstandig mobiel, 3 (20%) waren niet mobiel en van 4 (27%) slachtoffers is de mobiliteit niet bekend. Valideren van de cijfers van het CBS In hoofdstuk 4 wordt antwoord gegeven op de tweede deelvraag: Kloppen de cijfers van het CBS over de bevolkingsprognose met betrekking tot de groep 65+? Om de deelvraag goed te kunnen beantwoorden is gekeken of andere bronnen dan het CBS dezelfde groei zien in het aantal ouderen in Nederland. Uit de meest recente bevolkingsprognose 2 blijkt dat het CBS verwacht dat het aantal ouderen tot 2040 blijft toenemen. Op dit moment is 16% van de inwoners boven de 65 jaar oud. In 2020 ligt dit aantal op 20%, oftewel 1/5 van de Nederlandse bevolking en in 2030 zal het aantal ouderen in Nederland groeien tot 24%. Over een aantal jaar is een kwart van de inwoners van Nederland boven de 65. Deze prognose is ook opgenomen in Eurostat 3 en er is geen bron waar deze prognose wordt weerlegt. Hierdoor zijn deze cijfers betrouwbaar genoeg voor dit onderzoek. Conclusies In hoofdstuk 5 worden de conclusies gegeven uit de analyse van de fatale woningbranden met betrekking tot de groep 65+ en uit de validatie van de bevolkingsprognose van het CBS. De belangrijkste algemene conclusie is dat het aantal slachtoffers van een woningbrand afneemt maar daartegenover blijft het aantal slachtoffers boven de 65 nagenoeg gelijk. In de volgende paragrafen worden de conclusies gegeven welke antwoord geven op de 2 deelvragen van dit onderzoek. 1. Waarom komen meer ouderen om bij een woningbrand en is dit specifiek voor deze doelgroep? (Het analyseren van de ruwe data van fatale woningbranden) 2. Kloppen de cijfers van het CBS over de bevolkingsprognose met betrekking tot de groep 65+? (Het valideren van de cijfers vanuit het CBS) Het analyseren van de ruwe data van fatale woningbranden Voor het beantwoorden van de vraag waarom ouderen vaker omkomen bij brand is een analyse gedaan naar de brandoorzaken en het vluchtgedrag van ouderen. Brandoorzaken Om te bepalen of de brandoorzaken specifiek zijn voor de groep ouderen is een vergelijking gemaakt met de groep niet-ouderen. Uit de analyse komt niet duidelijk naar voren waarom ouderen vaker omkomen bij een woningbrand. In de oorzaken is nagenoeg geen verschil te zien tussen de groep ouderen en de groep niet-ouderen, bij beide zijn de grootste oorzaken roken en kortsluiting. Voor 2 CBS, Persbericht, 13-12-12 3 http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/eurostat/home 8

de ouderen is dit met roken 30% en kortsluiting 16%. Voor de niet-ouderen is dit met roken 20% en krotsluiting 19%. Er is geen oorzaak specifiek voor ouderen en de oorzaak van de brand is daarom niet de reden waarom ouderen vaker omkomen bij brand. Vluchtgedrag Naast de oorzaken is gekeken naar het vluchtgedrag van ouderen, waar is de brand ontstaan, waar waren de ouderen aanwezig en waar zijn ze gevonden? Ook is gekeken naar de mobiliteit van de ouderen, of dit van invloed was. Daarnaast is gekeken of het tijdstip van de brand en het feit dat het slachtoffer wakend of slapend was van invloed kon zijn op het vluchtgedrag. Omdat vanuit de analyse niet blijkt wat het vluchtgedrag is van ouderen, kan het zijn dat ouderen niet weten wat ze moeten doen bij een brand of dat ze bijvoorbeeld bevriezen van angst. Uit de analyse komt verder niet naar voren wat de reden is waarom ouderen vaker omkomen bij brand. Het zit niet in de oorzaak van de brand en in het vluchtgedrag komt ook geen duidelijk patroon naar voren. Het kan zijn dat ouderen gemiddeld gezien vaker brand hebben dan niet-ouderen. Het valideren van de cijfers vanuit het CBS Om de 2 e vraag te beantwoorden of de cijfers van het CBS kloppen met betrekking tot de bevolkingsprognose is gekeken naar andere bronnen welke informatie kunnen hebben over de prognose van de bevolking in Nederland. Het CBS stelt dat in 2030 24% van de bevolking boven de 65 jaar ouder is, tegenover 16% nu. Er is geen bron gevonden welke deze cijfers weerlegt. Ook zijn deze cijfers al opgenomen in Eurostat, de Europese database. Hiermee zijn deze cijfers valide genoeg voor dit onderzoek. Met deze bevestiging van de cijfers over de bevolkingsprognose worden ook de cijfers uit de probleemstelling bevestigd. Hierin werd gezegd dat bij ongewijzigd beleid, 80% van de brandoden van een woningbrand boven de 65 jaar zullen zijn. De conclusie is dat de gebruikte cijfers 24% in 2030 valide genoeg zijn voor dit onderzoek omdat er geen andere bronnen zijn die tegenspreken. Ook wordt in Eurostat aangegeven dat dit de prognose is voor de bevolking in Nederland. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Dit onderzoek is onderdeel van een groter onderzoek voor het beantwoorden van de vraag: Hoe kan de overheid en andere betrokken instanties voorkomen dat bij toenemende vergrijzing ook het aantal branddoden toeneemt bij ouderen boven de 65? Het is daardoor lastig om algemene aanbevelingen te doen omdat dit een nog niet afgerond onderzoek is. De aanbevelingen zijn om die reden alleen gericht op het vervolgonderzoek waarin antwoord wordt gegeven op de vraag: Welke maatregelen moet de overheid nemen? (Het adviseren van de overheid over eventuele maatregelen) Aanbevelingen De eerste aanbeveling is dat er in het vervolgonderzoek gekeken gaat worden naar welke maatregelen al worden genomen om woningbranden tegen te gaan in het algemeen en daarbij specifiek voor ouderen in een zelfstandige leefomgeving. Hierbij kan ook gekeken worden naar welke maatregelen geprobeerd zijn en blijken niet te werken of welke geprobeerd zijn en wel werken. Hiermee kan voldoende kennis vergaard worden over mogelijke maatregelen. Tweede aanbeveling is dat er gekeken moet worden naar eventuele beleidswijzigingen. Welk beleid aangepakt moet worden en welke vooral niet. Er is al een wijziging gemaakt in het beleid met betrekking tot de mantelzorg. 9

