Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB. Onderwijsraad

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

VRIJWILLIGERSBELEID RIETVELD LYCEUM Vastgesteld in het schoolleidersoverleg d.d. 30 augustus 2010

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/092

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Klachtenregeling. Directeur De directeur van Pool Management & Organisatie b.v.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage AV/WTZ/2002/13517

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

1.2 Op 26 juli 2004 heeft verzoeker om hem moverende redenen zijn verzoek ingetrokken.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wijziging in SZW wetgeving

Ontwerp-Experimentenwet onderwijs. Zijne Excellentie de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-gravenhage.

Verordening tegenprestatie naar vermogen Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2015

2. Het college werkt bij de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, samen met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Directiereglement Voorgesteld door de directie op: 14 juni 2011 Vastgesteld door de raad van toezicht op: 14 juni 2011

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 januari 2011;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A. overleg XV

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

Aan het bestuur van de Sociale Dienst NW Fryslân.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verordening Tegenprestatie Participatiewet 2015

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport 1993/563, Nationale ombudsman, 13 augustus 1993

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

No.W /III 's-gravenhage, 11 november 2016

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/257

Algemene verordening gegevensbescherming

Notitie Ontheffingen bevoegdheidsregels

CBE-1142 (030)

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

De Registratiekamer voldoet hierbij gaarne aan uw verzoek.

De Raad van de gemeente Ede,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid BESLUIT:

VAKANTIEREGELING EN OVERIGE VERLOFAANSPRAKEN

Dit advies, gedateerd 3 april 2015, nr. W /l, bied ik U hierbij aan.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet Jaargang 2001 Staatsblad

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

IBAN: NL 63 INGB BIC: INGBNL2A K.v.K. Rivierenland: BTW nr. NL B01. zaterdag 12 mei 2018 Pagina 1 van 8

2014D34450 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

DE PROCEDURE BIJ DE KLACHTENCOMMISSIE

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

KLACHTENREGLEMENT. Expertisecentrum DBA - Almere. 1. Begripsomschrijvingen. 1.1 Instelling De instelling is in deze DBA te Almere.

3 Salaris per uur: 1/156 van het salaris bij een volledige werktijd.

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL. Vergaderjaar 2016/17

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid AV/IR/2003/ Datum 10 maart 2003

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT

2016D22881 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Integriteitscode van de Koninklijke Nederlandse Biljart Bond

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Langdurigheidstoeslag WWB. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden

COMMISSIE VAN BEROEP VOOR HET CHRISTELIJK BASIS- SPECIAAL- EN VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

RAADSVOORSTEL. -Wijzigen van de verordening "Reïntegratie Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden" in die zin dat volgende artikelen worden ingevoegd:

We willen na twee jaar wel bezien in hoeverre de doorgevoerde maatregelen het beoogde effect hebben gehad.

Regeling Georganiseerd Overleg (GO)- en vakbondsfaciliteiten 1998

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0583 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00157

In artikel I, onderdeel K, wordt in het nieuw voorgestelde artikel 64, eerste lid, onderdeel b vervangen door:

Rapport. Datum: 9 juli 1998 Rapportnummer: 1998/270

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

vast te stellen de: Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ADVIES. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, het bevoegd gezag van F, verweerder

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1983-1984 Rijksbegroting voor het jaar 1984 18100 Hoofdstuk VIII Departement van Onderwijs en Wetenschappen Nr. 95 VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG Vastgesteld 29 maart 1984 De vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen heeft op 8 maart 1984 met de minister van onderwijs en wetenschappen mondeling overleg gevoerd over het vrijwilligerswerk in het onderwijs. Het overleg werd gevoerd op basis van een concept-circulaire van de minister die als bijlage bij dit verslag is afgedrukt. Tevens zijn aan dit verslag toegevoegd een aantal ter voorbereiding van het overleg van de zijde van de fracties van V.V.D. en C.D.A. gestelde met de antwoorden daarop van de minister. De minister was bij het overleg vergezeld van de directeur arbeidsvoorwaardenbeleid van zijn ministerie, mr. P. H. Holthuis, de chef afdeling juridische zaken van de directie arbeidsvoorwaardenbeleid, mr. J. P. van Ham, en mevrouw mr. J. Bangert, medewerker van genoemde afdeling. De commissie heeft de eer, de uitkomsten van het overleg als volgt samen te vatten. Vragen en opmerkingen uit de commissie Samenstelling: Leden: Van Ooijen (PvdA), voorzitter, Dees (VVD), Konings (PvdA), Evenhuis (VVD), Worrell (PvdA), Hermes (CDA), Beinema (CDA), Kraaijeveld-Wouters (CDA), Lansink (CDA), Van Kemenade (PvdA), vacature PvdA, Andela-Baur (CDA), onder-voorzitter, Niessen (PvdA), Van Baars (CDA), Mik (D'66), Wagenaar (RPF), Van der Vlies (SGP), Wallage (PvdA), Willems (PSP), Den Ouden-Dekkers (VVD), Dijkstal (VVD), Franssen (VVD), Ernsting (CPN) Plv. leden: Ter Veld (PvdA), Braams (VVD), Van der Doet (PvdA), Kamp (VVD), vacature PvdA, B. de Vries (CDA), De Boer (CDA), Eversdijk (CDA), Couprie (CDA), Toussaint (PvdA), Poppe (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), vacature PvdA, vacature CDA, Groenman (D'66), Schutte (GPV), Ubels-Veen (EVP), vacature PvdA, Dijkman (groep Scholten/Dijkman), Van Rey (VVD), Korthals (VVD), Lucassen-Stauttener (VVD) en Lankhorst (PPR) Mevrouw Kamp (V.V.D.) deelde mee, dat haar fractie in beginsel niet afwijzend staat tegenover het verrichten van onderwijswerkzaamheden door werkloze onderwijskrachten op vrijwillige basis. De onderwijsorganisaties blijken hier helaas andersoverte denken. De V.V.D.-fractie echter kan instemmen met de strekking van de voorliggende concept-circulaire omdat zij het van belang acht dat werkloze onderwijskrachten op deze wijze de gelegenheid krijgen met de praktijk van het onderwijs in contact te blijven. De woordvoerster van de V.V.D.-fractie vroeg de minister evenwel, of met de toelating van bevoegde onderwijskrachten op vrijwillige basis het traditionele vrijwilligerswerk in het onderwijs niet in het gedrang komt. De circulaire zwijgt daarover, maar de V.V.D.-fractie zou gaarne de verzekering krijgen dat dit traditionele vrijwilligerswerk, voortgekomen uit de ouderparticipatie, behouden zal blijven. Naar mevrouw Kamp uit de antwoorden van de minister op vragen ter voorbereiding van dit overleg had begrepen, geldt de circulaire voor het gehele onderwijsveld met uitzondering van universiteiten en hogescholen. In de circulaire zelf en de toelichting daarop zou dit duidelijker naar voren moeten komen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk VIII, nr. 95 1

