Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 1

Transcriptie

1 OMGEVINGSVERGUNNING ONTWERPBESLUIT RIJKSWEG 132 MOOK Registratienummer M-HZ-WABO INHOUDSOPGAVE ALGEMEEN...4 Aanvraag...4 Omschrijving project...4 Bevoegd gezag...4 Ontvangst...4 Procedure...4 Volledigheid...5 Overige bijgevoegde documenten...5 Leges...5 AFWEGING...6 BOUWEN VAN EEN BOUWWERK...6 Omvang activiteit...6 Bouwbesluit (toetsing aannemelijkheid)...6 Bouwverordening...6 Bestemmingsplan...6 Welstand...6 Conclusie bouwen...6 SLOPEN VAN EEN BOUWWERK...6 Omvang activiteiten...6 Asbest...7 Conclusie slopen...7 HET GEBRUIKEN VAN GRONDEN OF BOUWWERKEN IN STRIJD MET HET BESTEMMINGSPLAN...7 Toets bestemmingsplan...7 Ruimtelijke onderbouwing...7 Limburgs Kwaliteitsmenu...7 Vooroverleg...7 Verklaring van geen bedenkingen...7 VERANDEREN EN IN WERKING HEBBEN VAN EEN INRICHTING...8 Vergunningaanvraag en ontvankelijkheid...8 Vergunningplicht en bevoegd gezag...8 Adviseurs...8 Bedrijfsactiviteiten en ligging...8 IPPC-richtlijn...8 m.e.r. (beoordelings)plicht...9 Coördinatie en aanhouding Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 1

2 Waterwet...10 Natuurbeschermingswet Overige regels en wetten Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)...10 Besluit gebruik dierlijke meststoffen...11 Regeling dierlijke bijproducten Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden...11 Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer (BEMS)...11 Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij...11 Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit)...11 Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen...11 Warenwetbesluit drukapparatuur...12 Onvoorziene voorvallen...12 Omgevingsverordening Limburg...12 Normen en richtlijnen...12 Beoordelingskader Vergunningsituatie Beste beschikbare technieken Toetsingskader BBT...13 BBT en overige aspecten...13 Ammoniak Wet ammoniak en veehouderij...13 Directe schade aan gewassen door ammoniak...14 Besluit huisvesting...14 Geur Dierenverblijven...15 Mestopslag buiten de stallen...16 Luchtkwaliteitseisen Toetsingskader...17 Bepaling bijdrage aan de luchtkwaliteit...17 PM 10 vanwege vullen voersilo's en PM 10 en NO 2 vanwege transportbewegingen...17 PM 10 vanwege de rundveestallen...17 Conclusie...18 Geluid Geluid van bronnen binnen de inrichting...18 Indirecte hinder: verkeer van en naar de inrichting...19 Conclusie...19 Bodem en grondwater Bodem...19 Afvalstoffen en afvalwater Verwijdering van afvalstoffen...21 Bedrijfsafvalwater...22 Energie en grondstoffen Energie...22 Waterverbruik...22 Externe veiligheid Bijzondere bedrijfsomstandigheden en bedrijfsbeëindiging Conclusie Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 2

3 OPENBARE UNIFORME VOORBEREIDINGSPROCEDURE Ter inzage legging Zienswijzen ONTWERPBESLUIT Zienswijzen VOORSCHRIFTEN BOUWEN VAN EEN BOUWWERK SLOPEN VAN EEN BOUWWERK HET GEBRUIKEN VAN GRONDEN OF BOUWWERKEN IN STRIJD MET HET BESTEMMINGSPLAN. 26 VERANDEREN EN IN WERKING HEBBEN VAN EEN INRICHTING Begrippen Voorschriften Algemeen...29 Afvalstoffen...30 Energie...31 Geluid...32 Bodem...32 Opslag van dieselolie in een bovengrondse tank...35 Houden van dieren...36 (Afval)water...38 Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 3