Een derde aanbeveling is dat wellicht een samenwerkingsverband opgesteld kan worden tussen verscheidene instanties welke van toepassing zijn op de groep ouderen. Hierbij kan gedacht worden aan de gemeente, thuiszorg, ouderenzorg, verpleegtehuizen, brandweer en bijvoorbeeld de brandwondenstichting. De laatstgenoemde kan daarbij ook meer inzicht geven in de woningbranden waar wel een overlevende was. Wat daar anders is gegaan dan bij de fatale woningbranden. Dit is ook mijn vierde aanbeveling, het gesprek aangaan met de brandwondenstichting om te vergelijken wat er anders is bij de overlevenden en de overledenen zodat eventuele maatregelen hierop aangepast kunnen worden. 10

1 Inleiding Het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) heeft onderzoek verricht naar de oorzaken, omstandigheden en het verloop van woningbranden met dodelijke afloop, die plaatsvonden in Nederland in 2003 en 2008 t/m 2011: de zogeheten fatale woningbranden. In dit rapport wordt ingegaan op de gevolgen van de vergrijzing voor de brandveiligheid. Daarbij wordt enerzijds gekeken naar de ontwikkeling van de vergrijzing in Nederland. Anderzijds is gekeken naar de resultaten van de analyse van de fatale woningbranden in relatie tot personen met een leeftijd boven de 65. De gegevens over de fatale woningbranden zijn vervolgens geanalyseerd. Niet-fatale woningbranden zijn in dit onderzoek niet meegenomen. 1.1 Aanleiding van het project Aanleiding voor deze opdracht zijn de eerdere onderzoeken die zijn uitgevoerd door het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid(NIFV). Het NIFV is in 2003 begonnen met het onderzoeken van fatale woningbranden en vanaf 2008 gebeurd dit consequent elk jaar. Bij deze onderzoeken is opgevallen dat ouderen boven de 65 4 bijna 3 keer vaker omkomen bij een woningbrand. Dit is nu 6 ouderen op de miljoen inwoners per jaar en onder 65 is dit 2.3 op de miljoen inwoners per jaar. Het CBS verwacht dat in 2030 24% van de inwoners van Nederland boven de 65 is. Daarbij wil de overheid ouderen langer zelfstandig laten wonen en minder ouderen in de verzorgingstehuizen. Dit houdt in dat als er niks verandert in de bevolkingsdichtheid en bijvoorbeeld het beleid het aantal ouderen dat omkomt bij brand zal stijgen. Daarnaast voorziet het CBS ook dat de levensverwachting bij mannen en vrouwen blijft stijgen. Volgens de prognose uit 2010 was de levensverwachting voor mannen 78,8 en voor vrouwen 82,7 jaar. In 2060 stijgt dit voor de mannen naar 87,1 en voor vrouwen naar 89,9 jaar. 1.2 Probleemstelling De probleemstelling voor dit onderzoek is: De prognose dat in 2030 24% van de bevolking boven de 65 jaar zal zijn en dat bij ongewijzigd beleid het aantal dodelijke slachtoffers toe zal nemen. Nu komen 48 personen per jaar om bij een woningbrand. Hiervan zijn 15 personen ouder dan 65. In 2030 zal dit oplopen tot 57 doden per jaar, waarvan 27 ouderen. Dit is een toename van 80%. 1.3 Projectaanpak Voor dit project is onderscheid gemaakt tussen twee groepen. De groep 65+ en de groep tot 65 jaar. Dit onderscheid is gemaakt om een vergelijking te kunnen maken omtrent de omstandigheden van de brand, oorzaken van de brand en het verloop van de brand. Door deze vergelijking kan gekeken worden of bijvoorbeeld oorzaken specifiek zijn voor ouderen of dat er geen verschil tussen zit. Er is gebruik gemaakt van de ruwe data welke is aangeleverd door de brandweer over fatale woningbranden van de jaren 2003 en 2008 t/m 2011. Deze data is gebruikt omdat de rapportages over de fatale woningbranden onvoldoende informatie bevatten voor dit onderzoek. Vanuit deze data is een analyse gedaan over de oorzaken en het verloop van de brand bij de twee genoemde groepen. Voor de analyse is de groep 65+ als uitgangspunt gebruikt en is de groep tot 65 jaar, waar opvallend, als vergelijking ernaast gelegd. 4 In dit onderzoek wordt de groep met de leeftijd boven de 65 aangeduid als ouderen. 11

