Schoolloopbanen in het Amsterdamse voortgezet onderwijs



Vergelijkbare documenten
Monitor schoolloopbanen voortgezet onderwijs

Schoolloopbanen. Basisrapport: Hoe het de Amsterdamse leerlingen vergaat in het voortgezet onderwijs. In opdracht van: DMO. Projectnummer: 12262

Schoolloopbanen. Deel twee: Een verdieping naar basisschooladvies. In opdracht van: DMO. Projectnummer: Lotje Cohen MSc

Schoolloopbanen middelbare scholieren Amsterdam. Lotje Cohen Merel van der Wouden Esther Jakobs

Monitor schoolloopbanen voortgezet onderwijs Factsheet november 2017

Stapelaars in het voortgezet onderwijs

Schoolloopbanen. Deel drie: Resultaten per school. In opdracht van: DMO. Projectnummer: Lotje Cohen MSc

Minimaregelingen en schoolloopbanen Onderzoek, Informatie en Statistiek

Studievoortgang in het voortgezet onderwijs

Stromen door het onderwijs

Fact sheet. dat de segregatie in het voortgezet onderwijs

Onder- en overadvisering in beeld 2006/ /2009 Gemeente Helmond

Studenten aan lerarenopleidingen

Participatie in onderwijs

VERSCHILLENDE STADSDELEN, VERSCHILLENDE SCHOOLLOOPBANEN?

Paper Symposium, Het belang van het onderwijsnummer voor beleidsinformatie ORD 2012

FACTSHEET. Toptalenten VO in het vervolgonderwijs

Voldoende of onvoldoende

Gelijke kansen in het onderwijs

5. Onderwijs en schoolkleur

Van Citotoets naar brugklas en door naar diploma

Berekening en correctie indicatoren leerresultaten

Plannen voor nieuwe middelbare scholen

Versie 5 januari

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Vergelijkingsrapport - De scholen

Segregatie in het Amsterdamse onderwijs. PO en VO. Onderzoek, Informatie en Statistiek

De kwaliteit van ons onderwijs Examenresultaten Stedelijk College Zoetermeer

Segregatie in het onderwijs

TOELICHTING ONDERWIJSRESULTATENOVERZICHT

Scholen in de Randstad sterk gekleurd

Onderzoek eindadviezen werkers WP BO die doorstromen naar WP VO

Opbrengsten van het vmbo in de G4. Resultaten van een inspectieonderzoek naar het rendement van vmbo-scholen in de vier grote steden

Samenvatting. Slaagpercentage per schooltype. Slaagpercentage per vmbo-leerweg

Opbrengsten van het vmbo in de G4. Resultaten van een inspectieonderzoek naar het rendement van vmbo-scholen in de vier grote steden

Kansengelijkheid in het onderwijs in Den Haag

Uitleg van de figuren PO 1

Uitleg en verdieping CBS data infographic Participatie zonder Startkwalificatie

Onderwijskansen. 2.1 Opleidingsniveau ouders

Voldoende of onvoldoende

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Artikelen. Citotoets en de overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs

Porta Mosana College vwo en havo goed beoordeeld door Elsevier

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Samenvatting Leidse Monitor

Startende leraren in Amsterdam

Basismonitor Onderwijs Nationaal Programma Rotterdam Zuid

jeugdwerkloosheid 64% werklozen volgt opleiding 800 jongeren geregistreerd als werkloze

Richtlijnen voor de bevordering

Elsevier 2019 beoordeelt Porta Mosana College weer als Goed, bovenbouwsucces havo en examenresultaten vwo Super

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op de artikelen 37b en 37c van het Inrichtingsbesluit W.V.O.

De kwaliteit van ons onderwijs

Factsheet Passend Onderwijs

DISCREPANTIES TUSSEN DE CIJFERS OP HET SCHOOLEXAMEN EN HET CENTRAAL EXAMEN IN DE PERIODE

KWANTITATIEVE GEGEVENS OPBRENGSTBEVRAGING SPECIAAL ONDERWIJS 2016

Outcome-monitor AAGG 2015

OPBRENGSTENKAART 2015 ALGEMENE TOELICHTING

De minister en de staatssecretaris van OCW Rijnstraat XP Den Haag. Datum 19 december 2016 Betreft Afwijkende wijze examineren - dyslexie

Walewyc-mavo. Waalwijk OVER DE SCHOOL NA Waalwijk. Aantal leerlingen

Opleidingsniveau stijgt

Ben jij een Sherlock? Duik in StatLine, de databank van CBS. Leerlingenversie

NBS Boeimeer Jan Nieuwenhuijzenstraat RJ Breda

LOKAAL JEUGDRAPPORT - Houten

In Amsterdam volgen ongeveer jongeren een opleiding, van voorschool tot een universitaire master. Deze jongeren wonen niet allemaal in

Landelijke Netwerkdag

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007

Examenmonitor VO 2013

Voortijdig schoolverlaters en Citotoets-gegevens,

Drentse Onderwijsmonitor

Richtlijnen voor de bevordering

Erratum Jaarboek onderwijs 2008

Jeugdwerkloosheid Nieuw-West

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017

De leerling is bevorderd naar een volgend jaar indien:

Uitleg van de figuren VO 1

Drentse Onderwijs monitor

Basisschooladviezen en etniciteit Onderzoeksverslag, 29 januari 2007

Drentse Onderwijsmonitor

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren

Voortijdig schoolverlaters: een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt

Gestruikeld voor de start

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Hoofdstuk 2: De verschillende soorten onderwijsniveaus na de basisschool 3

Examenmonitor VO 2014

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Wanneer een leerling voor het vak rekenen één of meer tekortenpunten heeft wordt deze leerling automatisch een bespreekgeval.

Welkom. op de informatieavond voor ouders over: Overgang van PO naar VO

Berlage of Barlaeus?

Examenmonitor VO 2017

ONDERWIJSRESULTATENMODEL 2017 ISD INSTRUCTIE

Voortijdig schoolverlaters 0c van misdrijf in Nederland, naar woongemeente ente (G4) en schoolsoort

Rotterdam Lekker Fit! Trendanalyse overgewicht onder Rotterdamse kinderen

De leerling is bevorderd naar een volgend jaar indien:

Uitwerking berekening Risicomodel sector SO 2014

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEITSONDERZOEK

Drentse Onderwijsmonitor

CTC Procedure voor aanmelding en toelating voor het schooljaar

Uitstroommonitor praktijkonderwijs

FACTSHEET SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN 2016/2017 VOORTGEZET ONDERWIJS

Kansengelijkheid in het onderwijs in Leiden

Transcriptie:

Schoolloopbanen in het Amsterdamse voortgezet onderwijs Amsterdamse leerlingen gestart in het VO in 2007/ 08, gevolgd tot in 2013/ 14 Foto: Amsterdams lyceum, fotograaf Edwin van Eis (2009) In opdracht van: DMO Projectnummer: 13275 Merel van der Wouden MSc dr. Esther Jakobs Lotje Cohen MSc drs. Jeroen Slot Bezoekadres: Oudezijds Voorburgwal 300 Telefoon 020 251 0310 Postbus 658, 1000 AR Amsterdam www.os.amsterdam.nl m.wouden@os.amsterdam.nl Amsterdam, november 2014

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek Inhoud Samenvatting 3 Inleiding 10 1 De startsituatie 13 1.1 Toename aandeel hoge basisschooladviezen 13 1.2 Toename vwo advies met name bij niet-westerse leerlingen 14 1.3 Samenhang sociaal economische status en startsituatie 16 2 Schoolloopbanen Amsterdamse leerlingen 18 2.1 Eindbeeld: ongeveer twee derde van leerlingen haalt diploma in het VO 18 2.2 Twee derde van de leerlingen heeft succesvolle schoolloopbaan 20 2.3 Bsa havo nader toegelicht: vooral afstroom naar vmbo-t en mbo-4 22 2.4 Opstroom vooral in onderbouw, afstroom vaker in bovenbouw 22 3 Eerste vergelijking cohorten: stabiel patroon 24 4 Zittenblijvers 27 4.1 Veel zittenblijvers in Amsterdam 27 4.2 Veel opstroom bij zittenblijvers vmbo-t 30 4.3 Zittenblijven vooral in bovenbouw 30 4.4 Samenhang zittenblijven en afstroom 31 5 Kenmerken die samenhangen met het niveau van het diploma 34 5.1 Verschillen tussen groepen 34 5.2 Effect van de school het grootst voor leerlingen met havo/vwo en vwo advies 37 5.3 Herkomst en een gemengde brugklas hangen niet samen met het niveau van het diploma 38 5.4 Verschillen per basisschooladvies 40 Bijlage 1 Databestand en beperkingen 41 Bijlage 2 Behaalde diploma s ten opzichte van bsa 43 Bijlage 3 Verschil tussen data zittenblijven DMO/O+S en CBS 44 2

