Ontwerpomgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)



Vergelijkbare documenten
* UM * Melk- en fokveebedrijf Graumans

Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend: Omgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Ontwerpomgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Deze omgevingsvergunning wordt, op verzoek van de vergunninghouder, ingetrokken omdat er geen dieren meer worden gehouden.

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

Ontwerpomgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Ontwerpomgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

1.2 Kennisgeving activiteit 1 Milieu

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Beschikking Wet milieubeheer

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend:

Te verwachte ontwikkelingen Activiteitenbesluit Beste beschikbare technieken Naam document Jaartal

Ontwerp besluit UV

(ONTWERP) BESCHIKKING MAATWERKVOORSCHRIFTEN ACTIVITEITENBESLUIT MILIEUBEHEER

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 28 maart 2013

Omgevingsvergunning OV

DEFINITIEVE-BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER Besluit van BURGEMEESTER EN WETHOUDERS van Lingewaal

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Besluit Omgevingsvergunning

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

ONTWERPBESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 28 juni 2016 Gemeente Bronckhorst nr

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

Memo. In afbeelding 1 is de herontwikkelingslocatie globaal aangegeven. EGD RM000888

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking. Besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen op de aanvraag van:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

ONTWERPBESCHIKKING MAATWERKVOORSCHRIFTEN ACTIVITEITENBESLUIT MILIEUBEHEER

AANMELDINGSNOTITIE M.E.R.- BEOORDELING. VAN: Mts. K. en M. en K. Hellinga Hegedyk BN Wytgaard

BESCHIKKING MAATWERKVOORSCHRIFTEN ACTIVITEITENBESLUIT MILIEUBEHEER

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) in combinatie met een Melding Activiteitenbesluit (Wet milieubeheer)

Overwegingen. Ontwerpbesluit Omgevingsvergunning 1 e fase U1/ Aan het besluit liggen de volgende inhoudelijke overwegingen ten grondslag:

Programma. Activiteitenbesluit. Introductie Activiteitenbesluit (landbouw) Inhoud. Landbouwbedrijven in het Activiteitenbesluit

Omgevingsvergunning OV

ADVIES. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: 9 oktober 2015 Gemeente Bronckhorst nr

ECLI:NL:RVS:2012:BV9444

* *

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

A. Kennisgeving. Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend: Omgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Besluit Met ingang van 16 mei 2019 ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage het besluit om:

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Agrarische inrichtingen en het Activiteitenbesluit. Paul Bodden Hekkelman Advocaten

Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend: BESCHIKKING MAATWERKVOORSCHRIFTEN ACTIVITEITENBESLUIT MILIEUBEHEER

Omgevingsdienst Brabant Noord

Advies lucht. Intern Advies

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Omgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Meermuidenseweg 7 in Twello.

Gemeente Barneveld Raadhuisplein 2 tel: (0342) Postbus 63 fax: (0342) AB BARNEVELD

Inhoud. Activiteitenbesluit agrarische activiteiten. Landbouwinrichtingen type B. Introductie Activiteitenbesluit (landbouw)

Zaaknummer : Vergunninghouder : W. Hoeve Projectomschrijving : Verbouw en verlengen stal en het oprichten van een mestloods

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

BIJLAGEN OBM Melkvee- en loonbedrijf De Molswaerd Heulenslag 36 A 2971 VG BLESKENSGRAAF. Projectleider Bouw Rundvee C. de Ruijter

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Vergunning Wet milieubeheer

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Pagina 1 van 14 Registratienummer: Z / D

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

(ontwerp) MAATWERKBESLUIT. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Deze wijziging is vereist voor het opslaan van waterstof en koolzuur in gasflessen.

Milieuneutrale wijziging van de (werking van de) inrichting (Wabo art 2.1 lid 1 onder e en art 3.10 lid 3)

Omgevingsvergunning (activiteit milieu) Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Vormvrije m.e.r. versie 30 november 2016

in in miii ii inn ii i ii

Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 1

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Gemeente Barneveld Raadhuisplein 2 tel: (0342) Postbus 63 fax: (0342) AB BARNEVELD

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend: Omgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

WET MILIEUBEHEER Beschikking

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

Bijlage 2 Milieuneutraal veranderen

TOELICHTING OP AANVRAAG

Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend: Omgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

MAATWERKBESLUIT *D * D

Omgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wabo

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

O M G E V I N G S V E R G U N N I N G U I T G E B R E I D E P R O C E D U R E (1 e fase)

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR CUBRI PALLET- EN HANDELSMIJ BV TE SCHOONEBEEK

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Milieu Omgevingsvergunning beperkte milieutoets

in in ii mi ii mm ii ii

Wet milieubeheer. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Melding artikel ENCI te Maastricht. Zaaknummer:

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

Aan de gemeenteraad Gemeente Steenwijkerland Vendelweg XE Steenwijk Steenwijk, Nummer voorstel: 2014/2

Omgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Omgevingsdienst Regio Nijmegen OMGEVINGSVERGUNNING. Aanvrager Datum besluit Onderwerp

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

Bijlage behorende bij de omgevingsvergunning: Aanvraagnummer: Bedrijfsgegevens. Adres: Burg. ten Holteweg 39 Postcode: 7751 CR

Voornemen Wij zijn van plan u de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit:

OMGEVINGSVERGUNNING. LUMARO Beheer B.V.

Agrarische inrichtingen en het Activiteitenbesluit. Paul Bodden Hekkelman Advocaten N.V.

Besluit omgevingsvergunning milieu. Aanvraagnummer: Aanvrager: Servauto Nederland B.V. Dhr. M. Haas Postbus BC Den Haag

Ontwerpomgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Haanstraat 6 in Voorst

* * omgevingsvergunningomgevingsvergunning

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

Aanmeldnotitie Besluit Mer

Transcriptie:

Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend: Ontwerpomgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Aanvraag en ontwerpbesluit Met ingang van 16 augustus 2012 ligt met de bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage het ontwerpbesluit, op de aanvraag die is binnengekomen op 21 mei 2012, ter verlening van een: omgevingsvergunning (activiteit Milieu) voor het oprichten van en in werking hebben van een veehouderij en het milieutechnisch afsplitsen van de inrichting van Breestuk 5, aan Breestuk 6 in Nijbroek, kadastraal bekend Gemeente Nijbroek, sectie B, nummers 1543 en 1544. Het zaaknummer van deze procedure is Z-HZ_WABO-2012-000187. Alle stukken liggen ter inzage van 8.30 uur tot 12.15 uur in het gemeentehuis van Voorst, balie VROM, H.W. Iordensweg 17, 7391 KA Twello. Ook bestaat de mogelijkheid om op andere tijden de stukken in te zien. Hiervoor kunt u een afspraak maken met de behandelend ambtenaar, de heer G. Rabeling. Zijn telefoonnummer is (0571) 27 93 51. Deze publicatie en het ontwerpbesluit zijn ook digitaal beschikbaar gesteld. Op de website www.voorst.nl onder Actueel, Bekendmakingen kunt u de stukken bekijken. Zienswijze Iedereen kan gedurende de bovengenoemde periode zijn zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen. Uw schriftelijke zienswijze kunt u richten aan burgemeester en wethouders. Per e-mail is dit mogelijk via gemeente@voorst.nl. Vermeldt u daarbij dat het gaat om het ontwerpbesluit inzake het in ontwerp verlenen van een milieuvergunning (met bijbehorend zaaknummer). Voor een mondelinge zienswijze kunt u contact opnemen met de behandelend ambtenaar. Twello, 15 augustus 2012 J.T.H.M. Penninx, burgemeester E.J.M. van Leeuwen, secretaris