4 HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MOOK EN MIDDELAAR; ALGEMEEN Aanvraag Op 14 oktober 2011 is een aanvraag van een omgevingsvergunning ontvangen van: Maatschap Van Duijnhoven-Tax Rijksweg AJ Mook voor de nieuwbouw van een woning, uitbreiding van de bedrijfsbebouwing, het slopen van de bestaande woning en het veranderen en in werking hebben van een (agrarische) inrichting, op het perceel Rijksweg 132 te Mook, kadastraal bekend als gemeente Mook en Middelaar, sectie C nummers 454. Ten aanzien van de vergunningaanvraag wordt het volgende overwogen: Omschrijving project De vergunningaanvraag heeft betrekking op de onderdelen: 1. bouwen van een bouwwerk, artikel 2.1, lid 1, onderdeel a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo); 2. het slopen van een bouwwerk, artikel 2.2. lid 1 onderdeel a van de Wabo. 3. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, artikel 2.1 lid 1 onderdeel c van de Wabo, 4. veranderen en in werking hebben van een inrichting, artikel 2.1 lid 1 onderdeel e van de Wabo; Bevoegd gezag Het College is op grond van artikel 2.4, lid 1 Wabo het bevoegd orgaan om op de vergunningsaanvraag te beslissen. Ontvangst De aanvrager is op 17 oktober 2011 schriftelijk geïnformeerd over de ontvangst van de aanvraag overeenkomstig artikel 3.1, lid 2 Wabo. Op 15 december 2011 is de aanvrager schriftelijk geïnformeerd over de te volgen procedure overeenkomstig artikel 3.1 lid 3 Wabo. Procedure Gezien de activiteiten die het project omvat is op grond van artikel 3.10 Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing op deze aanvraag. De afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om de omgevingsvergunning. Voor de activiteit bouwen van een bouwwerk is de aanvraag beoordeeld op de weigeringsgronden in artikel 2.1, lid 1, sub c. juncto artikel 2.12, lid 1 sub a categorie 3 van de Wabo. De aanvraag is getoetst aan het geldende bestemmingsplan "Mookerplas e.o. 1986". De aanvraag past in beginsel niet in het bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen vergunning verlenen indien het strijdig planologisch gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Ter beoordeling hiervan is een "Ruimtelijke Onderbouwing" opgesteld. Gebleken is dat de aanvraag voldoet. De aanvraag voor de nieuwbouw van een woning, uitbreiding van de bedrijfsbebouwing, het slopen van de bestaande woning en het veranderen en in werking hebben van een (agrarische) inrichting is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 4

5 gemotiveerd met een goede ruimtelijke onderbouwing. Wij zijn daarom voornemens de omgevingsvergunning waar u om heeft gevraagd, te verlenen. Voor een nadere procedurele en inhoudelijke motivering van het besluit en eventuele voorschriften of voorwaarden op dit besluit, verwijzen wij u naar de aan dit besluit gehechte vervolgbladen. Volledigheid De vergunningaanvraag voldoet aan de indieningvereisten zoals deze zijn opgenomen in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). De vergunningaanvraag is daarmee ontvankelijk Overige bijgevoegde documenten De volgende documenten maken onderdeel uit van het besluit en zijn als gewaarmerkte stukken bijgevoegd: 1. aanvraagformulier d.d ; 2. aanvraagformulier sloop d.d ; 3. bouwtekeningen; 4. bestek- en constructietekeningen; 5. toets bouwbesluit; 6. energieprestatierapport; 7. statische berekeningen; 8. asbestinventarisatierapport; 9. ruimtelijke onderbouwing met bijlagen; 10. verslag vooroverleg omgevingsvergunning; 11. advies Limburgs Kwaliteitsmenu; 12. tekening omgevingsvergunning Milieu; 13. bijlage 2 milieuverantwoord ondernemen; 14. bijlage 3 milieuverantwoord ondernemen activiteiten; 15. rundveestaat Rijksweg 132 d.d. 1 april 2008; 16. (ontwerp)verklaring van geen bedenkingen; 17. eventueel zienswijzenverslag Leges Voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van de omgevingsvergunning is de aanvrager van de vergunning leges verschuldigd. De bouwkosten, overeenkomstig de vergunningaanvraag, vast te stellen op PM Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 5