Schoolloopbanen Samenvatting In 2013 heeft O+S in opdracht van de Amsterdamse Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) voor het eerst onderzoek gedaan naar de schoolloopbanen van Amsterdamse leerlingen in het voortgezet onderwijs (VO), de VO schoolloopbanen. 1 Anderhalf jaar later is dit onderzoek herhaald. De onderzoeksvragen die centraal staan in het huidige onderzoek zijn: Hoe succesvol zijn de schoolloopbanen van de Amsterdamse jongeren op Amsterdamse VO scholen en wat heeft invloed op een succesvolle of minder succesvolle schoolloopbaan? Een schoolloopbaan wordt als succesvol beoordeeld als een diploma wordt behaald op hetzelfde niveau als het basisschooladvies of op een hoger niveau, eventueel met een jaar vertraging. We hebben de beschikking over schoolloopbaangegevens van leerlingen die in schooljaar 2007/ 08 en in latere schooljaren zijn begonnen in het VO. Het eerste cohort (2007/ 08) kunnen we nu tot in het zevende jaar volgen. Leerlingen die vwo doen, waar zes jaar voor staat, kunnen we nu volgen tot en met het eindexamen. Leerlingen die op het vwo een keer zijn blijven zitten of gezakt zijn voor het examen kunnen we volgen tot in schooljaar 2013/ 14, dus tot in het zevende schooljaar. Van dit schooljaar hadden we bij start van het onderzoek nog geen beschikking over de examengegevens van de leerlingen, van de zittenblijvers op het vwo weten we dus nu nog niet of zij in schooljaar 2013/ 14 zijn geslaagd voor het examen. 1 O+S, Schoolloopbanen Basisrapport: Hoe het de Amsterdamse leerlingen vergaat in het voortgezet onderwijs, Amsterdam, april 2013 3

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek Figuur S.1 Cohorten 2007/ 08 en 2008/ 09, tot in schooljaar 2013/ 14 cohort 2007/'08 cohort 2008/'09 De startsituatie: toename aandeel hoge basisschooladviezen De startsituatie van de VO schoolloopbanen bestaat uit twee delen: het basisschooladvies (in de cohorten 2007/ 08 en 2008/ 09 o.a. gebaseerd op de Cito-score 2 ) en het type VO school waar de leerlingen heen gaan. Bij het eerste deel, het basisschooladvies, zien we een opmerkelijke ontwikkeling: het aandeel leerlingen dat een basisschooladvies vwo krijgt groeit al jaren, van 18 in 2007 tot 24 in 2014. Het aandeel leerlingen dat een advies voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) op het vmbo krijgt nam in dezelfde periode af van 18 tot 13. In grote lijn is de verhouding laag-midden-hoog 3 tussen 2007 en 2014 hierdoor veranderd van 32-23-44 tot 26-21-52. Het aandeel lage adviezen is dus gedaald van 32 tot 26 en het aandeel hoge adviezen is gestegen van 44 tot 52. De stijging van het aantal vwo adviezen wordt voor ongeveer de helft verklaard door een toename van het aantal kinderen met een Nederlandse herkomst (waarvan ongeveer 37 een vwo advies krijgt), namelijk een stijging van 228 autochtone leerlingen met bsa vwo tussen 2007 en 2014. Voor de andere helft wordt dit verklaard door een toename van het aandeel kinderen van niet-westerse herkomst dat een vwo advies krijgt (van 7 in 2007 tot 13 in 2014), een stijging van 246 leerlingen met bsa vwo. 2 In de Kernprocedure (KP1) is vastgesteld bij welke Cito-scores leerlingen automatisch toelaatbaar zijn voor het basisschooladvies dat ze hebben gekregen. Als een leerling niet automatisch toelaatbaar is voor het basisschooladvies dat hij/zij heeft gekregen, kan aanvullend onderzoek verplicht zijn of kan er overleg plaatsvinden met de basisschool. 3 Laag = vmbo-b/k (incl lwoo en pro); midden=vmbo-t en vmbo-t/havo; hoog = havo, havo/vwo en vwo 4

Schoolloopbanen Figuur S.2 Basisschooladviezen leerlingen groep 8 Amsterdam naar herkomst leerlingen, 2007-2014 (procenten)* autochtoon niet-westers allochtoon 80 80 70 70 60 50 40 30 60 50 40 30 vmbo-b/k (incl lwoo en pro) vmbo-t en vmbo-t/havo havo en/of vwo 20 20 10 10 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 *Vanaf 2010 exclusief instromende kopklasleerlingen bron: DMO Het tweede deel van de startsituatie, het type VO school waar een leerling start, bepaalt voor een deel de kans op een succesvolle schoolloopbaan. Dit bepaalt namelijk of er op school de mogelijkheid tot opstroom of afstroom aanwezig is. Zo is er op een brede scholengemeenschap veel mogelijkheid tot opstroom en afstroom, terwijl dit op een categoraal gymnasium niet mogelijk is. Als een vwo leerling op een categoraal gymnasium afstroomt, dan is hij/zij genoodzaakt naar een andere school te gaan. Ook bij het type school zien we een verschil tussen verschillende groepen leerlingen in Amsterdam. We zien dat leerlingen van basisscholen met een hoge sociaal economische status (SES) vaker een hoog basisschooladvies krijgen. Daarnaast zien we bij de hoge basisschooladviezen ook een verschil in het type VO school waar de leerlingen heen gaan. Leerlingen met een basisschooladvies vwo en een hoge SES gaan bijvoorbeeld vaker naar categorale gymnasia dan leerlingen met een lage SES en hetzelfde basisschooladvies. Er spelen dus twee selectiemechanismen: ten eerste krijgen leerlingen van basisscholen met een hogere SES vaker hoge basisschooladviezen en ten tweede gaan leerlingen van deze basisscholen ook naar andere typen VO scholen. Leerlingen met bsa havo minst succesvol: 56 tegenover 66 gemiddeld Van alle kinderen die in 2007/ 08 in het Amsterdamse VO begonnen zijn heeft 41 een diploma gehaald op het niveau dat geadviseerd was, binnen de daarbij behorende tijd. Dit is dus in schooljaar 2010/ 11 voor het vmbo, in 2011/ 12 voor havo en in 2012/ 13 voor vwo. Dertien procent blijft een keer zitten, maar haalt wel een geadviseerd diploma 4 en 11 stroomt op (eventueel met een jaar vertraging). Volgens de definitie van DMO heeft dus 66 van de Amsterdamse leerlingen een succesvolle schoolloopbaan. Daarnaast stroomt 23 van de leerlingen af naar een lager niveau en 10 heeft (nog) geen diploma gehaald. 5 4 Bij leerlingen op het vwo geldt dat een deel van hen nog op school zit in schooljaar 2013/ 14, namelijk de leerlingen die een jaar zijn blijven zitten op vwo. 5 Hierbij geldt als eindpunt het hoogst behaalde diploma binnen het VO of, als er geen diploma op het VO is behaald, het eerste diploma dat is behaald op het MBO. Als een leerling bijvoorbeeld eerst een vmbo-t 5