De woordvoerster van de V.V.D.-fractie was met de minister van mening, dat de ontworpen regeling niet tot subsidieverhoging aan de scholen mag leiden. Wel is mogelijk dat het bevoegd gezag vrijwilligers een onkostenvergoeding toekent of een WA-verzekering voor hen sluit. Ook hierover zou de circulaire duidelijker moeten zijn. Mevrouw Kamp vroeg de bewindsman voorts of de regeling vooral voor schoolverlaters bedoeld is, of dat zij eerder op langdurig werklozen en wachtgelders is gericht. Met de gestelde beperkingen aan de omvang van het vrijwilligerswerk in de scholen - maximaal een halve schoolweek en niet langer dan twee jaar - kon mevrouw Kamp zich verenigen. Die beperkingen gelden echter per individuele vrijwilliger. Aan het aantal vrijwilligers per school stelt de circulaire geen grens. Dient ook hierin niet te worden voorzien als de minister wil voorkomen dat een school te zeer afhankelijk wordt van de activiteiten van vrijwilligers? Tot slot vroeg mevrouw Kamp, of de minister bevorderen wil dat niet alleen de schoolbesturen van de regeling in kennis worden gesteld, maar dat tevens een brochure wordt verspreid onder de werkzoekenden voor wie zij in de eerste plaats bedoeld is. De heer Konings (P.v.d.A.) zei dat zijn fractie niet gelukkig was met de voorstellen, vervat in de concept-circulaire. In de eerste plaats miste de heer Konings in de circulaire een heldere omschrijving van de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden binnen het onderwijs. Kan de minister bevestigen dat een wachtgelder zijn uitkering niet in gevaar brengt wanneer hij als vrijwilliger in het onderwijs gaat werken? En hoe zal de positie zijn van schoolverlaters met een RWW-uitkering, en van degenen die een WW-uitkering hebben? Vallen die niet onder een wettelijk regime dat hun het verrichten van vrijwilligerswerk belet? Kan de onderhavige circulaire wel een daarvan afwijkende regeling bevatten? Nog moeilijker ligt het bij de categorie vrijwilligers mèt een onderwijsbevoegdheid, maar zonder enige uitkering, veelal gehuwde vrouwen. Welke zeggenschap heeft de minister eigenlijk over deze groep, die met geen enkel departement enige relatie onderhoudt? Naar de heer Konings meende te weten, komt het in het kleuter- en lager onderwijs vrij frequent voor, dat vrijwilligers zonder uitkering in een volledige baan voor de klas staan. Op welke wijze denkt de minister dit verschijnsel aan banden te leggen? Acht hij het niet nadelig dat op deze wijze binnen de scholen verschillen in rechtspositie gaan ontstaan? Zou dit, bij een grote toeloop van vrijwilligers die bereid zijn het onderwijs tegen een geringe of geen vergoeding te dienen, geen neerwaartse druk op de algehele salariëring in het onderwijs tot gevolg kunnen hebben? Een volgend bezwaar tegen de regeling vond de heer Konings, dat er een schadelijke invloed van zal uitgaan op het overleg met de bonden over arbeidstijdverkorting in het onderwijs. Het creëren van extra arbeidsplaatsen langs die weg verdient zijns inziens verre de voorkeur. De woordvoerder van de P.v.d.A.-fractie vreesde van de regeling voorts nadeel voor scholen in een achterstandssituatie, waar het werk voor vrijwilligers minder aantrekkelijk is. Welke garantie is er, dat deze scholen op gelijke wijze van de activiteiten van vrijwilligers kunnen profiteren? De heer Konings sloot zich bij mevrouw Kamp aan wat betreft haar vraag naar het mogelijkerwijs in het gedrang komen van het traditionele vrijwilligerswerk, voortkomend uit de ouderparticipatie. Het zou een slechte zaak zijn wanneer die traditionele vrijwilligers verdrongen zouden worden door een nieuwe categorie van (professionele) vrijwilligers. De heer Konings concludeerde, dat de minister met de voorliggende circulaire de verkeerde weg dreigt op te gaan. Ook vreesde hij een ingewikkelde registratie en administratie, zonder welke de voorgestelde regeling niet uitvoerbaar lijkt. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk VIII, nr. 95 2

Ook mevrouw Groenman (D'66) voorzag veel praktische problemen bij inwerkingtreding van de voorgestelde regeling, in het bijzonder wat betreft registratie en de controle. Het voornaamste bezwaar van haar fractie was echter, dat de regeling werkloze onderwijzers degradeert tot «puntenslijpers», die alleen op die wijze enige voeling kunnen houden met hun eigenlijke beroep. Op welke verzoeken reageert de minister eigenlijk met deze circulaire? Toch niet van mensen die behoefte hebben aan dat «puntenslijpen»? Mevrouw Groenman vroeg de minister, hoe het vrijwilligerswerk waarop de circulaire betrekking heeft zich verhoudt tot het systeem van het derde arbeidscircuit zoals omschreven in de Werkgelegenheidsnota. Als dat circuit werkelijkheid wordt, betekent dat dan niet dat in het onderwijs straks drie categorieën werkzaam zullen zijn: de normaal gesalarieerde onderwijzers, de categorie van het derde circuit, en de in de circulaire bedoelde vrijwilligers die in de school klusjes gaan verrichten die niets met het eigenlijke onderwijs te maken hebben? Hoe zal de laatste categorie zich verhouden tot de vrijwilligers in de sfeer van de ouderparticipatie? Dreigen die nu niet te verdwijnen? Komen er nu naast de algemene circulaire van Sociale Zaken over het werken met behoud van uitkering afzonderlijke circulaires voor specifieke sectoren, en zal dit die algemene circulaire dan niet geheel ondergraven, althans overbodig maken? Mevrouw Groenman achtte de circulaire de uiting van een kortzichtig beleid. Haar fractie bepleitte in plaats daarvan versnelde arbeidstijdverkorting in het onderwijs. Aan de grote werkloosheid in het onderwijs moet niet worden gesleuteld met dit soort circulaires, die niets oplossen. Men dient naar structurele oplossingen te streven, met name naar een verkorting van de arbeidsduur. Daarbij kan worden opgemerkt dat 10% arbeidsduurverkorting niet betekent dat ook 10% salaris moet worden geleverd, gezien de forse inverdieneffecten die zullen optreden door besparingen op uitkeringen en wachtgelden bij 100% herbezetting. In dit verband verdient ook een regeling aangaande het educatief verlof hernieuwde aandacht, en ook een regeling die rechtspositionele belemmeringen voor deeltijdarbeid wegneemt. De heer Hermes (C.D.A.) had waardering voor de circulaire van de minister. Hij beschouwde haar als een eerste uitwerking van hetgeen in het regeerakkoord met betrekking tot het vrijwilligerswerk in het onderwijs overeengekomen is. De heer Hermes achtte het juist, dat getracht wordt aan de wildgroei op het terrein van het vrijwilligerswerk door het geven van richtlijnen een einde te maken. Ook als over arbeidstijdverkorting in het onderwijs overeenstemming zou worden bereikt, zo meende hij, zal de behoefte aan vrijwilligerswerk toch nog zo groot blijven, dat richtlijnen niet kunnen worden gemist. Voor de bezwaren van de zijde van de bonden had de woordvoerder van de C.D.A.-fractie overigens wel begrip. Zo is de taakafbakening, in de circulaire gegeven om uit te sluiten dat de vrijwilligers reguliere onderwijstaken gaan vervullen, nogal vaag. De minister zou er goed aan doen, die omschrijving nog eens kritisch te bezien. In ieder geval zal dat punt bij de evaluatie na een jaar moeten worden betrokken. De omschrijving in de concept-circulaire behelst ook taken die tot het terrein van de reguliere leerkrachten behoren, zo was de indruk van de heer Hermes. Hij dacht daarbij onder meer aan taken als studiebegeleiding en begeleiding van de leerlingen in algemene zin. Een ander bezwaar geldt het misbruik dat van de regeling gemaakt zou kunnen worden. Hier zal veel afhangen van de mate en de kwaliteit van het toezicht. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 3