6 AFWEGING BOUWEN VAN EEN BOUWWERK Omvang activiteit De aanvraag betreft het bouwen van een woning ter vervanging van de bestaande woning en het uitbreiden van de rundveestal/melkstal. Bouwbesluit (toetsing aannemelijkheid) De vergunningaanvraag is getoetst aan de eisen uit het Bouwbesluit. Het is aannemelijk dat de vergunningaanvraag, onder het stellen van voorwaarden, in overeenstemming is met het Bouwbesluit. Bouwverordening De vergunningaanvraag is getoetst aan de voorschriften van de Bouwverordening gemeente Mook en Middelaar, 13 e serie wijzigingen en de krachtens deze verordening gestelde regelingen. De vergunningaanvraag is, onder het stellen van voorwaarden, in overeenstemming met de bouwverordening. Bestemmingsplan Vigerend is het Bestemmingsplan Mookerplas e.o Het bouwplan past hier niet binnen omdat het buiten de bestemming Agrarische doeleinden, bouwperceel A(b) is gesitueerd op grond met de bestemming Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke waarden A(l). De bouwvoorschriften, opgenomen in artikel 2.19 van het betreffende bestemmingsplan, staan de aangevraagde bebouwing niet toe. Welstand De vergunningaanvraag is getoetst aan redelijke eisen van welstand. Het toetsingkader voor redelijke eisen van welstand is ingevolge artikel 12a, lid 1 Ww opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota. In de gemeentelijke welstandsnota maakt het plangebied deel uit van het gebied Buitengebied. Voor het perceel geldt het toetsingsniveau (niveau 2). Op basis van dit toetsingskader heeft de rayonarchitect op 8 mei 2012 positief geadviseerd. Het College neemt het welstandsadvies over. Het College meent daarmee dat het bouwplan onder het stellen van voorwaarden, voldoet aan redelijke eisen van welstand. Conclusie bouwen De vergunning voor de bouw kan onder het stellen van voorwaarden worden verleend. SLOPEN VAN EEN BOUWWERK Omvang activiteiten De aanvraag betreft een vergunning voor het slopen van de woning Rijksweg 132 te Mook Op grond van de Bouwverordening, artikel lid 1, van de gemeente Mook en Middelaar is het verboden te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag. Op grond van artikel 2.2 van de Wabo is voor deze sloopwerkzaamheden een omgevingsvergunning vereist. Daar het pand heeft geen monumentale waarde heeft is dit geen weigeringsgrond voor de vergunning. Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 6

7 Asbest Het bij de vergunningaanvraag behorende rapport van Peeters Asbestresearch, met rapportnummer , datum 19 januari 2012, geeft aan dat de te verwijderen materialen niet asbesthoudend zijn. Het adviesbureau is hiervoor gecertificeerd en heeft op basis van de technische uitvoering van de SC-540 type A geïnventariseerd. Conclusie slopen De vergunning voor de sloop kan onder het stellen van voorwaarden worden verleend. HET GEBRUIKEN VAN GRONDEN OF BOUWWERKEN IN STRIJD MET HET BESTEMMINGSPLAN Toets bestemmingsplan Het perceel Rijksweg 132 in Mook is gelegen in het gebied waarvoor de bepalingen gelden van het bestemmingsplan Mookerplas e.o en heeft de bestemming Agrarische doeleinden, bouwperceel A(b) en Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke waarden A(l). De melkcarrousel en de woning worden gerealiseerd in de bestemming Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijk waarden A(l). Binnen deze bestemming is agrarische bebouwing toegestaan tot maximaal 150 m 2. Een bedrijfswoning is niet toegestaan. De aanvraag is gezien het bovenstaande niet passend binnen het bestemmingsplan Mookerplas e.o Ruimtelijke onderbouwing De voorgestane bouw is alleen mogelijk met toepassing van artikel 2.12 eerste lid sub a categorie 3 van de Wabo. Op grond van dit artikel kan alleen een omgevingsvergunning worden verleend, als de aanvraag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Een ruimtelijke onderbouwing maakt onderdeel uit van de aanvraag. Daaruit blijkt dat de aanvraag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Limburgs Kwaliteitsmenu Het perceel is gelegen in het buitengebied. In dit gebied is het Limburgs Kwaliteitsmenu van toepassing. Op basis van module 7 van het