De relevante data is in vier groepen verdeeld van waaruit de uiteindelijke analyse is gemaakt. Dit is gedaan omdat de verwachting is dat hierin het meeste onderscheid zit tussen de twee genoemde leeftijdscategorieën. Deze vier groepen zijn; - De basisgegevens, - De slachtoffergegevens, De brandgegevens en - De gegevens over preventieve maatregelen. Er is gekeken naar de aantallen per jaar om eventuele trends te kunnen signaleren. Daarna is het gemiddelde uitgerekend om een completer beeld te krijgen wat opvallend is en wat niet. Basisgegevens Voor de basisgegevens is gekeken naar het tijdstip en de maand van overlijden, het soort gebouw waar de brand heeft plaatsgevonden en of het slachtoffer wakend of slapend was op het moment van de brand. Daarbij zijn ook relaties gelegd tussen de gegevens. Bijvoorbeeld het tijdstip van overlijden en of het slachtoffer op dat moment wakend of slapend was. Ook is specifiek gelet op de maand december vanwege de feestdagen. Gekeken is of daar een opvallende oorzaak was zoals kaarsjes of kortsluiting. Slachtoffergegevens Voor de slachtoffergegevens is gekeken in welke ruimte het slachtoffer aanwezig was bij het ontstaan van de brand en in welke ruimte het slachtoffer is gevonden. Er is daarbij gelijk gekeken of dit de ruimte was waarin de brand is ontstaan om een beeld te krijgen of iemand is gevlucht of juist naar de ontstaansruimte toe is gegaan. Als een slachtoffer niet is gevonden in de ontstaansruimte, is gekeken waar dit slachtoffer wel is gevonden. Om een beter beeld te krijgen van de mogelijkheid tot vluchten is de mobiliteit van het slachtoffer ook meegenomen in de analyse. Brandgegevens Voor de brandgegevens is gekeken naar de oorzaak van de brand en de factor van ontstaan, bijvoorbeeld de persoon zelf of een bank, en de ruimte van ontstaan. Ook is gekeken of de brand is uitgebreid en of hierbij een brandversnellende factor aanwezig was zoals de vulling van een bank of het bed. Als laatste is gekeken of een bluspoging is uitgevoerd en of een vluchtpoging is ondernomen. Preventieve maatregelen Voor de gegevens over preventieve maatregelen is gekeken naar de aanwezigheid van rookmelders, brandblussers, blusdekens, een waterslang en of bij vlam in de pan een deksel aanwezig was. Daarbij is gekeken of de rookmelders hebben gewerkt en of de brandblusmiddelen zijn gebruikt. Hier is in de analyse gekeken naar een trend, of er meer rookmelders en brandblusmiddelen aanwezig zijn in de latere jaren. 12

2 Methode van onderzoek Onderzoeksvraag De algemene hoofdvraag voor dit onderzoek is: Hoe kan de overheid en andere betrokken instanties voorkomen dat bij toenemende vergrijzing ook het aantal branddoden toeneemt bij ouderen boven de 65? Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn er 3 deelvragen opgesteld 4. Waarom komen meer ouderen om bij een woningbrand en is dit specifiek voor deze doelgroep? (Het analyseren van de ruwe data van fatale woningbranden) 5. Kloppen de cijfers van het CBS over de bevolkingsprognose met betrekking tot de groep 65+? (Het valideren van de cijfers vanuit het CBS) 6. Welke maatregelen moet de overheid nemen? (Het adviseren van de overheid over eventuele maatregelen) Dit rapport gaat over de eerste 2 deelvragen. De derde deelvraag is geen onderdeel van dit rapport en zal na afronding van dit rapport door het NIFV opgepakt worden. Wijze van onderzoek Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van vooral deskresearch. Deskresearch is onderzoek doen naar al beschikbare gegevens. Dit soort gegevens wordt ook wel secundaire gegevens genoemd. Het zijn gegevens die al eerder door anderen zijn verzameld. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de originele data van het NIFV welke is ingevuld door de brandweer als respons voor het onderzoeken naar fatale woningbranden. Van deze data is een analyse gemaakt waarin specifiek gekeken is naar de slachtoffers van 65 jaar en ouder. In paragraaf 1.3 is te lezen hoe de gegevens verdeeld zijn en de wijze waarop de data is geanalyseerd Gesprekken met experts Naast de deskresearch zijn er ook gesprekken geweest met experts. Dit zijn René Hagen van het NIFV en Rob Baardse van de brandwondenstichting. Door de duur van het project en de tijd waarin deze plaatsvond zijn er maar twee experts geraadpleegd. Met deze experts zijn de bevindingen van het onderzoek besproken en bediscussieerd en hebben zijn een oordeel gegeven over de uitkomsten en conclusies. Hiermee kon het onderzoek meer vorm en inhoud krijgen. Beperkingen van het onderzoek Beperkingen bij dit onderzoek is de data. Het feit dat alle slachtoffers overleden zijn maakt dat het precieze beeld van wat er gebeurd is tijden de brand niet duidelijk wordt. Er is niet altijd bekend of mensen mobiel zijn of niet, of ze visueel beperkt zijn of een slechter gehoor hebben. Ook is niet te achterhalen wat de reden is dat de slachtoffers niet gevlucht zijn. Het kan zijn dat ze niet wisten wat ze moesten doen of zijn verstijfd door angst. Deze beperkingen zijn niet onontkoombaar, maar maken het wel lastiger om te bepalen wat precies is gebeurd. 13

