De woonplaatsfictie in de Successiewet: een overzicht en de stand van zaken



Vergelijkbare documenten
1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Wijzigingen in de voorkoming van dubbele successiebelastingheffing Mr. Maria de L. Monteiro 1

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Verkrijgingen vrij van recht

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

Datum van inontvangstneming : 17/04/2015

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

Schenk- en erfbelasting. Internationale aspecten

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

Instantie. Onderwerp. Datum

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue

De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten Successiewet en de verkrijging van aandelen in houdstervennootschappen

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

Belangrijk advies A-G bij Europees Hof over dividendbelasting op dividend aan moedervennootschap gevestigd op Curaçao

AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Wettelijke verdeling, ouderlijke boedelverdeling en rente(afspraken)

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

VAN HILTEN-VAN DER HEIJDEN. ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 23 februari 2006 *

Zaaknummer : CBHO 2015/033 Rechter(s) : mrs. Olivier, Lubberdink en Troostwijk Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

Conclusie. Wetsverwijzingen Successiewet , geldigheid: BNB 1996/87 FED 1995/908 FED 1996/634 WFR 1995/1928 V-N 1995/4496, 15

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht

Edelachtbaar college,

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

VOORBEELD. Voorbeeld: Als de nalatenschap 100 bedraagt en er naast de langstlevende partner drie kinderen zijn, erft

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Date de réception : 10/01/2012

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

VERKORTE INHOUDSOPGAVE

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Inhoudsopgave. Voorwoord / 9. Inleiding / 11

1. Gevolgen uitspraak inzake overlijdenseis periodieke giften

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Samenloop tussen verkrijgingen vrij en niet vrij van recht

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

1 Het geding in feitelijke instanties

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Hoge Raad der Nederlanden. Arrest. Derde Kamer. Nrs. 09/00296 en 09/ september 2010

Het verzamelbesluit inkomstenbelasting en aanmerkelijk belang: een samenvoeging van oude besluiten of toch wat nieuws onder de zon?

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

No.W /III 's-gravenhage, 1 juni 2011

Regeling met België inzake ontslaguitkeringen

XXXX. Geachte heer XXXX,

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 11 december 2003 *

138 De Pensioenwereld in 2014

Leerlingenvervoer en btw Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie

Inhoud WHITEPAPER. Ondernemend, net als u. Internationale Estate Planning

ECLI:NL:RBROT:2005:AT4996

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

CENTRALE RAAD VAN BEROEP U I T S P R A A K

ECLI:NL:CRVB:2014:4181

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/ FA RK ; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

Datum van inontvangstneming : 17/02/2014

1. Inleiding. 2. Uitgangspunt

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 15/09/2014

Date de réception : 01/12/2011

ECLI:NL:RBDHA:2017:2607

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3972 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/01104

ECLI:NL:RBBRE:2011:BU8775

Richtlijn betreffende bescherming rechten op aanvullend pensioen

Europese krijtlijnen voor een sociaal federalisme

In enkele artikelen van mijn hand is ingegaan op het Franse erfrecht. Naast het civiele recht, speelt echter ook het fiscale recht: de erfbelasting.

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

Estate planning en het gehandicapte kind: balanceren tussen emotie en fiscaliteit

DenHaa9 '05JAN2010. Kenmerk: DGB

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

Zwaarlijvigheid kan een handicap vormen in de zin van de richtlijn betreffende gelijke behandeling inzake arbeid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rolnummer Arrest nr. 15/2010 van 18 februari 2010 A R R E S T

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Wetenschappelijke noot van E. Steyger bij prejudiciële vraag over zgn pensionado s

Gevoegde zaken C-18 0/98 C-184/98. P. Pavlov e.a. tegen Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBZWB:2015:5579

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking

Wie wil gaan samenwonen heeft twee keuzes: feitelijk of wettelijk samenwonen.