Ten aanzien van de WA-verzekering en de onkostenvergoeding voor vrijwilligers vroeg de heer Hermes, of de scholen de daarvoor nodige bedragen vergoed krijgen uit de openbare kas. De vrees van de bonden voor herinvoering langs de weg van dit vrijwilligerswerk van de kwekeling-met-akte kon de heer Hermes niet delen. In de eerste plaats ging het bij de kwekeling-met-akte wèl om de onderwijstaken, en voorts kan hetgeen de kwekeling-met-akte destijds aan honorering ontving niet in de schaduw staan van de uitkering die thans uitkeringsgerechtigden ontvangen. Zwaarwegender vond de woordvoerder van de C.D.A.-fractie de beduchtheid van de bonden voor een aanzienlijke uitbreiding van het aantal vrijwilligers in het onderwijs na invoering van de voorliggende regeling. Er ontbreken immers duidelijke beperkingen. Het aantal vrijwilligers per school is niet aan een maximum gebonden, en dat houdt een gevaar voor een grote toeloop van vrijwilligers in. Is de minister bereid alsnog een maximum per school bij voorbeeld gerelateerd aan het aantal wettelijk verplichte leerkrachten, in te voeren? Hiervoor is te meer reden nu de minister de vrees blijkt te delen, dat bij een te grote omvang van het vrijwilligerswerk de school daarvan te zeer afhankelijk wordt. Ook zou, naar de minister in de circulaire zelf opmerkt, een ongelimiteerde instroom van vrijwilligers verstorend kunnen werken op een evenwichtige concurrentieverhouding tussen de scholen. De heer Hermes stelde in dit verband nog de vraag, welke betekenis moet worden toegekend aan het ontbreken van een wettelijke basis voor de te geven regeling, waardoor onder meer sancties zijn uitgesloten. Is er wel een voldoende hechte juridische basis? De heer Hermes vroeg de minister of hij zich al een denkbeeld heeft gevormd van de toekomst van het vrijwilligerswerk in het onderwijs. In welke richting zal een verdere benutting van uitkeringsgelden ten behoeve van het onderwijs mogelijk zijn? Voorzichtigheid is geboden opdat geen inbreuk wordt gemaakt op de taken en de positie van de reguliere leerkrachten. Is de minister bereid te denken aan stagelessen door vrijwilligers onder toezicht van de betrokken klasseleerkracht, welke mogelijkheid vooral voor jonge mensen zonder onderwijservaring van veel belang kan zijn? Valt ook te denken aan inschakeling van vrijwilligers in het kader van de vervangingsregeling voor reguliere leerkrachten? De woordvoerder van de C.D.A.-fractie zei, samenvattend, er vrede mee te hebben dat de voorliggende regeling bij wijze van proef een jaar zal gaan werken, op voorwaarde echter dat een aantal punten, vooral de juridische basis betreffende, bij de evaluatie na een jaar nader zal worden bezien. Antwoord van de minister Alle gegevens waarover het departement beschikt wijzen erop, aldus de minister, dat er bij bevoegde onderwijskrachten zonder werk een groeiende behoefte bestaat aan vrijwilligerswerk binnen de scholen. Vooral jongeren willen op deze wijze ervaring in het onderwijs opdoen ten einde straks sterker te staan bij het dingen naar een reguliere betrekking. Het is nodig middels richtlijnen thans het vrijwilligerswerk in de scholen enigermate aan banden te leggen, daar anders de zaken uit de hand kunnen lopen. De circulaire wil onder meer klaarheid scheppen omtrent de voorwaarden waaraan vrijwilligers in het onderwijs moeten voldoen om hun wachtgeld of uitkering niet in gevaar te brengen. De betrokken wachtgeld- en uitkeringsregelingen worden door de circulaire onverlet gelaten. Er komen echter tal van vragen op het departement binnen van vrijwilligers die willen weten of zijn geen risico lopen wachtgeld of uitkering te verspelen. De circulaire is aan de schoolbesturen gericht, omdat ook zij met dergelijke vragen worden geconfronteerd en omdat zij mede verantwoordelijkheid dragen voor de positie van de in de school werkzame vrijwilligers. Maar, zo Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk VIII, nr. 95 4

antwoordde de minister op een vraag van mevrouw Kamp, aan de circulaire zal een bredere verspreiding worden gegeven ten einde zoveel mogelijk belanghebbenden rechtstreeks te bereiken. Wat het toezicht betreft merkte de minister op, dat de circulaire de vrijwilligers nadrukkelijk wijst op de wenselijkheid, dat zij zich ten departemente laten voorlichten omtrent de vraag of de werkzaamheden die zij als vrijwilliger in de school (gaan) verrichten geen risico met zich brengen voor hun uitkering of wachtgeld. Wordt die vraag door het departement bevestigend beantwoord, dan kunnen de betrokkenen ervan uitgaan dat zij geen risico lopen. Laten zij na zich op de hoogte te stellen, dan is er de kans dat bij overschrijding van de in de circulaire gestelde regels maatregelen ten aanzien van wachtgeld of uitkering worden genomen. De regering acht het haar plicht op deze wijze erop toe te zien, dat de regeling behoorlijk wordt nageleefd, en dat het onderscheid gewaarborgd blijft tussen de reguliere onderwijsformatie aan een school en het vrijwilligerswerk. Ook de inspectie zal hierop toezien in het kader van haar algemene toezicht op de goede gang van zaken in de scholen. De minister was het met de heer Hermes eens, dat in de circulaire geen scherp onderscheid wordt gemaakt tussen wat vrijwilligers, en wat reguliere onderwijskrachten op de scholen mogen doen. De zaak is extra moeilijk omdat de betrokken vrijwilligers tevens bevoegde docenten zijn. De regeling is er in de eerste plaats op gericht, te voorkomen dat scholen afhankelijk worden van het werk van vrijwilligers. Dan zou een onzuivere situatie ontstaan. Bij de evaluatie na een jaar, zo zegde de minister toe, zal aan dit onderscheid tussen de taken van de reguliere onderwijskrachten en die van de vrijwilligers bijzondere aandacht worden besteed. Aan het adres van mevrouw Groenman zei de minister, dat de algemene regeling van Sociale Zaken aangaande het werken met behoud van uitkering niet zonder meer op het onderwijs toepasbaar is. De onderhavige circulaire houdt een toespitsing van die regeling op het onderwijs in. Het is niet de bedoeling, dat voor allerlei maatschappelijke sectoren afzonderlijke regelingen worden ontworpen. Het gaat hier uitsluitend om een op het onderwijs toegesneden regeling. De minister was met de commissie van oordeel, dat het traditionele vrijwilligerswerk in de scholen, voortgekomen uit de ouderparticipatie, niet door de nieuwe vrijwilligers mag worden verdrongen. Maar in hoeverre dat toch het geval zal zijn, hangt vooral van de scholen zelf af. De circulaire richt zich uitsluitend tot de werkloze bevoegde docent met een uitkering of een wachtgeld die graag op vrijwillige basis wat werk in de school wil verrrichten. Bij de evaluatie zal naar vermogen worden getracht het traditionele vrijwilligerswerk veilig te stellen. De minister zei te verwachten dat de circulaire na de proefperiode van een jaar zal worden verlengd, al was het alleen omdat na een jaar de resultaten van de evaluatie niet terstond beschikbaar zullen zijn. Een zekere regulering van het vrijwilligerswerk in de scholen zal nodig blijven, zo verwachtte de bewindsman. In antwoord op desbetreffende vragen deelde de minister mede, dat de vrijwilligers waarover de circulaire handelt niet behoeven te betalen voor het volgen van de cursus integratiebevorderende her- en bijscholing. Voorts deelde de minister mee, dat als de betrokken vrijwilligers in hun werk onkosten maken, het schoolbestuur deze onkosten uit rijksgelden mag vergoeden. De rekening kan echter niet naar het departement worden gezonden. De school mag van het vrijwilligerswerk niet afhankelijk worden. Ook als de vrijwilligers wegvallen, moet de school met haar reguliere formatie goed functioneren. Dat is het uitgangspunt, aldus de minister. Hij zei serieus te hebben overwogen ook het aantal vrijwilligers per school aan een maximum te binden. Een wettelijke grondslag voor zulk een aan de schoolbesturen op te leggen beperking ontbreekt echter. De minister zei de vrees van de bonden voor een terugkeer naar de jaren dertig en de kwekeling-met-akte goed te begrijpen. De huidige situatie is Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk VIII, nr. 95 5