3 Fatale woningbranden 2003 en 2008 t/m 2011: 65+ 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt het eerste deel van het onderzoek beschreven, de analyse van de fatale woningbranden met betrekking tot de groep 65+. Aan de hand van deze analyse wordt uiteindelijk antwoord gegeven op de eerste deelvraag: Waarom komen meer ouderen om bij een woningbrand en is dit specifiek voor deze doelgroep? De uiteindelijke conclusies zullen in hoofdstuk 5 beschreven worden. Voor de analyse worden de volgende begrippen gehanteerd: Een fatale woningbrand is een brand in een woongerelateerd object waarbij dodelijke slachtoffers zijn te betreuren. Waar in dit rapport de term fatale woningbranden wordt gebruikt, worden nietopzettelijke fatale woningbranden bedoeld, tenzij anders vermeld. Waar in dit rapport gesproken wordt van slachtoffer, wordt dodelijk slachtoffer bedoeld, tenzij anders vermeld. Waar in dit rapport wordt gesproken van ouderen, wordt hier de slachtoffers bedoeld van 65 jaar of ouder. Waar in dit rapport wordt gesproken over de verzamelde gegevens, wordt hier de gegevens bedoeld van de jaren 2003 en 2008 t/m 2011 tenzij anders vermeld. In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van het aantal slachtoffers met een specificatie van het aantal ouderen welke zijn omgekomen bij een woningbrand 5. Slachtoffers fatale woningbranden Jaar Aantal woningbranden Aantal branddoden Aantal branddoden 65+ Aantal branddoden <65 2003 45 52 17 35 2008 47 53 16 37 2009 22 25 9 16 2010 29 29 12 17 2011 26 28 15 13 Totaal 169 187 69 118 In de onderzochte jaren vonden in totaal 169 fatale woningbranden plaats, waarbij 187 doden zijn gevallen. De kenmerken van deze branden zijn nader bestudeerd en daarbij is specifiek gekeken naar de groep slachtoffers met een leeftijd boven de 65. Voor de volledigheid is ook analyse gedaan naar de groep met een leeftijd onder de 65 en waarnodig is hiermee een vergelijking gemaakt. 5 NIFV, data fatale woningbranden in Nederland. 14

In de volgende paragrafen wordt antwoord gegeven op de deelvraag: Waarom komen meer ouderen om bij een woningbrand en is dit specifiek voor deze doelgroep? Om de deelvraag goed te kunnen beantwoorden is deze opgesplitst naar 2 vragen: Is de oorzaak dat ouderen meer omkomen bij brand terug te vinden in de oorzaken van de brand of is de oorzaak dat ouderen meer omkomen bij brand terug te vinden in het vluchtgedrag, of in beide? Om deze vragen te beantwoorden zijn de fatale woningbranden geanalyseerd. 3.2 Kenmerken fatale woningbranden Bij de analyse van de kenmerken van de fatale woningbranden is onderscheid gemaakt in - De basisgegevens - De slachtoffergegevens - De brandgegevens - de gegevens over preventieve maatregelen De volledige analyse staat in bijlage 1. In deze paragraaf wordt de analyse van de gegevens voor de 2 subvragen behandelt. De gegevens worden apart behandeld en in de laatste paragraaf worden crosslinks gemaakt. Waar opvallend zal ook de vergelijking met de groep onder 65 gemaakt worden. Naast het aantal (n) fatale woningbranden wordt ook het percentage genoemd, er is uitgegaan van de gemiddelde aantallen van de vijf jaren. De percentages zijn afgerond op hele getallen. 3.2.1 Oorzaken In deze paragraaf wordt de analyse gegeven om de vraag, Is de oorzaak dat ouderen meer omkomen bij brand terug te vinden in de oorzaken van de brand? Oorzaak brand Er is in de analyse bij de oorzaak van de brand gekeken of er wellicht verschillen waren tussen de ouderen en de niet-ouderen. Hier is echt geen verschil in gevonden. Bij beide is de grootste oorzaak roken en als tweede oorzaak kortsluiting. Bij de ouderen is roken(n=4.2) in 30% van de gevallen de oorzaak van de brand en kortsluiting(n=2.2) 16%. Samen zijn deze de oorzaak van bijna de helft van alle branden. Bij de niet-ouderen is roken(n=4.8) in 20% van de gevallen de oorzaak van de brand en kortsluiting(n=4.4) 19%. Dit geeft aan dat er niet een eenduidige oorzaak is welke bepalend is voor de groep ouderen, maar dat in verhouding meer branden veroorzaakt wordt door roken en kortsluiting. In figuur 2 worden de oorzaken weergegeven voor de branden waarbij ouderen zijn omgekomen. 15