Bachelor thesis. Artikel 15c Wet op de Vennootschapsbelasting in verhouding met het EG-recht. Jasper Slootmans. Administratienummer:

GERECHTSHOF DEN HAAG Team Belastingrecht meervoudige kamer nummer BK- 13/01190

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Bachelorthesis Fiscale Economie

Uitspraak RN 2007, 46 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 18 januari 2007 in de zaak met rekestnummer 1413/06 van:

Tax Alert Maart In deze editie:

Transcriptie:

Mr. Fleur M. Smit 1 De woonplaatsfictie in de Successiewet: een overzicht en de stand van zaken Het Europese recht heeft een grote invloed op de Nederlandse belastingwetgeving. Naar aanleiding van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) hebben inmiddels in Nederland ook vele aanpassingen van de belastingwetgeving plaatsgevonden. 2 Het Europese recht heeft ook invloed op de Successiewet. De woonplaatsfictie in deze wet ligt onder vuur. 1. Heeft belanghebbende toegang tot het EG-verdrag? 3 2. Is sprake van discriminatie naar nationaliteit of van een belemmering van de vrijheden die het EG-verdrag toekent? 3. Is hiervoor een rechtvaardigingsgrond? 4. Is de maatregel geschikt om het beoogde doel te bereiken? En 5. Is de beperkende maatregel proportioneel? Discriminatie kan direct of indirect zijn 1 Estate planner bij Pereira, Van Vliet & Partners te s-gravenhage. 2 Bijvoorbeeld in de vennootschapsbelasting naar aanleiding van het Bosal-arrest. 3 Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van 25 maart 1957, zoals nadien gewijzigd, Publicatieblad Nr C 325 van 24 december 2002. 4 Art. 12. Art. 3 lid 1 Succ.w. bepaalt dat een Nederlander die binnen tien jaar na zijn emigratie uit Nederland is overleden of een schenking heeft gedaan, geacht wordt ten tijde van zijn overlijden of het doen van de schenking binnen het Rijk te hebben gewoond. In de afgelopen periode zijn drie belangrijke hofuitspraken verschenen over het antwoord op de vraag of deze woonplaatsfictie verenigbaar is met de gewaarborgde vrijheden in het EG-Verdrag. Advocaat-Generaal (hierna: A-G) Wattel en (recent) A-G Léger hebben (vooruitlopend op arresten van respectievelijk de Hoge Raad en het HvJ EG) een conclusie genomen in twee verschillende zaken waarin de woonplaatsfictie ter discussie staat. Tijd voor een overzicht en beantwoording van de vraag: hoe nu verder? 1. Het beslisschema van HvJ EG Of een bepaalde nationale regeling in strijd is met één van de vrijheden van het EG-verdrag wordt bepaald aan de hand van het beslisschema van HvJ EG. Voor een goed begrip van jurisprudentie en/of conclusies over het antwoord op de vraag of de woonplaatsfictie in de Successiewet strijdig is met één van de vrijheden van het EG-verdrag, doet men er goed aan dit beslisschema steeds in het achterhoofd te houden bij het lezen van die jurisprudentie. De vragen op basis waarvan het HvJ EG doorgaans beslist zijn: 1.1. Heeft belanghebbende toegang tot het EG-verdrag? In het algemeen heeft een persoon toegang tot het EG-verdrag in geval van grensoverschrijdende economische situaties. Afgezien van het vrije kapitaalverkeer betreft dit een grensoverschrijding tussen de lidstaten van de Europese Unie. Bijvoorbeeld een werknemer die in de ene lidstaat woont en in een andere lidstaat werkt of een aannemer die in een grensstreek woont en in het buitenland een huis bouwt. 1.2. Is sprake van (directe) discriminatie naar nationaliteit of van een belemmering van de vrijheden die het EG-verdrag toekent? Het EG-verdrag bepaalt 4 dat elke discriminatie (direct of indirect) op grond van nationaliteit is verboden. Dit betekent dat een lidstaat personen met de Nederlandse nationaliteit niet anders mag behandelen dan personen met bijvoorbeeld een Belgische nationaliteit. Discriminatie kan direct zijn of indirect. Bij directe discriminatie bepaalt een regeling openlijk dat deze niet geldt voor personen met een andere nationaliteit dan die van de lidstaat, bijvoorbeeld: alleen Nederlanders mogen huizen in een bepaalde nieuwbouwwijk kopen. Van indirecte discriminatie of een belemmering is sprake als een regeling niet expliciet onderscheid maakt naar nationaliteit. De discriminatie uit zich dan doordat onderscheid wordt gemaakt op grond van een ander criterium, bijvoorbeeld de plaats waar iemand woont, maar 12 ESTATE PLANNER - oktober 2005