echter een volstrekt andere, al was het alleen maar omdat de kwekelingmet-akte destijds iedere rechtspositie ontbeerde. De vrees van de bonden is dan ook ongegrond. De minister betoogde met nadruk dat de circulaire niet beoogt werkgelegenheid in het onderwijs te creëren. Daarvoor zijn andere maatregelen nodig. Met de bonden vindt overleg plaats over een reeks van maatregelen om tot herverdeling van werk in het onderwijs te komen. Deze circulaire staat daar los van. Zij wil slechts regulerend optreden ten aanzien van het verschijnsel van het vrijwilligerswerk, omdat dat anders uit de hand dreigt te lopen. Wel is het zo, dat veel jongeren met onderwijsbevoegdheid langs de weg van het vrijwilligerswerk ervaring willen opdoen of behouden teneinde straks op de arbeidsmarkt een sterkere positie te kunnen innemen. Dat het vrijwilligerswerk meer inhoudt dan «puntenslijpen», zoals mevrouw Groenman meent, blijkt uit de grote belangstelling van bevoegde jongeren om op deze wijze ervaring in het onderwijs te verwerven. Er zal op het departement geen afdeling vrijwilligerswerk worden ingericht, aldus de minister in antwoord op een vraag van de heer Konings. Het toezicht op de naleving van de regeling zal plaatshebben in het kader van de normale controle op de uitvoering van de bekostigingsregelingen. Een WA-verzekering ten behoeve van een vrijwilliger kan door het schoolbestuur worden afgesloten, mits dit niet leidt tot een verhoogde declaratie ten departemente. In antwoord op een nadere vraag van de heer Konings zei de minister, dat ook een jongere met onderwijsbevoegdheid en met een RWW-uitkering zonder risico voor zijn uitkering op basis van deze circulaire vrijwilligerswerk in het onderwijs kan gaan verrichten. De circulaire is in nauw overleg met Sociale Zaken tot stand gekomen, zodat de betrokkenen er zeker van kunnen zijn dat zij in dit opzicht geen risico lopen. Gedachtenwisseling in tweede termijn Mevrouw Kamp (V.V.D.) was de minister dankbaar voor zijn positieve reactie op een aantal van haar vragen en opmerkingen. Ten aanzien van de scheiding tussen reguliere onderwijstaken en vrijwilligerswerk zal de evaluatie na een jaar meer duidelijkheid moeten verschaffen. De woordvoerdster van de V.V.D.-fractie sprak de hoop uit, dat de schoolbesturen zoveel mogelijk voor behoud van het traditionele vrijwilligerswerk in de sfeer van de ouderparticipatie zullen waken. Met de minister was mevrouw Kamp van mening dat de school niet van vrijwilligers afhankelijk mag worden, en dat zij met de reguliere formatie moet kunnen blijven draaien. In dit verband drong zij er, in navolging van de heer Hermes, bij de minister op aan alsnog naar een formule te zoeken op basis waarvan het totale aantal vrijwilligers dat in een school werkzaam is aan een maximum kan worden gebonden. De heer Koning (P.v.d.A.) zei dat de minister er niet in was geslaagd zijn bezwaren tegen de circulaire en de daarin vervatte regeling weg te nemen. Zijns inziens is er niet zozeer behoefte aan vrijwilligerswerk in de scholen als wel aan normale betaalde arbeid. Dat dient het uitgangspunt te zijn, en daaraan moet de regering tegemoet komen. Zo is ook de enige reële weg waarlangs jonge onderwijskrachten aan werk geholpen kunnen worden, de weg van de arbeidstijdverkorting. In geval van een vacature heeft thans de oudste wachtgelder voorrang. Met de onderhavige regeling stelt de bewindsman zich op tegenover de vakbeweging. Het overleg over arbeidstijdverkorting in het onderwijs wordt erdoor geschaad. De heer Konings vroeg de minister, of deze kon bevestigen dat in de scholen reeds op vrij aanzienlijke schaal les wordt gegeven door vrijwilligers, tot genoegen overigens van alle betrokkenen want de kwaliteit van het onderwijs is ermee gediend. Is hij voornemens dit nu te verbieden? Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 6

De minister antwoordde hierop bij interruptie, dat de schoolbesturen weten dat alleen les gegeven dient te worden door reguliere docenten. Dat is een bekostigingsvoorwaarde. De circulaire beoogt mede, hierop nog eens nadrukkelijk de aandacht te vestigen. Mevrouw Groenman (D'66) sloot zich bij de bezwaren van de heer Konings aan. Er is behoefte aan extra arbeidsplaatsen in het onderwijs, niet aan vrijwilligerswerk. De heer Hermes (C.D.A.) zei overtuigd te zijn van de noodzaak van de regering waarin de circulaire voorziet. De inzet van de vrijwilligers in de scholen neemt toe. Men wordt voortdurend geconfronteerd met de vraag, waarom bevoegde krachten zonder werk geen hand- en spandiensten in de scholen op vrijwillige basis zouden mogen verrichten. Zonder behoorlijke regeling is er het gevaar dat deze ontwikkeling uit de hand loopt. Daarom is het goed dat er een regeling komt, al achtte de heer Hermes de ontworpen regeling op een aantal punten zwak. Daarom valt het toe te juichen dat na een jaar een evaluatie zal plaatshebben. De woordvoerder van de C.D.A.-fractie adviseerde de minister de circulaire op een aantal punten te verduidelijken. Zo dient duidelijker tot uiting te worden gebracht dat de circulaire zich niet in eerste aanleg tot de schoolbesturen richt, maar tot de vrijwilligers, en dat de erin opgenomen richtlijnen dan ook niet als bekostigingsvoorwaarden moeten worden beschouwd. De heer Hermes vroeg de minister met klem alsnog te overwegen het aantal vrijwilligers per school aan een maximum te binden. Daarmee zou tevens aan een belangrijk bezwaar van de bonden worden tegemoetgekomen. Als de minister de voorwaarde kan stellen dat een vrijwilliger maximaal een halve weektaak vervult en niet langer dan twee jaar in de school werkzaam is, waarom kan hij dan niet een maximumaantal vrijwilligers per school bepalen? Zo nodig dient een wettelijke regeling terzake te worden ontworpen. De minister zag geen tegenstelling tussen regulering van het vrijwilligerswerk in de scholen en het streven naar arbeidstijdverkorting. Zowel het een als het ander moet gebeuren. Ook bij een arbeidstijdverkorting met 10% in het onderwijs zou een regeling als de onderhavige niet kunnen worden gemist. Ten aanzien van het overleg met de bonden merkte de minister op, dat over voorstellen van het kabinet tot inlevering van 10% salaris met herbezetting de bonden tot duver niet hebben willen spreken. Het overleg over een pakket andere maatregelen is bijna afgerond. Van belang is tevens het overleg dat de minister van Binnenlandse Zaken met de ambtenarenbonden over arbeidstijdverkorting voert. Eventuele resultaten daarvan zullen doorwerken in het onderwijs. De minister zegde toe, alsnog te zullen nagaan of een juridische grondslag kan worden gevonden voor het binden van het aantal vrijwilligers per school aan een maximum. Vooralsnog was hij sceptisch op dit punt. Eventueel zal een wettelijke regeling worden overwogen. Voorshands moet worden volstaan met een aanbeveling aan de schoolbesturen om het aantal vrijwilligers binnen zekere perken te houden. De voorzitter van de commissie, Van Ooijen De waarnemend griffier van de commissie, Mulder Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 7

