Geschiedenis voor de bovenbouw. Antwoorden examenkatern vwo. Auteurs Eelco Beukers Geertje Dekkers Eleonoor Geenen Judith Tadema



Vergelijkbare documenten
Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Calvijn. Vrede van Augsburg. Margaretha van Parma. Hertog van Alva. De keurvorst van Saksen. Karel V. Buitenlandse zaken en oorlog

NEDERLAND IN DE 16e EEUW

Noord-Nederlandse gewesten. Smeekschift

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

Samenvatting Geschiedenis Samenvatting Hoofdstuk 2

Ontstaan van de Gouden Eeuw ( )

Het begin van staatsvorming en centralisatie. Onderzoeksvraag; Hoe vond de staatsvorming van Engeland, Frankrijk en het hertogdom Bourgondië plaats?

Eindexamen geschiedenis havo I

Tijd van regenten en vorsten Wie heeft de macht? Deel 2. Wie hadden in de Republiek, in Frankrijk en in Engeland de politieke macht?

Toetsvragen Geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 7 Toetsvragen

8*. Na de dood van Karel de Grote werd de eerste grondslag gelegd voor Grenzen in Europa. Leg uit.

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Samenvatting Geschiedenis Examenkatern

Historische context. Verlich/ngsideeën en de democra/sche revolu/es

Naam: DE BEELDENSTORM Ketters Luther en Calvijn

Tijd van jagers en boeren? 3000 v. Chr. Prehistorie. Kenmerkende aspecten. Begrippen

TIJDVAK 7 Bepoederde pruiken, bruisende ideeën

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6

geschiedenis geschiedenis

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 8 Toetsvragen

Geschiedenis kwartet Tijd van jagers en boeren

4 De Nederlandse opstand

GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1

Tijd van burgers en stoommachines De sociale kwestie.

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3

SO 2 Tijdvak I AVONDMAVO Staat en Natie. Dit SO bestaat uit 37 vragen. 29 openvragen en 8 meerkeuze vragen.

Samenvatting Geschiedenis examenkatern De Verlichting

Slaaf krijgt vrijheid (vanaf nu: ex-slaaf) en wordt loonarbeider bij zijn baas (vanaf nu: ex-slavenhouder)

Samenvatting door een scholier 2007 woorden 29 januari keer beoordeeld. Geschiedenis Sprekend verleden

Landenspel. Duur: 30 minuten. Wat doet u?

Tijd van pruiken en revoluties

Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten

Samenvatting Geschiedenis 51 een nieuw koninkrijk - 52 liberale revolutie gelijkheid voor iedereen

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 8: Tijd van burgers en stoommachines

Tijdvak I. 31 oktober : 30-10:00.

Eindexamen geschiedenis vwo I

Samenvatting geschiedenis H2 wetenschappelijke revolutie, verlichting en Franse Revolutie 2tm5 2 De verlichting De samenleving wetenschappelijk

Hoofdstuk 2: De Nederlandse Opstand ( )

De Tien Tijdvakken. Tijd van de jagers en boeren, tot 3000 v.c.

Werkstuk Geschiedenis Nederland in de 19e eeuw

Eindexamen geschiedenis havo II

Eindexamen geschiedenis vwo II

Tijd van pruiken en revoluties

TIJD VAN PRUIKEN EN REVOLUTIES

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

2,1: Nederlands-Indië, 19 e eeuw

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Antwoorden oefenopgaven HC Rep. Der Nederlanden

Dagboek Sebastiaan Matte

Toelichting beelden tijdbalk Argus Clou Geschiedenis groep 7

GESCHIEDENIS SO3 TV

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 4

SO 1. Tijdvak II AVONDMAVO Historisch Overzicht

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Definitie Kant: De bevrijding van de mens uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is.

Tijdvakken en kenmerkende aspecten.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Tijdvak II. november : 30-10:00.

Samenvatting Geschiedenis Samenvatting Staatsinrichting hoofdstuk 1 VMBO

De klassieke tijdlijn


Eindexamen geschiedenis nieuwe stijl havo 2008-II

7,2. 1 Wetenschappelijke revolutie. 2 Gevolgen van de wetenschappelijke revolutie. 3 Kenmerken van de verlichting

DE DEMOCRATIE-INDEX GROEP 1: Hebben alle partijen min of meer gelijke kansen in de campagneperiode?

Link it: Republiek in tijd van Vorsten

Samenvatting Geschiedenis Staatsinrichting van Nederland

Leerdoel Leerlingen herhalen op een speelse manier kennis over het ontstaan en het bestuur van de Republiek.

1: De nederlanden komen in verzet tegen Filips II

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Samenvatting Geschiedenis 2.1 t/m 3.1

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

Tijd van burgers en stoommachines Nationalisme en Duitse eenwording.

geschiedenis geschiedenis

Wie hadden in de Republiek, in Frankrijk en in Engeland de politieke macht?

Hoofdstuk 1C8. Hoe ontstond Nederland?

Samenvatting Geschiedenis Franse Revolutie

Tijd van burgers en stoommachines Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

Opdracht Geschiedenis De Franse Revolutie

8,5. Samenvatting door K woorden 18 juni keer beoordeeld. Geschiedenis. Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden

Samenvatting Geschiedenis Historische context; De republiek

Deelcontext. Hoofdvraag Welke invloed had de Verlichting op de politieke cultuur, ?

2 De oprichting van de VOC en de WIC zorgde ervoor dat overal op de wereld Zeeuwse en Hollandse schepen voeren.

Het verhaal van de 80 jarige oorlog!

HC Stedelijke Dynamiek in de Lage Landen ( )

Welke wapens worden voor het eerst gebruikt in de Eerste Wereldoorlog? 1. Geweren en gifgas. 2. Machinegeweren en gifgas. 3. Gifgas en pistolen.

7,5. Samenvatting door Lisette 1239 woorden 18 april keer beoordeeld. Geschiedenis. Russische Revolutie

Het Congres van Wenen hertekent Europa (1815) (les 03 5des) Geschiedenis 5MEVO-5EM-5EI-5IW VTI Kontich

De Republiek in een tijd van vorsten, Kennistoets bij hoofdstuk 3 Havo

Verslag Geschiedenis Tijdvakkendossier tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen

Samenvatting Geschiedenis Kenmerkende aspecten (1 t/m 7 zijn uitgewerkt)

1c. Losse opdracht- Memoryspel

Samenvatting Geschiedenis H8 Verlichting en revoluties

In 1813 werden de Fransen verjaagd en de zoon van de laatste stadhouder werd koning

Schoolonderzoek II Geschiedenis Staat en Natie Tijdvak I

Werkboek klas 2 Hoofdstuk 3

Roem rijkdom en macht; eigen staat, rijkdom en, handel in aflaten, veel luxe en onwetendheid

Examen VMBO-GL en TL 2006

Transcriptie:

Geschiedenis voor de bovenbouw Antwoorden examenkatern vwo Auteurs Eelco Beukers Geertje Dekkers Eleonoor Geenen Judith Tadema Vakdidactisch advies en eindredactie Stephan Klein www.memo-malmberg.nl Malmberg s-hertogenbosch Vierde druk

Malmberg 's-hertogenbosch, 2013 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave (met uitzondering van de bijlagen) mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. 2

Historische context Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648 vwo Intro 1 Aan het begin van de periode waren de Nederlanden een verzameling losse gebieden. Aan het einde bestond er een bloeiende Republiek. Vanuit een onsamenhangend geheel ontstond de directe voorloper van het huidige Nederland. 2 In de vroege middeleeuwen hadden koningen gebieden in leen gegeven aan leenmannen: graven, hertogen en andere heren. Graafschappen, hertogdommen en heerlijkheden hoorden bij het feodale stelsel. In de loop van de tijd gingen leenmannen hun gebied als eigen, erfelijk bezit beschouwen en stelden ze zich onafhankelijker op van hun leenheer. 3 In de late middeleeuwen was de handel opgeleefd, in belangrijke mate dankzij verhoogde landbouwopbrengsten. Handelaren vormden handelsgemeenschappen, die weer ambachtslieden aantrokken. Dankzij onderhandelingen met de landsheer kregen zij privileges, die samen konden uitmonden in stadsrechten. Zo ontstonden nieuwe, vaak bloeiende steden.