Limburgs Kwaliteitsmenu dient voor het bouwplan een tegenprestatie te worden geleverd. Deze tegenprestatie is beschreven in de ruimtelijke onderbouwing behorende bij de aanvraag. Het bouwplan is op 16 april 2012 besproken in de LKM-commissie van het Gelders Genootschap. De LKM-commissie heeft op 10 mei 2012 een advies uitgebracht. De commissie is positief over de geleverde tegenprestaties. Wel wordt als voorwaarde gesteld, dat de aspecten erfbeplanting, afwatering en positie van de woning nog nader worden uitgewerkt. De uitwerking dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het Gelders Genootschap. Vooroverleg De ruimtelijke onderbouwing is in het kader van vooroverleg opgestuurd naar de wettelijke overleginstanties en andere diensten en instanties. Op de ruimtelijke onderbouwing zijn een aantal vooroverlegreacties ingediend. Deze geven aanleiding om de ruimtelijke onderbouwing op een aantal punten te wijzigen. Ze geven geen aanleiding om af te zien van het besluit. Het vooroverlegverslag maakt onderdeel uit van deze omgevingsvergunning. Verklaring van geen bedenkingen De gemeenteraad dient een verklaring van geen bedenkingen af te geven. De gemeenteraad heeft op 19 april 2012 besloten om een ontwerp verklaring van geen bedenkingen af te geven. Indien er geen zienswijzen worden ingediend, wordt de ontwerp verklaring van geen bedenkingen automatisch omgezet in een definitieve verklaring van geen bedenkingen. Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 7

8 Conclusie De vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan kan onder het stellen van voorwaarden worden verleend. VERANDEREN EN IN WERKING HEBBEN VAN EEN INRICHTING Vergunningaanvraag en ontvankelijkheid De aanvraag heeft voor het onderdeel milieu betrekking op het veranderen en het in werking hebben van de inrichting na die verandering van een melkrundveehouderij (revisievergunning). De aanvraag heeft betrekking op het realiseren van een aanbouw met nieuwe melkstal. Hierdoor komt in de bestaande stal ruimte voor het houden van meer dieren, waarbij een uitbreiding van het aantal stuks melkkoeien wordt gevraagd. Verder heeft de aanvraag betrekking op het uitbreiden van het aantal te houden stuks vrouwelijk jongvee. De aangevulde aanvraag voldoet aan de eisen die in de Regeling omgevingsrecht (hierna genoemd Mor) zijn gesteld. De aangevulde aanvraag bevat voldoende informatie voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. Vergunningplicht en bevoegd gezag De aanvraag betreft een inrichting behorende tot onder andere categorie 8.1, onder a, inrichtingen voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren van bijlage I, onderdeel C, behorende bij het Bor. De inrichting valt onder de werkingssfeer van de Wm en de Wabo. De inrichting is vergunningplichtig, omdat deze als zodanig is aangewezen in bijlage I, onderdeel B, artikel 1.b "landbouwinrichtingen waarop het Besluit landbouw milieubeheer op grond van artikel 3 of 4 van dat besluit niet van toepassing is" van het Bor. De gemeente Mook en Middelaar is bevoegd gezag voor deze inrichting (categorie 8 van bijlage 1, onderdeel C van het Bor). Adviseurs In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 van de Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, zijn Gedeputeerde Staten van Limburg aangewezen als adviseur waaraan de aanvraag ter advies moet worden toegezonden. Bedrijfsactiviteiten en ligging De inrichting is gelegen in het buitengebied van Mook. Op circa 100 meter van de grens van de inrichting is de dichtstbijzijnde woning van derden (Startsedijk 4) gelegen. Dit betreft een agrarische bedrijfswoning. Het verkeer van en naar de inrichting rijdt over de Rijksweg. De inrichting omvat een melkrundveehouderij, met stallen voor het houden van 171 melkkoeien (waarvan er 20 met beweiden) en 