Voorbeeldgedicht: Poëzie begint meteen te huilen als zij op haar knie valt, maar laat zich ook gemakkelijk weer troosten met snoep en belachelijke zangers en ouder is zij, veel ouder dan het oudste kind: ze moet worden gevoerd, ze haalt dag en nacht door elkaar, ze lacht als er niets meer te lachen is, ze zingt onder haar dekens, en als we haar smeken om ons nog eenmaal te herkennen haar handen in onze handen dan snikt zij en mompelt iets onsterfelijks. Zij is met grote blijdschap zojuist aan het niets ontloken, nog met vernix caseosa overdekt terwijl zij haar ogen neerslaat en beeft in het vochtige aanschijn van de dood. Mijn vriendin is zij. Toon Tellegen In dit hoofdstuk zal ik een korte toelichting geven over wat poëzie nu eigenlijk is aan de hand van verschillende invalshoeken: 1. Hedendaagse kijk (neuro-poëzie waarbij er vooral aandacht is voor de functionaliteit van de poëzie). 2. Volgens de kenmerken van de poëzie 1 / 14
3. Volgens de verschillende poëtica 1. De hedendaagse kijk (neuro-poëzie) Deze kijk stoelt op het feit dat we in onze maatschappij leven in veranderde netwerken. Hierdoor komen voortdurend nieuwe verbonden tot stand en heeft elke nieuwe input een effect, waardoor er geen positie mogelijk is buiten dat netwerk. Om deze visie op poëzie te bekijken kunnen we ons de volgende vragen stellen: Is poëzie een specifieke vorm van leren, mogelijkheid tot verandering, evolutie? Wat doet poëzie? Bij het beantwoorden van deze vragen komen we tot de volgende vaststellingen in verband met moderne poëzie: Ten eerste bekijkt men de poëzie als iets onuitputtelijks. Dit wil zeggen dat ze bij elke nieuwe context waarin ze wordt geplaatst een nieuwe betekenis krijgt. Hierdoor wordt ze krachtiger dan voorheen. Ten tweede wordt ze gezien als een signaal dat dingen kan uitvreten in de hersenen van haar gast. Dit, omdat ze ons taal- en begripsvermogen in vraag gaat stellen. Hierdoor dwingt de poëzie de hersenen om nieuwe verbindingen te maken, af te wijken van de bestaande patronen en het bekende om te keren. Met als gevolg dat we onze hersenen trainen in het continu veranderen door poëzie te lezen. Op deze manier gaan we ze zien als een mogelijkheidsverschaffer, omdat het lezen van poëzie zorgt voor een herprogrammering van de hersenen. Dit wil zeggen dat ze onze code waarmee we de wereld aanschouwen, waarnemen, interpreteren en betekenis geven zal wijzigen. Dus kunnen we besluiten dat de hedendaagse poëzie het volgende effect zal hebben op haar lezers. Hoe meer hij wordt uitgedaagd, hoe meer poëzie bij hem aanspoort tot het maken van nieuwe verbindingen in de hersenen en dat hij ook beter is voorbereid op veranderingen. Eigenlijk wil de poëzie niet bevestigen maar op drift laten raken, het zenuwstelsel, fysiek laten bewegen. (Bron : 'Neurofysiologie van de poëzie' van Aria Altena juli-november 1998) 2 / 14
2. Volgens de kenmerken van de poëzie De poëzie is een tekst met de volgende specifieke kenmerken: formele, geconcentreerd, bepaalde bladspiegel, gebruik van herhaling, ambiguïteit en beeldspraak/stijlfiguren. a. formele kenmerken Deze verwijzen naar het feit dat een dichter gebonden is aan regels en conventies zoals een bepaalde verdeling van zinnen over regels, regellengte, strofe-indeling, metrum, rijm, alliteratie, assonantie, etc. b. geconcentreerd Poëzie heeft een beperkte lengte, waardoor ze bruikbaar is voor het weergeven van indrukken, anekdotes, innerlijke gebeurtenissen, overpeinzingen, invallen, gedachten, gevoelens, dromen, en daarvan isoleert een dichter één gedachte, gevoel, feit of voorval in elk van zijn gedichten. c. bepaalde bladspiegel Dit kenmerk slaat op het feit dat poëzie werkt met ruimtewerking en witeffecten. Met andere woorden een dichter bepaalt zelf waar zijn zinnen worden afgebroken, zijn witregels komen en welke lengte zijn gedicht heeft. d. gebruik van herhaling Binnen de poëzie hebben we twee soorten belangrijke herhalingen: herhaling van zelfde elementen en van klanken. - Herhaling van zelfde elementen gaat onder andere over herhaling van versvoeten, versregels en strofes. - Herhaling van klanken slaat onder andere op het gebruik van rijm, alliteratie en assonantie. e. ambiguïteit Dit betekent dat een dichter veel wil oproepen met weinig woorden in zijn gedichten. f. Beeldspraak en stijlfiguren Op deze kenmerken van de poëzie kom ik uitgebreid terug in het volgende hoofdstuk. (Bron : http://www.rozemarijnonline.net/pzgs.html ) 3. Volgens de verschillende poëtica (volgens de verschillende opvattingen over poëzie) a. mimetische poëtica (nadruk leggen op de wereld) 3 / 14