Historische context Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648 vwo Deelcontext 1 Opstand in de Nederlanden (1515-1572) 1 a Luther wees de katholieke hiërarchie af. Volgens hem was de Bijbel de basis van het geloof en moest iedere gelovige zelf op zoek naar God. De geestelijkheid kon niet bepalen wat goed of slecht was. De pauselijke ban was voor Luther dus niet geldig. b In het Duitse Rijk had Luther veel aanhang, ook onder vorsten. Volgens Luther was de vorst het hoofd van de kerk en mochten gelovigen zich niet tegen hem verzetten. Vandaar dat de oplossing in het Duitse Rijk voor de hand lag. In de Nederlanden was de katholieke Filips de baas. Hier kreeg Calvijn meer volgelingen. Volgens hem mochten gelovigen zelf beslissen, onafhankelijk van hun vorst. 2 a Ambtenaren waren afhankelijk van hun salaris. Dat betekende dat de landsheer trouw kon verwachten zolang hij betaalde. De adel was vaak financieel onafhankelijk en was daarom niet altijd volgzaam. b Edellieden hadden land en posities en dat gaf hun macht. De feodale verhoudingen waren in deze tijd al zo dat de landsheer de adel niet zomaar kon passeren. c Nee. Absolutisme is een regeringsvorm waarin de koning alle macht heeft en zelf boven de wet staat. Karel V en Filips II probeerden de Nederlanden weliswaar te centraliseren en zo macht naar zich toe te trekken, maar ze hadden zich ook verbonden aan allerlei privileges en wetten. Ze streefden naar meer macht, maar stonden nog niet zo sterk als latere absolute vorsten. 3 Stadhouder betekent plaatsvervanger van de (nietaanwezige) heer van een gebied. In 1567 legt Willem van Oranje die functie neer en vlucht hij naar Duitsland (waarna Flips II een andere stadhouder benoemt). Na 1572 erkennen de statenvergaderingen Willem weer gewoon als stadhouder, alsof er niets is gebeurd. Inmiddels strijdt Willem van Oranje echter tegen de Spanjaarden. 4 a Sinds de 15e eeuw was in de steden in de Nederlanden sprake van een oplevende handel en geldeconomie. Vandaar dat Antwerpen voor een handelaar een aantrekkelijke plaats kon zijn. b In steden woonden mensen die van de handel leefden en voor dat soort werk was lezen en schrijven handig. Voor het werk van boeren leek het minder nodig. In de Nederlanden deden boeren echter vaak aan gespecialiseerde landbouw en veeteelt, waarvoor lezen en schrijven ook nodig was. 4

c De Reformatie werd voor een belangrijk deel verspreid dankzij de nieuwe boekdrukkunst. In een gebied waar veel mensen konden lezen en schrijven, konden de ideeën van hervormers als Luther en Calvijn goed worden verspreid. d Alfabetisering werkte de Reformatie in de hand en daarom is het beleid van de katholieke kerk om mensen te leren lezen opmerkelijk. Door zelf het onderwijs te geven, had de kerk echter meer invloed op wat mensen leerden dan wanneer ze gelovigen zelfstandig hun gang lieten gaan. Door zelf in te zetten op onderwijs probeerde de katholieke kerk de volgelingen op het juiste pad te houden. 5 a Leerlingen moeten de onderstaande punten noemen. Protestanten hadden kritiek op katholieke geestelijken die voor gelovigen bepaalden wat zij moesten geloven en die gehoorzaamheid eisten. Dat blijkt in het gedicht uit de zinnen En alles te doen wat hij u zegt en Gods plaatsvervanger met volmacht. Protestanten hadden kritiek op de aanbidding van heiligen en vooral van heiligenbeelden. Dat blijkt uit het tweede couplet, waarin het gaat over kostbare beelden: Bewijs die eer, en ga bedevaarten lopen. Protestanten hadden kritiek op het celibaat: van hen mochten geestelijken trouwen. Volgens dit gedicht is het celibaat bedoeld om rijk te worden, omdat je geen gezin hoeft te onderhouden: En met veel gemak aan soldij te geraken / Niet beladen met vrouw en kind. Protestanten hadden kritiek op de verkoop van aflaten, waarmee een gelovige de straf voor zijn zonden kon afkopen. Dat blijkt uit het laatste couplet, en vooral uit de zin Breng geld, ik zal u vergeven. b Zo konden ze gemakkelijk informatie en politieke meningen overdragen, zonder het op papier te zetten. Op ketterij stond de doodstraf, dus zeker in gebieden die in handen waren van Filips II was iets op papier zetten riskant. 6 Antwoord A is het goede antwoord. De aanwezigheid van Amerika maakt duidelijk dat het schilderij in ieder geval van na 1450 is (eigenlijk na 1492/1497). Het feit dat de zeventien Nederlanden op één vlag staan maakt duidelijk dat de afgebeelde gebeurtenis na 1543 (alle zeventien landen onder Karel V) moet hebben plaatsgevonden. [In werkelijkheid dateert het schilderij van ca. 1630-1640 en verwijst het naar de troonsafstand van Karel V in 1555.] 7 a Hooft heeft het over centralisatiepolitiek. 5

b Karel V en Filips II zetten de politiek van de Bourgondische hertogen voort. Dat was een belangrijke oorzaak van de Opstand. Vandaar dat Hooft deze politiek noemt. c Voorbeeld van een goed antwoord: Hooft geeft de Nederlandse visie op de Opstand, want: - Hooft wil duidelijk maken dat de hertogen en hun opvolgers inbreuk maakten op heel oude tradities. Vandaar dat hij zo ver teruggaat in de tijd als hier mogelijk is: tot de val van het Romeinse Rijk. - Hooft zegt Deze grootheid dacht het recht te zijn ontgroeid, waarmee hij aangeeft dat de centralisatiepolitiek onrechtmatig was. 8 a Willem van Oranje wilde niet verantwoordelijk worden gehouden voor de onrust in de gebieden waar hij stadhouder was. Hij had gepleit voor verzachting van de ketterplakkaten, dus het viel te verwachten dat Filips II hem (mede) schuldig zou achten aan de Beeldenstorm; zoals later ook zou blijken. Oranje schuift de schuld af en legt die bij de de langdurige, onmenselijke vervolging. b In tegenstelling tot Willem van Oranje meent de auteur van bron 13 dat de Beeldenstorm bewust werd georganiseerd om een doorbraak in de Opstand te forceren. Na al dat geweld zou Filips wraak nemen en zou er geen gematigde weg terug meer zijn. Dit standpunt valt te verklaren uit de katholieke achtergrond van deze auteur, die blijkt uit zijn woordgebruik: hij heeft het over calvinistische menners en bendes en de gruwelijkste heiligschennis. De auteur gelooft niet dat de protestantse volkswoede oprecht was, maar dat de beeldenstormers de marionetten waren van kwaadwillenden. c De auteur van bron 12 (Groen van Prinsterer) keurt de Beeldenstorm vooral af omdat die politieke problemen veroorzaakte voor de hervormden (protestanten). Hij wijst op de komst van Alva en op diens wraakacties. Uit de bron blijkt dat de auteur zelf protestant is. Hij sympathiseert met de hervormden en beschrijft de Beeldenstorm als een uiting van oprechte woede over het katholieke bijgeloof. De katholieke auteur van bron 13 (Nuyens) betreurt vooral de vernielingen en de heiligschennis, en dat is goed te begrijpen vanwege zijn religieuze achtergrond. 6