Vergunninghouder: Betreft: J.D. Veldwijk, Breestuk 6, 7397 NS Nijbroek. het oprichten van en in werking hebben van een veehouderij en het milieutechnisch afsplitsen van de inrichting van Breestuk 5 op de locatie Breestuk 6 in Nijbroek, waarin de aantallen en soorten dieren worden gehouden die in de onderstaande tabel zijn opgenomen:. Diersoort Stalsysteem (Rav-code) 1) Aantal Melk- en kalfkoeien overige huisvestingssystemen, beweiden 104 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar overige huisvestingssystemen 46 Vleesstieren en overig overige huisvestingssystemen 100 vleesvee van 6 tot 24 maanden (roodvleesproductie) 1) Rav-code zoals opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Staatscourant 2011, nummer 18726). De aanvraag is bij ons geregistreerd onder nummer Z-HZ_WABO-2012-000187. Kadastrale aanduiding Gemeente Nijbroek, sectie B, nummer 1543. Indieningsdatum: 21 mei 2012. Besluit Burgemeester en wethouders zijn voornemens, gelet op artikel 2.1, lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de omgevingsvergunning te verlenen. Burgemeester en wethouders zijn voornemens de omgevingsvergunning te verlenen onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteit(en): 1. Milieu (vergunning). Voor de nadere motivering verwijzen wij naar de bijlage bij dit ontwerpbesluit. Procedure We hebben dit besluit voorbereid volgens de procedure van paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag is door ons beoordeeld voor milieu aan artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Daarnaast hebben we de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriële regeling omgevingsrecht. Bijgevoegde documenten activiteit 1 Milieu De volgende documenten behoren bij dit besluit: 1.1 Toelichting 1.2 Integrale beoordeling 1.3 Voorschriften 1.4 Kennisgeving 1 van 2

Zienswijzen Artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht biedt belanghebbenden de mogelijkheid omtrent dit ontwerpbesluit een zienswijze naar voren te brengen. Wij verwijzen naar de bijgevoegde publicatietekst, zoals die over onze ontwerpbesluitvorming zal worden opgenomen/heeft plaatsgevonden in het plaatselijk blad het Voorster Nieuws. Twello, 6 augustus 2012 namens burgemeester en wethouders G.M. Rabeling milieu-inspecteur vergunningverlener Z-HZ_WABO-2012-000187 2 van 2

WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT (ONTWERP)BESLUIT VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN VOORST Bijlage 1.1 Toelichting (activiteit milieu) Behoort bij het ontwerpbesluit voor het oprichten van en in werking hebben van een veehouderij en milieutechnisch afsplitsen van de inrichting van Breestuk 5 op de locatie Breestuk 6 in Nijbroek, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Voorst. Het registratienummer van deze procedure is Z-HZ_WABO-2012-000187 INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE... 1 JURIDISCHE BEOORDELING... 2 1 Vergunningaanvraag en ontvankelijkheid... 2 2 Vergunningsituatie... 2 3 Vergunningplicht en bevoegd gezag... 2 4 Bedrijfsactiviteiten en ligging... 3 5 IPPC-richtlijn... 3 6 Besluit mestbassins milieubeheer... 3 7 m.e.r.(beoordelings)plicht... 3 ABCDEFCCCCCDEBEEAB BBBE ABCEB BCABBDDE E! "DE ABCECAD ABCFBBECCCCCDE FDDCECCEBE ABCBDDEECCD ADDCCBEB#DE$E!EBA

JURIDISCHE BEOORDELING 1 VERGUNNINGAANVRAAG EN ONTVANKELIJKHEID Op 14 mei 2012 hebben wij een aanvraag ontvangen om een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de inrichting aan de Breekstuk 6 te Nijbroek voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundvee- en vleeskalverenhouderij (oprichtingsvergunning). In de aanvraag is een revisievergunning aangevraagd. De bedrijven aan de Breestuk 5 en Breestuk 6 vormde voorheen één inrichting waarvoor op 14 mei 2004 een revisievergunning is verleend. De beide bedrijven vormen niet langer één inrichting. Vervolgens is voor de inrichting aan de Breestuk 5 een revisievergunning aangevraagd en verleend. Deze aanvraag voor de inrichting aan de Breestuk 6 moet derhalve worden beschouwd als een aanvraag om oprichtingsvergunning. De aanvraag is ingediend voor de realisatie van het project. De veranderingen ten opzichte van de vigerende vergunning betreffen: Het uitbreiden van de veehouderij met vleeskalveren en vleesstieren in gebouw E; Het afsplitsen van de vleeskalverenstal van de inrichting aan de Breestuk 6. De volgende stukken maken deel uit van de aanvraag: OLO-aanvraagformulier d.d. 21 mei 2012, aanvraagnummer 439907; Bijlage aanvraag omgevingsvergunning; Plattegrondtekening VanWestreenen, d.d. 5 april 2012, tekeningnr WM-VeldW2. De aanvraag voldoet aan de eisen die in de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn gesteld. De aanvraag bevat voldoende informatie voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk. 2 VERGUNNINGSITUATIE Op 14 mei 2004 is een revisievergunning op grond van de Wm verleend voor de inrichting aan de Breestuk 5 en Breestuk 6. De activiteiten op beide adressen maken geen onderdeel meer uit van één inrichting waardoor voor beide een nieuwe vergunning wordt aangevraagd. Op het adres Breestuk 6 zijn de activiteiten voor het houden van 124 melk- en kalfkoeien en 91 stuks vrouwelijk jongvee met bijbehorende activiteiten vergund. Op 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) en de ministeriële regeling (Mor) in werking getreden. De vergunning wordt per 1 oktober 2010 op grond van het overgangsrecht in de Invoeringswet Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning. 3 VERGUNNINGPLICHT EN BEVOEGD GEZAG De aanvraag betreft een inrichting behorende tot onder andere categorie 8.1, onder a, inrichtingen voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren van bijlage I, onderdeel C behorende bij het Bor. De inrichting valt onder de werkingssfeer van de Wm en de Wabo. De inrichting is vergunningplichtig, omdat deze als zodanig is aangewezen in bijlage I, onderdeel B en C van het Bor. De gemeente Voorts is bevoegd gezag voor deze inrichting (categorie 8 van bijlage 1, onderdeel C van het Bor). ABC DEFAEE ACCAF C!ABC "E#$%#&"'($)*$)))*+,