Hof s-hertogenbosch is van mening dat bij nalatenschappen, legaten en successierechten sprake is van kapitaalverkeer 5 HvJ EG 30 november 1995, C-55/94 (Gebhard). 6 Nr. 00/01796, V-N 2003/5.22. 7 Nomenclatuur van het kapitaalverkeer, Bijlage I bij Richtlijn 88/361/EEG van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van art. 67 van Het EG-verdrag, PB nr. L178, blz. 5, 1988/07 108. die regeling voornamelijk personen treft met een bepaalde nationaliteit. Bijvoorbeeld: alleen inwoners die ingeschreven staan in de gemeente X mogen huizen in een bepaalde nieuwbouwwijk kopen, terwijl inwoners zich alleen in de gemeente X kunnen inschrijven als ze de Nederlandse nationaliteit hebben. Het EG-verdrag kent aan de burgers van de Europese Unie (een persoon met de nationaliteit van één van de lidstaten) de volgende vrijheden toe: - vrij reizen en verblijven in de Europese Unie; - vrij verkeer van werknemers; - vrijheid van vestiging in een lidstaat; - vrij verkeer van diensten; - vrij verkeer van kapitaal. Het EG-verdrag verbiedt de lidstaten om onderling onderdanen van de Europese Unie in deze vrijheden te beperken. Mits sprake is van toegang tot het EGverdrag, kan een burger van de Europese Unie een beroep doen op belemmering van de vrijheden in het verdrag en op het verbod op discriminatie. Het EG-verdrag verbiedt ook het recht op vrij verkeer van kapitaal te belemmeren in relatie tot staten die geen lid zijn van de Europese Unie ( derdelanden ). Een inwoner van een derdeland kan zich dan ook beroepen op het EG-verdrag als hij van mening is dat een bepaalde regeling in strijd is met het vrije verkeer van kapitaal. Hierop is één uitzondering. Het EG-verdrag bepaalt kort gezegd dat als de betreffende regeling al op 31 december 1993 bestond, deze regeling de vrijheid van kapitaalverkeer met derdelanden wél mag beperken. 1.3. Is er een rechtvaardigingsgrond voor de belemmering? Als één van de vrijheden van het EG-verdrag wordt belemmerd of als sprake is van (directe) discriminatie naar nationaliteit, kan hiervoor een rechtvaardiging aanwezig zijn. Het EG-verdrag zelf noemt als rechtvaardigingsgrond voor (directe) discriminatie naar nationaliteit de openbare orde of de openbare veiligheid. In de jurisprudentie van het HvJ EG 5 worden rechtvaardigingsgronden genoemd voor indirecte discriminatie/belemmeringen van de vrijheiden (de zogenoemde rule of reason ). Deze rechtvaardigingsgronden zijn (onder andere): 1. misbruikbestrijding; 2. de bijzondere band tussen een lidstaat en zijn onderdaan; en 3. compenserende voordelen. 1.4. Is de maatregel geschikt om het beoogde doel te bereiken en is deze proportioneel? Bestaat een rechtvaardigingsgrond voor een belemmering van één van de vrijheden dan moet de maatregel ten slotte geschikt zijn om het beoogde doel te bereiken. Verder dient de beperkende maatregel proportioneel te zijn. Een maatregel mag met andere woorden geen overkill bevatten. 2. De hofuitspraken In de afgelopen drie jaar zijn twee uitspraken van Hof s-hertogenbosch verschenen en één van Hof Amsterdam, in welke uitspraken in geschil was of de woonplaatsfictie in de Successiewet verenigbaar is met het Europese recht. In de samenvattingen hieronder wordt door nummering zoveel mogelijk verwezen naar de vijf vragen van het beslisschema van het HvJ EG. Hierdoor wordt duidelijk hoe steeds tot een bepaald standpunt wordt gekomen. 2.1. Hof s-hertogenbosch 12 december 2002 6 en Conclusie A-G Wattel Hof s-hertogenbosch oordeelt in zijn uitspraak van 12 december 2002 als eerste over de strijdigheid van de woonplaatsfictie met het EG-verdrag. In de onderhavige casus emigreerde de erflater in 1993 naar België. Hij overleed daar in 1997. Nederland heeft op grond van art. 3 lid 1 Succ.w. successierecht over de nalatenschap geheven en verleende voorkoming van dubbele belasting op grond van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989. Belanghebbenden (de kinderen van erflater) waren van mening dat art. 3 lid 1 Succ.w. een belemmering van de vrijheid van kapitaalverkeer is, zoals opgenomen in het EG-verdrag. Het hof stelt belanghebbenden in het gelijk en past de woonplaatsfictie niet toe. Het hof is van mening dat bij nalatenschappen, legaten en successierechten sprake is van kapitaalverkeer. 7 Belanghebbenden hebben op grond hier- oktober 2005 - ESTATE PLANNER 13