Historische context Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648 vwo Deelcontext 2 Ontstaan van de Republiek (1572-1588) 1 De Opstand kwam deels voort uit verzet tegen de kettervervolgingen en deels uit verzet tegen de centralisatiepolitiek. Oranje vond dat Filips II de oude privileges aantastte, maar drong zelf aan op gezamenlijke uitgaven voor militaire doeleinden. 2 a Alva probeerde voor alle Nederlanden één belasting te heffen, en niet voor elke stad of elk gewest afzonderlijk. Dat is een voorbeeld van centralisatie, en dus van kenmerkend aspect 17: het begin van staatsvorming en centralisatie. b Steden en gewesten waren gewend in ruil voor belastingen privileges en dergelijke te krijgen. Als een heer geld wilde, moest hij daar iets tegenover stellen. Maar iedereen moest de tiende penning altijd betalen. De steden en gewesten zouden dus hun onderhandelingspositie kwijtraken en de mogelijkheid om voorrechten af te dwingen. 3 Feiten b en c waren goed nieuws voor Filips II. b: Filips II voerde meerdere oorlogen tegelijk, waaronder een tegen het Osmaanse Rijk. Daardoor kon hij minder geld en tijd besteden aan de Nederlanden. De rust aan de oostkant van zijn rijk betekende dat hij zich meer kon concentreren op de Nederlanden. c: Spanje was in 1575 failliet gegaan en Filips had te weinig geld om zijn troepen te betalen. Maar dankzij de zilvervloten had hij weer geld voor zijn soldaten en kon hij de opstandelingen in de Nederlanden weer in het nauw laten drijven. 4 a Het ontstaan van de Republiek was een revolutionaire ontwikkeling omdat in vrijwel alle Europese landen in die tijd een koning of keizer aan het hoofd stond. Dat de Republiek zelfstandig doorging, was zeer opmerkelijk. b Aan de basis van de Republiek lagen behoudende opvattingen. De Opstand was immers begonnen als reactie op de centralisatie. De grondleggers van de Republiek hielden vast aan de situatie zoals die in de middeleeuwen had bestaan, waarin steden en gewesten in hoge mate zelfstandig waren. 5 a Den Briel lag op een strategisch belangrijke positie. Wie het stadje beheerste had toegang tot onder meer Rotterdam, Delft, Leiden, en andere belangrijke plaatsen. b Holland was een erg waterrijk gebied. Grote legers konden er moeilijk manoeuvreren. De opstandelingen waren 7

weliswaar slecht in veldslagen, maar ze waren sterk op het water. Met toestemming van Willem van Oranje voerden ze een soort guerrillaoorlog tegen de grotere legers van Filips. c Op deze kaart staat Amsterdam grijs gemarkeerd: het staat aan de kant van Filips II. Dus deze situatie is van vóór de Alteratie van 1578 (en dus ook van vóór 1580.) 6 a Karel V had de Nederlanden niet als geheel geërfd, maar ze in de loop van de tijd allemaal in handen gekregen. Voor tijdgenoten vormden de Nederlanden nog niet vanzelfsprekend een samenhangend geheel. b Een indirect gevolg en/of een onbedoeld gevolg. Bron 10 is een voorbeeld van de centralisatiepolitiek van Karel V, die Filips II doorzette. Het besluit om de Nederlanden als één geheel te behandelen, stuitte op veel verzet. Dat verzet mondde uit in de Opstand en uiteindelijk in het afzweren van Filips II als soeverein. Dat laatste is dus indirect en zeker ook niet bedoeld door Karel V (bron 10). c In de Akte van Verlatinghe namen de Nederlanden afstand van Filips II, maar ze beriepen zich daarbij op hun oude privileges en rechten. Ten tijde van de Akte van Verlatinghe was het nog niet duidelijk, maar een paar jaar later, in 1588, zou een aantal Nederlanden zonder landsheer doorgaan als republiek. Dat was een grote verandering. 7 a Met deze brief probeert Willem van Oranje de Amsterdammers over te halen zich aan te sluiten bij de Opstand. In oktober 1574 was het katholieke stadsbestuur namelijk nog trouw aan Filips II. Het gaat hier dus om een propagandabrief, en de bron vertoont een aantal typische elementen van de propaganda van Oranje. Leerlingen moeten drie van de onderstaande punten noemen: - Oranje legde in deze brief de nadruk op Spaanse tirannie ( het geweld, de willekeur en ongehoorde wreedheden ), zoals hij vaak deed in zijn propaganda. - Filips II ( de koning ) blijft in de brief buiten schot. In zijn propaganda benadrukte Oranje vaak zijn trouw aan Filips, en hij roept de Amsterdammers hier op hun ware trouw te tonen. - Oranje benadrukt de eenheid van de opstandelingen en verdoezelt de verdeeldheid onder steden en gewesten:...eendrachtig de koning in zijn machtspositie, en de gewesten, staten en steden in hun voorspoed, handel en goede oude wetten, beschermen tegen de willekeur en het geweld van zijn vijanden. Oranje schrijft: We willen niemands geweten verstikken en niemand dwingen. Dat is typerend voor zijn verzoenende 8

houding op religieus gebied, die hij benadrukte om zo veel mogelijk aanhang te krijgen. b Deze teksten gaan over de Alteratie van Amsterdam in 1578, waarbij het Filipsgetrouwe stadsbestuur werd afgezet en vervangen door opstandelingen. c Nee, de brief van Oranje heeft volgens de dagboekaantekeningen van Wouter Jacobsz niet het bedoelde effect gehad. Amsterdam heeft zich weliswaar aangesloten bij de Opstand maar de Alteratie was volgens Jacobsz het gevolg van het ingrijpen van vreemdelingen en geuzen : van mensen van buiten de stad dus. Uit het dagboek blijkt niet dat de Amsterdammers zelf zich bij de Opstand hebben aangesloten, zoals Oranje hoopte. d De auteur van bron 13 sympathiseert duidelijk meer met de katholieken dan met de opstandelingen. Hij heeft het over goede katholieken en over goede burgers en ingezetenen, en in het bijzonder de priesters en religieuzen. De machtswisseling is hier een eenzijdige overval. Volgens hem zijn de katholieken in de stad ook zeer slecht behandeld. De auteur is waarschijnlijk zelf katholiek. De auteur van bron 14 heeft meer sympathie voor de opstandelingen. Hij spreekt over stomme stof als hij heiligenbeelden bedoelt. Bij hem gaat het hier over een aanval uit verdediging, Verder geeft hij aan dat er weliswaar werd gescholden, maar dat niemand werd verwond. De auteur is waarschijnlijk protestant. 8 a De schilder was zelf protestant. Hij beeldt de vele doden af, een smekende persoon op de voorgrond, zonder de daders heroïsch voor te stellen. De slachtoffers zijn weerloos afgebeeld, als echte slachtoffers. b De centralisatie was in Frankrijk beter geslaagd dan in de Nederlanden. De koning had een veel sterkere positie dan de landsheer van de Nederlanden. In Frankrijk deden zowel katholieken als protestanten hun best zijn gunst te winnen. c Leerlingen moeten deze punten noemen: - Filips vocht een slepende oorlog met het Osmaanse rijk: die maakte dat hij zich niet volledig kon concentreren op de opstandelingen in de Nederlanden. - Filips aanval op Engeland met de Armada: Filips vond zijn aanval op Elizabeth I zo belangrijk dat hij de herovering van de Nederlanden liet stilleggen. - De regelmatige aanvoer van zilver voor Filips II uit Amerika, waardoor hij in de jaren na 1577 de herovering van de Nederlanden weer kon oppakken. 9 Uit bron 16 blijkt dat de makers de Unie van Utrecht zagen als het begin van de Nederlands natie, en dat ze die 9

