Toelichtingsdocument O&O bedrijfsprojecten Behandeling van het valorisatiepotentieel Versie : juni 2008 Waarom kijkt het IWT naar het valorisatiepotentieel en de waarde creatie in Vlaanderen? De regeling voor O&O-bedrijfsprojecten is een horizontale regeling, waarin projecten van verschillende aard en van verschillende types van bedrijven kunnen gesteund worden, zowel in hoogtechnologische als in meer traditionele technologiedomeinen, zowel van starters als van gevestigde bedrijven. Om een evenwichtige portfolio en gelijke behandeling te krijgen, gebruikt het IWT bij de behandeling van de aanvragen een selectiviteitsmechanisme waarbij de projecten niet alleen op hun wetenschappelijk-technische kwaliteit maar ook op hun valorisatiepotentieel worden beoordeeld. Dit zorgt er ondermeer voor dat van de wetenschappelijk beste projecten alleen die gesteund worden die voldoende toegevoegde waarde genereren en dat de minder hoogtechnologische projecten met een sterk valorisatiepotentieel ook aan bod komen. Het geld van de Vlaamse overheid dat geïnvesteerd wordt in bedrijven voor hun O&O-inspanningen moet ook voldoende return opbrengen voor de Vlaamse economie en dus de Vlaamse belastingbetaler die in fine de subsidie financiert. Het is zinloos om te verlangen dat deze return uitsluitend in Vlaanderen wordt gerealiseerd, als gevolg van de toenemende internationalisatie, maar het is evenmin acceptabel dat de kosten van het project in Vlaanderen worden gemaakt maar dat Vlaanderen onvoldoende geniet van de baten. In verschillende fasen van de levensloop komt dus het valorisatiepotentieel aan bod. Het beoordelen van het valorisatiepotentieel gebeurt aan de hand van verschillende factoren : het wordt hoger ingeschat voor projecten met een langere termijn horizon en ruimere verdere ontwikkelings- en toepassingsmogelijkheden, voor projecten die qua businesscase en positie van de aanvrager steviger onderbouwd zijn en voor projecten waarvoor de return in Vlaanderen hoger en beter verankerd is. Om de discussies over de waarde creatie in Vlaanderen te structureren, baseert het IWT zich op 2 indicatoren : namelijk personeelskosten (in ruime zin) en (afschrijvingen op) investeringskosten voor activiteiten waarbij de resultaten van het project worden aangewend. De waarde creatie in Vlaanderen komt op enkele belangrijke momenten aan bod : - In de selectiefase waar beslist wordt of een project zal gesteund worden, is het de bedoeling aanvragen te verdelen in 4 categorieën : uitstekende projecten, goede projecten, projecten met belangrijke bemerkingen en projecten die we niet willen steunen. Zoals gesteld, is valorisatiebeoordeling even belangrijk als de wetenschappelije beoordeling. De waarde creatie in Vlaanderen heeft binnen de valorisatiebeoordeling een belangrijk gewicht, maar is het slechts één van de gehanteerde deelcriteria. Projecten met een minder hoge toegevoegde waarde zullen dus sterke andere troeven moeten kunnen voorleggen om geselecteerd te worden. Er wordt een optimistische maar onderbouwde raming van het potentieel aan toegevoegde waarde gevraagd, aan de hand van geloofwaardige scenario s. - Op het einde van de uitvoering van het IWT-project wordt een evaluatie van de uitvoering gemaakt en wordt het valorisatiepotentieel opnieuw geraamd. Het verdere opvolgingstraject zal afhankelijk zijn van de inschatting van de waarde creatie in Vlaanderen en eenvoudiger zijn naarmate de kans hierop groter is. Behandeling van het valorisatiepotentieel 1
