Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring van de plan-milieueffectrapportage uitgevoerd volgens het integratiespoorbesluit voor ruimtelijke uitvoeringsplannen voor: PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Tienen Initiatiefnemer: Provinciebestuur Vlaams-Brabant Dienst Ruimtelijke Ordening Provincieplein 1 3010 Leuven 15 juli 2011 PLIR-0008-GK
1 Inleiding Het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP) Afbakening kleinstedelijk gebied Tienen heeft als doelstelling het afbakenen van het kleinstedelijk gebied Tienen waarbinnen een aantal herbestemmingen en andere acties worden gedefinieerd op vlak van o.m. wonen, bedrijvigheid, groen en open ruimte. Zes deelplannen binnen dit afbakeningsvoorstel vereisen een herbestemming; het betreft meer bepaald de deelzones Gemengd Regionaal Bedrijventerrein (GRB) E40, GRB Bost, Uitbreiding GRB Soldatenveld en beperkte woonuitbreiding, Oostelijke Ring, Groene vinger Breisemveld en Kleinhandel Leuvenselaan. Het voorgenomen plan, het PRUP, is plan-mer-plichtig in het kader van het decreet van 27 april 2007 1. Het plan-mer bevat de toetsing aan het plan-m.e.r.-decreet. Het plan-mer wordt opgemaakt volgens de procedure van het Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan van 18 mei 2008 (BS 30 mei 2008). Het voorstel voor nota van publieke consultatie werd door de dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 26 april 2010. De dienst Mer heeft de volledig verklaarde nota voor publieke consultatie ter inzage gelegd. Enerzijds gebeurde dit via publicatie van deze nota op haar website (www.mervlaanderen.be) van 3 mei 2010 tot en met 1 juni 2010, anderzijds door het ter beschikking stellen van deze nota op het stadhuis van Tienen en op het gemeentehuis van Hoegaarden (eveneens van 3 mei 2010 tot en met 1 juni 2010). De ontvangen inspraakreacties en adviezen op de volledig verklaarde nota voor publieke consultatie werden behandeld op de vergadering van 30 juni 2010 en dit in functie van het opstellen van verdere richtlijnen bij de opmaak van het plan-mer. De overheden en instanties die op de hoogte gebracht waren van de publicatie van de nota van publieke consultatie waren uitgenodigd op deze vergadering. De richtlijnen werden betekend op 1 september 2010. De ontwerpversie van het plan-mer werd naar de verschillende administraties rondgestuurd voor opmerkingen. Er werd een bespreking van de ontwerptekst georganiseerd op 8 februari 2011. Het verslag van deze vergadering werd naar alle betrokkenen rondgestuurd. De eindversie van het plan-mer werd formeel ingediend op 19 mei 2011. Op een overleg tussen de stad Tienen, de provincie Vlaams-Brabant, het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) en de Bodemkundige Dienst van België, dat doorging op 31 mei 2011, werd een voorstel besproken om de reservatiezone in het deelplan van de oostelijke ring t.h.v. de aansluiting met de Ambachtenlaan en t.h.v. de aansluiting op de Oplintersesteenweg beperkt te verbreden. De dienst Mer kan zich akkoord verklaren met het feit dat de beperkte wijzigingen die aan het plan werden aangebracht, afdoende gedekt worden door het huidige MER en de milieuafwegingselementen 2, aangereikt door de Bodemkundige Dienst van België, die het plan-mer i.o.v. de provincie Vlaams-Brabant opstelde. 1 Decreet houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (BS 20 juni 2007). 2 De achterliggende reden m.b.t. de aansluiting aan de Ambachtenlaan is dat AWV een studie wenst uit te laten voeren om een verkeerstechnische optimalisatie door te voeren (rotonde, kromtestralen, herstel taluds ). M.b.t. de aansluiting aan de Oplintersesteenweg blijkt de kromtestraal voor aansluiting op de toekomstige noordelijke ring, waarvan de reservatiezone reeds is vastgelegd, onvoldoende te zijn. M.b.t. DIENST MER: goedkeuring milieueffectrapportage PLIR-0008 PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Tienen 2