Oorzaken brand Brandstichting, overige Explosie Koken Kaarsen Kortsluiting/elektrisch apparaat Roken Lees loupe Kachel (Olie)lamp Brandbrare stoffen Onbekend 3.2.2 Vluchtgedrag In deze paragraaf wordt de analyse gegeven om de vraag, Is de oorzaak dat ouderen meer omkomen bij brand terug te vinden in het vluchtgedrag? Voor de analyse is gekeken naar de ruimte waar de brand is ontstaan en waar het slachtoffer is gevonden. Daarnaast is gekeken naar het tijdstip van overlijden en of het slachtoffer wakend of slapend was. Ook is de mobiliteit van het slachtoffer meegenomen. Ontstaansruimte In de analyse is gekeken naar de ruimte van ontstaan en daarbij waar het slachtoffer op dat moment aanwezig was en is gevonden. Dit is gedaan om te kijken of het slachtoffer heeft geprobeerd om weg te komen op het moment van het ontstaan van de brand. Als het slachtoffer is gevonden in de ontstaansruimte is de aanname gedaan dat het slachtoffer geen vluchtpoging heeft gedaan of niet in staat was om op tijd weg te komen. In de meeste gevallen was het slachtoffer aanwezig in de ruimte van ontstaan(n=4.8, 35%) op het moment van het uitbreken van de brand. Hierbij moet vermeld worden dat het grootste deel onbekend is(n=8.4, 61%). De ruimte waar de slachtoffers zijn gevonden is ook in de meeste gevallen de ruimte van ontstaan(n=9.2, 67%). De woonkamer was in 36% van de gevallen de ruimte van ontstaan. Dit was, vergeleken met de andere ontstaansruimtes, de meest voorkomende ruimte van ontstaan. Na de woonkamer is dit de slaapkamer en de keuken, voor beide ruimtes was dit in 13% van de gevallen de ruimte van ontstaan. 16

Hieronder wordt in figuur 1 een overzicht van alle ruimtes van ontstaan weergegeven. Omdat van de aanwezigheid van de slachtoffers veel onbekend is, zijn dit de ruimtes waar de slachtoffers ook zijn gevonden. Ruimte ontstaan Woonkamer Slaapkamer Woon-/slaapkamer Badkamer/toilet Keuken Hal/overloop Caravan/blokhut Kamer verzorgings- /bejaardentehuis Kamer ziekenhuis Berging/cv-ruimte Onbekend 17

Tijdstip van ontstaan Er is gekeken naar het tijdstip van ontstaan om het vluchtgedrag in kaart te brengen omdat de verwachting is dat ouderen ook overdag slapen en daardoor minder goed weg kunnen komen. Bij de ouderen is ook een toename van het aantal slachtoffers geconstateerd op de tijden tussen 10.00-14.00u (n=2.6, 19%), ook is er een toenamen tussen 18.00-22.00u (n=2.8, 20%). Omstandigheid slachtoffer Om zeker te zijn dat de ouderen wakend of slapend waren ten tijde van de brand is dit meegenomen in de analyse. Opvallend is dat de meeste ouderen wakend(n=6, 43%) waren ten tijde van de brand. Het aantal ouderen wat slapend was ten tijde van de brand is ongeveer een derde(n=4.2, 30%) Mobiliteit Er is gekeken naar de mobiliteit van de slachtoffers om een beter beeld te krijgen of deze wel of niet konden vluchten. Opvallend is dat de meeste slachtoffers zelfstandig mobiel waren(n=4.4, 32%), de verwachting was dat dit niet het geval zou zijn. Echter, het aantal slachtoffers welke beperkt zelfstandig mobiel waren was nagenoeg gelijk(n=4, 29%). Het aantal slachtoffers wat niet zelfstandig mobiel was, is 16%. 23% is onbekend. Vluchtpoging In de vragenlijst welke is ingevuld door de brandweer, stond ook de vraag of een vluchtpoging was uitgevoerd. Indien bekend is deze vraag beantwoord. Gebleken is dat in 46%(n=6.4) van de gevallen dit niet het geval is. 18

3.2.3 Crosslinks In deze paragraaf worden crosslinks gemaakt om de gegevens uit de analyse beter met elkaar te kunnen vergelijken en zo de vragen beter te kunnen beantwoorden. Tijdstip van de brand in relatie tot wakend of slapend Bij de ouderen was opvallend dat op de tijdstippen tussen 10.00u en 14.00u. Er is gekeken of er een verband is met het waken en slapen, of ouderen juist op dat tijdstip bijvoorbeeld een dutje doen. Dit is niet het geval, in alle gevallen was het slachtoffer wakend. Ook in de oorzaken is geen eenzijdige oorzaak naar voren gekomen. Dit geeft aan dat er een andere reden moet zijn waarom de ouderen juist op dit tijdstip zijn omgekomen, of het is louter toeval. Omstandigheid slachtoffer in relatie tot mobiliteit Van alle ouderen was 43%(n=6) wakend ten tijde van de brand. Van deze groep was 33%(n=2) beperkt zelfstandig mobiel. Opvallend is dat 37%(n=2.2) van deze groep zelfstandig mobiel was, wat aangeeft dat er een andere reden zou kunnen zijn dat deze ouderen niet weg kunnen komen bij brand. Uit de data komt dit echter niet naar voren. Ruimte gevonden in relatie tot mobiliteit Voor de jaren 2010 en 2011 is gekeken naar de mobiliteit en de ruimte waar het slachtoffer aanwezig was en uiteindelijk gevonden is. In 2010 was 1 persoon (8%) niet aanwezig in de ruimte van ontstaan en is daar ook niet gevonden, dit slachtoffer was beperkt zelfstandig mobiel. Waarschijnlijk heeft deze persoon een bluspoging gedaan en is daarna alsnog gevlucht. 2 personen (17%), welke zelfstandig mobiel waren, zijn gevonden in een andere ruimte dan de ruimte van ontstaan. Over de 9 (75%) personen welke aanwezig waren en gevonden zijn in de ruimte van ontstaan is niks opvallends gevonden betreffende de mobiliteit. 4 waren zelfstandig mobiel (33%), 4 waren beperkt zelfstandig mobiel (33%) en 1 persoon was niet zelfstandig mobiel (8%) In 2011 waren 2 personen (13%) niet aanwezig in de ruimte van ontstaan en zijn daar ook niet gevonden. Beide personen waren zelfstandig mobiel. 1 persoon is overvallen in de slaap en 1 is overvallen door de plotselinge rookontwikkeling. 2 personen (13%), waarvan 1 zelfstandig mobiel was en 1 beperkt zelfstandig mobiel, zijn in een andere ruimte gevonden dan de ruimte van ontstaan. Over de andere 11 personen (73%) welke aanwezig waren en gevonden zijn in de ruimte van ontstaan is niks opvallends gevonden betreffende de mobiliteit. 2 (13%) waren zelfstandig mobiel, 2 (13%) waren beperkt zelfstandig mobiel, 3 (20%) waren niet mobiel en van 4 (27%) slachtoffers is de mobiliteit niet bekend. 19

