Let op! Bij het centraal examen geldt met ingang van examenjaar 2016 een aftrekregeling voor fouten die te maken hebben met spelling en formulering. Zie: bijlage 4 voor een toelichting en voorbeelden. Bij het college-examen schrijfvaardigheid geldt een aftrekregeling voor fouten die te maken hebben met spelling, leestekens en formulering. NEDERLANDSE TAAL EN LITERATUUR VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.11.3
De vakinformatie in dit document is vastgesteld door het College voor Toetsen en Examens (CvTE). Het CvTE is verantwoordelijk voor de afname van de staatsexamens voortgezet onderwijs en draagt zorg voor de kwaliteit en het niveau van de examens. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is belast met de praktische uitvoering en organisatie van de staatsexamens. Met vragen over deze vakinformatie kunt u contact opnemen met de afdeling Examendiensten van DUO: (050) 599 89 33 of staatsexamens@duo.nl. pagina 2 van 16
Inhoud 1 Opzet van het examen 5 2 Het examenprogramma 5 3 Beschrijving eindtermen 5 4 Het centraal examen 5 5 Het college-examen 6 6 De literatuurlijst 10 7 Inzenden literatuurlijst 10 8 De beoordeling van het college-examen 10 9 Het eindcijfer 11 10 Bijlage 1: Lijst met onderwerpen voor het mondeling examen 12 11 Bijlage 2: Voorblad literatuurlijst 13 12 Bijlage 3: Voorbeeld literatuurlijst vwo 14 13 Bijlage 4: Toelichting nieuwe regels centraal examen Nederlands met voorbeelden 15 pagina 3 van 17
1 Opzet van het examen Het examen bestaat uit een centraal examen en een college-examen. Het centraal examen wordt schriftelijk afgenomen in een zitting van 180 minuten. Het college-examen bestaat uit een schriftelijk examen van 150 minuten en een mondelinge examen van 40 minuten. 2 Het examenprogramma Nederlandse taal en literatuur centraal examen X college-examen schriftelijk mondeling Domein A: Leesvaardigheid Subdomein A1: Analyseren en interpreteren Subdomein A2: Beoordelen X Subdomein A3: Samenvatten X Domein B: Mondelinge taalvaardigheid X Domein C: Schrijfvaardigheid X Domein D: Argumentatieve vaardigheden X X Domein E: Subdomein E1: Literaire ontwikkeling X Literatuur Subdomein E2: Literaire begrippen X Subdomein E3: Literatuurgeschiedenis X Domein F: Oriëntatie op studie en beroep X* * Domein F: Oriëntatie op studie en beroep wordt alleen geëxamineerd in combinatie met het profielwerkstuk. 3 Beschrijving eindtermen Op het examenprogramma Nederlands is referentieniveau 4F van toepassing. Een beschrijving van de eindtermen A en D is te vinden op: www.examenblad.nl > kies jaarring 2016 > vwo > talen: Nederlands > Syllabus 2016 Nederlands, vwo > 2. Specificatie van de globale eindtermen voor het CE en bijlage 2 Referentieniveau 4F Lezen zakelijke teksten. 4 Het centraal examen Het centraal examen wordt schriftelijk afgenomen in één zitting van 180 minuten (zie examenrooster). Het centraal (schriftelijk) examen heeft betrekking op de domeinen A en D. De examinering vindt plaats aan de hand van vragen en opdrachten bij een aantal teksten. Oefenexamens met correctievoorschrift voor het examen leesvaardigheid kunt u vinden op: www.examenblad > bijv. jaarring 2015 > vwo > talen: Nederlands > examendocumenten 1 e tijdvak en 2 e tijdvak, opgaven, bijlage en correctievoorschrift, omzettingstabel normering. Daarbij wordt onder andere aandacht besteed aan: - het onderscheiden van tekstsoorten; - het analyseren van tekstverbanden en tekststructuren; - het maken van onderscheid tussen hoofd- en bijzaken; - het aangeven van de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte); - het benoemen van inhoudelijke en functionele relaties; pagina 5 van 17