4 BEDRIJFSACTIVITEITEN EN LIGGING De inrichting is gelegen in het buitengebied van Nijbroek. Op 150 meter van de grens van de inrichting is de dichtstbijzijnde woning van derden (Breestuk 5) gelegen. Het verkeer van en naar de inrichting rijdt over de Breestuk. De inrichting omvat een rundveehouderij, met stallen voor het houden van 104 melk- en kalfkoeien, 46 stuks vrouwelijk jongvee en 100 vleesstieren. Ook zijn sleufsilo's, een werkplaats, een werktuigenberging, een kantoor, een melkstal en een mestsilo aanwezig. Voor de bedrijfsactiviteiten worden verder ruwvoeders, veevoeders, kunstmest, reinigingsmiddelen, dieselolie, bestrijdingsmiddelen, motor- en hydrauliek en dierlijke meststoffen opgeslagen. 5 IPPC-RICHTLIJN Er is geen sprake van een gpbv-installatie zoals bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn). Op grond van categorie 6.6 van bijlage 1 van deze richtlijn is sprake van een gpbv-installatie bij intensieve varkens- en pluimveehouderijen met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee, 2.000 plaatsen voor mestvarkens (>30 kg) of 750 plaatsen voor zeugen. Binnen de inrichting zijn geen dieren aanwezig waarvoor een drempelwaarden geldt. 6 BESLUIT MESTBASSINS MILIEUBEHEER De mestsilo valt onder de werkingssfeer van het "Besluit mestbassins milieubeheer". Dit betekent dat de mestsilo moet voldoen aan de voorschriften die zijn gesteld in dit besluit. 7 M.E.R.(BEOORDELINGS)PLICHT Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r. ) geeft (indicatieve) waarden aan wanneer een milieueffectrapportage (MER) opgesteld dient te worden. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staan de drempelwaarden waarbij altijd een m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van dezelfde bijlage staan de drempelwaarden genoemd waarbij een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Deze drempelwaarden zijn indicatieve waarden. Bij de m.e.r.- beoordeling toetst het bevoegd gezag of bij een bepaald project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Als dat het geval is kan het bevoegd gezag besluiten dat er een MER nodig is. Er geldt een mer-plicht als er sprake is van de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie (lees stal) voor het houden van meer dan 85.000 mesthoenders, 60.000 hennen, 3.000 mestvarkens of 900 zeugen. In dit geval wordt een stal gewijzigd voor het houden van 100 vleesstieren en overig vleesvee. Binnen de inrichting worden uitsluitend dieren gehouden waarop de drempelwaarden geen betrekking hebben. Ook geldt geen m.e.r.- beoordelingsplicht omdat de dieren die gehouden worden geen betrekking hebben op deze drempelwaarden. Conclusie De aanvraagde activiteiten zijn niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Ook hoeft geen MER te worden opgesteld. ABC DEFAEE ACCAF C!ABC "E#$%#&"'($)*$)))*+,

WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT (ONTWERP)BESLUIT VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN VOORST Bijlage 1.2 Integrale beoordeling (milieu) Behoort bij het ontwerpbesluit voor het oprichten van en in werking hebben van een veehouderij en het milieutechnisch afsplitsen van de inrichting van Breestuk 5 op de locatie Breestuk 6 in Nijbroek, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Voorst. Het registratienummer van deze procedure is Z-HZ_WABO-2012-000187 INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE... 1 INHOUDELIJKE BEOORDELING... 2 1 BEOORDELINGSKADER... 2 2 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)... 2 2.1 Toetsingskader BBT... 2 3 AMMONIAK... 3 3.1 Wet ammoniak en veehouderij... 3 3.2 Directe schade aan gewassen door ammoniak... 3 3.3 Besluit huisvesting... 3 4 GEUR... 4 4.1 Dierenverblijven... 4 4.2 Mestopslag buiten de stallen... 5 5 LUCHT... 6 5.1 Stof op grond van de NeR... 6 5.2 Luchtkwaliteitseisen... 6 6 GELUID... 8 6.1 Geluid van bronnen binnen de inrichting... 8 6.2 Indirecte hinder: verkeer van en naar de inrichting... 8 7 BODEM... 9 8 AFVALSTOFFEN EN AFVALWATER... 11 8.1 Verwijdering van afvalstoffen... 11 8.2 Bedrijfsafvalwater... 11 9 ENERGIE EN GRONDSTOFFEN... 12 9.1 Energie... 12 9.2 Doelmatig gebruik grondstoffen... 13 9.3 Waterverbruik... 13 10 EXTERNE VEILIGHEID... 13 11 Bijzondere bedrijfsomstandigheden en bedrijfsbeëindiging... 14 12 Overige wetten en regels... 14 14 CONCLUSIE... 15 ABCDEFCCCCCDEBEEAB BBBE ABCEB BCABBDDE E! "DE ABCECAD ABCFBBECCCCCDE FDDCECCEBE ABCBDDEECCD ADDCCBEB#DE$E!EBA

INHOUDELIJKE BEOORDELING 1 BEOORDELINGSKADER Het beoordelingskader voor de activiteit milieu van de aanvraag wordt gevormd door artikel 2.14 van de Wabo. In de landelijke uitgangspunten voor milieubeleid, zoals verwoord in de Nationale Milieubeleidsplannen, zijn voorts aandachtsgebieden aangegeven waarmee bij de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit milieu rekening moet worden gehouden. Wij hebben ook getoetst aan de eis om de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) toe te passen (artikel 5.3 en 5.4 Bor juncto artikel 9.2 en bijlage 1 Mor). De omgevingsvergunning voor de activiteit milieu kan op grond van artikel 2.14, derde lid, van de Wabo alleen geweigerd worden in het belang van de bescherming van het milieu. 2 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT) 2.1 Toetsingskader BBT In de inrichting moeten ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast (artikel 2.14 Wabo). De aanwijzing van de BBT-documenten is geregeld in het Mor (artikel 9.2 juncto bijlage 1). Hierin is aangegeven met welke documenten rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de BBT. In tabel 1 van deze bijlage zijn zogenaamde BREF-documenten opgenomen. Deze BREF's zijn opgesteld voor bedrijven die onder de IPPC-richtlijn 1 vallen (de gpbv-installaties). De aangevraagde inrichting valt niet onder de IPPC-richtlijn. Voor alle inrichtingen (ook die niet onder de IPPC-richtlijn vallen) zijn BBT-documenten aangewezen in tabel 2 van de genoemde bijlage. De documenten die relevant zijn voor de betreffende inrichting uit deze tabel 2 worden gebruikt om te bepalen wat onder BBT wordt verstaan. De volgende documenten uit tabel 2 zijn van belang: de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB), de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR), de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (PGS 15), de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 (PGS 30) en de circulaire 'Energie in de milieuvergunning'. Op deze aspecten gaan wij bij de betreffende milieuaspecten in. Ten aanzien van de PGS 30 merken wij het volgende op. In tabel 2 van bijlage 1van het Mor is het document PGS 30 "Vloeibare aardolieproducten, Buitenopslag in kleine installaties" als BBT-document opgenomen. Recentelijk is dit document vervangen door het document PGS 30 "Vloeibare brandstoffen bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties". De meest recente milieuhygiënische aspecten zijn in dit document beschreven. Daarom hebben wij de aanvraag getoetst aan en zijn de voorschriften gebaseerd op dit document. % ABD&#'# '(E%E$BF &&#C)BCEBBECBCC *(+,'# ABC DEFAEE ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