verheerlijkten. Het ontwerp is een voorbeeld van het 19- eeuwse nationalisme, dat veel nadruk legde op het eigen volk. De Opstand en de glorierijke strijd tegen Spanje waren in die tijd belangrijke thema s (leer/opdrachtenboek, p 213). Volgens de tekst ondertekenden zeven gewesten de Unie, terwijl het er in werkelijkheid meer waren: ook gewesten die later geen onderdeel werden van de Republiek sloten zich aan. Die laatste hebben de bedenkers van het monument weggelaten omdat het niet past binnen een nationalistisch verhaal waarin de Unie van Utrecht het begin is van de Nederlandse natie. 10

Historische context Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648 vwo Deelcontext 3 Het ontstaan van de Gouden Eeuw (1588-1648) 1 a Drie oorzaken zijn: - het kunnen importeren van graan en hout uit het Oostzee gebied (de moedernegotie); - de zwakke feodale structuren waardoor boeren meer ruimte hadden om eigen producten te verbouwen of te telen; - de val van de stad Antwerpen in 1585. b Moedernegotie en zwakke feodale structuren zijn meer indirecte oorzaken van de economische bloei: ze scheppen voorwaarden. De val van Antwerpen is een meer directe oorzaak: het betekende de uitschakeling van een concurrent en leidde tot een toevloed van menselijk kapitaal door immigratie. c De moedernegotie en zwakke feodale structuren zijn sociaaleconomische oorzaken van de economische bloei. De val van Antwerpen is zowel een sociaal-economische (de immigratie naar de Republiek), als een politiek-bestuurlijke oorzaak (de Spaanse inname is een gevolg van de Spaanse politiek om de Opstand te onderdrukken en de reactie vanuit de Republiek om de Schelde af te sluiten is ook een politieke beslissing). 2 a De Opstand was in belangrijke mate een strijd tegen centralisatiepolitiek. Gewesten hechtten erg aan hun zelfstandigheid. Daarom lag het gevoelig om verplicht geld te moeten afdragen. De gezamenlijke betaling was erg belangrijk omdat Filips II de onafhankelijkheid van de Republiek niet accepteerde en de Republiek dus in oorlog was. b Holland betaalde verreweg het meest aan de oorlogskas. Als de kosten uit de hand liepen, merkte Holland dat het meest. 3 a Afbeeldingen van steden pasten bij het burgerlijk karakter van veel kunst uit deze periode. De vele steden in de Republiek waren de thuisbases van trotse burgers, die ook graag zichzelf lieten portretteren. b In de Republiek was de vrijheid van drukpers veel groter dan in omringende landen. c Rond 1600 begonnen handelaren uit de Nederlanden intensief te handelen met Azië. In 1602 werd de VOC opgericht, die een belangrijke positie wist te veroveren. De aanvoer van goederen uit Azië nam daardoor sterk toe. 4 Argumenten zijn: - Voor: De VOC wist in Azië een belangrijke positie te veroveren en er waren veel handelaren die profiteerden van de handel. 11

- Tegen: Het belang van de VOC voor de economie van de Republiek werd nooit erg groot. De moedernegotie bleef veel belangrijker dan de handel met Azië. 5 a Amsterdam en Middelburg groeiden het hardst. Middelburg lag het dichtst bij Antwerpen en Amsterdam profiteerde van de ligging aan het water. b Uit de tabel blijkt dat al ruim voor 1602, het oprichtingsjaar van de VOC, mensen naar Amsterdam trokken. De groei van de stad was niet gebaseerd op de handel op Azië (maar kwam bijvoorbeeld door de val van Antwerpen). c De republiek was een statenbond, een samenwerkingsverband van zeven zelfstandige gewesten (landen). Verhuizing naar een andere stad of gewest was dus vergelijkbaar met verhuizen naar een ander land nu. d Kort na 1585 piekte het percentage immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden. Dat valt te verklaren uit de val van Antwerpen in 1585. Daarna trokken veel protestanten naar het noorden. Dat de stroom lang aanhield, is een gevolg van de groeiende economische verschillen: de groeiende rijkdom van Amsterdam bleef migranten trekken. 6 Aaron Abrahamsz wordt afgebeeld als een zwijn, een hond die vlees steelt in een keuken, een muis in een val en (moeilijk te zien) een geldwolf. In combinatie met het smous in de titel maakt dat duidelijk dat de maker van de prent negatief stond tegenover joden. We weten echter niet wie de maker is en op basis van alleen deze bron kun je niet stellen dat er in de Republiek antisemitisme was. Je kunt wel een vermoeden hebben dat dit zo was, omdat de prent in Amsterdam is gedrukt voor een bepaald publiek. Maar om vast stellen of dat publiek er was en hoe groot dat publiek was, moet je over andere gegevens beschikken. 7 a De gebieden die na 1588 bij de Republiek kwamen, werden generaliteitslanden genoemd. Zij hadden geen vertegenwoordiging in de Staten-Generaal, en werden rechtstreeks door de Staten-Generaal bestuurd. b De Republiek was een sterk verstedelijkt gebied. Daardoor was het heel belangrijk om steden in handen te hebben om de Republiek te beheersen. c Holland was voor de inkomsten voor een groot deel afhankelijk van de handel over zee, en dus van een vloot die de schepen kon beschermen. d De stadhouder was aanvoerder van het Staatse Leger, en daaraan ontleende hij veel macht. Op het slagveld of als belegeraar kon hij roem vergaren, zoals Frederik Hendrik had 12