- het samenvatten; - het kunnen herkennen en onderscheiden van standpunten en argumenten; - het kunnen benoemen van soorten redeneringen; - het kunnen herkennen van argumentatieschema s; - het kunnen herkennen van drogredenen. Het centraal examen wordt afgenomen volgens het referentieniveau 4F (zie bijlage B van de syllabus). Bij het centraal examen geldt de officiële spelling van de Nederlandse taal, te weten de spellingregels zoals vastgelegd in de Leidraad van de Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje), herziene editie van oktober 2005 (of later). Het gebruik van een woordenboek Nederlands en het basispakket hulpmiddelen is toegestaan. Voor basispakket hulpmiddelen, zie Regeling toegestane hulpmiddelen. Tips: Vermeld bij citaten de regelnummers. Vermeld het aantal woorden dat u gebruikt, als u bij een vraag slechts een bepaald aantal woorden mag gebruiken. Maak van tevoren veel oefenexamens, want het cijfer voor het centraal examen bepaalt voor 50 procent uw eindcijfer. 5 Het college-examen Het college-examen heeft betrekking op de domeinen B t/m E. Het college-examen bestaat uit twee onderdelen: 1. schriftelijk examen Het schriftelijke examen duurt 150 minuten en wordt afgenomen rond de periode van het centraal examen. Het examen betreft de exameneenheden schrijfvaardigheid en argumentatieve vaardigheden (domeinen C en D). Door middel van het schriftelijk examen schrijfvaardigheid wordt getoetst of de kandidaat een gedocumenteerde tekst kan schrijven, waarvan tekstsoort, doel en publiek gegeven zijn. Van de kandidaat wordt verwacht dat hij een beschouwing of betoog schrijft op basis van verstrekte informatie. Bij de aanvang van dit examendeel krijgt de kandidaat daarvoor één of meer teksten voorgelegd. Oefenexamens en uitwerkingen ervan staan op www.duo.nl > Staatsexamenkandidaat > Oefenen: oefenen vwo > Oefenexamens vwo Het gebruik van een woordenboek Nederlands en het basispakket hulpmiddelen is toegestaan. Voor het basispakket hulpmiddelen: zie Regeling toegestane hulpmiddelen. Tips: Bekijk de uitwerkingen van de oefenexamens en het beoordelingsmodel. Werk precies volgens de opdracht. Vermeld het aantal woorden dat u hebt gebruikt. 2. mondeling examen Het mondeling examen duurt 40 minuten en vindt plaats in de maand juli (op scholen voor vso eind juni/begin juli). De kandidaat bereidt thuis een voordracht voor. pagina 6 van 17
Direct vóór het mondeling examen krijgt de kandidaat gedurende 20 minuten de tijd om zich tevens voor te bereiden op poëzieanalyse aan de hand van een gedicht dat hij in het voorbereidingslokaal ontvangt. Oefengedichten met vragen en antwoorden staan op www.duo.nl > Staatsexamenkandidaat > Oefenen: Oefenen vwo > Oefenexamens vwo Tijdens de voorbereiding van het mondeling examen mag gebruik gemaakt worden van een zelf meegebracht woordenboek Nederlands en het basispakket toegestane hulpmiddelen. Tip: bekijk de oefengedichten met vragen en antwoorden. Nadere toelichting: A. Mondelinge taalvaardigheid (domein B en D): Het College voor Toetsen en Examens stelt elk jaar een lijst van onderwerpen vast, waaruit de kandidaat voor het maken van zijn voordracht één moet kiezen. Deze lijst is vermeld in bijlage 1 bij deze vakinformatie. Ten behoeve van zijn voordracht dient de kandidaat relevante informatie te verzamelen en te verwerken. Hij moet deze informatie duidelijk presenteren met het oog op doel en publiek. De voordracht heeft de vorm van een betoog of een beschouwing. Tevens is hij in staat om adequaat te reageren op bijdragen van luisteraars. De kandidaat houdt een voordracht over het door hem gekozen onderwerp en let erop: - dat zijn boodschap duidelijk overkomt; - wat voor soort voordracht hij houdt: beschouwing (= meningen worden ter overweging aangeboden) of betoog (= mening van spreker wordt ondersteund met voldoende relevante, goede argumenten); - dat zijn taalgebruik correct is; - dat hij retorische middelen goed gebruikt (gebaren, oogcontact, stemgebruik enz.); - dat de opbouw van zijn voordracht goed is en dat er duidelijk sprake is van een inleiding, een kern en een slot; - dat de voordracht goed is afgestemd op de tijd: tussen 5 en 7 minuten; - dat hij eventueel gebruik maakt van een briefje met aandachtspunten, terwijl hij ervoor