BIJLAGE I Concept-circulaire «VRIJWILLIGERSWERK» IN HET ONDERWIJS DOOR WERKZOEKENDEN Regelmatig worden aan het ministerie verzoeken gericht om «vrijwilligerswerk» (ook wel genoemd onbetaalde arbeid of pro-deo-werk) aan een school te laten of te mogen verrichten. Het betreft hier niet alleen verzoeken van schoolbesturen of van werkloos onderwijspersoneel (ontslaguitkeringsgenietenden), maar ook verzoeken van schoolverlaters met een onderwijsbevoegdheid die werk willen zoeken in de onderwijssector. In het regeerakkoord van het huidige kabinet is aangekondigd dat op dit terrein nadere regelingen zullen worden opgesteld. Een goede regeling van vrijwilligerswerk en van de positie van de vrijwilliger vergt wetgeving van formele aard. Gezien de tijd die met dergelijke wetgeving pleegt te zijn gemoeid, is het waarschijnlijk dat de resultaten daarvan nog niet op zeer korte termijn in het onderwijsveld bekend zullen zijn. Gezien de vele vragen die mij thans reeds bereiken en het belang dat met name werkloos geworden onderwijspersoneel en schoolverlaters hebben bij duidelijkheid omtrent het kunnen verrichten van vrijwilligerswerk, heb ik besloten thans reeds enige richtlijnen op dit terrein bekend te maken. Bij deze richtlijnen staat het belang van de vrijwilliger die vrijwilligerswerk wil verrichten voorop. Het gaat er in deze circulaire voorts niet om de taken van het aan de school verbonden onderwijspersoneel op enigerlei wijze te wijzigen c.q. te verminderen. De reguliere taken van het aan de school verbonden onderwijspersoneel blijven dus geheel op dit personeel rusten en mogen dan ook niet door vrijwilligers worden vervuld; ook niet in die gevallen waarin door overheidsmaatregelen of anderszins een verschuiving in taakzwaarte van het personeel dient plaats te vinden. Indien in het kader van de financieel-economische situatie waarin ons land verkeert in het onderwijs nadere maatregelen in de personele sfeer zouden moeten worden getroffen, zal dit dan ook uitdrukkelijk niet gebeuren met het oog op eventuele aan een school werkzame vrijwilligers. Ik wijs u erop dat het in deze circulaire alleen gaat om vrijwilligerswerk, verricht door personen die werkloos zijn en in het bezit zijn van een onderwijsbevoegdheid. Bestaande vormen van vrijwilligerswerk, zoals ouderparticipatie, blijven buiten beschouwing. Hieronder zijn enige voorwaarden geformuleerd waaronder aan een school vrijwilligerswerk kan worden verricht. De voorwaarden zijn er in de eerste plaats op gericht het vrijwilligerswerk naar zijn aard duidelijk te onderscheiden van betaalde arbeid. De aard van de vrijwilligersactiviteiten is namelijk wezenlijk anders dan die van normale (betaalde) onderwijswerkzaamheden. In het algemeen vooronderstelt het verrichten van arbeid een tegenprestatie in de vorm van loon (salaris of bezoldiging). Daartegenover staat het werk van vrijwilligers, die in het algemeen geen loon en dienstbetrekking etc. beogen. Het inschakelen van vrijwilligers op een school kan dan ook niet leiden tot enige verhoging van de subsidie ten behoeve van deze school. Vrijwilligerswerk is er veeleer op gericht om de vrijwilliger betrokken te laten blijven bij het onderwijsgebeuren en het onderhouden van contacten. De voorwaarden zijn er ook op gericht om te voorkomen dat aan een school arbeid wordt verricht door vrijwiligers, terwijl dit door betaald onderwijspersoneel zou kunnen en moeten worden verricht. De voorwaarden zijn er in de tweede plaats op gericht het vrijwilligerswerk in omvang te beperken. De onderwijswetgeving bevat immers een aantal formatiebepalingen voor de diverse soorten van onderwijs, zoals bijvoorbeeld het kleuter- en lager onderwijs en het voortgezet onderwijs (de leraarlessenformules), waarvan niet of slechts onder bepaalde voorwaarden mag worden afgeweken. Hierdoor worden ongelijke concurrentieverhoudingen tussen scholen voorkomen. De formatiebepalingen zijn als zodanig een neerslag van het principe van gelijke en evenredige rechtbedeling. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 8

Een ongelimiteerde instroom van vrijwilligers zou deze situatie kunnen verstoren, nog afgezien van organisatorische problemen die daarbij zouden kunnen ontstaan. Ten slotte beogen de voorwaarden zeker te stellen dat de geldende bepalingen voor werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden niet worden doorkruist. De voorwaarden, waaronder het toelaatbaar is dat er aan een school vrijwilligerswerk wordt verricht, zijn: 1. Het vrijwilligerswerk moet werk zijn, dat op de desbetreffende school niet door een betaalde kracht wordt gedaan of dient te worden gedaan. Het verrichten van onbetaalde activiteiten kan derhalve worden toegestaan, indien dat werk in het algemeen of in de gegeven situatie wordt gedaan door «vrijwilligers». Het gaat hierbij om aanvullende werkzaamheden die niet het karakter hebben van het zelfstandig verrichten van arbeid. Datgene wat binnen de directe taak en functie van een lid van het onderwijspersoneel valt, mag niet door een vrijwilliger worden gedaan. Zo mag bijvoorbeeld de lesgevende taak van de onderwijsgevende niet door een vrijwilliger worden overgenomen. Voor wat betreft de hoofdzaken van de functie van het onderwijspersoneel kan worden verwezen naar hetgeen daaromtrent staat vermeld in de diverse voor het onderwijs geldende rechtspositiebesluiten en -regelingen. Als voorbeeld kunnen worden genoemd de artikelen I-P3,1-Q5 en I-R3 van het Rechtspositiebesluit K.O./L.O. en de artikelen I-P2,1-Q3 en I-R7 van het Rechtspositiebesluit W.V.O., alsmede bijlage S3 bij hoofdstuk I-S van laatstgenoemd rechtspositiebesluit. Enige voorbeelden van onbetaalde activiteiten die naar mijn mening door vrijwilligers aan een school kunnen worden verricht, zijn: het assisteren bij het opzetten c.q. bijhouden van een schoolbibliotheek, het verzorgen van een schoolkrant, het ondersteunen van werkzaamheden van de aan de school verbonden onderwijsgevenden, het helpen bij het lezen, het ondersteunen van de begeleiding van de leerlingen (individueel of in groepsverband), het verzorgen van onderwijshulpmiddelen, het meewerken aan projecten waaraan de school deelneemt voorzover dit niet behoort tot de taak van het bezoldigde onderwijspersoneel en studiebegeleiding. Ook het volgen van een individuele IVB (Integratie Voorbereidende Bijscholing)-cursus, waarvoor de cursist de mogelijkheid krijgt o.m. praktijkopdrachten uit te voeren en zo contact te houden met het onderwijsgebeuren, behoort in het kader van vrijwilligerswerk tot de mogelijkheden. Ik wil er nog uitdrukkelijk op wijzen dat de beantwoording van de vraag of bepaalde werkzaamheden al dan niet kunnen worden aangemerkt als vrijwilligerswerkzaamheden ook per onderwijssoort kan verschillen. Zo kan bij voorbeeld het verrichten van werkzaamheden ten bate van schoolbibliotheek in scholen waaraan een bibliothecaris is verbonden (zoals het hoger beroepsonderwijs) niet tot vrijwilligerswerk worden gerekend, terwijl dit in bij voorbeeld het lager onderwijs wel het geval is. Concluderend kan worden gesteld dat die werkzaamheden die tot de directe functie van een bezoldigd personeelslid behoren, niet door vrijwilligers kunnen en mogen worden overgenomen. 2. Het te verrichten vrijwilligerswerk moet werk zijn waarvoor de school met betrekking tot de salariskosten geen subsidie heeft of kan krijgen. 3. De door de vrijwilligers aan een school te verrichten werkzaamheden dienen beperkt te blijven. Er dient namelijk hoe dan ook te worden voorkomen dat het functioneren van de school mede afhankelijk wordt van de verrichtingen van vrijwilligers. Het toelaten van vrijwilligerswerkzaamheden aan een school kan in geen geval leiden tot een verhoging van te verstrekken subsidies. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 9