gedaan. In vredestijd was die mogelijkheid er niet, dus Willem II zag zijn positie aangetast door de onderhandelingen. In oorlogstijd had hij meer gelegenheid macht en aanzien te verwerven. 8 a Bron 11 is staatsgezind. Uit de tekst bij de prent blijkt sympathie voor Oldenbarnevelt. Bijvoorbeeld: - De woorden eerlijk loon zijn ironisch bedoeld: Oldenbarnevelt krijgt stank voor dank, maar legt nog een keer (in de tweede tekst) rustig uit dat hij niets verkeerd heeft gedaan. - Maurits, verstopt in zijn toren, gebruikt grove taal want hij noemt Oldenbarnevelt een hondsvot'. - Onderaan op de prent staat dat Oldenbarnvelt sterft als een helt (= held). Als de tekenaar aan Oldenbarnevelts kant staat, dan is hij waarschijnlijk staatsgezind en tegen de stadhouder. Bron 12 is staatsgezind. De auteur prijst Oldenbarnevelt en de gebroeders de Witt en treurt over het feit dat zij zijn vermoord. Bron 13 is oranjegezind. Hij is een felle verdediger van Maurits. Hij legt de schuld van de dood van Oldenbarnevelt zelfs bij de landsadvocaat en zijn vrienden, door te schrijven dat ze onwillig waren om gratie te vragen, terwijl Maurits die volgens hem graag zou hebben gegeven. b Tijdens de Reformatie hadden de hervormers zich fel afgezet tegen het katholieke geloof in heiligen. Dat de verlichte schrijfster Betje Wolff het in een geloofsbelijdenis (een term die werd gebruikt door protestanten) heeft over de heilige Witten en Sint Jan, is dus bedoeld als satire tegen orthodoxe protestanten en aanhangers van het Oranjehuis. Wolff gebruikt uiterst katholieke bewoordingen in een tekst die ze vernoemd heeft naar een basistekst voor protestanten. Bovendien zijn de heiligen die ze beschrijft erg werelds. Niet alleen heeft ze het dus over heiligen in een ogenschijnlijk protestantse context, maar die zijn ook nog eens niet-bijbels of kerkelijk. Dat is de tweede plaagstoot. c De plannen ontstonden in een tijd waarin standbeelden vaak werden gebruikt om uiting te geven aan nationalistische gevoelens (handboek blz. 212-213). In Nederland greep men vaak terug op de glorierijke tijd van de Opstand. Daar paste een standbeeld van Oldenbarnevelt goed bij. Hij had immers de Republiek voor een belangrijk deel vormgegeven, toen die zich losmaakte van Filips II. d Kuyper behoorde tot de antirevolutionaire stroming binnen het confessionalisme en zou enkele jaren later de Antirevolutionaire Partij oprichten. Hij was tegen het gedachtegoed achter de Franse Revolutie. Hij vond dat een 13

koning door God boven het volk was gesteld (handboek blz. 239-240 en 356) en uit de bron blijkt dat hij vond dat de Oranjes ten tijde van de Republiek die door God gegeven taak hadden vervuld. Vandaar dat Kuyper standbeelden van de staatsgezinde regenten Oldenbarnevelt en Johan de Witt op prominente plaatsen afwees. 14

Historische context Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1848 Intro 1 Tijdens de Verlichting verspreidden ideeën over vrijheid, gelijkheid en burgerrechten zich. Mensen vroegen zich af met welk recht de koning over hen heerste en of de macht niet bij de burgers zelf lag. Dit is één van de oorzaken van de opstand in 1789 (de Franse Revolutie). 2 De maker van de prent is een Engelsman, afkomstig uit een koninkrijk. Tijdens de Napoleontische oorlogen zijn Frankrijk en Engeland aartsvijanden. Dat verklaart zijn negatieve visie op Napoleon. Hij maakt duidelijk dat de Franse koning (Lodewijk XVI) is vermoord (en dus niet rechtmatig is gestraft). Dat is te zien aan het schild, de speer en de bloederige handen van het Franse volk. Nu, in 1804, willen ze een nieuwe alleenheerser, die zelfs keizer wil worden. 3 In ieder geval: - de soevereiniteit ligt bij het volk; - de bevoegdheden van een regering en de rechten van burgers worden vastgelegd in een grondwet; - alle burgers zijn gelijk voor de wet. 15

Historische context Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1848 Deelcontext 1 De Verlichting (1650-1789) 1 De ontdekking van natuurwetten leidde tot een mechanistisch wereldbeeld en zo tot een nieuwe visie op God. De wetenschappelijke revolutie haalde talloze oude inzichten (uit de klassieken en de Bijbel) onderuit en vergrootte het vertrouwen in het menselijk verstand (de ratio). Het rationele denken gingen filosofen ook toepassen op allerlei terreinen van de samenleving: de Verlichting. 2 a De Verlichting was een periode van discussie. Ook verlichte denkers bekritiseerden elkaar. b Spinoza s ideeën over religie ondermijnden het traditionele geloof en het traditionele gezag van de staat (die nauw met elkaar verbonden waren). Volgens Spinoza leerde je God kennen door de natuur te bestuderen, en niet door de Bijbel te lezen. 3 a Als alle mensen van nature (dus onvervreemdbaar) dezelfde rechten hebben, is iedereen gelijk. Dat idee botst met het idee van privileges, standen en door God gegeven gezag. b Locke meende dat de vorst zijn gezag van de burgers kreeg en hun rechten kon beschermen. 4 a De voorstelling toont een triomferende koning, die het katholieke geloof beschermt tegen ketterij. De prent is zeker bedoeld als propaganda voor het gezag van de absolute Lodewijk XIV, maar aan de prent zelf kun je niet zien dat dit gezag absoluut was. Ook niet-absolute monarchen of legeraanvoerders zouden zo afgebeeld kunnen worden. b Op politiek gebied vergrootten ze hun macht ten koste van de adel en allerlei overlegorganen, zoals standenvergaderingen. Voortaan stelde de vorst ambtenaren aan om hem te helpen bij het bestuur. Dit proces heet centraliseren. Op militair gebied bouwden veel vorsten een staand beroepsleger op zodat zij voor oorlog voeren niet langer afhankelijk waren van de adel. Om deze soldaten en ambtenaren te kunnen bekostigen, kwamen er ook hervormingen op economisch gebied. Vorsten probeerden meer belastingen op te halen door de import te beperken en de export te vergroten. 5 Bewering I is deels juist. De adel en de koning proberen Linguet de mond te snoeren door hem in de gevangenis te zetten. Linguet publiceert als burger een boek met kritiek om de publieke opinie op de hoogte brengen van wantoestanden. 16

Op basis van alleen deze bron is de stelling echter te algemeen. Je moet weten of de behandeling die Linguet kreeg algemene praktijk was of een uitzondering, met andere woorden is zijn geval representatief voor de behandeling van critici door de koning/adel. Bewering II is ook deels juist. De tekenaar toont wat een dankbaarheid Lodewijk XVI ten deel zou vallen als hij de Bastille zou slopen en als hij dus een rechtvaardige vorst zou zijn. Met het citaat van de koning zelf maakt de tekenaar duidelijk dat het willekeurig opsluiten van mensen niet bijdraagt aan orde en rechtvaardigheid. Een vorst moet de vrijheden en rechten beschermen, een tiran doet dat niet. Maar ook hier heb je meer vergelijkbare gevallen nodig om zo n algemene stelling te kunnen verdedigen. 6 Twee fundamentele verschillen zijn: - De Nederlandse opstandelingen schrijven dat de macht van de koning door God gegeven is, evenals zijn taken als vorst. Locke meent dat de machtsbasis van de koning de gemeenschap zelf is. - De Nederlandse opstandelingen zien hun rechten en vrijheden niet als natuurlijk of onvervreemdbaar, maar als historisch (privileges en gewoonterechten). Locke heeft het over de natuurrechten die een vorst moet beschermen. 7 a Het vervangen van de absolute monarchie voor een republiek. Het vervangen van de standensamenleving voor gelijkheid. b Positief. Deze veranderingen zouden leiden tot vrijheid (vrijheidsboom), ze verdrijven het donker en lichte tijden komen, en de hoorn van overvloed wijst erop dat er ook meer welvaart komt voor iedereen. c Het voorbeeld van de Atheense democratie, omdat dit een directe democratie was. In de gegevens lees je dat dit het ideaal van Rousseau is (de algemene wil laat zich niet vertegenwoordigen). 8 Drie voorbeelden: - In de eerste zin staat dat alle mensen gelijk geschapen zijn en onvervreemdbare rechten hebben. Locke ging ook uit van het natuurrecht. - Een regering komt tot stand met instemming van de geregeerden, zoals ook Locke schrijft. - Het volk mag in opstand komen indien hun rechten niet beschermd worden. Ook dit schrijft Locke. 9 Kant schreef dat een volk maar langzaam verlicht gaat denken en dat revoluties vaak nieuwe tirannie opleveren. 17