waakt om alles op te lezen. Na afloop worden er aan de kandidaat vragen gesteld over zijn voordracht. Deze vragen kunnen betrekking hebben op: - de doelgroep (= het publiek); - de indeling (= inleiding, kern en slot); - het verschil in tekstsoorten (= verschil tussen beschouwing en betoog); - het gebruik van retorische middelen; - het gebruik van argumenten; - de gebruikte bronnen; - de inhoud van de voordracht. B. Literatuur (domein E) Bij het begin van dit gedeelte van het mondeling examen dient de kandidaat het gedicht voor te lezen, dat hij in het voorbereidingslokaal heeft ontvangen. Van de kandidaat wordt verwacht dat hij vormvragen kan beantwoorden over de volgende begrippen uit de poëzieanalyse naar aanleiding van het voorgelegde gedicht: rijm, metrum, enjambement, dichtsoort, strofebouw, beeldspraak en stijlfiguren. Tevens worden hem vragen over de inhoud van het gedicht gesteld. pagina 7 van 17
De kandidaat dient ten minste 18 literaire werken te lezen. Dit mogen geen vertaalde literaire werken zijn. Jeugdliteratuur mag niet op de literatuurlijst voorkomen. Van een auteur mag maar één literair werk op de literatuurlijst staan. Er dient één gedichtenbundel van na 1880 op de literatuurlijst te worden geplaatst. Voor de 'gedichtenbundel' mogen ook gedichten van verschillende auteurs gekozen worden In plaats van een gedichtenbundel mag op de literatuurlijst ook een bundel met Nederlandstalige liedteksten staan, bijv. teksten van Lennaert Nijgh, Bløf, Rowwen Hèze, Willem Wilmink. De liedteksten mogen uit één bundel, of van één cd komen, maar ook uit verschillende bundels en van verschillende auteurs. De teksten kunnen bijvoorbeeld gekozen zijn naar aanleiding van een thema. De kandidaat kiest uit de gedichtenbundel vijf gedichten en neemt die vijf gedichten geheel op in een bijlage bij de literatuurlijst. Omdat van kandidaten op het vwo wordt verwacht dat zij in staat zijn een overzicht te geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis en dat ze de gelezen literaire werken kunnen plaatsen in historisch perspectief, dienen op de literatuurlijst ook werken uit de historische letterkunde te staan. Daarom is het verplicht om de literatuurlijst samen te stellen volgens de volgende indeling: Periode Aantal boeken Middeleeuwen 1 Renaissance en Barok 1 18 e eeuw 1 1800-1880 (Romantiek) 1 1880-1940 2 Vanaf 1940 (Moderne literatuur) 11 Gedichtenbundel na 1880 1 TOTAAL 18 Ten aanzien van de literaire werken geldt, dat de kandidaat de in artikel 7 tot en met 9 beschreven informatie in de onder punt 3 genoemde syllabus, waar de examenstof Nederlands wordt beschreven, beheerst, en toe kan passen op de door hem gelezen literaire werken. Aan de kandidaat worden vragen gesteld over zijn literatuurlijst. Deze vragen kunnen betrekking hebben op: - de literatuurgeschiedenis; - de auteur van het literaire werk; - het literair-historisch perspectief van het literaire werk; - het genre van het literaire werk; - de vorm en inhoud van het literaire werk; - de titel, eventueel de ondertitel en het motto, het thema, de motieven, de plaats van handeling, de vertelinstantie (vertelsituatie, het vertelperspectief), de tijd, de ruimte en de personages in het literaire werk. Bij het samenstellen van de literatuurlijst kan de kandidaat gebruikmaken van informatie die staat op www.lezenvoordelijst.nl. Gebruik bijlage 2 als voorblad en bijlage 3 als voorbeeld. Het verloop van het mondelinge examen wordt aangegeven in onderstaand schema. pagina 8 van 17