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek Leerlingen met basisschooladvies havo hebben het minst vaak een succesvolle schoolloopbaan: 56 van de leerlingen met basisschooladvies havo haalt een diploma op of boven het geadviseerde niveau, eventueel met een jaar vertraging. Slechts een kwart van de leerlingen (24) heeft het havo diploma behaald binnen de vijf jaar die zij er officieel voor hebben. Figuur S.3 Behaalde diploma s van leerlingen gestart in het VO in 2007/ 08 gevolgd tot in 2013/ 14, ten opzichte van bsa, Amsterdamse scholieren op Amsterdamse VO scholen (procenten) 6 vwo havo/vwo havo vmbo-t/havo vmbo-gt vmbo-k vmbo-b/k vmbo-b 0 20 40 60 80 100 diploma behaald op niveau zonder vertraging diploma behaald op niveau met 1 jaar vertraging* diploma behaald boven niveau (incl 1 jaar vertraging)* diploma behaald op of boven niveau met 2 jaar vertraging* diploma behaald onder niveau** geen diploma/ volgt geen onderwijs meer (in A'dam) * Bij leerlingen op havo en vwo geldt dat een deel van hen nog op de VO school zit in schooljaar 2013/ 14. De leerlingen die een jaar zijn blijven zitten op vwo, zitten in 2013/ 14 in de zesde klas van het vwo. En de leerlingen die twee keer zijn blijven zitten op havo, zitten in 2013/ 14 nog in de vijfde klas van havo. ** Ook een deel van de afstromers heeft nog geen diploma, namelijk een groep leerlingen die geen diploma heeft behaald op het VO en naar het MBO is gegaan. bron: DMO & O+S Als we de schoolloopbanen van leerlingen in cohort 2007/ 08 en cohort 2008/ 09 vergelijken zien we een zelfde patroon. In beide jaren is het aandeel leerlingen per basisschooladvies dat een diploma op, boven of onder niveau haalt ongeveer gelijk. Interessant is om de komende jaren te volgen hoe dit zich zal ontwikkelen. Opstroom vooral in onderbouw Leerlingen die opstromen ten opzichte van hun basisschooladvies doen dit vaak al in de onderbouw. Zo zien we dat bijvoorbeeld van alle leerlingen met een basisschooladvies vmbo-k die opstromen naar een hoger niveau, dit in 93 van de gevallen in de onderbouw gebeurt. Een uitzondering zijn de leerlingen met een basisschooladvies vmbot, hier stroomt een groot deel van de opstromers op in de bovenbouw, namelijk 39. Dit diploma behaald heeft en hierna opstroomt naar het havo en daar ook een diploma behaalt, dan telt het havo diploma als eindpunt. 6 In bijlage 2 staat een overzichtstabel met de percentages in dit figuur. 6

Schoolloopbanen komt doordat een groot deel van deze leerlingen na het behalen van het vmbo-t diploma opstroomt naar het havo. Vergeleken met opstroom zien we bij afstroom vaker dat dit pas later in de schoolloopbaan gebeurt. Ongeveer de helft van de afstromers stroomt af in de onderbouw en de andere helft in de bovenbouw. Bij basisschooladvies vmbo-k zien we bijvoorbeeld dat 51 van de afstromers afstroomt in de onderbouw, terwijl dit bij de overige 49 in de bovenbouw gebeurt. Veel zittenblijvers in Amsterdam Naast opstroom en afstroom is zittenblijven een derde element in de VO schoolloopbanen. Als schoolcarrières in Nederland worden vergeleken met andere landen dan zien we dat in Nederland veel leerlingen blijven zitten. 7 In Amsterdam ligt het aandeel zittenblijvers hoger dan gemiddeld in Nederland, vooral bij de niveaus vmbo-gt en havo. In de derde klas van vmbo-gt zien we in Amsterdam dat 11 blijft zitten terwijl dit landelijk 7 is. En in de derde klas van havo zien we dat 15 blijft zitten tegenover 9 landelijk. Ook vergeleken met Den Haag, Rotterdam en Utrecht zien we meer zittenblijvers in Amsterdam. Figuur S.4 Leerlingen die twee jaar achter elkaar in hetzelfde leerjaar zitten, G4. cijfers naar woongemeente (procenten) 25 20 15 10 5 0 leerjaar 1 leerjaar 2 vmbo-b/k 3 vmbo-g/t 3 havo 3 vwo 3 vmbo-b/k 4 vmbo-g/t 4 havo 4 vwo 4 2007/'08 naar 2008/'09 2008/'09 naar 2009/'10 2009/'10 naar 2010/'11 2010/'11 naar 2011/'12* Amsterdam Den Haag Rotterdam Utrecht *Voorlopige cijfers (recentere gegevens zijn nog niet beschikbaar) bron: CBS Statline In onze data zien we in de derde klas van het havo een duidelijk verschil tussen het aandeel zittenblijvers op brede scholengemeenschappen (13) en op havo/vwo scholen (19). Bij leerlingen met een basisschooladvies havo zien we tegelijkertijd meer afstroom bij leerlingen op brede scholengemeenschappen (34) dan op havo/vwo scholen (24). Een mogelijke verklaring van het grote aandeel zittenblijvers in Amsterdam kan dus zijn 7 Inspectie van het Onderwijs, De staat van het onderwijs Onderwijsverslag 2011/2012, april 2013 7

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek dat vergeleken met de andere steden havoleerlingen hier meer op havo/vwo scholen zitten en dat op deze scholen leerlingen vaker blijven zitten, terwijl op brede scholengemeenschappen leerlingen vaker afstromen naar het vmbo-t. Opmerkelijk is echter dat van de leerlingen die op de VO school zijn afgestroomd naar een lager niveau een groot deel ook een keer is blijven zitten. Van de afstromers blijft 44 namelijk ook een keer zitten op de middelbare school (tegenover 27 van de leerlingen die op het geadviseerde niveau een diploma halen). Door een leerling te laten zitten kan dus niet altijd voorkomen worden dat een leerling alsnog afstroomt naar een lager niveau. Tegelijkertijd zien we bij veel niveaus dat leerlingen die een diploma halen op een hoger niveau dan geadviseerd ook vaker blijven zitten dan leerlingen die op het geadviseerde niveau een diploma halen. Hierbij zit echter ook een groep leerlingen die in hetzelfde jaar blijven zitten en opstromen, met name leerlingen die een diploma halen op vmbo-t en het jaar erna in de vierde klas van het havo zitten. Kenmerken die invloed hebben op de schoolloopbaan Bij een onderzoek naar schoolloopbanen komt ook de vraag naar boven welke leerlingen schoolkenmerken samenhangen met een succesvolle of minder succesvolle schoolloopbaan. We zien namelijk verschillen tussen groepen in het aandeel succesvolle schoolloopbanen. Zo zien we bijvoorbeeld een verschil tussen het aandeel meisjes dat een succesvolle schoolloopbaan heeft (70) en jongens (62) en tussen autochtone leerlingen (72) en leerlingen van niet-westerse herkomst (62). In een statistische analyse hebben we al deze kenmerken tegelijkertijd toegevoegd om te kijken welke kenmerken dan nog steeds relevant zijn (we zien bijvoorbeeld dat meisjes het beter doen dan jongens, maar misschien hebben deze meisjes wel hogere Citoscores en doen ze het daarom beter dan jongens en is het geen effect van het meisje zijn ). Wanneer alle leerlingkenmerken en schoolkenmerken die beschikbaar zijn worden meegenomen in een statistische analyse blijken herkomst en het al dan niet zitten in een gemengde brugklas geen significant effect te hebben op het niveau van het diploma dat een leerling haalt. De overige kenmerken hebben wel een significant effect op de VO schoolloopbanen. Leerlingen met een hogere Cito-score, meisjes, leerlingen van een basisschool met een hoge sociaal economische status en leerlingen op een school met mogelijkheid tot opstroom halen vaker een diploma op een hoger niveau. Leerlingen met een lwoo-advies, leerlingen die ouder zijn bij de start van de VO school en leerlingen op een school met mogelijkheid tot afstroom halen vaker een diploma op een lager niveau (zie figuur S.5). 8