A-G Wattel acht de woonplaatsfictie in strijd met het EG-verdrag 8 Nr. 02/1531, V-N 2003/58.21 van toegang tot het EG-verdrag (1). Volgens het hof is de woonplaatsfictie een belemmering van het vrije verkeer en hij overweegt hiertoe onder andere dat voor belanghebbenden alleen kans op nadeel bestaat (2). Als een Nederlander in het buitenland overlijdt, verleent Nederland voorkoming van dubbele belasting op grond van het Besluit. Nederland heft successierecht bij als in het buitenland minder successierecht is geheven (de tarieven zijn bijvoorbeeld lager) dan in Nederland is verschuldigd. Als in het buitenland de tarieven hoger zijn dan in Nederland, heft Nederland niet bij maar krijgen de belanghebbenden ook geen teruggaaf. Door de woonplaatsfictie loopt een Nederlander die emigreert dus het risico dat Nederland successierecht bijheft over zijn nalatenschap, terwijl een niet-nederlander dat nadeel niet heeft. Het hof oordeelt ook dat de door Nederland gehanteerde woonplaatsfictie discrimineert naar nationaliteit en onder omstandigheden een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer kan inhouden (2). Naar het oordeel van het hof bestaat hiervoor géén rechtvaardigingsgrond (3). De Staatssecretaris gaat in cassatie tegen de hofuitspraak. A-G Wattel neemt conclusie in deze zaak. Allereerst merkt de A-G op dat emigratie van erflater op zichzelf géén kapitaalverkeer is. Bij de overgang van het vermogen van de erflater naar de erfgenamen (in Nederland) is hiervan wel sprake (1). Volgens de A-G beperkt art. 3 lid 1 Succ.w. op drie manieren de rechten die zijn toegekend door het EG-verdrag, onder andere door de kans op nadeel. De A-G is daarnaast met Hof s-hertogenbosch van oordeel dat de woonplaatsfictie discrimineert naar nationaliteit (2). Voor (directe) discriminatie naar nationaliteit kan alleen als rechtvaardiging gelden het gevaar dat anders voor de Nederlandse openbare orde of de openbare veiligheid zou bestaan. De A-G is van mening dat de openbare orde of de openbare veiligheid niet in gevaar komen als Nederland zou moeten afzien van een extraterritoriale nationaliteitsheffing op nalatenschappen (3). In zijn conclusie gaat de A-G tot slot nog in op de rechtvaardigingsgronden die zijn afgeleid van de jurisprudentie. Een beroep hierop is