Mondelinge examen Examenonderdeel Tijd Materiaal Inhoud Voorbereiding door kandidaat Thuis De kandidaat bereidt zich thuis voor op het houden van een voordracht over een door hem gekozen onderwerp uit de lijst van gegeven onderwerpen. Voorbereiding door kandidaat Voordracht 20 minuten, voorbereidingslokaal Ongeveer 10 minuten Poëzieanalyse Ongeveer 10 minuten Literatuur Ongeveer 20 minuten De kandidaat mag een briefje met aandachtspunten gebruiken. De kandidaat mag de aantekeningen gebruiken die hij bij de voorbereiding heeft gemaakt. De kandidaat brengt zelf een exemplaar mee van zijn literatuurlijst en de bijlage met de vijf gedichten. De kandidaat analyseert een aangereikt gedicht. Bij de analyse moet de kandidaat vragen kunnen beantwoorden over de volgende begrippen uit de poëzieanalyse: rijm, metrum, enjambement, dichtsoort, strofebouw, beeldspraak en stijlfiguren. De kandidaat houdt een voordracht van 5-7 minuten. De voordracht heeft de vorm van een betoog of beschouwing. De kandidaat beantwoordt vragen over de vorm en de inhoud van de voordracht. De kandidaat leest het gedicht voor. De kandidaat beantwoordt vragen over de vorm en de inhoud. De kandidaat beantwoordt vragen over de vorm en de inhoud van de 18 gelezen werken, de literatuurgeschiedenis en de verhaalanalyse. Tip: bekijk op de site www.duo.nl het filmpje 'Wat staat me te wachten', waarin u ziet hoe het mondeling examen Nederlands verloopt. pagina 9 van 17
6 De literatuurlijst De literatuurlijst bevat de naam van de kandidaat, ten minste 18 literaire werken in chronologische volgorde. Van elk literair werk dient de literaire periode, de naam van de auteur (indien bekend), de titel en het jaar van de eerste uitgave te worden vermeld. Gebruik bijlage 2 als voorblad en bijlage 3 als voorbeeld. De kandidaat dient een overzicht te kunnen geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis en hij dient de gelezen literaire werken te kunnen plaatsen in dit historisch perspectief. De bijlage bij de literatuurlijst bevat de gehele tekst van vijf gedichten die de kandidaat uit de door hem gelezen gedichtenbundel heeft gekozen. Voor de "gedichtenbundel" mogen ook gedichten van verschillende auteurs gekozen worden. De kandidaat dient een exemplaar van zijn literatuurlijst en de bijlage met de gekozen gedichten mee te nemen naar het examen. 7 Inzenden literatuurlijst De literatuurlijst moet in tweevoud vóór 1 april van het jaar waarin het examen wordt afgelegd, worden opgestuurd naar: Dienst Uitvoering Onderwijs, Examendiensten, Afdeling staatsexamens vwo/havo/vmbo, Postbus 30158, 9700 LK Groningen. NB De lijst dient op papier te worden aangeleverd. Een in digitale vorm ingezonden lijst wordt niet geaccepteerd. Van de opgestuurde lijst krijgt de kandidaat binnen drie weken een ontvangstbevestiging. Als de kandidaat na drie weken nog geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen, moet hij contact opnemen met Examendiensten. Als de kandidaat voor een taal in het geheel geen literatuurlijst instuurt, krijgt hij schriftelijk bericht dat hij voor dat vak niet wordt opgeroepen voor het mondeling examen. De regeling voor het insturen van de literatuurlijst geldt alleen voor de staatsexamenkandidaten. De lijst met gelezen werken van vso-kandidaten moet op 1 april gereed zijn, maar hoeft niet te worden opgestuurd. Als de kandidaat na het insturen van de lijst nog wijzigingen of aanvullingen aanbrengt, dient hij de gewijzigde lijst in drievoud mee te brengen naar het examen. Er mag maar één werk gewijzigd worden. De gewijzigde lijst dient op de dag van het examen om 9.30 uur aan het secretariaat te worden afgegeven. Zonder een gewijzigde lijst wordt de kandidaat geëxamineerd en beoordeeld aan de hand van de lijst die hij vóór 1 april heeft ingestuurd. 8 De beoordeling van het college-examen Voor het college-examen worden de volgende deelcijfers gegeven: - één deelcijfer voor schrijfvaardigheid: deelcijfer a - één deelcijfer voor mondelinge taalvaardigheid: deelcijfer b - één deelcijfer voor literatuur (poëzieanalyse en literatuurlijst): deelcijfer c pagina 10 van 17
Het cijfer voor het college-examen wordt als volgt berekend: (3a + 2b + 5c) : 10, afgerond op 1 decimaal. 9 Het eindcijfer Het eindcijfer wordt als volgt berekend: (het cijfer voor het centraal examen + het cijfer voor het college-examen): 2, afgerond op een geheel getal. pagina 11 van 17