2 In het MER beschreven en geëvalueerde alternatieven De concrete taakstelling (voor wonen en bedrijvigheid) die uit hogere beleidsdocumenten zoals het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaams-Brabant voortvloeit, laat geen ruimte voor doelstellingsalternatieven. Locatie- en inrichtingsalternatieven worden echter wel onderzocht in het plan-mer. Vanuit de inspraak werden een aantal bijkomende alternatieven voorgesteld. Meer bepaald gaat het om de in het MER op p. 56-57 opgesomde alternatieven. Deze werden echter niet weerhouden in het verdere m.e.r.-proces. In het plan-mer wordt beknopt maar op voldoende wijze ingegaan op de redenen waarom deze alternatieven niet verder werden onderzocht. Nulalternatief Bij het nulalternatief werd nagegaan wat de milieu-impact is bij het niet uitvoeren van het plan. Inrichtingsalternatieven Inrichtingsalternatieven, waaronder een gefaseerde ingebruikname, worden behandeld als milderende maatregelen. Locatiealternatieven In het zoekproces dat voorafging aan het plan-m.e.r.-proces werden drie zoekzones voor bedrijvigheid weerhouden (taakstelling bedrijvigheid gespreid over drie locaties). De resultaten hiervan zijn terug te vinden in de Eindnota Gewenst Stedelijk Gebiedbeleid Tienen (september 2008). Het alternatief voor deze drie deelplannen rond bedrijvigheid bestaat erin dat de bedrijvigheid geconcentreerd wordt op slechts één locatie, waarbij deze zone dan verder uitgebreid wordt ontwikkeld als bedrijventerrein. Er zijn dus drie alternatieve locaties voor bedrijvigheid, zijnde: locatiealternatief GRB (gemengd regionaal bedrijventerrein) E40 (d.i. deelplanzone GRB E40 mét uitbreiding), locatiealternatief GRB Bost (d.i. deelplanzone GRB Bost mét uitbreiding), locatiealternatief GRB Soldatenveld (d.i. deelplanzone GRB Soldatenveld mét uitbreiding). Concreet betekent dit dat het plan-mer de al dan niet te milderen milieueffecten voor deze drie locatiealternatieven onderzocht op hoofdlijnen. In de richtlijnen voor dit plan-mer, opgesteld door de dienst Mer, was bepaald dat er een aftoetsing diende te gebeuren of de programmaonderdelen die zich specifiek richten op meer groen, een voldoende groot aanbod aan groen bieden i.f.v. een leefbare stad. De dienst Mer betreurt dat deze afweging niet gebeurd is; deze kan wel nog in de verdere RUP-procedure plaatsvinden. fauna en flora is een beperkte westelijke verschuiving aan de Ambachtenlaan hoogstens licht positief te noemen gezien de verdere afstand tot de oostelijk gelegen faunistisch belangrijke zone en gezien het restgebiedje ten westen van de aansluiting aan de Ambachtenlaan verkleint ten voordele van het meer oostelijke grotere gebied. M.b.t. geluid zijn aan de aansluiting met de Oplintersesteenweg significant negatieve effecten te verwachten waarvoor in het plan-mer afdoende maatregelen werden voorgesteld om deze te milderen. Deze maatregelen blijven onverminderd en afdoend van kracht bij een lichte wijziging in de reservatiezone. DIENST MER: goedkeuring milieueffectrapportage PLIR-0008 PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Tienen 3
De veranderingen ten aanzien van de referentiesituatie die met elk van deze alternatieven samengaan en de implicaties op vlak van leefmilieu werden onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat het locatiealternatief GRB Soldatenveld als aangewezen alternatief voor bedrijvigheid (t.o.v. het plan en de andere locatiealternatieven) naar voor komt. 3 Toetsing van het MER aan de decretale vereisten Art. 4.2.10 2 Het plan-mer is opgesteld door een team van MER-deskundigen en onder leiding van de MER-coördinator zoals voorgesteld in de volledig verklaarde nota voor publieke consultatie en goedgekeurd door de dienst Mer bij de betekening van de richtlijnen. De milieubeoordeling is uitgevoerd voor de disciplines bodem, water, mens-verkeer, fauna en flora, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, geluid en trillingen, lucht en mens-ruimtelijke aspecten. Het plan-mer bevat tevens de elementen voor de watertoets, deze zijn behandeld in de discipline water (hoofdstukken 6.4 en 7.2). Na aftoetsing blijkt dat het MER in voldoende mate is ingegaan op de richtlijnen en aan de opmerkingen, geformuleerd tijdens het overleg met de deskundigen in de loop van het m.e.r.