4. De werkzaamheden van een vrijwilliger mogen per week niet meer dan een halve schoolweek omvatten. Bovendien mogen de werkzaamheden van een vrijwilliger per school niet langer dan twee jaar duren. Met deze twee begrenzingen wordt voorkomen dat een school afhankelijk wordt van de verrichtingen van een bepaalde vrijwilliger. 5. Het verrichten van vrijwilligerswerk aan een school mag een effectieve arbeidsbemiddeling niet in de weg staan. Immers een werkloze uitkeringsgenietende is in het algemeen verplicht om zich te laten inschrijven bij het gewestelijk arbeidsbureau en te solliciteren naar passend te achten arbeid. 6. Het dient te allen tijde mogelijk te zijn dat door het ministerie in het kader van de naleving van de onderwijswetgeving toezicht wordt uitgeoefend met betrekking tot de vraag of aan de voorwaarden 1 t/m 5 wordt voldaan. De onderhavige circulaire zal vooralsnog een werkingsduur van 1 jaar hebben. Het ligt in de bedoeling dat tijdig een evaluatie van de werking van de circulaire zal plaatsvinden. Ik vestig er de aandacht op dat voor degene die in het genot is van een werkloosheidsuitkering (een WW-, WWV- of een RWW-uitkering, dan wel een ontslaguitkering van dit ministerie) en die met behoud van zijn uitkering aan een school vrijwilligerswerkzaamheden wil gaan verrichten, nog andere voorwaarden kunnen gelden. Ik verzoek u dan ook dringend om de betreffende personen erop te attenderen dat zij zich op de hoogte stellen van deze voorwaarden en dat zij zich daartoe dienen te wenden tot de uitkerende instantie. Personen die een ontslaguitkering ontvangen van de directie URO van mijn departement dienen in ieder geval vooraf bij die directie toestemming te vragen voor het verrichten van vrijwilligerswerk, onder vermelding van de aard en de duur van de te verrichten vrijwilligerswerkzaamheden. Ten slotte maak ik u nog attent op het punt van de wettelijke aansprakelijkheid van de vrijwilliger. Indien een verzekering tegen deze aansprakelijkheid noodzakelijk wordt geacht, kan deze door de vrijwilliger zelf worden afgesloten, doch ook het schoolbestuur kan betrokkene ter zake laten verzekeren. Een verzekering kan echter niet leiden tot hogere subsidies aan de school. Het verdient naar mijn mening aanbeveling om een WA-verzekering af te sluiten; uiteraard voor zover nodig. Voor eventuele vragen omtrent deze circulaire kunt u zich wenden tot die afdeling van het ministerie, waaronder uw school c.q. instituut voor de bekostiging ressorteert. De minister namense deze, Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 10

BIJLAGE II VRAGEN CDA-FRACTIE 1 Op welke termijn kan wetgeving aangaande het vrijwilligerswerk tegemoet worden gezien? 2 Betekent het standpunt van de minister dat de twee beperkingen (halve weektaak en maximaal twee jaren) voldoende zijn, dat de hij geen bezwaren heeft tegen grote aantallen vrijwilligers verbonden aan één school en derhalve het aantal vrijwilligers niet wenst te relateren aan het aantal aan de school toegekende formatieplaatsen? 3 Bestaat niet het risico, dat wanneer de activiteiten niet mogen bestaan uit taken van de onderwijsgevenden, nieuwe vormen van,arbeid zullen worden ontwikkeld die als ze eenmaal in een bepaalde behoefte voorzien in de toekomst niet meer zijn te elimineren, zodat een permanente vraag naar dit soort werkzaamheden manifest zal worden? 4 Zou, gezien de vorige vraag, op deze wijze niet het gevaar bestaan dat het fenomeen «schoolassistent» sluipend ingevoerd gaat worden? 5 Hoe kan toezicht worden uitgeoefend op nalezing van de voorwaarden 1 t/m 5 indien dit dient te geschieden in het kader van de naleving van de onderwijswetgeving, nu deze voorwaarden in deze wetgeving niet voorkomen? 6 Is er geen sprake van tegenstrijdigheid indien de vrijwilliger maximaal twee jaar aan een school werkzaamheden mag verrichten, terwijl de werkingsduur van de circulaire slechts één jaar bedraagt? 7 Is de minister niet van mening, dat ook afspraken gemaakt dienen te worden tussen het schoolbestuur en de vrijwilliger over het beëindigen (al of niet tussentijds) van de vrijwilligerswerkzaamheden? 8 Kan een indicatie worden gegeven van de omvang van de behoefte aan het vrijwilligerswerk als bedoeld in de concept-circulaire? 9 Kan worden meegedeeld of ook in andere geledingen van het onderwijs, bij voorbeeld in de verzorgingsstructuur, behoefte bestaat aan het verrichten van vrijwilligerswerk? 10 Welke mogelijkheden zijn er voor niet-onderwijzend personeel om vrijwilligerswerk te verrichten? 11 Is de verplichting van het hebben van een onderwijsbevoegdheid van vrijwilligers in het onderwijs niet van marginale betekenis, gezien het feit dat zij zich niet met «echte» onderwijstaken mogen bezighouden? Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk VIII, nr. 95 11

12 Is de opmerking dat bij de gegeven richtlijnen het belang van de vrijwilliger vooropstaat niet van zeer betrekkelijke betekenis, gezien de beperkende voorwaarden die aan het verrichten van vrijwilligerswerk in het onderwijs zijn gesteld? 13 Kunnen vrijwilligers in het onderwijs eventueel een (door het Rijk gesubsidieerde) onkostenvergoeding ontvangen? 14 Kunnen enkele van de gestelde voorwaarden niet worden geacht op gespannen voet te staan met de autonomie van het bevoegd gezag van een school? 15 Mogen bij de gegeven voorbeelden van activiteiten die door vrijwilligers aan een schoei kunnen worden verricht ook anderen worden ingeschakeld? Antwoorden van de minister 1 Het regelen van vrijwilligerswerk door middel van wetgeving zal onderwerp zijn van overleg binnen het kabinet. Vooralsnog kan geen uitspraak worden gedaan over de noodzaak van een dergelijke regeling en de termijn waarop deze eventueel gereed is. 2 Het is niet de bedoeling dat de beperkingen aan vrijwilligerswerk worden gerelateerd aan het voor een school geldend aantal formatieplaatsen. Naar mijn mening is het in eerste instantie aan het bevoegd gezag van een school om te bepalen hoeveel vrijwilligers aan een school worden toegelaten. Een en ander is namelijk afhankelijk van de zich aan die school voordoende situatie en mogelijkheden. 3 en 4 Het is nu al zo dat in het onderwijs veel vrijwilligerswerk voorkomt. Het onderwijs vormt daarbij geen uitzondering ten opzichte van andere sectoren. Dat in het onderwijs een permanente vraag naar vrijwilligerswerk zou kunnen ontstaan, kan niet worden uitgesloten. In de in de circulaire gestelde voorwaarden wordt aan deze mogelijk gecreëerde afhankelijkheidspositie van een school de nodige aandacht besteed. Deze voorwaarden - hoewel in zeer algemeen gestelde bewoordingen en zonder sancties - zijn erop gericht te voorkomen dat bij het wegvallen van het aantal vrijwilligers het onderwijs aan de school in de knel komt. Verdergaande gedetailleerde regelingen en voorwaarden op dit punt acht ik op dit moment geen gewenste zaak. 5 Het toezicht in het kader van de naleving van de onderwijswetgeving moet als volgt worden gezien: - toezicht op de naleving van de voor vrijwilligers geldende ontslaguitkeringsregelingen voor zover een uitkering wordt verstrekt door het ministerie; - toezicht op het bewaken van de naleving van de voor het onderwijs geldende formatie- en salarisvoorschriften (inclusief de omschrijving van de taken van het onderwijsgevend en niet-onderwijsgevend personeel); - algemeen toezicht op de goede gang van zaken aan de scholen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 12