3 AMMONIAK 3.1 Wet ammoniak en veehouderij De gevolgen van de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven moeten wij uitsluitend beoordelen op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7 van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) (artikel 3, lid 1 van de Wav). Dit geldt niet voor de gevolgen voor het milieu die veroorzaakt worden door directe opname uit de lucht van ammoniak door planten en bomen (zie onder Directe schade aan gewassen door ammoniak ), het weigeren van de vergunning met toepassing van artikel 2.14 van de Wabo of voor voorschriften die worden gesteld met toepassing van de artikelen 2.22, lid 2 of 3 Wabo (zie Beste Beschikbare Technieken ) of artikel 1.3c of 8.40 van de Wm (zie Algemene regels ). Evenmin geldt dit artikellid als een besluit wordt genomen op een aanvraag, waarbij ter voorbereiding daarvan een MER wordt gemaakt. Hiervan is in dit geval geen sprake. De artikelen 4 tot en met 7 hebben allen betrekking op veehouderijen, die zijn gelegen in of binnen een afstand van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Alle dierenverblijven van de inrichting liggen op meer dan 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Artikel 3 kent nog een weigeringsgrond voor veehouderijen waartoe een gpbv-installatie behoort (IPPCveehouderijen). De veehouderij valt niet onder de reikwijdte van de IPPC-richtlijn. Uit het bovenstaande blijkt dat de vergunning op grond van de Wav niet kan worden geweigerd. 3.2 Directe schade aan gewassen door ammoniak Bij veehouderijen moeten ook de mogelijke effecten van directe schade aan gewassen door ammoniak worden beoordeeld. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van het rapport 'Stallucht en Planten'. Hierin is opgenomen dat een afstand van 50 meter tot coniferen en 25 meter tot overige gevoelige gewassen (waaronder fruitbomen) voldoende is om directe schade te voorkomen. Binnen een straal van 50 meter rondom de inrichting bevinden zich geen percelen waarop fruitbomen, coniferen of andere gevoelige gewassen worden gekweekt. Daarom treedt er geen ontoelaatbare schade aan gewassen in de omgeving van de inrichting op. 3.3 Besluit huisvesting In het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) worden maxima gesteld aan de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen. Deze worden aangeduid met maximale emissiewaarden. Als voor een bepaalde diercategorie geen maximale emissiewaarde is vastgesteld, is het Besluit huisvesting hierop niet van toepassing. De maximale emissiewaarden gelden als generieke normen, zodat op dit aspect geen individuele afweging plaatsvindt. Als bepaalde stallen niet aan de maximale emissiewaarden voldoen kan de inrichting als totaal toch nog voldoen aan het gestelde in het Besluit huisvesting, als wordt voldaan aan het emissieplafond door intern salderen. Deze bevoegdheid is ook opgenomen in artikel 3, lid 3 van de Wav. Hierbij worden diercategorieën waarvoor geen maximale emissiewaarde is vastgesteld niet meegenomen, of geldt voor deze diercategorieën de feitelijke emissiewaarde van het betreffende stalsysteem als maximale emissiewaarde. Voor melk- en kalfkoeien geldt een maximale emissiewaarden van 9,5. Het stalsysteem voor de melk- en kalfkoeien voldoet aan deze waarde. Voor de vleesstieren en het vrouwelijk jongvee die worden gehouden zijn in het Besluit geen maximale emissiewaarden vastgesteld. Met de feitelijke ammoniakemissie wordt aan BBT voldaan. ABC DEFAE-E ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

4 GEUR 4.1 Dierenverblijven Toetsingskader geurbelasting vanwege dierenverblijven Door een veehouderij wordt geur geëmitteerd, die aanleiding kan geven tot geurhinder. De geurhinder vanwege de dierenverblijven moet worden getoetst volgens het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De geurhinder vanuit de dierenverblijven moet worden getoetst conform de systematiek (artikelen 3 tot en met 9) van de Wgv. Voor de invulling van de beoordeling moet de Regeling geurhinder en veehouderij (hierna Rgv genoemd) worden toegepast. De Wgv maakt onderscheid in dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (in de Rgv) en dieren waarvoor wel een geuremissiefactor is vastgesteld. In het eerste geval wordt uitsluitend getoetst aan afstandseisen. De vergunning wordt geweigerd als ter plaatse van geurgevoelige objecten niet wordt voldaan aan de geurnorm of als niet wordt voldaan aan de afstandseisen die op grond van de Wgv gelden. De toetsing aan de geurnormen en afstanden worden onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. Voor hetgeen wordt verstaan onder dierenverblijven en geurgevoelige objecten verwijzen wij naar het gestelde in deze wet. De gemeente Voorts heeft geen gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder vastgesteld. Hierdoor gelden de algemene, wettelijke geurnormen en afstanden. Dieren met geuremissiefactoren Binnen de inrichting worden vleesstieren gehouden. Voor deze diercategorie is een geuremissiefactor vastgesteld. De geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2010 (artikel 2, lid 1 Rgv). Van de aangevraagde situatie hebben wij de geurbelasting berekend. De invoergegevens van deze berekening zijn vermeld in bijlage 1 (eerste tabel). De gemeente Voorts is gelegen in een gebied dat voor wat betreft het uitvoeren van de verspreidingsberekeningen behoort bij het meteostation Eindhoven. De geurbelasting bedraagt bij de omliggende woningen minder dan de toegestane geurnorm van 3 ou E /m 3 (98-percentiel) binnen de bebouwde kom en 14 ou E /m 3 (98-percentiel) buiten de bebouwde kom. Zie hiervoor de rekenresultaten in bijlage 1 (tweede tabel). Deze zijn overgenomen in onderstaande tabel. Tabel 1. Geurbelasting Volgnr. Geurgevoelig object Geurnorm Geurbelasting 2 Breestuk 2 14,0 1,2 3 Zeedijk 39 14,0 1,5 4 Zeedijk 41 14,0 1,5 5 Middendijk 54 14,0 0,4 6 Middendijk 52 3,0 0,2 7 Scherpenhof 3,0 0,1 8 Middendijk 43c 3,0 0,2 9 Middendijk 50 3,0 0,2 ABC DEFAE.E ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