Dit is de poëzieopvatting van tijdens de renaissance. In deze periode zag men de poëzie als vermaak waarbij ze de gedachten van de meerderheid vertolkt onder andere lofdichten, verjaardagsgedichten, lijfzangen, Dus het weergeven van de werkelijkheid was zeer belangrijk in de gedichten van deze tijd. Hiervan is het sonnet de belangrijkste gekende poëzievorm. b. pragmatische poëtica (nadruk leggen op het publiek) Dit is de Poëtica van de domineedichters uit de 19de eeuw. In deze tijd zag men de poëzie als vervoermiddel voor het volgende gedachtengoed : de mens is fundamenteel goed, de stad is symbool van het kwaad en de wetenschap zorgt voor vooruitgang. Met andere woorden gedichten hadden een bepaalde maatschappelijke functie, waardoor ze zeer moralistisch en didactisch waren. Deze noemt men daarom ook de moraliserende en didactische poëzie. c. expressieve poëtisch (nadruk leggen op de auteur) De poëtica werd gevolgd bij de tachtigers op het einde van de 19de eeuw. In deze tijd beschreef de dichter een volledige wereld, die niet meer werd geordend volgens maatschappelijke principes, waardoor het actualiteitsgehalte in het gedicht verdween. Dus een dichter gebruikte zijn poëzie voor het oproepen van zijn innerlijke wereld, zijn ziel, zijn psyche, zijn stemmingen en zijn gevoelens. De volgende thema s kwamen in deze poëzie aanbod: natuur, schoonheid, klassieken, mythologie, Deze poëzieopvatting heeft nog veel invloeden op de poëzie van nu. d. autonomistische poëtica (nadruk leggen op het werk) Dit is de poëzieopvatting van de symbolisten, de modernisten en de naoorlogse dichters. Per stroming binnen deze poëtica zijn er verschillende kenmerken die bij elk anders zijn. Daarom bespreek ik even de kenmerken van deze poëtica per stroming. - symbolisten (of de tieners) (begin 20ste eeuw) Deze poëzie is een hermetische poëzie d.w.z. een gesloten en minder toegankelijke poëzie voor het grote publiek. Ze is gesloten, omdat de dichters de werkelijkheid zelf willen oproepen aan de hand van meerdere betekenislagen in hun gedichten. Hierdoor is ze ook minder toegankelijk doordat de lezers de gebruikte symbolen in de poëzie dient te kennen om ze te begrijpen. Met als gevolg dat de poëzie in die tijd een elite iets wordt. - modernisten (vanaf 1916 met als belangrijke dichters: Nijhoff en Van Ostaijen) In deze periode ligt de nadruk op de aangesloten dichters bij een literair tijdschrift. Maar daar buiten waren er ook een paar eenlingen niet bij een tijdschrift aangesloten. Binnen het modernisten zijn er twee poëziestromingen: Avant-gardisch modernisme en classisistisch modernisme - avant-gardisch modernisme Deze stroming is die van de groeperingen van de moderne kritische dichters zoals het dadaïsme. Bijvoorbeeld namen deze dichters in tijdschriften een bepaalde kritische politieke stelling aan door middel van hun poëzie. 4 / 14
- classisistisch modernisme Binnen deze stroming wordt de dichter gezien als een ambachtsman, die actief is als individuele dichters. Dus hier is er sprake van individueel dichterschap en niet van dichters die aangesloten zijn bij een literair tijdschrift. - na-oorlogse poëzie Na de oorlog kregen we een voortzetting van de twee stromingen, die ontstonden tijdens het modernisme. * classisistische modernisten * avant-gardische modernisten (de vijftigers) Binnen deze stroming is de vorm van het gedicht belangrijker dan de inhoud. Daardoor laten de dichters de formele kenmerken los van de poëzie; gaan ze gebruik maken van typografie; interpunctie; klank; meerduidigheid; gaan ze in tegen het intellectuele, e. poëtica na 60 (keuzevrijheid om de vier soorten poëtica te volgen) Deze periode werd gekenmerkt door het verder volgen van