Door een aparte minister voor nationale opvoeding (onderwijs) te benoemen kon de Bataafse regering de burgers kennis en loyaliteit aan de nieuwe staat bijbrengen. Dat is een maatregel die direct met de boodschap van de Verlichting samenhangt (durf te weten), maar ook met het opkomende nationalisme. 10 Drie citaten uit de tekst die verwijzen naar de Verlichting: - Het onderwerp van de prijsvraag past bij de Verlichting: de vraag is namelijk hoeverre mensen gelijk zijn. - Het uitschrijven van een prijsvraag past bij de Verlichting, omdat dit een periode is waarin een publieke opinie ontstond en een grotere groep burgers deelnam aan het publieke debat. - De auteur meent dat hij zijn betoog goed opgebouwd heeft met argumenten en vertrouwt erop dat deze redeneringen niet zomaar weerlegd kunnen worden of zich ondanks censuur toch zullen verspreiden. Dit vertrouwen in rationaliteit past ook bij de Verlichting. 11 Uitspraak I is onjuist. Voltaire meent weliswaar dat ongelijkheid en de mens onvermijdelijk met elkaar verbonden zijn, maar zijn betoog steunt wel op een rationele redenering; tijdens de Verlichting bestonden verschillende meningen tegenover elkaar. Uitspraak II is onjuist, want het gaat hier om twee verschillende soorten gelijkheid: (klassieke) gelijke (grond)rechten en materiële gelijkheid. De ene opvatting sluit de andere niet uit. 18

Historische context Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1848 Deelcontext 2 De Franse Revolutie (1789-1815) 1 a De schuldencrisis en het mislukken van het overleg in de Staten-Generaal van 1789. b Boeren en arme burgers wilden een beter bestaan, maar hun verlangens waren niet ingegeven door verlichte denkbeelden. Aan de roep van rijke burgers om verandering lagen vooral economische belangen ten grondslag en een protest tegen de oneerlijke belastingverdeling. Toen de crisis in 1789 uitbrak gingen verlichte denkbeelden wel een zeer belangrijke rol spelen. 2 Twee voorbeelden zijn: - In de tweede fase van de revolutie werd Frankrijk een republiek/doodde men de koning terwijl er in de eerste fase nog een rol voor de koning was weggelegd. - In de tweede fase van de revolutie brak men op alle manieren met het ancien régime, terwijl men tijdens de eerste fase het oude deels in stand hield. 3 Cahiers des doléances: Daaruit blijkt niet dat de Franse revolutie een verlichte revolutie was, want de klachten die genoemd worden zijn vooral ingegeven door misstanden die de burgers ervoeren. De standen eisten niet het einde van de standenmaatschappij. Wet Le Chapelier: Deze was ingegeven door het idee dat alle mensen vrij moeten zijn om hun eigen beroep te kiezen en dat er zoveel mogelijk economische vrijheid moet zijn (economisch liberalisme). Dat past bij het verlichte denken. Proces tegen burger Capet : Dit was een politiek proces, in strijd met het ideaal van onafhankelijke rechtspraak dat veel verlichte denkers koesterden. Het past niet bij het verlichte denken. Code Napoleon: De basis van dit wetboek werd gelegd tijdens de Franse Revolutie. Het past bij het verlichte denken over de natuurrechten en de gelijkheid van mensen voor de wet. 4 Die term past wel bij Napoleon omdat hij net als verlichte vorsten een alleenheerser was die het land grondig hervormde zonder rekening te houden met tradities en oude rechten. Daarbij stond voor hem echter niet alleen de welvaart van het volk of het algemeen belang voorop. Zijn hervormingen - zoals het efficiënte bestuursapparaat, de hervorming van de belastingdienst en de invoering van de burgerlijke stand (vastgelegd in de Code Napoleon) - dienden ook om zijn controle over het land te vergroten en om grote oorlogen te kunnen voeren. 19

5 In 1788 verkeerde de koning in grote geldnood. Het belastingvoorstel was uiterst belangrijk. 6 Volgens Lodewijk in bron 9 heeft de koning het recht om wetten te maken zonder tussenkomst van anderen. Volgens bron 10 moet de natie toestemming verlenen aan belastingwetgeving en moet de koning de vrijheden en privileges van provincies respecteren. 7 Het lijkt meer op het plakkaat van Verlatinghe. De leden van het parlement van Parijs gebruiken geen argumenten die gebaseerd zijn op verlichte ideeën als het natuurrecht, maar veel meer historische argumenten (oude privileges en vrijheden moeten bewaard blijven). 8 Het handelen van de koning werd bekritiseerd en in het hele land besproken. De koning voelde zich genoodzaakt zich te verantwoorden in een brief. De ruzie tussen Lodewijk en het parlement maakte het nog moeilijker voor Lodewijk om iets te doen aan de nijpende financiële situatie. Hij ondervond zeer veel tegenstand bij zijn pogingen het bestaande systeem te hervormen. Ook werd het moeilijker om geld te lenen, omdat het vertrouwen van banken en geldschieters in het Franse bestuur afnam. Uiteindelijk gaf Lodewijk toe en riep hij in 1789 de Staten-Generaal bijeen. Dat was sinds 1614 niet meer gebeurd. 9 Twee elementen zijn: - De derde stand heeft volgens hem de macht in handen en de eerste en tweede stand zijn aan hem ondergeschikt. Het zijn marionetten die dansen op zijn fluitmuziek. - De monarch is ook ondergeschikt aan de derde stand. De leeuw is getemd en ligt aan de voeten van de derde stand. 10 Drie punten waarover zij van mening verschillen: - In bron 5 wordt de nieuwe gelijkheid vereerd (altaar van de mensenrechten), in bron 4 wordt de ongelijkheid benadrukt (medaillon). - In bron 5 wordt de vrijheid verheerlijkt (vrijheidsboom), volgens de maker van bron 4 is er geen vrijheid (gebroken vrijheidsboom, de veroordeling tot de guillotine). - In bron 5 wordt de eenheid onder de mensen en het patriottisme verheerlijkt, in bron 4 wordt deze belachelijk gemaakt (de poepende man). 11 Uitspraak C past bij de tijd vóór de revolutie. Lodewijk houdt vast aan de standensamenleving, maar komt de derde stand 20