10 Bijlage 1: Lijst met onderwerpen voor het mondeling examen Bij het voorbereiden van de voordracht moet de kandidaat een van de volgende onderwerpen kiezen. 1. Waterschapsverkiezingen 2. Afschaffing van de Eerste Kamer 3. Integriteit van politici 4. Armoede in Nederland 5. De eilanden binnen het Koninkrijk der Nederlanden 6. Grexit 7. Agressie in treinen 8. Het Boekenweekgeschenk 9. Europees leger 10. Windmolens die de kust 'vervuilen' pagina 12 van 17
11 Bijlage 2: Voorblad literatuurlijst Literatuurlijst Nederlandse taal en literatuur staatsexamen vwo (inzenden vóór 1 april 2016) Gegevens kandidaat: ED-nummer: Naam en voorletters: Postcode en woonplaats: pagina 13 van 17
12 Bijlage 3: Voorbeeld literatuurlijst vwo Naam: Middeleeuwen 1. (Auteur), Voorletter(s), Titel jaartal Renaissance 2. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 18 e eeuw 3. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 1800-1880 (Romantiek) 4. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 1880-1940 1 5. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 6. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal Moderne tijd 7. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 8. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 9. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 10. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 11. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 12. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 13. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 14. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 15. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 16. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal 17. Auteur, Voorletter(s), Titel jaartal Poëzie 18. Auteur(s), Voorletter(s), Titel gedichten 2 jaartallen 1 De boeken staan in chronologische volgorde op de lijst. Het jaar van eerste druk is bepalend. 2 In een bijlage staat de volledige tekst van de vijf gedichten. pagina 14 van 17
13 Bijlage 4: Toelichting nieuwe regels centraal examen Nederlands met voorbeelden Vanaf examenjaar 2016 wordt correct taalgebruik getoetst bij alle antwoorden van de examenkandidaat op open vragen in de centrale examens Nederlands havo en vwo. Het gevolg hiervan is dat er ten opzichte van de examens 2015 een aftrekregeling voor incorrect taalgebruik en incorrecte spelling is toegevoegd aan de vakspecifieke regels. Daarnaast is de bonusregeling voor het binnen het aantal woorden blijven per 2016 komen te vervallen. De vakspecifieke regels luiden nu als volgt: 1 Correct taalgebruik wordt getoetst bij alle antwoorden van de kandidaat op open vragen. Voor incorrecte formuleringen en onjuist taalgebruik worden maximaal 4 scorepunten in mindering gebracht. Onder incorrecte formuleringen en onjuist taalgebruik moet worden verstaan: spelfouten, verkeerd woordgebruik en fouten in de zinsbouw inclusief verkeerde woordvolgorde. Herhaalde fouten dienen als afzonderlijke fouten te worden geteld. Deze aftrekregeling dient als volgt te worden toegepast: 1 fout of 2 fouten - 1 3 of 4 fouten - 2 5 of 6 fouten - 3 7 of meer fouten - 4 Bij de beoordeling van de spelling dient uitgegaan te worden van de schrijfwijze volgens de Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje). Deze aftrekregeling geldt onverkort voor alle kandidaten. 2 Het is de kandidaat niet toegestaan telegramstijl te gebruiken bij vragen waarbij in volledige zinnen moet worden geantwoord. Voor een antwoord dat geheel in telegramstijl is weergegeven, dienen geen scorepunten te worden toegekend. 3 Voor alle open vragen met een maximum aantal woorden geldt: indien een kandidaat een vraag herhaalt alvorens hij/zij tot een antwoord komt, worden de woorden tot aan het eigenlijke antwoord (conform het beoordelingsmodel) niet meegeteld. 