volgens hem echter niet houdbaar (3). De A-G acht de woonplaatsfictie daarom in strijd met het EG-verdrag en oordeelt dat het beroep van de Staatssecretaris ongegrond is. Subsidiair concludeert de A-G tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EG. Inmiddels heeft Hof s-hertogenbosch in een andere zaak (Erven Van Hilten, zie hierna) prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EG. Deze vragen hebben echter alleen betrekking op de vrijheid van kapitaalverkeer met betrekking tot derdelanden en niet op de vraag of het aanvaardbaar is dat heffing van dubbele belasting ontstaat doordat de woonplaatsfictie aanknoopt bij de nationaliteit van de erflater. Een oordeel van het HvJ EG over dit laatste punt zou alle lidstaten bijzonder interesseren, aldus de A-G. 2.2. Hof s-hertogenbosch, 5 november 2003 8 (Erven Van Hilten) Krap een jaar na zijn eerste uitspraak doet Hof s-hertogenbosch in 2003 uitspraak in een tweede zaak over de woonplaatsfictie. Deze zaak betreft de heffing van successierecht over de nalatenschap van mevrouw Van Hilten-van der Heijden. Mevrouw Van Hilten woonde tot in 1988 in Nederland. Zij emigreerde in 1988 naar België en emigreerde in 1991 van België naar Zwitserland. Daar overleed zij op 22 november 1997, binnen tien jaar nadat zij Nederland metterwoon had verlaten. Erflaatster was in casu geen inwoner van de Europese Unie, maar van een derdeland. Belanghebbenden konden zich dan ook alleen beroepen op de vrijheid van kapitaalverkeer (1). Het hof besluit prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EG. De eerste prejudiciële vraag is of de woonplaatsfictie in strijd is met het recht op vrij kapitaalverkeer (art. 56 EG). Deze vraag heeft het hof zelf al bevestigend beantwoord in zijn eerdere uitspraak. Echter, het hof is mening dat de jurisprudentie van het HvJ EG geen duidelijk antwoord geeft op de vraag of art. 3 lid 1 Succ.w. onder de uitzondering valt. De uitzondering houdt in dat de beperking is toegestaan in relatie tot derdelanden als deze beperking op 31 december 1993 al bestond. De tweede prejudiciële vraag luidt dan ook of, als art. 3 lid 1 Succ.w. strijdig is met het recht op kapitaalverkeer, de woonplaatsfictie in situaties van derdelanden toch mag worden toegepast. 14 ESTATE PLANNER - oktober 2005