- Enkel voor projecten waarvan de resultaten gecommercialiseerd worden en de toegevoegde waarde die daarmee gepaard gaat (deels) buiten Vlaanderen wordt gerealiseerd, zal na de valorisatieperiode ook nagegaan worden of er voldoende valorisatie in Vlaanderen kan gerealiseerd worden, de zgn. factor 10 (zie verder). Bij onvoldoende valorisatie in Vlaanderen in relatie tot de steun, kan de steun teruggevorderd worden. De bedoeling is hier om het overheidsgeld te recupereren van die projecten waarvan de baten onvoldoende aan Vlaanderen toekomen, bijvoorbeeld door vervreemding van de resultaten zoals door verkoop van intellectuele activa of door delocalisatie. Het is enkel op deze situatie dat de clausule in de overeenkomst m.b.t. de toegevoegde waarde slaat : m.a.w. de overeenkomst die in hoofdzaak een middelenverbintenis is (de aanvrager zal maximale inspanningen leveren om resultaten te bereiken) draagt enkel in dit aspect kenmerken van een resultaatsverbintenis. Er dient verder nog opgemerkt te worden dat de valorisatieverplichtingen soms verduidelijkt worden of specifieker gemaakt worden via specifieke voorwaarden in de overeenkomst. De valorisatie is een belangrijk aspect van het project. De aanvrager dient dan ook belangrijke wijzigingen in de vooruitzichten of realisatie te melden in de verslagen, ook tijdens de valorisatieperiode. Hoe behandelt het IWT de waarde creatie in Vlaanderen? De berekening van de waarde creatie in Vlaanderen is in principe altijd een onderbouwde raming, omdat het meestal gaat over de toekomst, maar ook omdat globalere getallen worden gebruikt dan wat direct in de boekhouding aanwezig is. De inschatting zal meestal deels gebaseerd zijn op bestaande gegevens (lokalisatie van de vestigingen, toegevoegde waarde van de huidige activiteiten, ) en deels op de scenario s voor de toekomst en inschattingen van de aanvragers en de IWT-staf en eventuele input van de externe deskundigen over bijvoorbeeld het globale marktpotentieel. Het is dus geenszins de bedoeling omzet, ROI e.d. zeer nauwkeurig in te schatten, maar wel een redelijk beeld te krijgen van de mogelijke waarde creatie van het project bij het behalen van de doelstellingen. In deze context wordt onder waarde creatie in Vlaanderen verstaan alle personeelskosten (in ruime zin) en (afschrijvingen) op nieuwe investeringen voor activiteiten in Vlaanderen waarbij de resultaten van het project worden aangewend. Er wordt dus niet gevraagd dat er een één op één relatie zou zijn tussen de projectresultaten en de toepassing, maar wel dat er een duidelijk verband wordt aangetoond. Er kan op gewezen worden dat voor de berekening van de waarde creatie in Vlaanderen niet noodzakelijk nieuwe tewerkstelling moet gerealiseerd worden, maar dat er wel een voldoende impact moet zijn van de projectresultaten op de tewerkstelling. Dit geldt bijvoorbeeld voor projecten die bijvoorbeeld productiviteitswinst nastreven en waarbij de verantwoording kan gebaseerd zijn op het verbeteren/verdedigen van de tewerkstelling via een belangrijke ingreep in het productie-apparaat. Naar aanrekenbaarheid moeten we nog verduidelijken dat dit zich niet hoeft te beperken tot de aanvrager en zijn projectpartners maar dat ook de waarde creatie die bij andere Vlaamse entiteiten (bijvoorbeeld toeleveranciers maar ook onderzoekscentra) ten gevolge van de toepassing van de resultaten ontstaat, mag meegerekend worden. Behandeling van het valorisatiepotentieel 2
Een belangrijk punt is de start en duur van de aangerekende periode. Algemeen geldt dat de gekozen periode moet overeenstemmen met de normale levenscyclus van de resultaten, binnen een overzienbare tijdshorizon. Het beginpunt is normaal de start van de economische valorisatieperiode. Standaard wordt uitgegaan van een start van de aanwending bij einde van het IWT-project en wordt gerekend over een duur van maximaal 10 jaar (mits motivatie te verlengen). Dat impliceert dat bijvoorbeeld vervolg-o&o in Vlaanderen meetelt voor waarde creatie in Vlaanderen, alsook verdere investeringen in de industrialisatie, registratieprocedures, e.d. voor zover die in Vlaanderen gebeuren. Mits motivering kan ook een andere startdatum gekozen worden. Het is duidelijk dat de toegevoegde waarde gerealiseerd tijdens gesubsidieerde IWT-projecen