de bestaande poëtica, namelijk de vier soorten bestaan naast elkaar. In deze tijd bestonden in de poëzie vier grote stromingen: taalgerichte poëzie, parlandische poëzie, neo-symbolische poëzie en neo-romantische poëzie. - taalgerichte poëzie (traditie van de vijftigers verderzetten) Binnen deze stroming heeft de dichter vooral aandacht voor de verhouding tussen taal en poëzie. Dus taal is geen hulpmiddel meer om te dichten maar materiaal om te dichten. - parlandische poëzie (traditie van het modernisme) Binnen deze stroming is de persoonlijkheid van de dichter het belangrijkste, waardoor hij taal gaat zien als een uitdrukking van zijn gevoelens en zijn standpunten. - neo-symbolische poëzie (traditie van de symbolisten verderzetten) De dichter probeert hier de wereld op te roepen dmv taal en deze is per dichter verschillend. - neo-romantische poëzie Deze dichters gaan terugschrijven in traditionele versvormen waarbij ze een voorkeur hebben voor het sonnet. Binnen deze stroming is er ook veel aandacht voor de dichters die buiten elke stroming blijven staan. Binnen deze poëzie kennen we ook de opkomst van de podiumpoëzie met als bedoeling om opnieuw waardering van het genre op te zoeken en het bestaansrecht van het grote publiek. f. post-modernisme (poëzie van nu) Binnen deze stroming zijn er verschillende werkelijkheden die de taal ook niet allemaal kan beschrijven. In deze tijd staan de verschillende poëtica s naast elkaar. 5 / 14
BEELDSPRAAK Beeldspraak is het uiten van gedachte of begrip door middel van beelden, waarbij iets of iemand (het verbeelde) wordt vergeleken met iets of iemand anders (het beeld). Ze berust altijd op een bepaalde overeenkomst tussen twee zaken (de associatie). - Die kerel is als een boom. Hier is de kerel het verbeelde en de boom het beeld. De overeenkomst tussen deze twee is dat ze beide groot zijn. - Hij is zo dom als een ezel. Hier is hij het verbeelde en de ezel het beeld. De overeenkomst tussen deze twee is dat ze beide dom zijn. 1. Soorten a. De vergelijking Een vergelijking is beeldspraak waarin het beeld staat naast de zaak die auteur wil vertellen. Hierbij bestaat er een overeenkomst tussen zaak en beeld door middel van de woorden als, zoals of gelijk (het partikel). Ze wordt ook vaak de als-vergelijking of polysyndetische vergelijking genoemd. voorbeelden: Een overeenkomst tussen A (het beeld) en B (het verbeelde). En is als het partikel dat ze met elkaar verbindt. - Zo groen (A) als gras (B). - Slapen (A) als een roos (B). - Zijn vrees (A) staat als een 6 / 14
bevend spook (B) te kijk op zijn Picasso-doeken (S. Carmiggelt). - Ze kwam aan een huis waar doden (A) zaten rondom een tafel, alsof zij aten (B) (H. De Vries). - Mijn ziel (A) gelijkt de blijde zomerdag (B) die mij op deze lentedag doortrilt asyndetische vergelijking Het vergeleken object (het verbeelde) wordt niet door een verbindingswoord (partikel) met het beeld verbonden. In deze vergelijking valt dus het vergelijkingspartikel weg. voorbeelden: - Johan, een angstige wezel. - Haar handen, bedrijvige vlinders in de schijn van het theelichtje. homerische vergelijking Dit is een lang, uitgewerkte vergelijking, die een betrekkelijk geïsoleerde rol speelt in de context. Bijvoorbeeld bij een sonnet wordt subjectief beleven van dichter vergeleken met de objectieve toestand in de buitenwereld. hypothetische vergelijking Dit is het letterlijk vergelijken van twee begrippen met elkaar. - Wanneer men kinderen voor een venster brengt vlak voor een venster, dat het stromend licht hangt in het haar en diep in t zacht gezicht, lachen hun ogen alsof God hen wenkt. 7 / 14