Dieren zonder geuremissiefactoren Binnen de inrichting is sprake van het houden van melk- en kalfkoeien en vrouwelijk jongvee. Voor deze diercategorieën gelden geen geuremissiefactoren. Daarom moet worden getoetst aan vaste minimaal aan te houden afstanden. De vaste minimaal aan te houden afstand bedraagt 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Deze afstand wordt gemeten vanaf een emissiepunt van de betreffende overdekte stalruimten tot het dichtstbijzijnde punt van de gevel van een geurgevoelig object. Zoals in onderstaande tabel is aangegeven wordt aan de vereiste afstanden voldaan. Tabel 2. Minimaal vereiste en werkelijke afstanden tot geurgevoelige objecten Categorie Minimaal aan te houden afstand (m) Werkelijke afstand (m) (bedoelde object) Binnen bebouwde kom 100 631 m (Middendijk 52) Buiten bebouwde kom 50 258 m (Breestuk 5) Vaste afstanden De geurnormen gelden niet voor geurgevoelige objecten bij andere veehouderijen of geurgevoelige objecten die op of na 19 maart 2000 onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij. Ten opzichte van deze geurgevoelige objecten gelden ook voor de dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld vaste minimaal aan te houden afstanden (artikel 3, lid 2 van de Wgv). De vaste minimaal aan te houden afstand bedraagt 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Deze afstand wordt gemeten vanaf een emissiepunt van de betreffende overdekte stalruimten. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijfswoning (buiten de bebouwde kom) is gelegen op een afstand van 150 meter (Breestuk 5). De bebouwde kom is gelegen op een afstand van meer dan 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de vereiste afstanden. Gevel-gevel afstand Ook moet een minimale afstand worden aangehouden tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en een geurgevoelig object (artikel 5 van de Wgv). Dit duiden wij aan met de gevel-gevel afstand. Deze minimale gevel-gevel afstand bedraagt 50 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 25 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De dichtstbijzijnde woning van derden is gelegen op een afstand van 150 meter (Breestuk 5) van de gevel van een stal. Daarmee wordt voldaan aan de gevel-gevel afstand. Conclusie Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan het gestelde in de Wgv. De vergunning kan voor wat betreft de geurhinder vanuit dierenverblijven niet worden geweigerd. 4.2 Mestopslag buiten de stallen Het opslaan van mest buiten de stal valt niet onder het toetsingskader van de Wet geurhinder en veehouderij. Voor het beoordelen van de geurhinder hiervan wordt aangesloten bij hetgeen het Besluit landbouw milieubeheer daarover zegt. Dit besluit stelt als afstandseis voor geurgevoelige objecten in een bebouwde kom (aaneengesloten bebouwing) 100 meter en voor overige geurgevoelige objecten 50 meter. Aan deze afstanden wordt voldaan. Het opslaan van mest buiten de stal leidt niet tot onacceptabele geurhinder. ABC DEFAEE ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

5 LUCHT 5.1 Stof op grond van de NeR Bulkvoer wordt opgeslagen in voersilo's. Tijdens het vullen en (zonodig) het legen van de silo moeten stofemissies worden voorkomen. De NeR kent een emissie-eis voor stof van 5 mg/m 0 3. Aan deze emissie-eis kan bij het vullen van een silo met bulkvoer met toepassing van een stofzak worden voldaan. Voor wat betreft het vullen en legen van de voersilo's zijn voorschriften opgenomen. 5.2 Luchtkwaliteitseisen Toetsingskader Bij de beslissing op de aanvraag moeten de grenswaarden voor de luchtkwaliteit, zoals bedoeld in bijlage 2 van de Wm in acht worden genomen. Het betreft grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO 2 ), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM 10 ), lood, koolstofmonoxide en benzeen. Voor het verlenen van de vergunning moet aannemelijk zijn gemaakt dat de gevraagde activiteit niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde. Bepaling bijdrage aan de luchtkwaliteit Door de volgende aangevraagde activiteiten vinden emissies naar de lucht plaats, die relevant zijn bij de toetsing aan de genoemde grenswaarden: het houden van vee (PM 10 ); transportbewegingen (PM 10 en NO 2 ); vullen van silo's (PM 10 ). De concentratie van zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolstofmonoxide, benzeen en lood in de buitenlucht is van nature zo laag dat voor deze stoffen geen overschrijding van de grenswaarde wordt verwacht. Voor deze stoffen kan worden voldaan aan de grenswaarden van de Wm. De concentraties stikstofdioxide (NO 2 ) en fijn stof (PM 10 ) in de buitenlucht zijn wel relevant. Voor deze stoffen moet dan ook worden afgewogen of de bijdrage van de inrichting in betekenende mate is op de omgeving. In de hierop volgende alinea's wordt dit bekeken. PM 10 vanwege de rundveestallen Voor wat betreft de uitstoot van fijn stof moet bekeken worden wat de veranderingen zijn die in de aangevraagde situatie ten opzichte van de vergunde situatie plaatsvinden. Van deze verandering(en) (uitbreiding, oprichting en/of verandering van een stal) moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn voor wat betreft de fijn stof immissie ten opzichte van de te beschermen objecten (TBO's). De Wm vormt het wettelijk toetsingskader voor de beoordeling van milieugevolgen door fijnstof immissie vanuit een inrichting. Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM 10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wm. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate. ABC DEFAE!E ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

Om bij veehouderijen te beoordelen of sprake is van NIBM wordt paragraaf 2.2 van de 'Handreiking fijnstof en veehouderijen' (in mei 2010 beschikbaar gesteld door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer(VROM)) gehanteerd. In deze paragraaf wordt aan de hand van een tabel bepaald of wel/geen sprake is van NIBM op basis van de fijnstof immisie van de uitbreiding binnen een inrichting versus de afstand vanaf het nieuwe emissiepunt tot het dichtstbijgelegen TBO. Situatie Breestuk 6 In de aangevraagde situatie neemt de fijnstof emissie vanuit alle bestaande stallen toe. Zie hiervoor onderstaande tabellen 2 en 3. Tabel 3. Emissie fijn stof aangevraagde situatie Stal Diercategorie Aantal dieren 1 Emissiefactor PM 10 (gram/dier/jaar) Emissie PM 10 (gram/jaar) Melk- en kalfkoeien 104 118 1.227,2 Vrouwelijk jongvee 46 38 1.748,0 Vleesstieren en overig vleesvee van 6 tot 24 maanden 100 170 17.000,0 Totaal 19.975,2 1 ) De vermelde PM 10 normen komen uit de door VROM gepubliceerde lijst Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij, laatst gewijzigd maart 2011. Tabel 4. Emissie fijn stof vergunde situatie Stal Diercategorie Aantal dieren 1 Emissiefactor PM 10 (gram/dier/jaar) Emissie PM 10 (gram/jaar) Melk- en kalfkoeien 124 118 14.632,0 Vrouwelijk jongvee 91 38 3.458,0 Totaal 18.090,0 1 ) De vermelde PM 10 normen komen uit de door VROM gepubliceerde lijst Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij, laatst gewijzigd maart 2011. De afstand tot het dichtstbijgelegen TBO (Breestuk 5) betreft 150 meter. Uit de afstandentabel in paragraaf 2.2 van de 'Handreiking fijnstof en veehouderij' blijkt dat bij een afstand van 140 meter (gemeten vanaf het emissiepunt), een uitbreiding in emissie van 1.075.000 gram per jaar of minder als NIBM beschouwd mag worden. In dit geval betreft de emissie vanuit de uitbreiding (stal E) 1.885,2 gram fijn stof per jaar, waardoor de situatie van Breestuk 5 als NIBM wordt beschouwd. PM 10 vanwege vullen voersilo's & PM 10 en NO 2 vanwege transportbewegingen De bijdrage van de inrichting aan de luchtkwaliteit in de omgeving veroorzaakt door de emissies als gevolg van het vullen van voersilo's (PM 10 ) en de transportbewegingen (PM 10 en NO 2 ) zijn verwaarloosbaar. Conclusie Ter plaatse van de inrichting wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen die in de Wm zijn opgenomen. ABC DEFAE,E ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