zelf niet in aanmerking komt. Indien meerdere door IWT gesteunde projecten worden uitgevoerd waarvoor de resultaten samen aanleiding geven tot toegevoegde waarde, dan zal bij elke opeenvolgende beslissing telkens de totaliteit van de steun worden vergeleken met de totaliteit van de (potentiële) waarde creatie in Vlaanderen. De verschillende IWTprojecten worden m.a.w. gecumuleerd. In principe wordt de waarde creatie in Vlaanderen berekend per bedrijfspartner maar zijn de begunstigden solidair verantwoordelijk voor de realisatie van voldoende toegevoegde waarde in Vlaanderen. De valoriatieverplichting is in principe ondeelbaar en geldt voor alle resultaten van het project in globo. Eventueel kunnen hieromtrent echter wel afspraken gemaakt worden tussen de verschillende bedrijfspartners. Voor alle duidelijkheid wordt vermeld dat het geen belang heeft waar de uiteindelijke afzet gebeurt maar wel waar de toegevoegde waarde wordt gerealiseerd. Het vragen van voldoende valorisatie in Vlaanderen is dus geen hinderpaal voor export. Berekening van de waarde creatie in Vlaanderen Voor de berekening van de economisch toegevoegde waarde in Vlaanderen (scenario s), kunnen verschillende aanpakken gevolgd worden afhankelijk van de beschikbare informatie binnen en buiten het bedrijf en afhankelijk van de mate waarin de resultaten van het project kunnen gespecifieerd worden bij de start. De meest voor de hand liggende aanpak is een klassiek schema, waarbij vertrokken wordt van de markt, en via de levenscyclus van het product/proces/dienst wordt omgerekend naar een omzet en toegevoegde waarde (zie tabel 1), waaruit dan kan berekend worden wat dat betekent aan bezoldigingen en investeringen in Vlaanderen, afhankelijk van de positie van het bedrijf in de valorisatieketen (zie tabel 2). Het moet duidelijk zijn wat de impact is van het al dan niet uitvoeren van het project op deze evoluties. Belangrijk daarbij is op welke de verschillende hypotheses onderbouwd worden. Voor een bestaand bedrijf binnen een min of meer bekende business, moet maximaal gebruikt gemaakt worden van de publiek beschikbare gegevens of historische cijfers in het bedrijf (zoals bijvoorbeeld de verhouding tussen de omzet en de tewerkstelling) en moet, wanneer daar van afgeweken wordt, dit duidelijk gemotiveerd zijn. In sommige gevallen zijn de gegevens voor deze scenario s niet of onvoldoende aanwezig. Voorbeelden zijn exploratieve projecten ver van de markt, voor het bedrijf nieuwe business of een nieuw bedrijf, Een ander voorbeeld is de situatie waarbij de Vlaamse vestiging geen directe toegang tot de markt heeft, maar volledig afhankelijk is van leveringen aan buitenlandse verwante bedrijven. In dergelijke gevallen kan het bedrijf een eigen manier van verantwoorden opbouwen, zolang er uiteindelijk maar redelijke en verifieerbare scenario s worden geleverd over de tewerkstelling en investeringen gerelateerd aan de toepassing van de resultaten van het project. Behandeling van het valorisatiepotentieel 3
tabel 1 Voorbeeld voor een berekening van de toegevoegde waarde in het algemeen doelmarkt voor het bedrijf (voor de innovatie) levenscyclus van het product/proces/dienst Beschrijving: landen, toepassingen, Grootte Evolutie (groei%) Aantal jaar Onderbouwing via historische data, marktobservaties, andere spelers marktaandeel % Onderbouwing via marktstrategie, concurrenten, distributiekanalen Onderbouwing van de evolutie van het marktaandeel prijsbepaling Verkoopsprijs/unit Onderbouwen via kostprijs, marktprijs marktstrategie en segmentatie Onderbouwing via prijsevolutie verwachte omzet per jaar gedurende levenscyclus van het product brutomarge of toegevoegde waarde ten opzichte van de omzet tabel 2 Voorbeeld van vertaling naar Vlaanderen Af te leiden uit bovenstaande argumentatie % Het natraject en valorisatie vallen: volledig in Vlaanderen gedeeltelijk buiten Vlaanderen