De woonplaatsfictie bevat volgens A-G Leger géén beperking van het vrije kapitaalverkeer 9 Nr. 02/07000, V-N 2004/32.1.6. 10 Nr. 27 702, BNB 1992/258. Naar aanleiding van de prejudiciële vragen van Hof s-hertogenbosch wordt op 30 juni 2005 de conclusie van A-G Léger gepubliceerd. Hoewel Hof s-hertogenbosch er bij de gestelde prejudiciële vragen van uitgaat dat sprake is van kapitaalverkeer tussen het derdeland en een lidstaat, gaat de A-G eerst in op de vraag of en wanneer sprake is van kapitaalverkeer. Volgens de A-G kan emigratie zelf niet worden opgevat als een kapitaalbeweging of worden geacht gepaard te gaan met een bijkomende kapitaalbeweging in de zin van het EG-verdrag. Het enige kapitaalverkeer dat in het onderhavige geval kan worden vastgesteld is volgens de A-G dan ook de overgang door vererving van het vermogen van de erflaatster op haar erfgenamen (1). De A-G vervolgt zijn betoog dat de nalatenschap van een erflater die inwoner is van Nederland niet anders wordt belast dan de nalatenschap van een erflater die fictief in Nederland woont. Omdat op dit punt geen onderscheid wordt gemaakt, bevat de woonplaatsfictie zijns inziens geen beperking van het vrije kapitaalverkeer (2). In rechtsoverweging 68 en verder geeft de A-G vervolgens aan dat de woonplaatsfictie alleen kan worden getoetst aan het vrije verkeer van personen of het aan het burgerschap van de Europese Unie verbonden recht op verblijf in een andere lidstaat. Ook hierover oordeelt de A-G dat deze rechten niet worden belemmerd (2). Een beroep op deze vrijheden zou in de zaak Van Hilten geen uitkomst hebben geboden omdat sprake was van een emigratie naar een derdeland. Desondanks is het interessant dat de A-G hier toch op ingaat in zijn conclusie, omdat die vrijheden in het geding kunnen zijn bij emigraties binnen de Europese Unie. Hierover moet de Hoge Raad nog oordelen in de zaak van Hof s-hertogenbosch van 12 december 2002. 2.3. Hof Amsterdam 2 april 2004 9 Hof Amsterdam oordeelt in zijn uitspraak van 2 april 2004 dat de woonplaatsfictie in de Successiewet niet in strijd is met het EG-verdrag. In die casus emigreerde schenkster in 1989 naar België. In 1997 schonk zij aan belanghebbende ƒ 1.500.000 (onder opschortende voorwaarde). Belanghebbende stelt (subsidiair) dat de woonplaatsfictie van art. 3 lid 1 Succ.w. buiten toepassing moet blijven wegens strijd met de vrijheid van kapitaalverkeer zodat geen schenkingsrecht in Nederland is verschuldigd. Het hof is het daar niet mee eens. Het hof overweegt dat de woonplaatsfictie weliswaar in feite discrimineert naar nationaliteit (2), maar anders dan Hof s-hertogenbosch is Hof Amsterdam van mening dat daarvoor wél een rechtvaardiging bestaat (3). De vraag of voor die discriminatie een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat was volgens het hof namelijk al aan de orde gesteld in het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1992. 10 In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat de bijzondere band tussen een staat en zijn onderdanen een zodanige rechtvaardiging vormt. Hof Amsterdam ziet geen reden hierover in het onderhavige geval anders te oordelen. 3. Samenvatting Tot het verschijnen van de conclusie van A-G Léger werd optimistisch (althans vanuit de kant van belanghebbenden) geoordeeld over de strijdigheid van art. 3 lid 1 Succ.w. met de vrijheden in het EGverdrag. Twee uitspraken van gerechtshoven en een conclusie van A-G Wattel bevestigden namelijk die strijdigheid, tegen slechts één andersluidende uitspraak van Hof Amsterdam. De recent verschenen conclusie van A-G Léger bij het HvJ EG heeft daarin wellicht verandering gebracht. Welke conclusies kunnen worden getrokken en hoe nu verder? 3.1. Emigratie naar derdelanden A-G Léger concludeert in de zaak van de Erven Van Hilten dat de woonplaatsfictie geen beperking vormt van het vrije verkeer van kapitaal. De A-G is van mening dat bij emigratie geen sprake is van kapitaalverkeer. Bij overlijden is weliswaar kapitaalverkeer aanwezig, maar volgens de A-G wordt de nalatenschap van geëmigreerde Nederlanders niet anders belast dan wanneer zij in Nederland waren gebleven. Omdat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen die twee situaties kan er ook geen beperking zijn. Als het HvJ EG het met de A-G eens oktober 2005 - ESTATE PLANNER 15