6 Mijns inziens is er geen sprake van tegenstrijdigheid indien de vrijwilliger maximaal 2 jaar aan een school werkzaamheden mag verrichten, terwijl de werkingsduur 1 jaar bedraagt. Het is nl. niet de bedoeling dat de in de circulaire neergelegde regeling na 1 jaar vervalt. Er zal wel na 1 jaar een evaluatie plaatsvinden, aan de hand waarvan bezien zal worden of de circulaire enigerlei aanvulling of wijziging behoeft. 7 In beginsel ben ik van mening dat bij vrijwilligerswerkzaamheden ieder der partijen moet kunnen beëindigen op een door hem gewenst tijdstip. Niet uitgesloten is echter dat de vrijwilliger en het bevoegd gezag afspraken maken over de beëindiging van het vrijwilligerswerk. 8 De concept-circulaire vrijwilligerswerk betreft vrijwilligerswerk, verricht door personen die werkloos en in het bezit van een onderwijsbevoegdheid zijn. In september 1983 stonden ruim 28000 personen bij de GAB's ingeschreven als werkloos onderwijspersoneel. De voorwaarden waaronder vrijwilligerswerk wordt toegestaan, gelden met name voor degenen die een ontslaguitkering van het minsterie van Onderwijs en Wetenschappen ontvangen. In september 1983 betrof dat in totaal 8204 mensen met een wachtgelduitkering en 4292 mensen met een lange of korte uitkering. 9 De circulaire vrijwilligerswerk is vooral geschreven omdat mij regelmatig verzoeken bereiken om «vrijwilligerswerk» aan een school te laten ofte mogen verrichten. Wanneer ook in sectoren waarvoor deze circulaire niet is bedoeld deze behoefte zou blijken te bestaan, zal ik bezien of het wenselijk is daarvoor richtlijnen te geven. In het kader van het Sociaal Beleidskader Personeel TVC (kamerstuk 17649, nr. 14) heb ik een aantal criteria voor het werken met behoud van uitkering aan universiteiten en hogescholen voorgesteld. 10 Voor het niet-onderwijzend personeel bestaan mogelijkheden tot het verrichten van vrijwilligerswerk. Aanvragen van niet-onderwijzend personeel zullen per individueel geval worden bezien. Aangezien echter de behoefte tot het verrichten van vrijwilligerswerk uitsluitend is geuit door werkloos onderwijsgevend personeel is de circulaire «Vrijwilligerswerk in het onderwijs» speciaal voor deze categorie personeel opgesteld. 11 en 12 Aangezien werkloos onderwijspersoneel belang kan hebben betrokken te zijn bij het onderwijsgebeuren, waarbij o.m. gedacht kan worden aan het onderhouden van contacten en het op de hoogte blijven van ontwikkelingen binnen het onderwijs, is het feit dat niet alle aan de school voorkomende werkzaamheden mogen worden vervuld, naar mijn mening niet van essentieel belang. Met het vrijwilligerswerk kan bedoeld belang worden gediend. Ten einde het aantal vrijwilligers niet te groot te laten worden en genoemd belang zo optimaal mogelijk te kunnen dienen is besloten de circulaire te richten op diegenen die in het bezit zijn van een onderwijsbevoegdheid. 13 Het vrijwilligerswerk aan een school kan in geen geval leidan tot een verhoging van de subsidie. Eventuele onkostenvergoedingen door het schoolbestuur aan de vrijwilliger verstrekt, worden dan ook niet door het Rijk bekostigd. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk VIII, nr. 95 13

14 Naar mijn mening staan de voorwaarden waaronder vrijwilligerswerk mag worden verricht niet op gespannen voet met de autonomie van de schoolbesturen. In het onderwijs gelden immers wettelijke voorschriften op het gebied van formaties, waarvan niet of slechts onder bepaalde voorwaarden mag worden afgeweken. Daarnaast gelden wettelijke voorschriften met betrekking tot de taak en functie van het aan de school verbonden personeel. Met het oog op deze wettelijke voorschriften meen ik dat niet via oneigenlijke weg inbreuk mag worden gemaakt op deze regelingen, bij voorbeeld door vrijwilligerswerk toe te laten zonder dit aan voorwaarden te binden. Daarom is de concept-circulaire dan ook aan de schoolbesturen gericht. 15 Ten einde een ongelimiteerde instroom van vrijwilligers tegen te gaan, mogen, afgezien van reeds bestaande vormen van vrijwilligerswerk, de geschetste werkzaamheden niet door anderen worden verricht dan de in de circulaire genoemde vrijwilligers. VRAGEN V.V.D.-FRACTIE 1 Kan aangegeven worden waar deze circulaire spoort of afwijkt van de rapporten van de Interdepartementale Commissie Vrijwilligersbeleid en het regeringsstandpunt in deze? 2 Waarom is de circulaire niet gebaseerd op de discussienotitie betreffende het derde arbeidscircuit als alternatief voor langdurige werkloosheid? 3 Wier belang beoogt de regering primair met deze circulaire te dienen? 4 In welke situaties is al dan niet van toepassing de circulaire van het ministerie van Sociale Zaken dd. 22 juli 1983 aan de gemeentebesturen over deelname aan maatschappelijke activiteiten door uitkeringsgerechtigden? 5 Waarom eist een goede regeling van vrijwilligerswerk en van de positie van de vrijwilliger wetgeving van formele aard? 6 Hoe zal een dergelijke wetgeving er uit zien? 7 Wat zijn de verschillen tussen de begrippen werk, verrichten van activiteiten, verrichten van arbeid in voorwaarde 1? 8 Onderkent de regering, dat in werkzaamheden die tot de directe taak van een bezoldigd personeelslid behoren verschuivingen kunnen optreden, samenhangend met maatschappelijke en economische ontwikkelingen? 9 Indien ja, in hoeverre is dan de conclusie, geformuleerd aan het slot van voorwaarde 1, hiermee in overeenstemming? Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 14

10 Impliceert voorwaarde 2 dat een vrijwilliger salaris kan ontvangen voor zijn werkzaamheden? 11 Waarom moet voorkomen worden, dat het functioneren van de school mede afhankelijk wordt van de verrichtingen van vrijwilligers? 12 Is het reëel om onder voorwaarde 4 een tijdsbeperking in te bouwen voor de vrijwilliger? Kan de keuze voor maximaal een halve schoolweek en niet langer dan twee jaar worden gemotiveerd? 13 Overweegt de regering een voorwaarde te formuleren, waarin aangegeven wordt een wenselijke verhouding tussen betaalde krachten en vrijwilligers? 14 Kan aangegeven worden naar aanleiding van voorwaarde 5, wanneer een werkloze uitkeringsgerechtigde niet verplicht is zich te laten inschrijven bij het GAB en te solliciteren? 15 Moet de uitkeringsgerechtigde vooraf toestemming vragen aan het uitkeringsorgaan om vrijwilligerswerk te verrichten in de school? 16 Hoe zal het toezicht worden uitgeoefend, verwoord in punt 6? 17 Waarom stelt de regering, als zij het vrijwilligerswerk wil stimuleren, dat het afsluiten van een WA-verzekering primair een taak is voor de vrijwilliger zelf? 18 Is de regering bereid de aanvaarde motie-cornelissen-kamp (kamerstuk 17 372, nr. 8) uit te voeren voor de sector onderwijs? Antwoorden van de minister 1 Volgens de omschrijving van vrijwilligerswerk die de ICV heeft gekozen, behoort het personeel waarvoor deze circulaire is bedoeld niet tot de vrijwilligers waarover de ICV heeft gerapporteerd. Ik citeer uit de brief van de minister van CRM aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 30 maart 1982: «Ook in andere gevallen is sprake van onbetaald werk, zonder dat mag worden gesproken van vrijwilligerswerk. Dit is het geval bij beroepskrachten die geen betaalde baan kunnen vinden en in de eigen beroepssfeer onbetaald werk verrichten. De problemen die hebben geleid tot de situatie dat mensen noodgedwongen onbetaalde arbeid zoeken zijn evenwel geen object van vrijwilligersbeleid, maar van werkgelegenheids- en sociale zekerheidsbeleid». 2 De in de Werkgelegenheidsnota 1983/1984 van het kabinet opgenomen discussienotitie met betrekking tot het «Derde Arbeidscircuit» als alternatief voor langdurige werkloosheid is bedoeld als discussiestuk dat van de zijde van het kabinet wordt ingebracht in het overleg met de sociale partners. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 15