tegemoet door te zeggen dat zij over belastingwetgeving mogen stemmen. Uitspraak B past bij de eerste fase van de revolutie, toen Lodewijk de grondwet ondertekende. Uitspraak A past bij de tweede fase van de revolutie toen de koning was afgezet en werd aangesproken als burger. 12 a De lauwerkrans verwijst naar het Romeinse Keizerrijk (evenals zijn titel). De hermelijnen mantel en de staffen zijn beide symbolen van de Franse koningen, en verwijzen naar de tijd voor 1789. b De positie van Napoleon - als eerste consul - had te weinig symbolische kracht om zijn politieke macht blijvend te ondersteunen. Hij zocht in de geschiedenis naar legitimiteit en kwam dus uit bij andere machtige personen die Frankrijk hadden geregeerd. Het is een poging om na de bloedige en onrustige fases van de revolutie het volk weer te verenigen onder een nieuwe sterke leider. 13 Verlichte denkers betoogden dat mensen van nature allen dezelfde rechten hadden (natuurrecht); een adellijk kind of een arbeiderskind zijn immers biologisch hetzelfde. Mannen en vrouwen zijn biologisch echter wel verschillend. Op grond daarvan meent Amar dat zij verschillende kwaliteiten hebben en dus ook verschillende taken in de maatschappij. In zijn visie doet dat aan de gelijkheid voor de wet niets af. 14 Er zijn verschillende antwoorden mogelijk, bijvoorbeeld: rond 1900 streden in Engeland suffragettes voor algemeen kiesrecht voor vrouwen. Begin 20e eeuw kregen vrouwen kiesrecht in Engeland. Of: In Nederland kregen vrouwen in 1919 kiesrecht nadat vrouwen hadden gestreden voor dit recht. 15 a Zij wijzen deze structuren nauwelijks af. Zij menen dat een beroep beschermd moet worden, zodat de uitoefenaar van het beroep zijn gezin ervan kan onderhouden. Bloemverkopers verdienen niet veel en het beroep is gemakkelijk te leren. Als het beroep vrij wordt zullen bloemverkopers dus veel concurrentie krijgen en minder verdienen. Tegelijkertijd vinden ze wel dat de armen niet volledig buitengesloten mogen worden van een bepaald beroep. Het moet voor mensen mogelijk zijn om tot de beroepsgroep toe te treden. b De afgevaardigden hebben hun belangen niet goed behartigd, want met de wet Chapelier nemen zij alle belemmeringen weg en staan zij vrije beroepskeuze toe. 21

16 Die gebeurtenissen hadden een negatieve invloed op het proces, omdat ze ertoe leidden dat in Frankrijk de angst voor een contrarevolutie toenam. Het verzwakken of vermijden van die contrarevolutie was een van de oorzaken voor de dood van Lodewijk XVI. 17 Napoleon maakte een uniform wetboek dat in het hele land gold. Voorheen verschilden wetten per regio. Napoleon maakte de burgerlijke stand een zaak van de staat. Op die manier had de staat meer informatie over burgers tot zijn beschikking. 22

Historische context Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1848 Deelcontext 3 Europa (1815-1848) 1 a Voorbeeld van een maatregel is het creëren van het Koninkrijk der Nederlanden, omdat al in 1830 het Zuiden zich afscheidde van het Noorden. b In 1815 wilde men koste wat kost nieuwe oorlogen voorkomen. Aangezien Frankrijk (met Napoleon) grote delen van Europa had veroverd, wilde men dit land in toom houden door sterke staten aan haar grenzen te creëren. Het Koninkrijk der Nederlanden moest zo een sterke staat zijn. Achteraf zeggen we misschien dat het creëren van het grotere Koninkrijk der Nederlanden geen goed idee was en dat de Belgische Opstand een logisch gevolg was. Toch was die Opstand niet op voorhand onvermijdelijk. Hoewel er vanaf het begin grote tegenstellingen bestonden, was ook de weinig toegeeflijke politiek van de koning van invloed op het aanwakkeren van verzet, evenals de revolutionaire sfeer in bijvoorbeeld Frankrijk. 2 Belangrijke verschillen zijn: - Het liberalisme redeneert vanuit het individu dat natuurlijke rechten heeft; het socialisme redeneert vanuit de klasse, gebaseerd op bezitsverhoudingen. - Het liberalisme kan zich verenigen met een constitutionele monarchie (vorst gebonden aan een grondwet); socialisten accepteren alleen een republiek (een staat zonder iemand die boven andere burgers lijkt te staan = ongelijkheid). - Het liberalisme wil een vrijemarkteconomie (individuele vrijheid); het socialisme wil juist veel overheidsingrijpen (bescherming van gelijkheid). 3 Nationalisten meenden dat mensen één volk vormden wanneer ze dezelfde taal spraken, een gemeenschappelijke geschiedenis hadden en op het gebied van cultuur (b.v. godsdienst) overeenkwamen. 4 Het kenmerkend aspect spreekt over het voortbestaan van het ancien régime, gekoppeld aan verlicht absolutisme. Die combinatie hoort bij de 18e eeuw. Hoewel de monarchieën na de napoleontische periode terugkeerden en behoorlijk veel macht hadden, waren zij nu wel aan een grondwet gebonden (constitutionele monarchieën). 5 De machtswisselingen zijn: - 1789: Na de Franse Revolutie in 1789 kwamen de burgers aan de macht en werden de symbolen die herinnerden aan de 23

monarchie verwijderd. Place Louis XV werd Place de la Révolution. - 1795: Na 1795 regeerde het Directoire, een gematigd bestuur, dat de herinneringen aan de verschrikkingen van de terreur wilde uitwissen om voor een stabiel bestuur in Frankrijk te zorgen. Place de la Révolution werd Place de la Concorde. - 1815: Na de restauratie van 1815 kwam er weer een koning aan de macht. Hij had veel macht en wilde bovendien de herinneringen aan de Franse Revolutie uitwissen. Place de la Concorde werd Place Louis XV en later Place Louis XVI. - 1830: De liberale revolutie in 1830 was succesvol: de macht is uit de handen van de gerestaureerde koning in ieder geval deels overgegaan op de liberale burgerij, die in de eerste helft van de 19e eeuw vaak macht en burgerrechten opeiste. Deze burgers wilden blijkbaar geen plein dat herinnerde aan de absolute vorsten. Place Louis XVI wordt Place de la Concorde. 6 De Tocqueville meent dat doordat burgers tijdens de Franse Revolutie op allerlei gebieden gelijke rechten kregen en privileges werden afgeschaft, automatisch ook het eigendomsrecht (dat totale gelijkheid in de weg staat) onderwerp van discussie werd. Socialisten zien verschillen in bezit als bron voor alle ongelijkheid. 7 Er zijn verschillende antwoorden mogelijk, bijvoorbeeld: de industrialisatie, waardoor de maatschappij sterk veranderde. Een grote groep armen verhuisde naar de steden en zij moesten voor laag loon en onder slechte werkomstandigheden eentonig werk doen. 8 De socialisten zijn er niet in geslaagd gelijkheid van bezit in te voeren, maar door de druk die sociaal-democratische partijen uitoefenden in de 20e eeuw is er wel steeds meer sociale wetgeving ingevoerd die de kloof tussen arm en rijk dichtte. De overheid zorgde bijvoorbeeld voor uitkeringen, die betaald werden uit belastinggeld (geïnd uit het eigendom van andere burgers). 9 Hij was teleurgesteld omdat de revolutie de burgerij en niet de arbeiders aan de macht bracht. Dat had hij wel gehoopt zoals bijvoorbeeld blijkt uit het Communistisch Manifest uit 1848. Hij zag de revolutie wel als een stap in de goede richting omdat de burgerij ruim baan zou maken voor de kapitalistische economie die de klassentegenstellingen zou verscherpen en uiteindelijk zou leiden tot een proletarische revolutie. Daarin zouden de arbeiders wel de macht overnemen en een communistische staat stichten. 24