6 GELUID 6.1 Geluid van bronnen binnen de inrichting Als gevolg van de activiteiten van de inrichting ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten binnen de inrichting en door binnen de inrichting aanwezige installaties. De activiteiten binnen de inrichting vinden voornamelijk gedurende de dag- en avondperiode plaats. Transportbewegingen vinden in de dag- en nachtperiode plaats. Wij stellen geluidsgrenswaarden op basis van het gestelde in de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' van oktober 1998. Een gemeentelijke nota industrielawaai is niet vastgesteld. De beoordeling van de geluidsbelasting en het stellen van geluidsgrenswaarden vindt plaats voor de gevels van woningen van derden of andere geluidsgevoelige bestemmingen. Grenswaarden worden gesteld aan het gemiddelde geluidsniveau over een bepaalde periode (het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) en aan de hoogte van geluidspieken (maximale geluidsniveau). Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Voor het stellen van grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) wordt uitgegaan van de richtwaarden uit hoofdstuk 4 van de Handreiking. Het gebied waarin de woningen van derden of andere geluidsgevoelige objecten zijn gelegen is conform de Handreiking te typeren als landelijke omgeving. De richtwaarden voor het L Ar,LT voor dit type woonomgeving bedragen 40 db(a) voor de dag-, 35 db(a) voor de avond- en 30 db(a) voor de nachtperiode. Gelet op de aard en bedrijfsduur van de geluidsrelevante activiteiten en bronnen en de afstand tot woningen van derden, kan redelijkerwijs worden voldaan aan de te stellen geluidsgrenswaarden. Maximaal geluidsniveau Als ten hoogste toelaatbare grenswaarden voor het maximale geluidsniveau geldt 70 db(a) voor de dag-, 65 db(a) voor de avond- en 60 db(a) voor de nachtperiode. Gelet op de aard van de geluidsrelevante activiteiten en bronnen en de afstand tot woningen van derden, kan redelijkerwijs worden voldaan aan de te stellen geluidsgrenswaarden. 6.2 Indirecte hinder: verkeer van en naar de inrichting Verkeersbewegingen van en naar de inrichting (dat wil zeggen buiten de inrichting) worden uitsluitend en separaat getoetst aan de hand van het door die verkeersbewegingen veroorzaakte equivalente geluidsniveau. Dit is conform het gestelde in de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996. De beoordeling hoeft slechts te worden uitgevoerd voor zover het verkeer van en naar de inrichting is te onderscheiden van het heersende verkeersbeeld. De voorkeursgrenswaarde voor het geluidsniveau bedraagt 50 db(a) en de maximale grenswaarde bedraagt 65 db(a). Gelet op het aantal verkeersbewegingen en de afstand tot woningen van derden, kan redelijkerwijs worden voldaan aan de voornoemde voorkeursgrenswaarde. ABC DEFAE+E ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

7 BODEM Algemeen Bodemverontreiniging kan worden veroorzaakt door het onzorgvuldig handelen met en de op- en overslag van bodembedreigende stoffen. De beoordeling van potentieel bodemverontreinigende activiteiten moet plaatsvinden conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Uitgangspunt hierbij is het bereiken van een beschermingsniveau, waarbij kan worden gesproken van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging (bodemrisicocategorie A). De volgende activiteiten worden als bodembedreigend aangemerkt: op- en overslag van ruwvoeders in de daarvoor bestemde sleufsilo's; op- en overslag van veevoer in de daarvoor bestemde bulksilo's; op- en overslag van kunstmest in de daarvoor bestemde bulksilo; op- en overslag van reinigingsmiddelen en bestrijdingsmiddelen; op- en overslag van dieselolie in dubbelwandige tank; op- en overslag van motor- en hydrauliek in emballage boven een lekbak; op- en overslag van drijfmest in de kelders onder de stallen; op- en overslag van drijfmest in daarvoor bestemde mestsilo; spoelplaats; werkplaats; opslag van kadavers. Opslag van dieselolie Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting opslag plaatsvindt van dieselolie in een bovengrondse opslagtank (inhoud 1.200 liter). De tank moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in de publicatie PGS-30 " Vloeibare brandstoffen bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties". In deze richtlijn zijn adequate voorzieningen in verband met bodembescherming opgenomen. Met het voldoen aan deze richtlijn ontstaat een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging als bedoeld in de NRB, mits het incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel (vulinstructie, toepassen absorptiemateriaal e.d.) wordt gebracht. Hiertoe zijn voorschriften aan deze vergunning verbonden. De tankplaats wordt aangemerkt als een 'open proces of bewerking', zoals bedoeld in hoofdstuk A3, paragraaf 3.3.4 "Procesactiviteiten/-bewerkingen" van de NRB. Een verwaarloosbaar bodemrisico kan uitsluitend worden bereikt als de vloer vloeistofdicht wordt uitgevoerd, er visueel toezicht aanwezig is en het incidentenmanagement op het niveau "faciliteiten en personeel" wordt gebracht. Voor wat betreft de te stellen eisen aan de vloer van de tankplaats nemen wij, in verband met de geringe gebruiksfrequentie van de tankplaats, een afwijkend standpunt in. Hiermee sluiten wij onder meer aan bij het gestelde daarover in de richtlijn PGS 30. Zoals al eerder overwogen dient de opslag van minerale olieproducten in een bovengrondse tank te voldoen aan de richtlijn PGS 30. Naast eisen aan de tank zelf worden in de richtlijn PGS 30 ook eisen gesteld aan de tankplaats. Op grond van deze richtlijn kan worden volstaan met een vloeistofkerende verharding. Daarmee wordt een aanvaardbaar risico op bodemverontreiniging bereikt, mits (zoals hierboven staat omschreven) het incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel wordt gebracht. Hiertoe zijn voorschriften aan dit besluit verbonden. ABC DEFAE/E ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