Schoolloopbanen Figuur S.5 Uitkomsten model 1, te verklaren variabele, een zo hoog mogelijk diploma bèta 2 Cito-score /lwoo advies + 0,040 / - 0,200 meisje leeftijd niet westerse herkomst gemengde brugklas + 0,163-0,140 behaald diploma (hoe hoger, hoe beter) hogere SES-status PO school + 0,056 school met optie tot afstroom school met optie tot opstroom - 0,212 + 0,302 bron: DMO & O+S 1 Multivariate regressieanalyse, in dit model zijn de gemiddelde uitkomsten weergegeven van de acht verschillende multilevel modellen per bsa. 2 De bèta geeft de (gestandaardiseerde) sterkte van het effect weer en varieert meestal tussen -1 (negatief effect) en 1 (positief effect). De bèta hier weergegeven is de gemiddelde bèta uit alle 8 modellen per verschillende bsa. Er zijn in dit rapport verschillende vragen beantwoord over de VO schoolloopbanen van Amsterdamse leerlingen. Er zijn echter nog veel meer vragen te beantwoorden op basis van het databestand dat we nu hebben, en dat in de toekomst steeds completer zal worden. Zo kan het interessant zijn om te kijken naar schoolwisselaars en hun schoolloopbanen. Ook kunnen specifieke vragen van schoolbesturen of trends in stadsdelen geanalyseerd en onderzocht worden. 9

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek Inleiding In 2013 heeft O+S in opdracht van de Amsterdamse Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) voor het eerst onderzoek gedaan naar de schoolloopbanen van Amsterdamse leerlingen in het voortgezet onderwijs (VO). 8 Er werd gekeken naar het niveau waarop de leerlingen zich bevonden in het vijfde jaar van het VO (inclusief examenresultaten van het vmbo en havo), ten opzichte van het basisschooladvies dat ze ontvingen in groep acht van de basisschool en ten opzichte van de behaalde Cito-score. Anderhalf jaar later is dit onderzoek herhaald. Net als bij het vorige onderzoek hebben we de beschikking over schoolloopbaangegevens van leerlingen die in schooljaar 2007/ 08 en in latere schooljaren zijn begonnen aan de VO school. Nu kunnen we deze leerlingen langer volgen. De onderzoeksvragen die centraal staan in het huidige onderzoek zijn: Hoe succesvol zijn de schoolloopbanen van de Amsterdamse jongeren op Amsterdamse VO scholen en wat heeft invloed op een succesvolle of minder succesvolle schoolloopbaan? Een schoolloopbaan wordt als succesvol beoordeeld als een diploma wordt behaald op hetzelfde niveau als het basisschooladvies of op een hoger niveau, eventueel met een jaar vertraging. De rapportage van dit onderzoek bestaat uit verschillende delen. We zullen per onderdeel toelichten welk doel dit heeft. 1. Factsheet Om te kunnen beoordelen hoe optimaal de schoolloopbanen zijn van Amsterdamse jongeren op Amsterdamse VO scholen is behoefte aan een monitor om te kunnen volgen hoe dit zich ontwikkelt door de jaren heen. Dit jaar kan een eerste vergelijking worden gemaakt: leerlingen uit het eerste cohort (2007/ 08) en het tweede cohort (2008/ 09) worden in de factsheet met elkaar vergeleken. 2. Visualisatie Het tweede onderdeel is een visualisatie van de data waarmee men zelf online aan de slag kan. 9 Op deze manier is het mogelijk om eigen onderzoeksvragen te beantwoorden, op basis van de schoolloopbanen van leerlingen die zijn gestart in het VO in schooljaar 2007/ 08. Hiermee kunnen geïnteresseerden zelf op zoek naar antwoorden op vragen die zij hebben. 3. Verdiepend rapport Naast de informatie in de factsheet zijn in dit rapport nog enkele verdiepende analyses en achtergrondgegevens te lezen. Zo gaan we hier dieper in op de vorm en de beperkingen 8 O+S, Schoolloopbanen Basisrapport: Hoe het de Amsterdamse leerlingen vergaat in het voortgezet onderwijs, Amsterdam, april 2013 9 www.os.amsterdam.nl/visualisatie/ 10

Schoolloopbanen van het databestand en bespreken we zittenblijvers. Daarnaast bespreken we de uitkomsten van een diepere analyse naar kenmerken van de leerlingen en van de scholen die invloed hebben op de schoolloopbanen. Uitleg cohorten We hebben de beschikking over longitudinale schoolloopbaangegevens van leerlingen die in schooljaar 2007/ 08 en in latere schooljaren zijn begonnen in het VO. Figuur I.1 Cohorten 2007/ 08 en 2008/ 09, tot in schooljaar 2013/ 14 cohort 2007/'08 cohort 2008/'09 Het eerste cohort (2007/ 08) kunnen we nu tot in het zevende jaar volgen. Leerlingen die vwo doen, waar zes jaar voor staat, kunnen we volgen tot en met het eindexamen in het zesde jaar. Leerlingen die op het vwo een keer zijn blijven zitten of gezakt zijn voor het examen kunnen we volgen tot in schooljaar 2013/ 14, dus tot in het zevende schooljaar. Van dit schooljaar hadden we bij start van het onderzoek nog geen beschikking tot de examengegevens van de leerlingen. Van de leerlingen die op vwo zaten en een jaar zijn blijven zitten, weten we dus nu nog niet of zij in schooljaar 2013/ 14 zijn geslaagd voor het examen. Het tweede cohort (2008/ 09) kunnen we nu tot in het zesde jaar volgen. Leerlingen die havo doen, waar vijf jaar voor staat, kunnen we volgen tot en met het eindexamen. Leerlingen die op het havo een keer zijn blijven zitten of gezakt zijn voor het examen kunnen we volgen tot in schooljaar 2013/ 14, dus tot in het zesde schooljaar. Van dit schooljaar hadden we bij start van het onderzoek nog geen beschikking over de examengegevens van de leerlingen. Van de leerlingen die op het havo zaten en een jaar zijn blijven zitten, weten we dus nu nog niet of zij in schooljaar 2013/ 14 zijn geslaagd voor het examen en van de leerlingen op het vwo weten we in dit cohort ook niet of ze geslaagd zijn voor het examen. 11

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek Leeswijzer In hoofdstuk 1 gaan we in op de startsituatie van leerlingen die in schooljaar 2007/ 08 naar het VO zijn gegaan, namelijk het basisschooladvies dat de leerlingen ontvingen en het type school waar de leerlingen heen zijn gegaan. In hoofdstuk 2 bespreken we het verloop van de schoolloopbanen in het VO van deze leerlingen. Eerst wordt gekeken naar het eindpunt (behaald diploma) en vervolgens wordt dit naast het geadviseerde niveau gelegd. Op deze manier zien we of de leerlingen op het geadviseerde niveau terecht zijn gekomen. Bij op- of afstroom ten opzichte van het basisschooladvies is bekeken of dit in de onderbouw of bovenbouw plaatsvond. In hoofdstuk 3 worden de eerste twee cohorten vergeleken om te zien hoe de schoolloopbanen van Amsterdamse VO scholieren zich ontwikkelen. In hoofdstuk 4 van dit rapport komen zittenblijvers aan bod. Beschreven wordt hoe Amsterdamse leerlingen het doen ten opzichte van het gemiddelde in Nederland en of de leerlingen vooral in de onderbouw of bovenbouw blijven zitten. In hoofdstuk 5 presenteren we de resultaten van een verdiepende multilevel analyse om te kijken in hoeverre individuele en schoolkenmerken invloed hebben op het succes van de schoolloopbaan. In bijlage 1 wordt het databestand waarmee is gewerkt besproken. Aan bod komen de vorm van het databestand (hoe ziet het bestand eruit?) en de beperkingen van het bestand. In bijlage 2 kunt u terugvinden per basisschooladvies hoeveel leerlingen op, boven en onder het geadviseerde niveau een diploma halen. In bijlage 3 gaan we in op het verschil tussen cijfers van het CBS over zittenblijven en de cijfers van DMO/O+S. 12