4 Wanneer een antwoord op een open vraag het maximum aantal woorden overschrijdt, worden alleen de woorden van het antwoord tot het toegestane maximum in de beoordeling betrokken met inachtneming van vakspecifieke regel 3. Bij de toepassing van deze regels moet met de volgende zaken rekening worden gehouden: vakspecifieke regel 2: Vakspecifieke regel 2 is opgenomen om, daar waar dat wordt gevraagd, van examenkandidaten te eisen dat zij in volledige zinnen antwoorden. vakspecifieke regel 4: Het kan gebeuren dat door woordoverschrijding voor de inhoudelijke beoordeling slechts een gedeelte van de zin kan worden meegeteld als antwoord. Als het antwoord daardoor grammaticaal onjuist wordt, maar wel deel uitmaakt van een goed geformuleerde zin, is het niet de bedoeling dat vakspecifieke regels 1 en 2 worden toegepast. Spelfouten in de overschrijding van het maximum aantal woorden tellen niet mee. pagina 15 van 17
Vakspecifieke regel 4 is opgenomen om de lengte van antwoorden te beperken. Vanwege de nieuwe benadering van antwoorden bij open vragen met een maximale antwoordlengte wordt in de examens vanaf 2016 steeds een ruime marge gehanteerd als het gaat om de omvang van het aantal woorden dat nodig is om een goed antwoord te formuleren. Als gevolg van de nieuwe regels zullen in de opgaven diverse aanwijzingen worden opgenomen voor de kandidaten. Ter illustratie van deze aanwijzingen is een aantal open opgaven uit het centrale examen Nederlands vwo 2015-1 bewerkt om te laten zien hoe dergelijke vragen er in de examens 2016 uit zouden zien. vwo 2015-1 Tekst 1 Het juk van de vrijheid 4p In alinea 11 wordt gesteld: Net als vrijheid en gelijkheid heeft ook broederschap een schaduwkant. (regels 228-230) 10 Vat voor de twee begrippen vrijheid en broederschap afzonderlijk en in eigen woorden samen wat de schaduwkanten zijn en waartoe deze schaduwkanten leiden. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 70 woorden. De kern van een goed antwoord is: De schaduwkant van (volledige) vrijheid is dat we helemaal zelf verantwoordelijk zijn voor de keuzen in ons leven 1 Dat kan leiden tot stress/faalangst / depressieve klachten / Dat kan ertoe leiden dat vrijheid de vrijheid van de sterksten is 1 De schaduwkant van broederschap is dwingend conformisme 1 Dat kan leiden tot uitsluiting van andersdenkenden / Dat kan leiden tot groepsvorming en tot vijandigheid tegen buitenstaanders 1 3p 13 De tekst heeft als titel Het juk van de vrijheid. Leg deze titel uit. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 30 woorden. De kern van een goed antwoord is: Het begrip vrijheid wordt vaak individualistisch geïnterpreteerd 1 Dit leidt tot meer zelfverantwoordelijkheid 1 en dat wordt als een last ervaren 1 1p 15 Leg uit hoe volgens tekstfragment 1 maatschappelijke gelijkheid en individuele ongelijkheid zich tot elkaar verhouden. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden. pagina 16 van 17
De kern van een goed antwoord is: Maatschappelijke gelijkheid is een voorwaarde om individueel ongelijk te zijn 1 Tekst 2 Digitaal panopticum 2p 26 In tekstfragment 3 en in de hoofdtekst wordt er gewaarschuwd voor privacyschending, maar in beide teksten wordt privacyschending op verschillende manieren besproken. Geef aan hoe beide teksten in dit opzicht van elkaar verschillen. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 40 woorden. De kern van een goed antwoord is: In de hoofdtekst wordt gewaarschuwd voor de aantasting van de eigen privacy 1 In tekstfragment 3 wordt ervoor gewaarschuwd de privacy van anderen te schenden (teneinde juridische problemen te voorkomen) 1 Tekst 3 Ik voel me veiliger dan op de snelweg in Nederland 2p 29 Blijkens alinea 5 heeft de bemoeienis van de National Science Foundation een voordeel, maar ook een nadeel. Benoem dit voordeel en dit nadeel. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 30 woorden. De kern van een goed antwoord is: Het voordeel is dat de National Science Foundation zorgt voor optimale veiligheid 1 Het nadeel is dat de veiligheidsmaatregelen het doen van ontdekkingen belemmeren 1 pagina 17 van 17
pagina 18 van 17