Opslag van bodembedreigende vloeistoffen De opslag van de bodembedreigende vloeistoffen in emballage (o.a. reinigingsmiddelen, bestrijdingsmiddelen en oliën) staat beschreven in hoofdstuk A3, paragraaf 3.3.3, subactiviteit 3.3 "op- en overslag in emballage vaste en visceuze stoffen" en paragraaf 3.4 "op- en overslag in emballage vloeistoffen" van de NRB. Uit deze paragraaf blijkt dat de opslag moet plaatsvinden in emballage die hiervoor geschikt wordt geacht. De voorraad (dus geen werkvoorraad) van deze vloeistoffen moet worden opgeslagen in of boven een vloeistofdichte lekbak. Daarnaast moet visueel toezicht aanwezig zijn en het incidentenmanagement op het niveau "faciliteiten en personeel" worden gebracht. Voornoemde eisen zijn verwerkt in de voorschriften die aan deze vergunning worden verbonden. Uit de beoordelingssystematiek zoals deze is vastgelegd in de NRB blijkt dat met het voorschrijven van de hierboven genoemde maatregelen/voorzieningen sprake is van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Opslag van dierlijke mest Binnen de inrichting vindt opslag plaats van dierlijke mest in de mestkelders en in een mestsilo. De mestkelders moeten mestdicht zijn uitgevoerd, conform de betreffende (Bouwtechnische) Richtlijnen mestbassins. Dit komt overeen met het bodembeschermingsniveau zoals is opgenomen in het Besluit mestbassins milieubeheer. In deze situatie is sprake van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Dit is opgenomen in de voorschriften. Spoelplaats, De spoelplaats wordt aangemerkt als een 'open proces of bewerking', zoals bedoeld in hoofdstuk A3, paragraaf 3.3.4 "Procesactiviteiten/-bewerkingen" van de NRB. Een verwaarloosbaar bodemrisico kan uitsluitend worden bereikt als de vloer vloeistofdicht wordt uitgevoerd, er visueel toezicht aanwezig is en het incidentenmanagement op het niveau "faciliteiten en personeel" wordt gebracht. Voor wat betreft de te stellen eisen aan de vloer van de spoelplaats nemen wij een afwijkend standpunt in. Het afvalwater afkomstig van de spoelplaats bevat voornamelijk meststoffen en een geringe hoeveelheid reinigingsmiddelen. Voor het opslaan van dierlijke mest is een mestdichteconstructie voldoende. Gelet op de aard van het afvalwater en de noodzakelijke voorziening voor de opslag van dierlijke mest achten wij een vloeistofkerende vloer, vloeistofkerende riolering en vloeistofkerende opvangput voldoende om een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging te bereiken. Dit is opgenomen in de voorschriften. Werkplaats Het bodembeschermingsniveau in een werkplaats wordt beschreven in paragraaf 3.3.5, subactiviteit 5.3 van de NRB. Uit deze paragraaf blijkt dat een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging wordt bereikt door toepassing van een vloeistofkerende vloer in de werkplaats in combinatie met de opslag van bodembedreigende stoffen in of boven een lekbak. Het toepassen van een vloeistofkerende vloer wordt gerechtvaardigd aangezien in de werkplaats slechts kleinere morsingen (werkplaats is alleen voor eigen gebruik) zullen optreden. Deze morsingen zullen meestal optreden tijdens de werkzaamheden, waardoor ze snel zullen worden opgemerkt. Hierdoor kunnen morsingen en lekkages tijdig en doelmatig worden opgeruimd. In de voorschriften is opgenomen dat de werkplaats moet zijn voorzien van een vloeistofkerende vloer. Ook is in de voorschriften opgenomen dat in de werkplaats voldoende absorptiemiddelen aanwezig moeten zijn om bodemverontreiniging als gevolg van morsing en lekkage te voorkomen. ABC DEFAE*E ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

Kadaveraanbiedplaats Kadavers moeten boven een vloeistofkerende vloer of bak worden geplaatst waarbij de sappen afkomstig van de kadavers worden opgevangen in een putje of in de bak. De kadaveraanbiedplaats moet zodanig zijn aangelegd dat sappen niet van de vloeistofkerende vloer kunnen geraken. Als hieraan wordt voldaan is er sprake van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging door deze activiteit. Deze eisen zijn in de voorschriften opgenomen. Bodemonderzoek Conform vaste jurisprudentie (zie uitspraak E03.95.0821 d.d. 21 januari 1997, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) kan ervan worden uitgegaan dat bij naleving van de opgenomen voorschriften de kwaliteit van de bodem en het grondwater niet in relevante mate nadelig zullen worden beïnvloed. Een (nulsituatie) bodemonderzoek is voor een veehouderij met reguliere activiteiten niet noodzakelijk. De aangevraagde activiteiten kunnen als regulier worden aangemerkt, zodat een (nulsituatie)bodemonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Conclusie Door het treffen van genoemde maatregelen ter bescherming van de bodem wordt een acceptabel niveau van bescherming van de bodem bereikt. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij met het bovenstaande rekening gehouden. 8 AFVALSTOFFEN EN AFVALWATER 8.1 Verwijdering van afvalstoffen In de inrichting ontstaan diverse soorten afvalstoffen zoals papier, kadavers, KCA en afval dat vergelijkbaar is met huishoudelijk afval. Uit de aanvraag blijkt dat de afvalstoffen gescheiden worden ingezameld, opgeslagen en worden afgevoerd. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden voor de opslag en afvoer van deze afvalstoffen. Bij de beoordeling van de omvang van afval en emissies wordt de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (InfoMil, december 2005) toegepast. Uit de in deze handreiking opgenomen ondergrens (25 ton bedrijfsafval of 2,5 ton gevaarlijk afval per jaar) blijkt dat een afvalpreventieonderzoek niet relevant is. Gelet hierop wordt vooralsnog geen afval- en emissiepreventie onderzoek voorgeschreven. Omdat inzicht in de afvalstoffenhuishouding nodig is om eventueel in een later stadium een reductie te kunnen bewerkstellingen, is in de voorschriften opgenomen dat de afvoer van afvalstoffen moet worden geregistreerd. 8.2 Bedrijfsafvalwater In de inrichting komen de volgende afvalwaterstromen vrij: reinigingswater van de stallen en bedrijfsruimten; waswater van het reinigen van veetransportmiddelen; percolatiewater van veevoederopslagen; niet verontreinigd hemelwater. Het reinigingswater van de stallen en bedrijfsruimten en het percolatiewater wordt via een bedrijfsriolering geloosd in de mestkelders. Het waswater afkomstig van het reinigen van veetransportmiddelen wordt geloosd op een opvangput. Vervolgens wordt dit bedrijfsafvalwater samen met de drijfmest verspreid over het land conform het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. Het reinigingswater van de melkinstallatie wordt geloosd op de riolering. Hiervoor zijn voorschriften opgenomen. Het niet verontreinigde niet verontreinigde ABC DEFAEE ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

hemelwater wordt geloosd op het oppervlaktewater. Deze lozing valt onder de werkingssfeer van de het Activiteitenbesluit. 9 ENERGIE EN GRONDSTOFFEN 9.1 Energie Beoordeling van het energiegebruik moet plaatsvinden conform de circulaire Energie in de milieuvergunning (Infomil, oktober 1999). Op grond van deze circulaire moet een bedrijf dat jaarlijks meer dan 50.000 kwh elektriciteit of 25.000 m 3 aardgas (of aardgasequivalent) gebruikt, inzicht geven in de omvang en verdeling van het energiegebruik, de energiebesparende maatregelen die zijn of worden getroffen, de wijze waarop het energiegebruik wordt vastgesteld en geregistreerd en moet worden nagegaan welke energiebesparende maatregelen redelijkerwijs mogelijk zijn. Het energieverbruik binnen de inrichting is 40.000 kwh elektriciteit per jaar en 8.000 m 3 aardgas per jaar. Een energiebesparingsonderzoek is niet nodig. Conform artikel 5.3 en 5.4 van het Bor moeten in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT toegepast. Door InfoMil is een Informatieblad Veehouderijen uitgebracht, waarin mogelijke energiebesparende maatregelen in de veehouderij, waaronder de rundveehouderijhouderij, zijn opgenomen. Hierna beoordelen wij de energiebesparende maatregelen aan de hand van de herziene versie van het genoemde informatieblad (van november 2004). In de aanvraag is aangegeven dat bij de rundveestallen de volgende energiebesparende voorzieningen en maatregelen zijn getroffen: HF-TL met spiegeloptiek-armatuur (SA); natuurlijke daglichtintreding; energiezuinige verlichting; Wat betreft ventilatie is een natuurlijk geventileerde stal het meest energiezuinig. Bij rundveestallen is natuurlijke ventilatie gebruikelijk. In de inrichting wordt gebruik gemaakt van natuurlijke daglichtintreding. Verder moet energiezuinige verlichting worden toegepast. Dit is in de voorschriften opgenomen. Uit de aanvraag blijkt niet of in ruimten anders dan stalruimten aanwezigheidsdetectie is aangebracht. Deze maatregel wordt echter in het informatieblad wel standaard als BBT aangemerkt. Deze maatregel is dan ook in de voorschriften opgenomen. Hiermee schakelt de verlichting automatisch uit als langere tijd niemand in de ruimte aanwezig is. Ook is een centrale lichtschakelaar een gangbare voorziening, tenzij de elektrische installatie voor verlichting niet apart van andere apparatuur is aangelegd. Voor de buitenverlichting moet een schakelklok (al dan niet in combinatie met een lichtsensor) of een bewegingssensor zijn aangebracht. Uit het voorgaande blijkt dat in het kader van deze aanvraag een afweging is gemaakt van alle mogelijke energiebesparende maatregelen. De maatregelen die redelijkerwijs te treffen zijn worden toegepast (conform de aanvraag of voorgeschreven). Hiermee is voldoende onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor energiebesparing. Wat betreft energie wordt dan ook voldaan aan BBT. Om energiebesparingsmogelijkheden in de toekomst te kunnen beoordelen moet blijvend inzicht bestaan in het gebruik. Hiervoor is een registratieverplichting in de voorschriften opgenomen. ABC DEFAEE ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