4 Validatie cijfers CBS In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de tweede deelvraag: Kloppen de cijfers van het CBS over de bevolkingsprognose met betrekking tot de groep 65+? Om de deelvraag goed te kunnen beantwoorden is gekeken of andere bronnen dan het CBS dezelfde groei zien in het aantal ouderen in Nederland. Uit de meest recente bevolkingsprognose 6 blijkt dat het CBS verwacht dat het aantal ouderen tot 2040 blijft toenemen. Op dit moment is 16% van de inwoners boven de 65 jaar oud. In 2020 ligt dit aantal op 20%, oftewel 1/5 van de Nederlandse bevolking en in 2030 zal het aantal ouderen in Nederland groeien tot 24%. Over een aantal jaar is een kwart van de inwoners van Nederland boven de 65. Deze prognose is ook opgenomen in Eurostat 7 en er is geen bron waar deze prognose wordt weerlegt. Hierdoor zijn deze cijfers betrouwbaar genoeg voor dit onderzoek. Eurostat is het bureau van de statistiek van de Europese Unie. De belangrijkste taak is de Europese Unie voorzien van de juiste statistieken op Europees niveau zodat onderling vergelijkingen gemaakt kunnen worden tussen landen en regio s. Hieronder wordt in tabel 1 de prognose van het CBS weergegeven 8. Kerncijfers van diverse bevolkingsprognoses en waarneming Prognose 2012-2060 Leeftijdsgroep 65+ Onderwerpen Bevolkingsomvang Leeftijdsgroep (absoluut) Periode Aantal 65+ 65+ 2013 16.777.636 2.825.265 16,8 2014 16.824.132 2.919.617 17,4 2015 16.870.652 3.004.721 17,8 2020 17.141.012 3.391.102 19,8 2025 17.389.100 3.786.220 21,8 2030 17.593.752 4.199.791 23,9 2035 17.739.188 4.541.650 25,6 2040 17.815.632 4.720.560 26,5 2045 17.841.840 4.706.413 26,4 2050 17.853.024 4.674.637 26,2 2055 17.868.492 4.670.809 26,1 2060 17.898.882 4.713.812 26,3 Leeftijdsgroep (relatief) Vanwege het groeiend aantal ouderen in Nederland wilde de voormalig minister van binnenlandse zaken samen met betrokken partijen (o.a. gemeenten, corporaties, particuliere beleggers, ouderenbonden, projectontwikkelaars) aan tafel om te komen tot een actieplan voor ouderenhuisvesting. Dit actieplan voor ouderenhuisvesting zal in de loop van 2013 opgestart worden om zo te zorgen voor voldoende geschikte woningen voor ouderen. Naast een actieplan maakt minister Donner het bijplaatsen van mantelzorgwoningen makkelijker door de regels te versoepelen. Zo is bijvoorbeeld niet altijd meer een omgevingsvergunning nodig. 9 6 CBS, Persbericht, 13-12-12 7 http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/eurostat/home 8 CBS Statline, Kerncijfers van diverse bevolkingsprognoses en waarneming 9 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ouderenzorg 20