(Vergelijking van venster en licht met elkaar.) b. de metafoor De metafoor is een vergelijking die berust op een overeenkomst. Het verschil met een zuivere vergelijking is dat het bedoelde niet in de zin/tekst staat, maar alleen het beeld wordt genoemd. Met andere woorden het bedoelde wordt vervangen door het beeld. voorbeelden: - Hij nam het geld en de benen. - Het is hier een stal! Hier bedoelt men de stal(beeld) in de zin van onbewoonbaar, vies (bedoelde). - De mens is een wolf. Hier bedoelt men de wolf(beeld) in de zin van woest(bedoelde). personificatie Bij deze metafoor wordt de levenloze natuur of abstract begrip voorgesteld als een (levend) persoon. Dus: iets levenloos krijgt menselijke/dierlijke kenmerken. voorbeelden: - De vos lacht. - Hij is een leeuw. - Wind en water houden dit eiland gevangen ( A. Roland Host). - Achter de wuivende duinenlijn. - Stoeien de wind en de wilde zee (Boutens). - Het papier is geduldig. - Zij lijken op elkaar als twee druppels water. - Het riviertje kabbelde vriendelijk door het groene dal. antroponorfisering Bij deze metafoor worden aan levenloze kenmerken levende kenmerken gegeven. - Lust, hoogmoed levende vorm geven op het toneel. synethesie Deze metafoor berust op het verbonden zijn van de indruk van een zintuig met die van een 8 / 14
ander zintuig. In plaats van woord dat bijvoorbeeld gezichtsindruk moet weergeven wordt woord gebruikt dat een gehoorindruk weergeeft. voorbeelden: - Een scherpe klank (tastzin en gehoor). - Een warme stem (tastzin en gehoor). - Schreeuwende kleuren (gehoor en gezicht). - Bittere woorden (smaak en gehoor). materiële metafoor Een vergelijking tussen een vorm (het reële) en uiterlijk van iets of iemand. De hals van een fles. - Functionele metafoor Een vergelijking op basis van de functie ( de rol) van iets off iemand. van alle kwaad. - De bron - De loop van een rivier. experiëntele metafoor Een vergelijking op basis van de subjectieve ervaring van de dichter. - De gebakken doden van de zon. c. allegorie 9 / 14
Een allegorie is een symbolische voorstelling van een idee of een ander abstract begrip door middel van personen, concrete zaken en handelingen. Ze wordt ook doorheen het hele gedicht, verhaal en boek volgehouden. voorbeelden uit de Nederlandstalige literatuur: Elcherlijc, waarin leven van een persoon symbool staat voor de gehele mensheid Van Den Vos Reynaerde d. metonymie Dit is een stijlfiguur waarbij in plaats van het bedoelde iets anders wordt genoemd, op grond van een bepaalde betrekking die tussen beide bestaat. Dus een stijlfiguur waarbij een zaak wordt genoemd bij iets waarmee het geen overeenkomst maar wel een relatie heeft. Hier wordt in plaats van een voorwerp iets anders genoemd op grond van een andere verbinding tussen beide bij de metafoor. - Nederland verloor met 2-1 (Geheel-onderdeel; bedoeld is het team van Nederlandse spelers). synekdoche (ingeslotenheid) * pars pro toto Het noemen van het deel in plaats van het geheel. voorbeelden: - De vloot bestaat uit driehonderd bodems ( dekken). - Even de neuzen (personen) tellen. - Een goede 10 / 14
boterham (inkomen) verdienen. * totum pro parte Het noemen van het geheel in plaats van het deel. voorbeelden: - Haar lichaam (borsten) was gehuld in een bikini. - Nederland won van Duitsland (Nederlandse elftal). - De kaars (het vet in het topje van de pit) brandt. * geslacht in plaats van soort Het noemen van geslacht in plaats van de soort. - Hier ligt mijn schip > dan voor anker liggen. * soort in plaats van geslacht - Het noemen van soort in plaats van geslacht. - Hij heeft het mij al twintig ( 11 / 14
- Odysseus heeft tienduizend ( * nabijheid * houder in plaats van inhoud - Het noemen van de houder in plaats van de inhoud. - Ik had al drie glazen gedronken. * oorzaak in plaats van effect - Het noemen van de oorzaak in plaats van het effect. - Othello stierf aan zijn jaloezie. * effect in plaats van oorzaak Het noemen van het effect in plaats van de oorzaak. - Zijn stem beefde van de kou. * abstractum pro concreto 12 / 14
- Het noemen van de ruimte in plaats van wat zich daarin bevindt. voorbeelden: - Het kantoor (het personeel) gaat een dagje uit. - Het hele stadion (de supporters) juichte. - De klas (leerlingen) stond op stelten. * eigenschap in plaats van drager - Het noemen van een eigenschap in plaats van de drager. - Het groen (vb. gras) staat er fris bij. * producent in plaats van drager Het noemen van de producent in plaats van de drager. voorbeelden: - Shakespear (zijn geschriften) ontroert ons nog steeds. - Wij hebben een Herman Brood (een schilderij van hem) boven de plank. - Dat zoeken we op in de 13 / 14
Van Dale (het woordenboek). 14 / 14