Schoolloopbanen 1 De startsituatie In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de startsituatie in het voortgezet onderwijs. De startpositie van leerlingen in het voortgezet onderwijs bestaat uit verschillende delen, het basisschooladvies (bsa), de Cito-score en het type VO school waar een leerling heengaat. Het basisschooladvies wordt gegeven door de docent in groep acht van de basisschool en is leidend. In het eerste onderzoek naar de Amsterdamse schoolloopbanen werden de basisschooladviezen van de leerlingen vergeleken met de behaalde Cito-scores. Vanaf schooljaar 2014/ 15 is bij wet vastgesteld dat het basisschooladvies leidend is, daarom is besloten dit jaar alleen in te gaan op dit deel van het advies. Er is een reeks van meerdere jaren bekeken zodat we kunnen zien hoe de gegeven basisschooladviezen zich door de jaren heen ontwikkelen (paragraaf 1.1 en 1.2). Vervolgens gaan we in paragraaf 1.3 in op de samenhang tussen de sociaal economische status van de basisscholen en de startsituatie in het VO van de leerlingen die van deze basisscholen komen. 1.1 Toename aandeel hoge basisschooladviezen Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat op de meeste basisscholen het basisschooladvies zorgvuldig tot stand komt. 10 Zo zijn er meestal meerdere personen uit de school bij het advies betrokken en maken de scholen gebruik van verschillende gegevensbronnen over de cognitieve prestaties van hun leerlingen. Daarbij wordt ook informatie over gedrag en motivatie van de leerling gebruikt. De basisschooladviezen die de leerlingen kunnen krijgen zijn: praktijkonderwijs, vmbobasis, vmbo-kader, vmbo-gemengd, vmbo-theoretisch, havo en vwo. Daarnaast kunnen er dubbeladviezen worden gegeven, namelijk: vmbo-basis/kader, vmbo-theoretisch/havo en havo/vwo. Bij de vmbo adviezen kan ook advies voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) worden gegeven. Advies voor lwoo wordt gegeven aan vmbo-leerlingen die genoeg capaciteiten hebben om een diploma te halen, maar extra hulp nodig hebben. In figuur 1.1 staan de basisschooladviezen die de leerlingen in Amsterdam in groep acht hebben ontvangen tussen 2007 en 2014. 11 De leerlingen die in dit onderzoek naar schoolloopbanen worden gevolgd, zijn de leerlingen die in 2007 (schooljaar 2006/ 07) een basisschooladvies ontvingen. Het aandeel leerlingen dat een basisschooladvies vwo krijgt groeit al jaren, van 18 in 2007 tot 24 in 2014. Het aandeel leerlingen dat advies voor lwoo op het vmbo krijgt nam in dezelfde periode af van 18 tot 13. Het aantal leerlingen dat een basisschooladvies 10 Inspectie van het Onderwijs, De kwaliteit van het basisschooladvies, augustus 2014 11 De basisschooladviezen worden geanalyseerd op basis van het Cito-bestand van DMO. In figuur 1.1 zijn een aantal basisschooladviezen samengevoegd. Dit is alleen gedaan als de adviezen een zelfde ontwikkeling laten zien door de jaren heen. 13

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek vmbo-basis of vmbo-kader krijgt zonder lwoo is stabiel door de jaren heen, net als de overige basisschooladviezen. In grote lijn is de verhouding laag-midden-hoog 12 tussen 2007 en 2014 veranderd van 32-23-44 tot 26-21-52. Het aandeel lage adviezen is dus gedaald van 32 tot 26 en het aandeel hoge adviezen is gestegen van 44 tot 52. Deze stijging van hoge basisschooladviezen is opmerkelijk. Het aandeel havo, havo/vwo en vwo adviezen ligt in Amsterdam inmiddels hoger dan landelijk. In 2012 kreeg 50 van de Amsterdamse leerlingen een hoog basisschooladvies, tegenover 47 landelijk. 13 Tegelijkertijd ligt de gemiddelde Cito-score in Amsterdam juist lager dan het gemiddelde landelijk (534 tegenover 535). 14 Dit is in lijn met de uitkomst van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs, dat op scholen in stedelijke gebieden vaker hogere basisschooladviezen worden gegeven dan verwacht wordt op basis van de Cito-toets. 15 Figuur 1.1 Basisschooladviezen leerlingen groep 8 Amsterdam, 2007-2014 (procenten)* 30 25 20 15 10 praktijkonderwijs lwoo vmbo-bkg vmbo-t en vmbot/havo havo en havo/vwo vwo kopklas 5 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 *Vanaf 2010 exclusief instromende kopklasleerlingen bron: DMO 1.2 Toename vwo advies met name bij niet-westerse leerlingen Zoals eerder gezegd wordt de stijging van het aandeel hoge basisschooladviezen vooral veroorzaakt door een stijging van de vwo adviezen. Al jaren zien we in Amsterdam een toename van het aantal leerlingen, tussen 2007 en 2014 steeg het aantal leerlingen in groep acht van de basisschool met 16 van 6.065 tot 7.020. Tegelijkertijd steeg het 12 Laag = vmbo-b/k (incl lwoo en pro); midden=vmbo-t en vmbo-t/havo; hoog = havo, havo/vwo en vwo 13 Inspectie van het Onderwijs, De kwaliteit van het basisschooladvies, augustus 2014 14 In tegenstelling tot de ontwikkeling van het basisschooladvies is de gemiddelde Cito-score zowel landelijk als in Amsterdam stabiel door de jaren heen. 15 Inspectie van het Onderwijs, De kwaliteit van het basisschooladvies, augustus 2014 14

Schoolloopbanen aantal leerlingen met basisschooladvies vwo van 1.065 tot 1.654 leerlingen, een stijging van 55 (zie tabel 1.2). Tabel 1.2 Basisschooladviezen leerlingen groep 8 Amsterdam, 2007-2014 (aantallen)* 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 pro 139 138 122 119 139 130 154 151 lwoo 1.110 1.061 1.033 1.078 1.021 1.167 1.021 927 vmbo-bkg 679 761 742 764 709 656 837 729 vmbo-t 840 771 832 823 779 868 886 852 vmbo-t/havo 573 548 586 594 622 606 563 628 havo 916 821 849 901 933 1.024 973 1.040 havo/vwo 690 737 808 901 872 944 888 926 vwo 1.065 1.134 1.215 1.337 1.417 1.503 1.539 1.654 kopklas 53 52 82 63 71 64 81 103 totaal 6.065 6.023 6.269 6.580 6.563 6.966 6.954 7.020 *Vanaf 2010 exclusief instromende kopklasleerlingen bron: DMO De stijging van het aandeel hoge adviezen wordt aan de ene kant veroorzaakt door een toename van het aantal leerlingen van autochtone herkomst. Dit is namelijk een groep waarbij een groot deel een hoog basisschooladvies ontvangt, zo n 70 van de leerlingen van autochtone herkomst krijgt een hoog basisschooladvies (zie figuur 1.3). Het aandeel leerlingen van niet-westerse herkomst dat een hoog basisschooladvies ontvangt is een stuk lager. We zien bij deze groep echter procentueel een sterkere stijging van het aandeel hoge adviezen: tussen 2007 en 2014 is het aantal vwo adviezen bij leerlingen van niet-westerse herkomst verdubbeld van 222 in 2007 tot 468 in 2014. De stijging van het aantal vwo adviezen wordt voor ongeveer de helft verklaard door een toename van het aantal kinderen met een Nederlandse herkomst (waarvan ongeveer 37 een vwo advies krijgt), namelijk een toename van 228 autochtone leerlingen met bsa vwo. Voor de andere helft wordt dit verklaard door een toename van het aandeel kinderen van niet-westerse herkomst dat een vwo advies krijgt (van 7 in 2007 tot 13 in 2014), een toename van 246 leerlingen met bsa vwo. Figuur 1.3 Bsa s leerlingen groep 8 Amsterdam naar herkomst leerlingen, 2007-2014 (procenten)* autochtoon niet-westers allochtoon 80 80 70 70 60 50 40 30 60 50 40 30 vmbo-b/k (incl lwoo en pro) vmbo-t en vmbo-t/havo havo en/of vwo 20 20 10 10 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 *Vanaf 2010 exclusief instromende kopklasleerlingen bron: DMO 15