89 stuks vrouwelijk jongvee. Ook zijn een opslagloods met machineberging en werkplaats, een mestopslag, een spoelplaats en voeropslagen aanwezig. Voor de bedrijfsactiviteiten worden verder (diesel)olie, reinigingsmiddelen, voer, dierlijke meststoffen en afvalstoffen opgeslagen. IPPC-richtlijn Op grond van categorie 6.6 van bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn) is er sprake van een gpbv-installatie bij intensieve varkens- en pluimveehouderijen als er meer dan plaatsen voor pluimvee, plaatsen voor mestvarkens (>30 kg) of 750 plaatsen voor zeugen aanwezig zijn. In de inrichting worden geen varkens of pluimvee gehouden. Daarom is geen sprake van een gpbv- Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 8

9 installatie. m.e.r. (beoordelings)plicht Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r. ) geeft (indicatieve) waarden aan wanneer een milieueffectrapportage opgesteld dient te worden. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staan de drempelwaarden waarbij altijd een m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van dezelfde bijlage staan de drempelwaarden genoemd waarbij een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Deze drempelwaarden zijn indicatieve waarden. Bij de m.e.r.-beoordeling toetst het bevoegd gezag of bij een bepaald project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Als dat het geval is kan het bevoegd gezag besluiten dat er een milieueffectrapport (MER) nodig is. Er geldt een m.e.r.-plicht als er sprake is van de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie (lees stal) voor het houden van meer dan mesthoenders, hennen, mestvarkens of 900 zeugen. In het onderhavige geval worden de genoemde diersoorten niet gehouden, zodat onderdeel C niet van toepassing is. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen. Bij de m.e.r.- beoordeling toetst het bevoegd gezag of bij een bepaald project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Indien het bevoegd gezag bepaald dat er mogelijk belangrijke milieugevolgen kunnen optreden, dan is een MER nodig. De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatieve waarden. Wanneer een activiteit boven de indicatieve drempelwaarden uitkomt, dan is er sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit geldt ook voor activiteiten die onder de gedefinieerde indicatieve drempel vallen, maar waarbij op grond van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III van de m.e.r.-richtlijn, niet kan worden uitgesloten dat de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat bij beantwoording van de vraag of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt ook rekening gehouden moet worden met de omgevingsfactoren zoals bedoeld in bijlage III bij voornoemde richtlijn. De indicatieve waarde van bijlage D wordt niet overschreden. Ook zijn er geen specifieke omgevingfactoren zoals bedoeld in bijlage III van de m.e.r.-richtlijn waardoor er een m.e.r.- beoordelingsplicht zou gelden. Dit is hieronder nader uitgewerkt. De voorgenomen activiteiten hebben geen directe samenhang met andere activiteiten ter plaatse. De activiteiten leiden tot een toename van het verbruik aan grond- en hulpstoffen, energie en water. De grond- en hulpstoffen zijn niet bijzonder schaars. Hierbij geldt dat het gaat om gangbare gebruiksvormen in de sector. Bij veehouderijen speelt het aspect ammoniakemissie een belangrijke rol. Dit aspect wordt in het kader van de vergunningverlening getoetst aan de hand van Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Dit onderwerp kan voldoende worden beoordeeld in deze procedure. Bij veehouderijen speelt daarnaast het aspect geur een belangrijke rol. Dit aspect wordt in het kader van de vergunningverlening getoetst aan de hand van de Wet geurhinder en veehouderij. In de aanvraag zijn ten aanzien van het aspect geur de BBT opgenomen. Dit onderwerp kan voldoende worden beoordeeld in deze procedure. Vanwege de aangevraagde activiteiten is er geen verslechtering van de luchtkwaliteit. De mate van fijnstof belasting kan dan ook voldoende worden beoordeeld in deze procedure. Ten aanzien van het aspect wordt voldaan aan het de richtwaarden zoals opgenomen in de Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 9