zeer beperkt deel in Vlaanderen (Vlaams R&D center van een internationale groep) Aan de hand van de historische gegevens kan men uit de business case berekenen (extrapoleren) hoeveel middelen (als een percentage van de omzet) er in het bedrijf en/of business unit aangewend zullen worden (bezoldigingen en investeringen in materiële vaste activa). Indien afgeweken wordt van de historische cijfers moet men dit argumenteren Aan de hand van de historische gegevens kan men uit de business case berekenen (extrapoleren) hoeveel middelen (als een percentage van de omzet) er in de Vlaamse vestiging van het bedrijf en/of business unit aangewend zullen worden (bezoldigingen en investeringen in materiële vaste activa). Indien afgeweken wordt van de historische cijfers moet men dit argumenteren Het bedrijf moet aantonen hoe het zijn positie binnen de internationale groep kan versterken en hoe dit gereflecteerd wordt in waarde creatie in Vlaanderen. Het strategisch belang van het project voor de Vlaamse unit binnen de internationale groep Aanwending van middelen: onderbouwde headcount met bezoldigingen en onderbouwde investeringen in materiële vast activa Behandeling van het valorisatiepotentieel 4
Hoe wordt omgegaan met de waarde creatie in de selectiefase? In het huidige selectiviteitsmechanisme worden de projecten in 4 groepen : projecten met een valorisatiepotentieel van minder dan 15x de steun krijgen een kritisch punt en zullen niet gesteund worden. Projecten met een potentieel tussen 15x en 25x de steun krijgen een minpunt, wat betekent dat ze andere troeven op het vlak van valorisatie moeten voorleggen. Projecten met een geschatte toegevoegde waarde van 25 of meer krijgen, neutrale score of een pluspunt afhankelijk van de verhouding. Het is duidelijk dat bij de start van een O&O-project, zeker als dit nog vrij ver van de commercialisatie is, geen exacte berekening van de valorisatie kan gemaakt worden. Toch kunnen we ervan uitgaan dat een aanvrager in staat is om voor een strategisch project na te gaan wat redelijke valorisatiescenario s zijn en welke toegevoegde waarde daarmee zou kunnen gerealiseerd worden. Het is zeker niet de bedoeling om een uitputtende inschatting van alle mogelijke scenario s te maken en een gesofisticeerd model te ontwikkelen. Het zijn de ordes van grootte en de geloofwaardigheid van de onderbouwing die belangrijk zijn. Bovendien kan de raming gradueel worden opgebouwd. Als binnen het aanvragend bedrijf voldoende valorisatie wordt gerealiseerd, is het niet nodig effecten van tweede of derde orde (bijvoorbeeld de valorisatie bij Vlaamse toeleveranciers) in detail te behandelen. Anderzijds kunnen dergelijke effecten misschien wel nuttig bijdragen als de interne toegevoegde waarde beperkter is. De aanvrager en zijn partners hebben alle vrijheid om een motivatie te ontwikkelen binnen de eigen bedrijfscontext, voor zover het gehanteerde model en de hypothesen correct en voldoende onderbouwd zijn. Hoe wordt de toegevoegde waarde behandeld op het einde van de door IWT gesteunde projectfase? Op het einde van het door het IWT gesteunde project wordt samen met de begunstigde een evaluatie gemaakt. Op dit moment worden ook de valorisatievooruitzichten (ramingen) herbekeken. De overeenkomst voorziet verder een opvolgingsverslag op expliciete vraag van het IWT aan het einde van de periode van drie of vijf (of uitzonderlijk tien) jaar na het einde van de projectuitvoering om de volledige of gedeeltelijke invullingen van de verplichtingen op het vlak van valorisatie vast te stellen. Deze verslaggeving wordt beperkt tot de situaties waarvoor dit relevant geacht wordt door een evaluatie van de valorisatie(vooruitzichten) bij de afsluiting van de projectuitvoering. 