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek In dit rapport bekijken we de schoolloopbanen van de leerlingen die in schooljaar 2006/ 07 de basisschool hebben afgemaakt en een basisschooladvies hebben ontvangen. De ontwikkeling die we in paragraaf 1.1 en paragraaf 1.2 hebben laten zien hoort dus bij latere cohorten. Het is interessant om op basis van de ontwikkeling in de gegeven basisschooladviezen te zien wat er in de toekomst gaat gebeuren bij de VO schoolloopbanen. 1.3 Samenhang sociaal economische status en startsituatie De startsituatie wordt ten eerste bepaald door het basisschooladvies. Het tweede component in de startsituatie is het type VO school waar leerlingen hun schoolloopbaan zijn gestart. De typen scholen waar een leerling heen kan wordt natuurlijk ook weer bepaald door het basisschooladvies dat een leerling krijgt. Zo kunnen leerlingen met basisschooladvies vwo bijvoorbeeld kiezen voor een brede scholengemeenschap, een havo/vwo school of (als de Cito-score hoog genoeg is) voor een categoraal gymnasium. Bij basisschooladvies vmbo-b bestaat de keuze grofweg uit een brede scholengemeenschap 16, een brede vmbo school (vmbo-b, vmbo-k en vmbo-gt) of een smalle vmbo school (vmbo-b en vmbo-k). Het type VO school waar een leerling start, bepaalt voor een deel de kans op een succesvolle schoolloopbaan. Dit bepaalt namelijk of er op school de mogelijkheid tot opstroom of afstroom aanwezig is. Zo is er op een brede scholengemeenschap veel mogelijkheid tot opstroom en afstroom, terwijl dit op een categoraal gymnasium niet mogelijk is. Als een vwo leerling op een categoraal gymnasium afstroomt, dan is hij/zij genoodzaakt naar een andere school te gaan. Bij de startsituatie blijkt de sociaal economische status (SES) van de basisschool op verschillende manieren een rol te spelen. 17 Allereerst zien we een samenhang tussen de SES van de school en de basisschooladviezen die er worden gegeven. Op basisscholen met een hoge SES worden vaker hoge adviezen gegeven dan op basisscholen met een lage SES (zie figuur 1.4). Leerlingen van basisscholen met een hoge SES hebben dus minder kans op opstroom, omdat het bij veel van hen namelijk simpelweg niet mogelijk is om op stromen. Ze ontvangen namelijk als advies het hoogste niveau dat mogelijk is. 16 Enkele brede scholengemeenschappen bieden ook vmbo-b aan. Vmbo-b leerlingen hebben echter niet de keuze tot alle brede scholengemeenschappen. 17 Deze status is per school berekend voor schooljaar 2013/ 14, er waren geen gegevens beschikbaar uit 2007/ 08 (het jaar dat het bsa werd gegeven), maar we verwachten dat het sociaal economisch profiel van een school niet veel is veranderd in de tussentijd. 16

Schoolloopbanen Figuur 1.4 Basisschooladviezen leerlingen groep 8 Amsterdam naar SES basisschool, leerlingen gestart in het VO in 2007/ 08 (procenten) heel lage SES (n=989) lage SES (n=1.519) gemiddelde SES (n=918) hoge SES (n=877) heel hoge SES (n=813) 0 20 40 60 80 100 laag bsa midden bsa hoog bsa bron: DMO & O+S Ten tweede zien we bij de hoge basisschooladviezen ook een verschil in het type VO school waar de leerlingen heen gaan. Zo is in figuur 1.5 te zien dat leerlingen met een basisschooladvies vwo en een hoge SES vaker naar categorale scholen gaan en leerlingen met een lage SES vaker naar brede scholengemeenschappen. Er spelen dus twee selectiemechanismen: ten eerste krijgen leerlingen van basisscholen met een hogere SES vaker hogere basisschooladviezen en ten tweede gaan leerlingen van deze basisscholen ook naar andere typen scholen. Figuur 1.5 Startschool van leerlingen met bsa vwo naar SES basisschool, leerlingen gestart in het VO in 2007/ 08 (procenten) heel lage SES (n=42) lage SES (n=117) gemiddelde SES (n=133) hoge SES (n=257) smalle vmbo school brede scholengemeenschap havo/vwo school categoraal vmbo-t categoraal vwo/gymnasium heel hoge SES (n=360) 0 20 40 60 80 100 bron: DMO & O+S 17

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek 2 Schoolloopbanen Amsterdamse leerlingen In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de schoolloopbanen van leerlingen die in schooljaar 2007/ 08 naar het VO zijn gegaan. In het vorige hoofdstuk hebben we de startsituatie van de leerlingen besproken en nu zullen we zien hoe de schoolcarrières op de VO scholen verlopen. In paragraaf 2.1 gaan we in op het eindpunt van de leerlingen, welk diploma halen zij uiteindelijk en welk deel haalt geen diploma? In paragraaf 2.2 wordt het eindpunt ten opzichte van het basisschooladvies beschreven. Komen de leerlingen op het geadviseerde niveau terecht of stromen zij bijvoorbeeld op naar een hoger niveau? Paragraaf 2.3 gaat dieper in op één van de basisschooladviezen, havo, om een idee te geven hoe de schoolloopbanen van deze leerlingen eruit kunnen zien. Als ze afstromen, naar welke niveaus stromen zij dan af? Tot slot wordt in paragraaf 2.4 onderzocht of de leerlingen die opstromen of afstromen ten opzichte van het basisschooladvies, dit doen in de onderbouw of juist in de bovenbouw van de VO school. 2.1 Eindbeeld: ongeveer twee derde van leerlingen haalt diploma in het VO In figuur 2.1 wordt het eindpunt (tot in het zevende schooljaar) weergegeven van alle leerlingen die in het VO zijn gestart in schooljaar 2007/ 08. Het grootste deel, zo n twee derde van de leerlingen, heeft een diploma op één van de niveaus in het VO gehaald. Ongeveer vijf procent van de leerlingen volgde met wat vertraging in schooljaar 2013/ 14 nog onderwijs op niveau havo of vwo. Het aandeel leerlingen met een diploma in het VO wordt dus nog hoger, als de zittenblijvers op het vwo ook een diploma gehaald hebben. Niet alle leerlingen halen een diploma op het VO. Zo n tien procent heeft geen diploma gehaald in het VO maar wel op het MBO, vooral op MBO-1 niveau (7). Dan is er nog een groepje leerlingen dat geen diploma heeft gehaald in het VO en in 2013/ 14 onderwijs volgde op het MBO (6). Tot slot is er nog een groep leerlingen (13) die geen diploma heeft gehaald in het VO of in het MBO in Amsterdam en die in schooljaar 2013/ 14 ook geen onderwijs meer volgde in Amsterdam. 18

Schoolloopbanen Figuur 2.1 Eindpunt van leerlingen gestart in het VO in 2007/ 08, gevolgd tot in 2013/ 14 (procenten) 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 volgt nog onderwijs bron: DMO & O+S Bsa praktijkonderwijs: meer dan de helft haalt diploma op mbo-1 Een kwart van de behaalde diploma s op mbo-1 zijn behaald door leerlingen die in groep acht een basisschooladvies praktijkonderwijs ontvingen. Deze leerlingen blijven in dit rapport buiten beschouwing omdat het een ander type onderwijs betreft, waarbij een indeling in opstroom en afstroom ingewikkeld is. In de online visualisatie zijn leerlingen met dit basisschooladvies wel meegenomen. Om een idee te geven van de schoolloopbanen van deze leerlingen zullen we kort bespreken op welke niveaus zij een diploma halen. Ruim de helft (55) van de 234 leerlingen met basisscholadvies praktijkonderwijs heeft een mbo-1 diploma gehaald (zie figuur 2.2). Daarnaast haalt 9 een diploma op vmbo-b en volgde een even groot deel in schooljaar 2013/ 14 nog onderwijs op mbo-1 of mbo-2. Ruim een vijfde (22) van de leerlingen met basisschooladvies praktijkonderwijs heeft geen diploma gehaald in het VO of in het MBO in Amsterdam en volgde in schooljaar 2013/ 14 ook geen onderwijs meer in Amsterdam. 19