10 Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De consequenties voor de geluidsimmissie ter plaatse van gevoelige objecten kunnen voldoende worden gereguleerd in de vergunningprocedure. Het risico op bodemverontreiniging is, gezien de activiteiten en voorzieningen, beperkt. In het kader van de vergunningprocedure zal een en ander verder worden getoetst aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten en, in verband met de ligging in een grondwaterbeschermingsgebied, aan de Omgevingsverordening Limburg. De hoeveelheden en soort afvalstoffen zijn gebruikelijk in de sector. In het kader van deze procedure wordt dit aspect nader beoordeeld. Het risico van ongevallen (in de zin van externe veiligheid) is, gezien de gebruikte stoffen en technologieën, beperkt. Gelet op de afstand tot woningen van derden zullen gevolgen van een eventueel ongeval zich beperken tot de inrichting. Het risico van ongevallen is in de vergunningprocedure goed te beoordelen en te reguleren. De aanvraagde activiteiten zijn niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Ook hoeft geen milieueffectrapportage te worden opgesteld. Coördinatie en aanhouding Waterwet Deze inrichting is niet vergunningsplichtig op grond van de Waterwet. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 (hierna:nbwet 98) regelt de bescherming van gebieden. De volgende natuurgebieden zijn aangewezen en worden beschermd op grond van de Nbwet 98: - Natura 2000 gebieden. - Beschermde Natuurmonumenten. - Wetlands. Nadat een gebied is aangewezen op grond van de Nbwet 98 wordt voor het betreffende gebied een beheerplan opgesteld waarin staat beschreven wat er moet gebeuren om natuurdoelen in dat gebied te behalen. Wanneer een veehouderij activiteiten start of uitbreidt in de nabijheid van deze gebieden, kan een vergunning op grond van de Nbwet 98 nodig zijn. Het bevoegd gezag voor deze wet is de provincie waarin het betreffende gebied ligt. In de omgeving van de inrichting ligt het Natura 2000-gebied "Sint Jansberg". Een Nbwet-vergunning op grond van de Nbwet 98 is aangevraagd. De aanvraag om Nbwet-vergunning is ingediend voor de aanvraag omgevingsvergunning. De aanvraag Nbwet-vergunning haakt dan ook niet aan bij deze procedure. Overige regels en wetten Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) Artikel 8.40 Wm bepaalt dat voor inrichtingen algemene regels gelden. In bijlage I onderdeel B of C van het Bor staat wanneer deze inrichtingen een vergunning nodig hebben. De inrichting valt onder categorie b van bijlage I onderdeel B van het Bor, omdat de inrichting niet valt onder het Besluit landbouw milieubeheer. Als gevolg hiervan is deze inrichting een type C inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit. Op deze inrichtingen kunnen naast de vergunningvoorschriften, ook de voorschriften van (delen van) Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 10