-proces, behalve voor het aspect geluid. Vastgesteld wordt dat sinds de ontwerptekstbespreking de tegenstrijdige standpunten van de MER-deskundige geluid enerzijds en van de dienst Hinder en Risicobeheer van LNE anderzijds blijven bestaan wat inschatting van milieukwaliteitsdoelstellingen betreft (bv. over als het volledige terrein voldoet zullen ook de individuele bedrijven voldoen ). De deskundige geeft aan dat er geen kennis is over toekomstige bedrijven. In de tekstbespreking van de verschillende deelplannen-alternatieven wordt terecht zowel de relatieve als de absolute beoordeling van de wijziging aangegeven omdat de bestemming wijzigt van bv. agrarisch gebied naar industriegebied en dus van een meer naar minder strenge milieukwaliteitsdoelstelling van 5 tot 15 dba. Een score van -3 houdt dan rekening met het standstill-principe maar als conclusie wordt telkens alléén maar de absolute beoordeling gegeven. De stelling van de deskundige zou er toe kunnen leiden dat, wanneer alle bedrijven toch aan de norm moeten beantwoorden, een bedrijventerrein lokaliseren uit milieu geluidsoogpunt nergens een negatieve score zal opleveren. Vanuit LNE wordt gesteld dat door simulatie met kengetallen/bedrijfskorven kan beoordeeld worden of de totale immissie al dan niet voldoet aan de immissienormen uit Vlarem voor elk bedrijf apart. Het zal dus aangewezen zijn om in functie van de voorlopige vaststelling van het PRUP in de toelichtingsnota aan te geven of de aanduiding van bufferbreedte (overdruk) beantwoordt aan de geluidskwaliteitsvereisten van de cumulatie van bedrijvigheid en verkeer. Dit kan ook verder uitgewerkt worden in de vooropgestelde inrichtingsstudies met milieuzonering en voorstellen voor monitoring. Hoofdstukken 10 en 11.6 bevatten een integratie en eindsynthese van de effecten en een duidelijk overzicht van de verschillende milderende maatregelen per discipline en DIENST MER: goedkeuring milieueffectrapportage PLIR-0008 PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Tienen 4
geeft aan via welke instrumenten deze verder vertaald en uitgewerkt kunnen worden in het verdere procesverloop. Wel wordt niet gespecifieerd wie (bestuursniveau en/of mogelijke verantwoordelijken voor uitvoering van de maatregelen) hiervoor kan instaan, hoewel dit tijdens het m.e.r.-proces werd gevraagd. De dienst Mer beveelt aan hoofdstuk 11.7 van het plan-mer te vervolledigen in de loop van het RUP-proces en met het oog op de concrete uitvoering van het plan en actieprogramma. Wat betreft milderende, flankerende, preventieve, compenserende en andere maatregelen benadrukt de dienst Mer de volgende elementen uit het MER: M.b.t. het deelplan van de oostelijke ring: de RWA-buffering wordt in het huidige plan ín de Getevallei voorzien. Bovendien wordt verwacht dat de afvoer ervan naar effectief overstromingsgevoelig gebied zal plaatsvinden. Dit effect is significant negatief en dient grondig in overweging genomen te worden bij de besluitvorming. Om sluipverkeer via de vesten te voorkomen (relevant bij alle locaties voor bedrijvigheid) dient nader onderzoek hieromtrent oplossingen te zoeken om het nut van de noordelijke en oostelijke ring (i.f.v. het wegtrekken van verkeer op de vesten) maximaal te verhogen. Het hoofdstuk 10.1 Synthese en afweging bevat een duidelijke disciplineoverschrijdende eindconclusie m.b.t. milieu-impact van de afgewogen alternatieven en bijhorende milderende maatregelen. Het MER bevat over het algemeen voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. De goedkeuring van het milieueffectrapport wordt met dit goedkeuringsverslag betekend. Besluit Op basis van bovenstaande aftoetsing blijkt dat het MER alle inhoudelijke en vormelijke elementen bevat zoals bepaald door artikel 4.2.8 1 van voormeld decreet. Het MER bevat voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. Gelet op het feit dat voor het voorgenomen plan het mer-proces volledig en in overleg met de dienst Mer doorlopen werd en gelet op de toetsing van het voltooide planmer, zoals voorgeschreven door artikel 4.2.10. 2 DABM, waarvan het resultaat hierboven is opgenomen, wordt het plan-mer voor de afbakening kleinstedelijk gebied Tienen goedgekeurd. 15 juli 2011, Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB DIENST MER: goedkeuring milieueffectrapportage PLIR-0008 PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Tienen 5