5 Conclusies In dit hoofdstuk worden de conclusies gegeven uit de analyse van de fatale woningbranden met betrekking tot de groep 65+ en uit de validatie van de bevolkingsprognose van het CBS zoals beschreven in Hoofdstuk 4. De belangrijkste algemene conclusie is dat het aantal slachtoffers van een woningbrand afneemt maar daartegenover blijft het aantal slachtoffers boven de 65 nagenoeg gelijk. In de volgende paragrafen worden de conclusies gegeven welke antwoord geven op de 2 deelvragen van dit onderzoek. 3. Waarom komen meer ouderen om bij een woningbrand en is dit specifiek voor deze doelgroep? (Het analyseren van de ruwe data van fatale woningbranden) 4. Kloppen de cijfers van het CBS over de bevolkingsprognose met betrekking tot de groep 65+? (Het valideren van de cijfers vanuit het CBS) 5.1 Het analyseren van de ruwe data van fatale woningbranden Voor het beantwoorden van de vraag waarom ouderen vaker omkomen bij brand is een analyse gedaan naar de brandoorzaken en het vluchtgedrag van ouderen. Brandoorzaken Om te bepalen of de brandoorzaken specifiek zijn voor de groep ouderen is een vergelijking gemaakt met de groep niet-ouderen. Uit de analyse komt niet duidelijk naar voren waarom ouderen vaker omkomen bij een woningbrand. In de oorzaken is nagenoeg geen verschil te zien tussen de groep ouderen en de groep niet-ouderen, bij beide zijn de grootste oorzaken roken en kortsluiting. Voor de ouderen is dit met roken 30% en kortsluiting 16%. Voor de niet-ouderen is dit met roken 20% en krotsluiting 19%. Er is geen oorzaak specifiek voor ouderen en de oorzaak van de brand is daarom niet de reden waarom ouderen vaker omkomen bij brand. Vluchtgedrag Naast de oorzaken is gekeken naar het vluchtgedrag van ouderen, waar is de brand ontstaan, waar waren de ouderen aanwezig en waar zijn ze gevonden? Ook is gekeken naar de mobiliteit van de ouderen, of dit van invloed was. Daarnaast is gekeken of het tijdstip van de brand en het feit dat het slachtoffer wakend of slapend was van invloed kon zijn op het vluchtgedrag. Uit de analyse blijkt dat de meest voorkomende ruimte van ontstaan de woonkamer(36%) is. Dit was ook in 36% van de gevallen de ruimte waar het slachtoffer is gevonden. In totaal werd 67% van de slachtoffers gevonden in de ruimte van ontstaan. Hierbij is de aanname gedaan dat deze slachtoffers geen vluchtpoging hebben gedaan of konden doen. In de analyse is gekeken naar het tijdstip van overlijden en hierin viel op dat de meeste branden ontstaan op de tijden tussen 10.00-14.00u en 18.00-22.00u. Hierbij is gekeken naar de omstandigheid van de slachtoffers, of deze wakend of slapend waren en wat de mobiliteit was. Gebleken is dat alle slachtoffers op deze tijdstippen wakend waren, er is dus geen vertragende factor bij het vluchten van het wakker worden en beseffen dat er brand is. Er zou een andere reden moeten zijn dat deze slachtoffers niet weg konden komen. In de mobiliteit zijn echter ook geen opvallende punten gevonden. Van alle ouderen welke wakend waren ten tijde van de brand was 33%(n=2) beperkt zelfstandig mobiel. Wat wel opvallend is, is dat 37%(n=2.2) van deze groep zelfstandig mobiel was, wat 21

aangeeft dat er een andere reden zou kunnen zijn dat deze ouderen niet weg kunnen komen bij brand. Uit de analyse komt verder niet naar voren wat de reden is waarom ouderen vaker omkomen bij brand. Het zit niet in de oorzaak van de brand en in het vluchtgedrag komt ook geen duidelijk patroon naar voren. Het kan zijn dat ouderen gemiddeld gezien vaker brand hebben dan niet-ouderen. Omdat vanuit de analyse niet blijkt wat het vluchtgedrag is van ouderen, kan het zijn dat ouderen niet weten wat ze moeten doen bij een brand of dat ze bijvoorbeeld bevriezen van angst. 5.2 Het valideren van de cijfers vanuit het CBS Om de 2 e vraag te beantwoorden of de cijfers van het CBS kloppen met betrekking tot de bevolkingsprognose is gekeken naar andere bronnen welke informatie kunnen hebben over de prognose van de bevolking in Nederland. Het CBS stelt dat in 2030 24% van de bevolking boven de 65 jaar ouder is, tegenover 16% nu. Er is geen bron gevonden welke deze cijfers weerlegt. Ook zijn deze cijfers al opgenomen in Eurostat, de Europese database. Hiermee zijn deze cijfers valide genoeg voor dit onderzoek. Met deze bevestiging van de cijfers over de bevolkingsprognose worden ook de cijfers uit de probleemstelling bevestigd. Hierin werd gezegd dat bij ongewijzigd beleid, 80% van de brandoden van een woningbrand boven de 65 jaar zullen zijn. De conclusie is dat de gebruikte cijfers 24% in 2030 valide genoeg zijn voor dit onderzoek omdat er geen andere bronnen zijn die tegenspreken. Ook wordt in Eurostat aangegeven dat dit de prognose is voor de bevolking in Nederland. 22

6 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Zoals vermeld in hoofdstuk 2 is dit onderzoek onderdeel van een groter onderzoek voor het beantwoorden van de hoofdvraag: Hoe kan de overheid en andere betrokken instanties voorkomen dat bij toenemende vergrijzing ook het aantal branddoden toeneemt bij ouderen boven de 65? Het is daardoor lastig om algemene aanbevelingen te doen omdat dit een nog niet afgerond onderzoek is. De aanbevelingen zijn om die reden alleen gericht op het vervolgonderzoek waarin antwoord wordt gegeven op de vraag: Welke maatregelen moet de overheid nemen? (Het adviseren van de overheid over eventuele maatregelen) Aanbevelingen De eerste aanbeveling is dat er in het vervolgonderzoek gekeken gaat worden naar welke maatregelen al worden genomen om woningbranden tegen te gaan in het algemeen en daarbij specifiek voor ouderen in een zelfstandige leefomgeving. Hierbij kan ook gekeken worden naar welke maatregelen geprobeerd zijn en blijken niet te werken of welke geprobeerd zijn en wel werken. Hiermee kan voldoende kennis vergaard worden over mogelijke maatregelen. Tweede aanbeveling is dat er gekeken moet worden naar eventuele beleidswijzigingen. Welk beleid aangepakt moet worden en welke vooral niet. Er is al een wijziging gemaakt in het beleid met betrekking tot de mantelzorg. Een derde aanbeveling is dat wellicht een samenwerkingsverband opgesteld kan worden tussen verscheidene instanties welke van toepassing zijn op de groep ouderen. Hierbij kan gedacht worden aan de gemeente, thuiszorg, ouderenzorg, verpleegtehuizen, brandweer en bijvoorbeeld de brandwondenstichting. De laatstgenoemde kan daarbij ook meer inzicht geven in de woningbranden waar wel een overlevende was. Wat daar anders is gegaan dan bij de fatale woningbranden. Dit is ook mijn vierde aanbeveling, het gesprek aangaan met de brandwondenstichting om te vergelijken wat er anders is bij de overlevenden en de overledenen zodat eventuele maatregelen hierop aangepast kunnen worden. 23