11 hoofdstuk 2, 3 en 4 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn (artikel 1.4, derde lid van het Activiteitenbesluit). De inrichting heeft ook activiteiten zoals genoemd in voornoemd artikel. Daarom moet de inrichting ook voldoen aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit voor het lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening. Deze voorschriften en de uitwerking daarvan in de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer hebben een rechtstreekse werking en zijn niet opgenomen in deze vergunning. Besluit gebruik dierlijke meststoffen Was- en spoelwater van de melkinstallatie, schrobwater van stallen en waswater van voertuigen voor veevervoer wordt geloosd op de mestkelder en uitgereden onder het regime van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. Het uitrijden van spoelwater moet voldoen aan de voorschriften gesteld in dit besluit. Regeling dierlijke bijproducten 2008 Binnen de inrichting vrijgekomen kadavers moeten worden opgeslagen en aangeboden volgens de voorschriften genoemd in de Regeling dierlijke bijproducten De voorschriften in dit besluit zijn voldoende om geurhinder als gevolg van het opslaan en aanbieden van kadavers te voorkomen. Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden Binnen de inrichting wordt een beperkte hoeveelheid bestrijdingsmiddelen opgeslagen. Volgens het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden hoeft de opslag van bestrijdingsmiddelen tot 400 kg alleen te voldoen aan de algemene zorgplicht (artikel 18 van de Wgb). Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer (BEMS) Het toetsingskader voor (niet) gasgestookte stookinstallaties is beschreven in het BEMS. In het BEMS zijn emissie-eisen opgenomen voor NO x, SO 2 en stof voor middelgrote stookinstallaties met een nominaal vermogen van maximaal 50 MW. Voor gasmotorinstallaties worden ook eisen aan de emissie van onverbrande koolwaterstoffen gesteld. Daarnaast reguleert het BEMS de keuring en het onderhoud van niet gasgestookte stookinstallaties met een nominaal vermogen 20 kw en gasgestookte stookinstallaties met een nominaal vermogen 100 kw. Het BEMS is een rechtstreeks werkend besluit. Daarom behoeven met betrekking tot dit onderwerp geen voorschriften aan een omgevingsvergunning te worden verbonden. Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij Op grond van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij gelden maximale waarden voor de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen (maximale emissiewaarde). In het besluit is ook de mogelijkheid opgenomen om aan de emissie-eisen te voldoen door het zogenaamde interne salderen. Verderop in deze beschikking is de aanvraag aan dit Besluit getoetst. Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) In het Gebruiksbesluit zijn voorschriften opgenomen over het brandveilig gebruik van bouwwerken, de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen op open erven en terreinen en over de stoffen die zowel brand- als milieugevaarlijk zijn, dus activiteiten die boven de grens als genoemd in bijlage 1 onderdeel C van het Bor vallen en dus onder de Wm vallen. In het Gebruiksbesluit (en het Bouwbesluit 2003) zijn ook voorschriften opgenomen over de aanwezigheid, de controle en het onderhoud van blusmiddelen en draagbare en verrijdbare blustoestellen. Daarom behoeven hierover geen voorschriften aan een omgevingsvergunning te worden verbonden. Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen Degene die bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen afgeeft, moet dit registreren (artikel Wm). In voornoemd artikel is ook vastgelegd wat geregistreerd moet worden en hoe lang deze Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 11