A-G Léger is niet ingegaan op de vraag of de woonplaatsfictie discrimineert naar nationaliteit 11 Art. 12 EG-verdrag. is, is hiermee de zaak voor Nederlandse emigranten naar derdelanden afgedaan. Zij kunnen zich namelijk niet beroepen op andere vrijheden in het EGverdrag. Echter, emigranten naar derdelanden kunnen wellicht meeprofiteren als de wetgever de woonplaatsfictie moet aanpassen als deze strijdig blijkt te zijn met één van de andere vrijheden van het EG-verdrag (zie hierna). 3.2. Emigratie naar EU-lidstaten Als het HvJ EG strijdigheid met het vrije kapitaalverkeer afwijst, kunnen de erven van een Nederlander die is geëmigreerd naar een EU-lidstaat nog een beroep doen op een verbod van (directe) discriminatie of op belemmering van de andere vrijheden in het EG-verdrag dan de vrijheid van kapitaalverkeer. Deze belemmering van één van de vrijheden zou dan aanwezig moeten zijn op het moment dat de toekomstige erflater emigreert naar een lidstaat. A-G Léger concludeert in de zaak Van Hilten dat geen sprake is van een vertrekbelemmering die strijdig is met vrije reis- en verblijfrecht binnen de Europese Unie. A-G Léger gaat niet in op de vraag of de woonplaatsfictie (direct) discrimineert naar nationaliteit. De Hoge Raad dient in cassatie van de zaak van Hof s-hertogenbosch van 12 december 2002 te beoordelen of de woonplaatsfictie in strijd is met het EG-verdrag. In cassatie is in geschil of de woonplaatsfictie in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer. A-G Wattel vindt van wel en hij oordeelt ook dat art. 3 lid 1 Succ.w. direct discrimineert naar nationaliteit. De beste kansen voor belanghebbenden zijn wellicht dat wordt geoordeeld dat de woonplaatsfictie direct discrimineert naar nationaliteit. 11 De A-G concludeert dat de Hoge Raad hierover prejudiciële vragen zou kunnen stellen aan het HvJ EG. Over de nalatenschap van iemand met bijvoorbeeld de Belgische nationaliteit die zijn gehele leven in Nederland woont en twee jaar vóór zijn overlijden emigreert naar België, heft Nederland geen successierecht. Echter, de nalatenschap van een Nederlander die zijn leven lang in België heeft gewoond, voor een tussenperiode van twee jaar in Nederland woont om vervolgens weer terug te gaan naar België, wordt op grond van de woonplaatsfictie wél belast met Nederlands successierecht als hij binnen tien jaar na emigratie overlijdt. Niet valt in te zien waarom dit geen discriminatie is, er wordt onderscheid gemaakt louter op grond van de nationaliteit van de erflater én de erfgenamen van de Nederlandse erflater zijn slechter af. Is er een rechtvaardiging voor dit onderscheid? De enige rechtvaardigingsgrond voor discriminatie naar nationaliteit is volgens het EG-verdrag gevaar voor de openbare orde of veiligheid. A-G Wattel komt tot de conclusie dat de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt als Nederland niet meer mag heffen op grond van de woonplaatsfictie. Met A-G Wattel zie ik ook niet hoe de woonplaatsfictie de openbare orde in gevaar zou kunnen brengen. 3.3. Hoe nu verder? Belanghebbenden hebben wellicht de meeste kans op een uitspraak dat de woonplaatsfictie direct discrimineert naar nationaliteit. Als de Hoge Raad en/of het HvJ EG oordeelt dat dit inderdaad zo is, dan is het de vraag hoe de wetgever hierop zal reageren. Het ligt voor de hand dat het vereiste dat de erflater de Nederlandse nationaliteit heeft dan uit de woonplaatsfictie wordt gehaald. De woonplaatsfictie zou dan kunnen worden vervangen door een regeling die bepaalt dat iedereen die in Nederland heeft gewoond (ongeacht zijn/haar nationaliteit) gedurende een bepaalde periode na zijn emigratie (drie of bijvoorbeeld vijf jaar) voor de Successiewet nog in Nederland wordt geacht te wonen. Door een periode van bijvoorbeeld drie jaar op te nemen, is de woonplaatsfictie in veel gevallen van toepassing bij misbruiksituaties/emigraties die louter zijn gebaseerd op fiscale motieven. Van misbruik kan bijvoorbeeld sprake zijn als een erflater direct voorafgaand aan (voorzienbaar) overlijden emigreert uit Nederland naar een lidstaat met lagere successierechten. Als de wetgever de woonplaatsfictie aanpast, zal hij wellicht geen onderscheid maken tussen emigraties naar EU-lidstaten en emigraties naar derdelanden. Ook al zou de woonplaatsfictie in zijn huidige vorm in relatie tot derdelanden zijn toegestaan, dan zullen ook emigranten naar die derdelanden meeprofiteren van een mogelijke verkorting van de tienjaarsperiode. 16 ESTATE PLANNER - oktober 2005