Literatuurlijst Rapporten fatale woningbranden Kobes, M. e.a., Fatale woningbranden 2008, Arnhem 2009, Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Kobes, M. e.a., Fatale woningbranden 2009, Arnhem 2010, Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Groenewegen, K. e.a., Fatale woningbranden 2010, Arnhem 2011, Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Duyvis, M.G. e.a., Fatale woningbranden 2011, Arnhem 2012, Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Duyvis, M.G. e.a., Fatale woningbranden 2003 en 2008 t/m 2011: een vergelijking, Arnhem 2012, Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Internet Bevolkingsprognose 2012-2060, Centraal bureau voor de statistiek, http://statline.cbs.nl/statweb/publication/?vw=t&dm=slnl&pa=80748ned&d1=a&d2 =0&D3=0-1,5,10,15,20,25,30,35,40,45,l&HD=110419-1313&HDR=G1,G2&STB=T, 07-01-2013 Bevolkingsprognose 2012-2060, Eurostat http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/eurostat/home, 07-01-2013 Rijksoverheid, ouderenzorg, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ouderenzorg, 07-01-2013 Potentiële beroepsbevolking blijft straks op peil dankzij 65-plussers, Persbericht CBS, http://www.cbs.nl/nl- NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-073-pb.htm, 13-12-2012 Boek Hagen, R. Het kerkje van Spaarnwoude, druk 1, Arnhem, 13 september 2007 24

Bijlagen In de bijlagen wordt de volledige analyse gegeven van de gegevens van de ruwe data en worden de gegevens weergegeven van alle kenmerken betreffende de groep 65+ Bijlage 1 Analyse Kenmerken fatale woningbranden Bij de analyse van de kenmerken van de fatale woningbranden is onderscheid gemaakt in de basisgegevens, de slachtoffergegevens, de brandgegevens en de gegevens over preventieve maatregelen. In deze paragraaf wordt de analyse van deze gegevens apart behandeld en in de laatste paragraaf worden crosslinks gemaakt. Waar opvallend zal ook de vergelijking met de groep onder 65 gemaakt worden. Basisgegevens. In deze paragraaf worden de basisgegevens van de ouderen bij fatale woningbranden beschreven. Naast het aantal (n) fatale woningbranden wordt ook het percentage genoemd, er is uitgegaan van de gemiddelde aantallen van de vijf jaren. De percentages zijn afgerond op hele getallen. Eerst zal beschreven worden wat opgevallen is bij het gemiddelde van alle jaren en indien van toepassing zal ook per jaar nog het opvallende kenmerk beschreven worden. Tijdstip van ontstaan Bij de ouderen is een toename van het aantal slachtoffers op de tijden tussen 18.00-22.00u (n=2.8, 20%) en 10.00-14.00u (n=2.6, 19%) Maanden In de maand februari is een toename te zien van het aantal slachtoffers(2.6, 19%). Echter, bij de afzonderlijke jaren is niets opvallends te zien betreffende de toename van het aantal slachtoffers. Gebouwtype Van alle slachtoffers is 70% omgekomen in een zelfstandige woonomgeving(n=9.6), in vergelijking met 29% in een zorgcentrum(n=4). Omstandigheid slachtoffer De meeste ouderen waren wakend(n=6, 43%) ten tijde van de brand maar het scheelt niet opvallend veel met het aantal welke slapend(n=4.2, 30%) waren ten tijden van de brand.

Slachtoffergegevens In deze paragraaf worden de slachtoffergegevens van de ouderen bij fatale woningbranden beschreven. Naast het aantal (n) fatale woningbranden wordt ook het percentage genoemd, er is uitgegaan van de gemiddelde aantallen van de vijf jaren. De percentages zijn afgerond op hele getallen. Eerst zal beschreven worden wat opgevallen is bij het gemiddelde van alle jaren en indien van toepassing zal ook per jaar nog het opvallende kenmerk beschreven worden. Dode veroorzaker Van de helft van de slachtoffers is bekend of zij de veroorzaker waren, de andere helft is onbekend. In die gevallen waar het bekend is, is het slachtoffer ook de veroorzaker(n=7, 49%) Ontstaansruimte In de analyse is gekeken naar de ruimte van ontstaan en daarbij waar het slachtoffer op dat moment aanwezig was en is gevonden. In de meeste gevallen was het slachtoffer aanwezig in de ruimte van ontstaan(n=4.8, 35%). Hierbij moet vermeld worden dat het grootste deel onbekend is(n=8.4, 61%). De ruimte waar de slachtoffers zijn gevonden is ook in de meeste gevallen de ruimte van ontstaan(n=9.2, 67%). De woonkamer was in 36% van de gevallen de ruimte van ontstaan. Dit was de meest voorkomende ruimte van ontstaan. Hieronder wordt in figuur 1 een overzicht van alle ruimtes van ontstaan weergegeven. Omdat van de aanwezigheid van de slachtoffers veel onbekend is, zijn dit de ruimtes waar de slachtoffers zijn gevonden. Ruimte ontstaan Woonkamer Slaapkamer Woon-/slaapkamer Badkamer/toilet Keuken Hal/overloop Caravan/blokhut Kamer verzorgings- /bejaardentehuis Kamer ziekenhuis Berging/cv-ruimte Onbekend 26