Van een afgeronde regeling die ook voor het onderwijs zou kunnen gaan werken is derhalve (nog) geen sprake. Het zou niet juist zijn in de onderwijssector vooruit te lopen op het overleg met de sociale partners. Daar komt bij dat de concept-circulaire Vrijwilligerswerk tot onderwerp heeft het verrichten van typische vrijwilligerswerkzaamheden terwijl in het systeem van het Derde Arbeidscircuit het gaat om het werken met behoud van een werkloosheidsuitkering, hetgeen ook kan inhouden dat werkzaamheden worden verricht die ook door normaal betaalde krachten worden gedaan. Dit laatste doet zich niet voor bij het nu aan de orde zijnde vrijwilligerswerk in het onderwijs. 3 Met deze circulaire wordt primair beoogd het belang te dienen van werkloos onderwijspersoneel, dat, ten einde feeling te kunnen houden met het onderwijsgebeuren, vrijwilligerswerk wil verrichten. 4 De circulaire van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 juli 1983 is algemeen gericht op personen die een uitkering ontvangen ingevolge de WWV, of de RWW, en stelt verschillende voorwaarden met betrekking tot het werken met behoud van uitkering. De concept-circulaire Vrijwilligerswerk in het onderwijs is specifiek gericht op vrijwilligerswerk in scholen. Zodra werkloos onderwijspersoneel buiten het onderwijs vrijwilligerswerkzaamheden wil gaan verrichten, is het gehouden de voorwaarden na te leven neergelegd in onder meer genoemde circulaire. 5 en 6 In de concept-circulaire staat een aantal voorwaarden waaronder vrijwilligerswerk kan worden verricht. Het betreft hierbij werkzaamheden die naar hun aard duidelijk zijn onderscheiden van de taken van het aan de school verbonden personeel. Voorts zijn de vrijwilligerswerkzaamheden naar omvang en duur beperkt. Zolang aan de voorwaarden genoemd in de circulaire wordt voldaan, zal wetgeving ter zake niet noodzakelijk zijn. Mocht evenwel bij evaluatie na 1 jaar blijken dat zulks niet het geval is, dan zal, teneinde de voorwaarden te kunnen sanctioneren, wetgeving wellicht noodzakelijk zijn. Mocht verder het overleg binnen het kabinet ertoe leiden dat werkzaamheden zullen kunnen worden verricht binnen de school die niet scherp van de reguliere werkzaamheden zijn te onderscheiden, dan zal eveneens wetgeving noodzakelijk zijn; inbreuk op bestaande (rechtspositionele) regelgeving is dan immers geenszins denkbeeldig, zodat een duidelijke afbakening in de regelgeving zal dienen te worden vastgelegd. Indien wetgeving noodzakelijk blijkt te zijn, zal nader worden bezien hoe deze moet luiden. 7 De begrippen «werk» en «verrichten van activiteiten» genoemd in voorwaarde 1 zijn niet verschillend. Deze begrippen worden in de eerste alinea van voorwaarde 1 gesteld tegenover het zelfstandig verrichten van arbeid. Het (zelfstandig) verrichten van arbeid veronderstelt een arbeidsrechtelijke verhouding waarbinnen op grond van enige overeenkomst arbeid wordt verricht met inkomsten of loon als tegenprestatie. 8 en 9 Ja; verschuivingen in werkzaamheden, die al dan niet tot de directe functie van een bezoldigd personeelslid behoren, kunnen inderdaad optreden afhankelijk van maatschappelijke, economische en onderwijskundige ontwikkelingen. Het is om deze reden dat de in de concept-circulaire genoemde voorwaarden en de conclusie op voorwaarde 1 in algemene bewoordingen is gesteld, zodat deze voorwaarden ook kunnen worden gehanteerd bij wijzigingen van de feitelijke situatie. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18100 hoofdstuk VIII, nr. 95 16

10 Uit voorwaarde 2 vloeit geenszins voort dat de vrijwilliger salaris kan ontvangen voor zijn werkzaamheden. Ofschoon bepaalde kostenvergoedingen aan de vrijwilliger door het bevoegd gezag niet zijn uitgesloten, impliceert het verstrekken van salaris toch het bestaan van een arbeidsovereenkomst, hetgeen niet strookt met het karakter van vrijwilligerswerk. 11 De regelingen en het systeem van bekostiging van het onderwijs in Nederland is in het algemeen erop gericht dat een zodanige bekostiging plaatsvindt dat de noodzakelijk te verrichten werkzaamheden door betaalde krachten (wier salaris wordt bekostigd) kan worden gedaan. Daarnaast kunnen er vrijwilligerswerkzaamheden aan scholen voorkomen. Dit laatste mag naar het mij voorkomt niet zodanige vormen aannemen dat bij het wegvallen - bijvoorbeeld door een sterke terugloop van het aantal werkloze onderwijsgevenden - van vrijwilligers het onderwijs aan de school niet of niet meer goed kan plaatsvinden. 12 Zie 11. De keuze van een tijdsbeperking en een omvangsbeperking voor de vrijwilliger is erop gericht te voorkomen dat er een situatie onstaat waarbij scholen in de inrichting van de schoolsituatie over een aantal jaren bij voorbaat uitgaan van de langdurige en volledige inzetbaarheid van een bepaalde vrijwilliger. Ook voor de vrijwilliger die in het genot is van een ontslaguitkering staat voorop dat hij/zij zich actief opstelt op de (onderwijs)arbeidsmarkt en er niet a priori vanuit kan gaan dat hij langdurig vrijwilligerswerk voor een school kan gaan verrichten. Ik meen dat de gekozen beperkingen (maximaal een halve schoolweek en 2 jaar) in ruime mate voldoet èn aan de wensen van vrijwilligers om vrijwilligerswerk te verrichten èn aan de wensen van bevoegde gezagsorganen met betrekking tot de aan hun scholen te creëeren mogelijkheden voor vrijwilligerswerk. 13 In de concept-circulaire is geen wenselijke verhouding aangegeven tussen het aantal aan de school verbonden personeelsleden en het aantal op de school werkzame vrijwilligers. Wel wordt overwogen om - als er in de toekomst een wettelijke regeling met betrekking tot het vrijwilligerswerk zou komen - in een eventuele wettelijke regeling een voorziening ter zake op te nemen. 14 Een werkloze uitkeringsgerechtigde is verplicht zich in te laten schrijven bij het Gewestelijk Arbeidsbureau tenzij hem van deze verplichting ontheffing is verleend, of wanneer hij redelijkerwijze niet in staat is aan deze verplichting te voldoen. In ieder geval is een werkloze uitkeringsgerechtigde die de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt niet langer verplicht zich in te laten schrijven. 15 Of een uitkeringsgerechtigde gehouden is toestemming te vragen aan het uitkeringsorgaan tot het verrichten van vrijwilligerswerk, hangt af van de voorwaarden die het uitkeringsorgaan ter zake heeft gesteld. In ieder geval dient degene die een ontslaguitkering ontvangt van de directie URO van mijn ministerie vooraf toestemming te vragen voor het verrichten van vrijwiligerswerk. 16 Het toezicht door het ministerie op het vrijwilligerswerk kan worden onderscheiden in: 1. toezicht op de te verrichten vrijwilligerswerkzaamheden door de vrijwilliger die een uitkering van het ministerie ontvangt. Deze vrijwilli er Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 17

dient vooraf toestemming van het ministerie te vragen; daarbij zal worden bezien of wordt voldaan aan de voorwaarden. 2. toezicht op de goede gang van zaken in het onderwijs en de naleving van de onderwijswetten door het ministerie dan wel inspectie van het onderwijs. Het is niet de bedoeling dat voor dit toezicht op vrijwilligerswerk aparte voorschriften dan wel voorzieningen worden getroffen. 17 De wens om vrijwilligerswerk te mogen verrichten is afkomstig van de uitkeringsgerechtigde. Zijn belang alsmede het belang van de school kan met de vrijwilligerswerkzaamheden zijn gediend. Het is vanuit dit gezichtspunt bezien dan ook het meest voor de hand liggenu dat de vrijwilligers zelf dan wel het schoolbestuur een WA-verzekering afsluiten. 18 Ik ben bereid de aanvaarde motie 17 372, nr. 8, Cornelissen/Kamp, uitte voeren voor wat betreft de onderwijssector. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983-1984, 18 100 hoofdstuk VIII, nr. 95 18