4. Tot slot Het oordeel is nu aan de rechter. Waarschijnlijk duurt het nog even voordat uitsluitsel bestaat over de strijdigheid van de woonplaatsfictie met het EG-verdrag. We wachten in spanning de ontwikkelingen af. Ik zelf denk dat de huidige woonplaatsfictie in de Successiewet de toets van het Europese recht uiteindelijk niet overleeft omdat deze mijns inziens rechtstreeks discrimineert naar nationaliteit zonder rechtvaardiging. Congressen/seminars en cursussen Bedrijfsopvolging Sprekers: Dr. J.Ch. Caanen Prof. mr. W.M. Kleijn Prof. mr. E.A.A. Luijten Prof. mr. W.R. Meijer Plaats: Hilton te Rotterdam Datum: 2 november 2005 Prijs: 695 (excl. BTW) Inlichtingen: Vermande Studiedagen Tel. (070) 37 89 968 Themadag Estate Planning: Bedrijfsopvolging Docenten: Mr. W. Burgerhart Mr. M.J. Hoogeveen Dr. S.A. Stevens Mr. W.J.M. van Veen Plaats: Jaarbeurs te Utrecht Datum: 10 november 2005 Prijs: 495 (excl. BTW) Inlichtingen: Hoog Management en Opleidingen Tel. (0348) 444 490 Drieluikseminar estate planning Erven Sprekers: Prof. mr. Gr. van der Burght Mr. dr. E.W.J. Ebben Mr. P.A. van Onzenoort Plaats: Bomencentrum Nederland te Baarn Datum: 16 november 2005 Prijs: 495 (excl. BTW)* Inlichtingen: Estate Planning Expert Tel. (026) 37 08 699 Het testament van de 21e eeuw in de praktijk Docenten: Mr. B.M.E.M. Schols Mr. F.W.J.M. Schols Mr. M.J. Hoogeveen Drs. R.T.R. Hoppenreijs Plaats: Hotel Lapershoek te Hilversum Data: 17 november (module 1) en 24 november 2005 (module 2) Prijs: 645 (excl. BTW) per module 1.195 (excl. BTW) beide modules Inlichtingen: Vermande Studiedagen Tel. (070) 37 89 968 Estate Planning Specialist (8 dagen) Docenten: Mr. C.B. Baard Mr. P. Blokland Prof. dr. G.J.B. Dietvorst Mr. C.J.M. Martens Prof. mr. F. Sonneveldt Prof. mr. A.H.N. Stollenwerck Mr. B.C.M. Waaijer Plaats: Bomencentrum Nederland te Baarn Data: 19 januari 2006 9 februari 2006 16 maart 2006 13 april 2006 7 september 2006 12 oktober 2006 9 november 2006 7 december 2006 Prijs: 3.600 (excl. BTW) Inlichtingen: Estate Planning Expert Tel. (026) 37 08 699 oktober 2005 - ESTATE PLANNER 17