9.2 Doelmatig gebruik grondstoffen In de inrichting worden als grondstoffen voornamelijk voer en water ingezet. Bij het voeren worden bewust geproduceerde voeders en toevoegingen toegepast. Drinkwater wordt op behoefte afgegeven. Het op deze wijze uitgebalanceerd voeren is gangbare praktijk en wordt als BBT beschouwd. Verder worden enkele hulpstoffen in beperkte mate verbruikt. Door de kosten van deze stoffen wordt een doelmatig gebruik hiervan vanzelfsprekend toegepast. Gelet op de omvang van het verbruik is het niet nodig hiervoor aanvullend iets te regelen in deze vergunning. 9.3 Waterverbruik Beoordeling van het waterverbruik vindt plaats conform de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (InfoMil, december 2005). In deze handreiking is aangegeven dat waterbesparende voorzieningen in ruime mate beschikbaar zijn en dat deze nauwelijks duurder zijn dan klassieke niet-waterbesparende alternatieven. Daarom moet per situatie worden bekeken of waterbesparende maatregelen relevant zijn of niet. Gelet op de gebruiksdoelen binnen de inrichting is geen bijzondere aandacht nodig voor waterbesparing. De standaardmaatregelen die als BBT worden beschouwd hebben wij in de voorschriften vastgelegd. Om eventuele besparingsmogelijkheden in de toekomst te kunnen beoordelen moet blijvend inzicht bestaan in het waterverbruik. Gelet op het voorgaande is aan deze vergunning een voorschrift voor het registreren van het waterverbruik verbonden. 10 EXTERNE VEILIGHEID Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van (gevaarlijke) stoffen. Binnen de inrichting vindt opslag plaats van dieselolie in een bovengrondse opslagtank. Deze tank moet zijn uitgevoerd conform de eisen uit de PGS-30 " Vloeibare brandstoffen bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties". Deze eisen zijn verwerkt in de bij deze vergunning behorende voorschriften. Daarnaast vindt binnen de inrichting opslag plaats van 25 liter reinigingsmiddelen. Deze middelen vallen onder ADR klasse 8. In de PGS 15 'Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen' is een ondergrens opgenomen van 250 liter voor de opslag van gevaarlijke stoffen die vallen onder klasse 8. Nu de aanvraag betrekking heeft op de opslag van minder dan 250 liter, hoeft de opslagvoorziening niet te voldoen aan de eisen zoals opgenomen in de PGS 15. Voor de opslag van ongeveer 100 kilo of liter bestrijdingsmiddelen is binnen de inrichting een bestrijdingsmiddelenkast aanwezig. Deze opslag moet voldoen aan het gestelde in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Hieraan kunnen in de omgevingsvergunning geen voorschriften worden gesteld. Het risico door ongevallen die nadelige gevolgen kunnen veroorzaken voor het milieu kan in voldoende mate worden beperkt door het stellen van voorschriften. ABC DEFAE-E ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,

11 BIJZONDERE BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN EN BEDRIJFSBEËINDIGING Storingen en dergelijke moeten onmiddellijk worden verholpen. Bij bedrijfsbeëindiging of het onderbreken van de bedrijfsactiviteiten gedurende een periode van meer dan zes maanden, moeten mestopslagen worden leeggemaakt en schoongemaakt en moeten de opgeslagen grond- (waaronder voer), hulp- en afvalstoffen worden afgevoerd. Gebouwen en installaties die niet worden verwijderd en afgevoerd moeten ook na bedrijfsbeëindiging in goede staat van onderhoud blijven. Dit is in de voorschriften opgenomen. 12 OVERIGE WETTEN EN REGELS Onderstaande besluiten en regelingen zijn rechtstreeks werkend. Indien er aan de ingangsvoorwaarden van zo'n besluit of regeling wordt voldaan dan gelden voor die activiteiten de direct werkende voorschriften uit het desbetreffende besluit danwel regeling. Hierover mogen geen voorschriften worden opgenomen in de vergunning. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) Artikel 8.40 Wm bepaalt dat voor inrichtingen algemene regels gelden. In bijlage I onderdeel B of C van het Bor staat wanneer deze inrichtingen een vergunning nodig hebben. De inrichting valt onder categorie b van bijlage I onderdeel B van het Bor, omdat de inrichting niet valt onder het Besluit landbouw milieubeheer. Als gevolg hiervan is deze inrichting een type C inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit en daarmee aangewezen als een inrichting waarvoor de vergunningplicht geldt. Op deze inrichtingen kunnen naast de vergunningvoorschriften, ook de voorschriften van (delen van) hoofdstuk 2, 3 en 4 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn (artikel 1.4, derde lid van het Activiteitenbesluit). De inrichting heeft ook activiteiten zoals genoemd in voornoemd artikel. Daarom moet de inrichting ook voldoen aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit voor wat betreft het lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening. Deze voorschriften en de uitwerking daarvan in de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer hebben een rechtstreekse werking en zijn niet opgenomen in deze vergunning. Besluit gebruik dierlijke meststoffen Het bedrijfsafvalwater dat wordt geloosd op mestkelders en de opvangput wordt samen met de drijfmest uitgereden onder het regime van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. Het uitrijden van mest moet voldoen aan de voorschriften gesteld in dit besluit. Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Binnen de inrichting wordt een beperkte hoeveelheid (100 liter of kilo) bestrijdingsmiddelen opgeslagen. Volgens het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden hoeft de opslag van bestrijdingsmiddelen tot 400 kg alleen te voldoen aan de algemene zorgplicht (artikel 18 van de Wgb). Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen Het koelagregaat van de melktank bevat het koelmedium R22. Dit is een HCFK en valt onder het Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Omdat het minimaliseren van of het verbod tot de uitstoot van HCFK's al in dit Uitvoeringsbesluit (en de daaruit voortvloeiende regelingen) zijn geregeld, zijn hierover geen voorschriften opgenomen in deze vergunning. ABC DEFAE.E ACCAF C!"ABC #E$%&$'#()%*%***+,