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek Figuur 2.2 Eindpunt van leerlingen met bsa praktijkonderwijs (pro) gestart in het VO in 2007/ 08, gevolgd tot in 2013/ 14 (n= 234, procenten) 60 50 40 30 20 10 0. volgt nog onderwijs bron: DMO & O+S 2.2 Twee derde van de leerlingen heeft succesvolle schoolloopbaan Van alle kinderen die in 2007/ 08 in het Amsterdamse VO begonnen zijn heeft 41 een diploma gehaald op het niveau dat geadviseerd was, binnen de tijd die daarvoor staat. Dit is dus in vier jaar voor vmbo (examen in schooljaar 2010/ 11), in vijf jaar voor havo (examen in schooljaar 2011/ 12) en in zes jaar voor vwo (examen in schooljaar 2012/ 13). Dertien procent blijft een keer zitten, maar haalt wel een diploma op het geadviseerde niveau, 11 stroomt op (eventueel met een jaar vertraging). Volgens onze definitie heeft dus 66 van de Amsterdamse leerlingen een succesvolle schoolloopbaan. Daarnaast stroomt 23 van de leerlingen af naar een lager niveau en 10 heeft (nog) geen diploma gehaald in Amsterdam. Hierbij geldt als eindpunt het hoogst behaalde diploma binnen het VO of (als er geen diploma op het VO is behaald) het eerste diploma dat is behaald op het MBO. Als een leerling bijvoorbeeld eerst een vmbo-t diploma behaald heeft en hierna opstroomt naar het havo en daar ook een diploma haalt, dan telt het havo diploma als eindpunt. Als we leerlingen met een havo advies vergelijken met leerlingen met een ander basisschooladvies dan zien we dat op het havo een kleiner deel het diploma behaalt binnen de tijd die er voor staat, dus binnen vijf jaar. Ongeveer een kwart van de leerlingen (24) heeft het havo diploma behaald binnen vijf jaar (dus in schooljaar 2011/ 12) en 17 heeft er een jaar extra over gedaan. Daarnaast heeft 15 een diploma behaald op het vwo (in 2012/ 13) of zat met een jaar vertraging nog op het vwo in schooljaar 2013/ 14. Van de leerlingen met een basisschooladvies havo heeft dus 56 een succesvolle schoolloopbaan ten opzichte van 66 gemiddeld. Er is een klein groepje leerlingen dat een havo of vwo diploma haalt met 2 jaar vertraging (1) en 31 van de leerlingen met een basisschooladvies havo stroomt af naar een lager 20

Schoolloopbanen niveau. In paragraaf 2.3 zal als voorbeeld worden toegelicht waar deze leerlingen precies terecht komen. Tot slot haalt 12 van de leerlingen met een basisschooladvies havo geen diploma in Amsterdam en volgde hier ook geen onderwijs meer in schooljaar 2013/ 14. Het kan zijn dat deze leerlingen zijn verhuisd en een diploma hebben behaald buiten Amsterdam, hier hebben we geen gegevens van. Figuur 2.3 Behaalde diploma s van leerlingen gestart in het VO in 2007/ 08 gevolgd tot in 2013/ 14, ten opzichte van bsa, Amsterdamse scholieren op Amsterdamse VO scholen (procenten) 18 vwo havo/vwo havo vmbo-t/havo vmbo-gt vmbo-k vmbo-b/k vmbo-b 0 20 40 60 80 100 diploma behaald op niveau zonder vertraging diploma behaald op niveau met 1 jaar vertraging* diploma behaald boven niveau (incl 1 jaar vertraging)* diploma behaald op of boven niveau met 2 jaar vertraging* diploma behaald onder niveau** geen diploma/ volgt geen onderwijs meer (in A'dam) * Bij leerlingen op havo en vwo geldt dat een deel van hen nog op de VO school zit in schooljaar 2013/ 14. De leerlingen die een jaar zijn blijven zitten op vwo, zitten in 2013/ 14 in de zesde klas van het vwo. En de leerlingen die twee keer zijn blijven zitten op havo, zitten in 2013/ 14 nog in de vijfde klas van havo. ** Ook een deel van de afstromers heeft nog geen diploma, namelijk een groep leerlingen die geen diploma heeft behaald op het VO en naar het MBO is gegaan. bron: DMO & O+S Leerlingen die het vaakst een diploma op het geadviseerde niveau halen binnen de tijd die ervoor staat zijn leerlingen met een basisschooladvies vmbo-b/k, van hen haalt 63 binnen vier jaar een diploma op het geadviseerde niveau. Dit kan zowel op niveau vmbo-b als op vmbo-k zijn. Natuurlijk is de kans groter om een diploma op het geadviseerde niveau te halen als een leerling een dubbel basisschooladvies heeft gekregen, zoals het basisschooladvies vmbo-b/k. Maar ook vergeleken met de andere dubbeladviezen (vmbot/havo, havo/vwo) heeft een groter deel van de leerlingen met een basisschooladvies vmbo-b/k een diploma op het geadviseerde niveau gehaald zonder vertraging (63 tegenover 46 en 41). Naast de leerlingen met een basisschooladvies vmbo-b/k die een diploma halen op het geadviseerde niveau binnen vier jaar is er een groep die hier een jaar langer over doet (6) en een groep die een diploma behaalt op een hoger niveau, eventueel met een jaar vertraging (9). Van de leerlingen met een 18 In bijlage 2 staat een overzichtstabel met de percentages in dit figuur. 21

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek basisschooladvies vmbo-b/k heeft dus 78 een succesvolle schoolloopbaan ten opzichte van 66 gemiddeld. 2.3 Bsa havo nader toegelicht: vooral afstroom naar vmbo-t en mbo-4 Van de leerlingen die in 2007/ 08 naar het VO zijn gegaan met een basisschooladvies havo heeft 56 een succesvolle schoolloopbaan (dit zijn 447 leerlingen). Van de 246 leerlingen met een minder succesvolle loopbaan zit een klein deel (1) met twee jaar vertraging nog op het havo. Bijna een derde van de leerlingen (31) stroomt af naar een lager niveau. Het grootste deel van deze leerlingen haalt een diploma op niveau vmbo-t (60). Bijna een kwart van de leerlingen (24) heeft nog geen diploma behaald maar volgt in schooljaar 2013/ 14 onderwijs op het mbo, met name op niveau vier (16). Ook is er een groep van 10 die een diploma heeft behaald op niveau mbo-1 of mbo-2, zonder eerst een diploma te halen in het VO. Figuur 2.4 Afstroom van leerlingen met een basisschooladvies havo, cohort 2007/ 08 (n=246, procenten) 0 20 40 60 80 100 diploma vmbo-gt diploma vmbo-k diploma vmbo-b diploma mbo3 diploma mbo2 diploma mbo1 nog op mbo4 nog op mbo3 nog op mbo2 nog op mbo, niveau onbekend bron: DMO & O+S 2.4 Opstroom vooral in onderbouw, afstroom vaker in bovenbouw Als leerlingen opstromen naar een hoger niveau of afstromen naar een lager niveau is de vraag of dit al in de onderbouw of pas in de bovenbouw van de VO school gebeurt. Bij het vmbo bestaat de onderbouw uit de eerste twee jaar en bij havo en vwo is dit de eerste drie jaar. 19 Leerlingen die opstromen ten opzichte van hun basisschooladvies doen dit vaak al in de onderbouw, zie figuur 2.5. 20 Zo zien we dat bijvoorbeeld van alle leerlingen met een basisschooladvies vmbo-k die opstromen naar een hoger niveau, dit in 93 van de gevallen in de onderbouw gebeurt. Een uitzondering zijn de leerlingen met een basisschooladvies vmbo-t, hier stroomt een groter deel van de opstromers op in de bovenbouw, namelijk 39. Dit komt doordat een groot deel van deze leerlingen na het behalen van het vmbo-t diploma opstroomt naar het havo. 19 Bij de bsa s vmbo-t en vmbo-t havo hebben we voor de onderbouw de eerste twee jaar genomen. 20 Let wel: bij vmbo-t/havo en vmbo-b/k gaat het om lage aantallen. 22