10 Socialisten wilden samenwerken met arbeiders uit andere landen. Door het nationalisme, dat eind 19e eeuw sterk opkwam, identificeerden mensen zich vooral met hun eigen volk, en zagen ze zichzelf pas op de tweede plaats als arbeider. Ook vonden veel arbeiders hun geloof belangrijker dan hun status als arbeiders. Zo kregen socialistische partijen minder aanhang dan zij gehoopt hadden. 11 In het laatste couplet wordt gesproken over één taal, één volk en één geest die in het nieuwe land aanwezig moeten zijn. Dit past bij de gedachte van de natiestaat (een staat waarin één volk woont), die door de 19e-eeuwse nationalisten werd nagestreefd. 12 a Het gedicht van Kinker beschrijft Noord en Zuid als verenigd door een gezamenlijk lot, maar ruw gescheiden in de 16e eeuw. Hij gebruikt ook de term zusterlijk, wat minimaal duidt op een notie van behoren tot één familie. Hij suggereert een continuïteit (het Nederlandse volk) dat tijdelijk gescheiden is geweest in verschillende staten. b Door de vereniging van Noord- en Zuid-Nederland in 1815 wilden nationalisten zoeken naar een gezamenlijke geschiedenis. Die werd gevonden in de Bourgondische periode vóór de Opstand in de 16e eeuw. De 17e en 18e eeuw worden nu als een tussenfase gezien. Er waren in de 19e eeuw grote verschillen in taal en cultuur in het nieuwe Koninkrijk, maar de herschreven geschiedenis moest die verschillen wegpoetsen en suggereren dat er zoiets als een Nederlands volk had bestaan van vroeg af aan (creëren van continuïteit). 13 Communisten menen dat er in de toekomst een revolutie van arbeiders zal uitbreken waarin zij de macht overnemen en een communistische heilstaat vestigen / een staat vestigen waarin de macht gedeeld zal zijn en de productiemiddelen gemeenschappelijk bezit. Dit zie je aan de volgende elementen uit de prent: - de boot met arbeiders erop die het ijs stuk vaart, wat de revolutie symboliseert die de kapitalistische samenleving (monopolie, beurs etc) stuk maakt; - de geestelijkheid, koning en militairen die ten onder gaan: in de revolutie zouden de arbeiders immers de macht grijpen en een vreedzame samenleving stichten waarin voor religie geen rol is; - de leuzen verwijzen naar het feit dat de arbeiders zich moeten organiseren en zelf in opstand moeten komen. 25

14 Deze spotprent laat afgevaardigden zien van het Frankfurter Parlement die aan de koning van Pruisen de keizerskroon over heel Duitsland aanbieden. De koning wijst deze af. De twee afgebeelde tegenstanders van het liberale nationalisme zijn tsaar Alexander en de Duitse vorsten. Tsaar Alexander was een autocratisch vorst die niets van het liberalisme moest hebben. Rusland grensde aan Duitsland en de tsaar wilde de revolutionaire ideeën buiten de deur houden. De Duitse vorsten zouden door een Duitse eenheid hun macht verliezen én waren meestal ook autocratische vorsten die geen voorstanders van het liberalisme waren. 15 Twee voorbeelden zijn: - Thorbecke wil de burgerrechten en individuele vrijheid versterken. - Thorbecke wil de rijke burgers macht geven. Deze twee ideeën passen bij het liberalisme in de 19e eeuw. 16 In de eerste regel wordt verwezen naar de revoluties in andere staten in 1848. Vanaf de derde regel betoogt Thorbecke dat de enige manier waarop de koning opstanden in de toekomst kan voorkomen is door het aanzienlijkste deel van de burgers macht te geven. Dit zal koning Willem II ook ingezien hebben. 17 Een socialist zou het toejuichen dat burgers ook inspraak krijgen en de burgerrechten vastgelegd worden, maar zou minstens algemeen kiesrecht willen in plaats van censuskiesrecht. Ook zou een socialist het behoud van de monarchie afkeuren. 18 Uitspraak I [van Friedrich Engels in 1880] past bij c: communisme. In het citaat wordt duidelijk dat de Franse revolutie nog maar het begin is van de emancipatie van de burgers/arbeiders. De samenleving moet nog rationeler worden. Uitspraak II [van Edmund Burke in 1790] past bij a: conservatisme. In het citaat wordt duidelijk dat de schrijver waarde hecht aan de oude instituten en dat het volgens hem tot problemen zal leiden als in één klap alle traditionele instellingen en rechten worden vernietigd. Uitspraak III [van Giuseppe Mazzini 1805-1872] past bij d: nationalisme. In het citaat wordt duidelijk dat de schrijver vindt dat het toekennen van rechten aan burgers kan leiden tot gevaarlijk individualisme indien er geen gedachte of idee is dat de burgers samenbindt. 26

Historische context Duitsland 1871-1945 vwo Intro 1 a Eigen antwoord van de leerling. Bijvoorbeeld: Duitse eenwording 1871, nazisme, Jodenvervolging, Berlijnse Muur, Duitse eenwording 1990. b Afhankelijk van het eigen antwoord van de leerling; in dit geval Duitse eenwording 1871, nazisme. 2 Dat is laat vergeleken met Frankrijk, dat al veel eerder (in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd) een eenheidsstaat met een krachtig centraal bestuur was. 3 Het nationalisme. 4 De huidige Europese samenwerking op economisch en politiek gebied (Europese Unie). Deze samenwerking is begonnen als een poging om Frankrijk en Duitsland wederzijds afhankelijk te maken en zo te voorkomen dat ze opnieuw in oorlog zouden geraken. 27

Historische context Duitsland 1871-1945 vwo Deelcontext 1 Twee ideologische blokken (1945-1955) 1 a Het probleem was dat het keizerrijk weliswaar een Europese grootmacht was, maar ook kwetsbaar, doordat het werd omringd door andere sterke landen. Bismarck loste dit probleem op door te streven naar handhaving van de bestaande situatie; de politici onder Wilhelm II probeerden de Duitse macht waar mogelijk wel te vergroten, zoals in Afrika en in Oost-Europa. b Grotendeels wel. Er is een tweefrontenoorlog ontstaan, waarbij de Duitsers streden tegen de Fransen en de Britten in het westen en de Russen in het oosten. Aan die strijd is het keizerrijk ten onder gegaan. 2 Industriële Revolutie modern imperialisme liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme twee wereldoorlogen verwoestingen op ongekende schaal; betrokkenheid burgerbevolking Het Duitse keizerrijk ontleende zijn kracht voor een groot deel aan de sterke industrialisatie in de 19e en begin 20e eeuw. Het Duitse keizerrijk, dat in 1871 nog geen koloniën had, probeerde net als Groot- Brittannië een koloniaal rijk te krijgen, waardoor de spanningen opliepen. Het Duitse keizerrijk was voortgekomen uit nationalistische sentimenten. Het Duitse keizerrijk was een belangrijke partij in de Eerste Wereldoorlog en ging daaraan uiteindelijk ten onder. De verliezen aan mensen en middelen in deze totale oorlog leidden tot opstand en revolutie en uiteindelijk tot de ondergang van het keizerrijk. 3 a De conferentie ging over de voorwaarden waaronder westerse landen aanspraak konden maken op delen van Afrika. Westerse mogendheden probeerden de hand te leggen op delen van Afrika om hun grote koloniale rijken te voltooien of (als ze nog geen koloniën hadden) een eigen koloniaal rijk te verwerven. Het streven naar een (zo groot mogelijk) koloniaal rijk (voor de winning van grondstoffen en de afzet van industriële producten) noemen we modern imperialisme. b Bismarck was geen voorstander van een groot koloniaal rijk. Zijn buitenlandse politiek was er na 1871 vooral op gericht het voortbestaan van het Duitse Rijk te garanderen en conflicten binnen Europa te voorkomen. Hij organiseerde de conferentie dan ook vooral om te voorkomen dat westerse landen 28