1. Voor projecten waarvoor valorisatie volledig in Vlaanderen plaatsgrijpt, valorisatie niet langer mogelijk of zinvol is of het tienvoud reeds gerealiseerd is op datum van de vergadering is verdere opvolging niet relevant en wordt geen omstandig verslag gevraagd. Wel zal het IWT een valorisatiefiche sturen voor monitoring van de IWT-projectportfolio. Dit is enkel met het doel de impact bij te houden en heeft geen contractuele implicaties. 2. Voor projecten met valorisatie buiten Vlaanderen wordt een valorisatieplan gevraagd met aandacht voor de invulling van de factor 10. Indien dit plan geloofwaardig en haalbaar bevonden wordt door het IWT, zullen geen verdere opvolgingsverslagen gevraagd worden. Ook hier zal een fiche gestuurd worden voor monitoring zonder contractuele doeleinden. Behandeling van het valorisatiepotentieel 5
3. Voor projecten met valorisatie buiten Vlaanderen waarvoor geen uitsluitsel kan gegeven worden over de omvang van de valorisatie in Vlaanderen op datum van afsluiting zal een omstandig valorisatieverslag gevraagd worden. Deze situatie is niet noodzakelijk negatief en kan zich voordoen bij projecten met een lang natraject, en/of bij grote onduidelijkheden naar valorisatie. Ook hier wordt de situatie opgesplitst om de last naar de bedrijven te beperken tot de projecten waarvoor omstandige opvolging vereist is. Hier kan evenwel slechts een standpunt ingenomen worden na een opvolgingsverslag, afhankelijk van de situatie na drie, vijf of tien jaar. Het feit dat voor de eerste twee situaties geen verdere valorisatieverslagen gevraagd worden, impliceert niet dat de overeenkomst ontbonden is. De contractuele bepalingen blijven van toepassing en belangrijke wijzigingen dienen gemeld te worden. Voor deze projecten wordt de verdere opvolging tot een minimum beperkt. Hoe wordt de toegevoegde waarde behandeld bij valorisatie? Er wordt nogmaals aan herinnerd dat de contractuele verplichting m.b.t. het behalen van voldoende toegevoegde waarde in Vlaanderen enkel speelt wanneer (1) het project tot valorisatie aanleiding geeft en (2) de toegevoegde waarde daarbij in belangrijke mate in het buitenland wordt gerealiseerd. Als minstens één van beide voorwaarden niet voldaan is, heeft deze clausule geen impact. Het IWT draagt m.a.w. volledig het onderzoeksrisico en het basis commercieel risico van het project voor zijn aandeel in de kosten. Als het project mislukt of er (quasi) geen commercialisatie is, is er geen grond voor terugvordering. Als de toegevoegde waarde hoofdzakelijk in Vlaanderen wordt gecreëerd, evenmin trouwens. De vraag voor voldoende toegevoegde waarde in Vlaanderen legt ook geen enkele beperking op aan de toegevoegde waarde elders. Deze kan een veelvoud zijn van wat in Vlaanderen wordt gerealiseerd, als die laatste maar voldoende hoog is. M.b.t. de zgn. valorisatieverplichting kan verder nog het volgende vermeld worden : - Het risico is altijd beperkt tot de omvang van de steun : in het meest extreme geval wordt de steun integraal teruggevorderd. - Gezien de contractuele eis kan er ook geen grond voor terugvordering op basis van deze clausule (meer) zijn zodra de aanvrager een toegevoegde waarde in Vlaanderen van minstens 10x de steun heeft aangetoond. - De situatie wordt geëvalueerd als er een substantiële toegevoegde waarde in het buitenland ontstaat. Als richtlijn wordt daarbij genomen dat de toegevoegde waarde in het buitenland minstens gelijk is aan de toegevoegde waarde in Vlaanderen en de totale toegevoegde waarde minstens de oorspronkelijke projectkost bedraagt. - Het algemeen principe daarbij is dat de steun desnoods zal moeten terugbetaald worden tot de ratio tussen de overgebleven steun en de toegevoegde waarde in Vlaanderen 10 bedraagt. - Het gaat hier in principe om uitzonderlijke gevallen, die telkens case by case moeten bekeken worden. Dit geldt ook voor situaties waarbij activiteiten in Vlaanderen worden stopgezet of afgeslankt en de resultaten (verder) worden gevaloriseerd buiten Vlaanderen. Behandeling van het valorisatiepotentieel 6