Schoolloopbanen Figuur 2.5 Opstroom, naar bovenbouw en onderbouw, cohort 2007/ 08 (procenten) havo (n=119) vmbo-t/havo (n=21) vmbo-gt (n=113) vmbo-k (n=132) vmbo-b/k (n=26) vmbo-b (n=228) 0 20 40 60 80 100 onderbouw bovenbouw bron: DMO & O+S Vergeleken met opstroom zien we bij afstroom dat dit vaker later in de schoolloopbaan gebeurt, zie figuur 2.6. 21 Ongeveer de helft van de afstromers stroomt af in de onderbouw en de andere helft in de bovenbouw. Bij basisschooladvies vmbo-k zien we bijvoorbeeld dat 51 van de afstromers afstroomt in de onderbouw, terwijl dit bij de overige 49 in de bovenbouw gebeurt. Figuur 2.6 Afstroom, naar bovenbouw en onderbouw, cohort 2007/ 08 (procenten) vwo (n=133) havo/vwo (n=89) havo (n=248) vmbo-t/havo (n=109) vmbo-gt (n=252) vmbo-k (n=225) vmbo-b/k (n=31) vmbo-b (n=172) 0 20 40 60 80 100 onderbouw bovenbouw bron: DMO & O+S 21 Let wel: bij vmbo-b/k gaat het om lage aantallen. 23

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek 3 Eerste vergelijking cohorten: stabiel patroon De schoolloopbanen van de leerlingen van de eerste twee cohorten, cohort 2007/ 08 en cohort 2008/ 09 kunnen we inmiddels lang genoeg volgen om deze met elkaar te kunnen vergelijken. De leerlingen uit het tweede cohort (cohort 2008/ 09) zijn momenteel te volgen tot in het zesde jaar (schooljaar 2013/ 14), maar zonder diplomagegevens van dat laatste schooljaar. Cohort 2007/ 08 en cohort 2008/ 09 zijn met elkaar vergeleken door bij beide cohorten te kijken tot in het zesde schooljaar. Bij cohort 2007/ 08 is dus gekeken tot in schooljaar 2012/ 13 en bij cohort 2008/ 09 tot in 2013/ 14. Figuur 3.1 Cohorten 2007/ 08 en 2008/ 09, tot in het zesde jaar van het VO cohort 2007/'08 cohort 2008/'09 De vergelijking van beide cohorten (zie figuur 3.2 en figuur 3.3) laat zien dat deze cohorten een zelfde patroon volgen. In beide jaren is het aandeel leerlingen per basisschooladvies dat een diploma op, boven of onder niveau haalt ongeveer gelijk. Interessant is om de komende jaren te volgen hoe dit zich zal ontwikkelen. 24

Schoolloopbanen Figuur 3.2 Behaalde diploma s van twee cohorten leerlingen gevolgd tot in 2012/ 13 (cohort 2007/ 08) en tot in 2013/ 14 (cohort 2008/ 09), ten opzichte van bsa (procenten) vmbo-b vmbo-b/k vmbo-k 2008/'09 2007/'08 2008/'09 2007/'08 2008/'09 2007/'08 0 20 40 60 80 100 diploma behaald op niveau zonder vertraging diploma behaald op niveau met 1 jaar vertraging diploma behaald boven niveau (incl 1 jaar vertraging) bron: DMO & O+S We zien echter voor één basisschooladvies een duidelijk verschil tussen de twee cohorten, namelijk bij de leerlingen met een basisschooladvies vmbo-gt (zie figuur 3.3). Van de leerlingen die zijn gestart in het VO in schooljaar 2008/ 09 haalt een kleiner deel binnen vier jaar een diploma op vmbo-gt niveau (dus zonder vertraging) dan van de leerlingen die zijn gestart in schooljaar 2007/ 08 (33 tegenover 41). Een mogelijke verklaring is dat er vanaf 1 augustus 2011 aangescherpte exameneisen van kracht zijn. 22 De vmbo-gt leerlingen van cohort 2007/ 08 deden in schooljaar 2010/ 11 examen en hadden hier dus nog niet mee te maken. Bij de leerlingen uit cohort 2008/ 09, die in schooljaar 2011/ 12 examen deden, kan dit wel een rol hebben gespeeld. Bij dit verschil tussen de twee cohorten bij vmbo-gt is het interessant om aan de hand van latere cohorten na te gaan of dit een incidenteel verschil is of een structurele verandering. Komende jaren wordt het mogelijk om ook op andere niveaus de schoolloopbanen te vergelijken, zoals bijvoorbeeld op het niveau van de verschillende typen scholen. 22 http://www.examenblad.nl/onderwerp/aangescherpte-exameneisen-in-het/2012 25

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek Figuur 3.3 Behaalde diploma s van twee cohorten leerlingen gevolgd tot in 2012/ 13 (cohort 2007/ 08) en tot in 2013/ 14 (cohort 2008/ 09), ten opzichte van bsa (procenten)* 2008/'09 vmbot/havo havo havo/vwo vwo vmbo-gt 2007/'08 2008/'09 2007/'08 2008/'09 2007/'08 2008/'09 2007/'08 2008/'09 2007/'08 0 20 40 60 80 100 diploma behaald op niveau zonder vertraging diploma behaald op niveau met 1 jaar vertraging diploma behaald boven niveau (incl 1 jaar vertraging) * Van de vwo leerlingen zijn hierbij nog geen eindexamengegevens bekend, deze leerlingen hebben aan het einde van schooljaar 2013/ 14 examen gedaan en deze gegevens zijn niet meegenomen in het onderzoek. Dit geldt ook voor de havo leerlingen die een keer zijn blijven zitten. bron: DMO & O+S 26

Schoolloopbanen 4 Zittenblijvers Vergeleken met andere landen blijven in Nederland veel leerlingen zitten. 23 Jarenlang was er landelijk een stijging van het aandeel zittenblijvers te zien, maar in de meest recente cijfers van de Inspectie van het Onderwijs is er sprake van een lichte daling. In dit hoofdstuk gaan we in op doubleren, dus leerlingen die blijven zitten in het VO. Met behulp van data van het CBS zal in paragraaf 4.1 de situatie in Amsterdam worden vergeleken met landelijke cijfers. Vervolgens zullen we in paragraaf 4.2 behandelen welke leerlingen meer dan andere leerlingen blijven zitten en in paragraaf 4.3 gaan we in op de vraag wanneer de leerlingen dan blijven zitten. Tot slot bespreken we in paragraaf 4.4 de samenhang tussen zittenblijven en afstroom. 4.1 Veel zittenblijvers in Amsterdam Zoals eerder gezegd blijven in Nederland veel leerlingen zitten vergeleken met andere landen. In Amsterdam ligt het aandeel zittenblijvers nog hoger dan gemiddeld in Nederland (zie figuur 4.1). In figuur 4.1 wordt het aandeel zittenblijven weergegeven op landelijk niveau en in Amsterdam op basis van data van het CBS. Daarnaast wordt het aandeel leerlingen genoemd dat blijft zitten volgens het Amsterdamse schoolloopbanenbestand van DMO en O+S. In dit bestand zien we een zelfde patroon als in de cijfers van het CBS. Bij de niveaus vmbo-gt en havo komt het percentage zittenblijvers in Amsterdam echter hoger uit dan in de cijfers van het CBS. De reden hiervoor is het verschil in het type databestanden. Dit verschil wordt toegelicht in bijlage 3. Vooral bij de niveaus vmbo-gt en havo komt zittenblijven veel voor. In de derde klas van vmbo-gt zien we in Amsterdam dat 11 blijft zitten terwijl dit landelijk 7 is. En in de derde klas van havo zien we dat 15 blijft zitten tegenover 9 landelijk. Ook landelijk zijn er relatief veel zittenblijven op het havo. Volgens de Inspectie van het Onderwijs is er echter in recente jaren een daling van het aandeel zittenblijvers op het havo te zien. 24 23 Inspectie van het Onderwijs, De staat van het onderwijs Onderwijsverslag 2011/2012, april 2013 24 Inspectie van het Onderwijs, De staat van het onderwijs Onderwijsverslag 2012/2013, april 2014 27