12 gegevens moeten worden bewaard. In het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen is nader uitgewerkt wat en hoe geregistreerd moet worden. Zowel artikel van de Wm als voornoemd Besluit en Regeling zijn rechtstreeks werkend. Daarom behoeven hieromtrent geen voorschriften te opgenomen in een omgevingsvergunning. Warenwetbesluit drukapparatuur Een aantal installaties vallen mogelijk onder de werkingssfeer van het Warenwetbesluit drukapparatuur. Dit besluit is gebaseerd op de Wet op de gevaarlijke werktuigen en verschaft een wettelijke basis aan de zorg voor de kwaliteit en inhoud van de keuring van procesapparatuur volgens de Europese richtlijn 97/23/EG. Het besluit is rechtstreeks werkend. Dit betekent dat met betrekking tot de (her)keuring van keuringsplichtige apparatuur, die in het besluit wordt aangewezen en volgens het besluit is gekeurd, geen voorschriften in deze vergunning zijn opgenomen. Onvoorziene voorvallen In de vergunning zijn geen voorschriften opgenomen over het optreden door degene die de inrichting drijft, bij het zich voordoen van onvoorziene voorvallen. Hierop zijn de artikelen 17.1 en 17.2, lid 1 en 2 van de Wm rechtstreeks van toepassing. Voorvallen moeten, overeenkomstig hoofdstuk 17 van de Wm, worden gemeld aan het bevoegd gezag. Omgevingsverordening Limburg De inrichting is gelegen in het freatisch grondwaterbeschermingsgebied 'Mookerheide'. Het grondwaterbeschermingsbeleid is verwoord in de Omgevingsverordening Limburg. In artikel 2.11 van de omgevingsverordening zijn instructiebepalingen opgenomen voor omgevingsvergunningen. De aangevraagde activiteiten voldoen aan de regels voor grondwaterbeschermingsgebieden uit de Omgevingsverordening Limburg. De instructiebepalingen in artikel 2.11 van de omgevingsverordening zijn in acht genomen. Normen en richtlijnen Voor zover in de vergunningvoorschriften wordt verwezen naar normen en richtlijnen, wordt verwezen naar de versie van de richtlijn die het meest actueel is op het moment dat dit besluit is genomen. Beoordelingskader Het beoordelingskader voor de activiteit milieu van de aanvraag wordt gevormd door artikel 2.14 van de Wabo. In de landelijke uitgangspunten voor milieubeleid, zoals verwoord in de Nationale Milieubeleidsplannen, zijn voorts aandachtsgebieden aangegeven waarmee bij de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit milieu rekening moet worden gehouden. Wij hebben ook getoetst aan de eis om de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (hierna genoemd BBT) toe te passen (artikel 5.3 en 5.4 Bor juncto artikel 9.2 en bijlage 1 Mor). De omgevingsvergunning voor de activiteit milieu kan op grond van artikel 2.14, derde lid, van de Wabo alleen geweigerd worden in het belang van de bescherming van het milieu. Vergunningsituatie Op 18 november 2003 is een oprichtingsvergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend voor het houden van 110 melkkoeien en 77 stuks vrouwelijk jongvee met bijbehorende activiteiten. Op 10 oktober 2006 is een melding op grond van artikel 8.19 Wm geaccepteerd. Deze melding heeft betrekking op het aanpassen van de ziekenboeg/afzonderingsstal, het verplaatsen van de kunstmestsilo, het aanpassen van de mestvaalt met spoelplaats, het verplaatsen van de spoelplaats naar de mestvaalt, het aanpassen van de roosters en het aantal plaatsen in stal 3, het verplaatsen Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 12

13 van de opslag van stro en zaagsel naar de opslagloods en het vergroten van de opslagloods. Beste beschikbare technieken Toetsingskader BBT In de inrichting moeten ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast (artikel 2.14 Wabo). In bijlage 1 van de Mor zijn de BBT-documenten aangegeven waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de BBT. In tabel 1 van deze bijlage zijn zogenaamde BREF-documenten opgenomen. Deze BREF's zijn opgesteld voor bedrijven die onder de IPPC-richtlijn vallen (de gpbv-installaties). De IPPC-richtlijn is alleen van toepassing op de activiteiten die in bijlage I van de richtlijn zijn opgenomen. De aangevraagde activiteiten vallen niet onder de werking van de genoemde richtlijn. Uit de toelichting op de Mor (artikel 9.2) blijkt dat bij niet-ippc inrichtingen steeds per BREF moet worden bepaald of en in hoeverre bij het bepalen van BBT met deze documenten rekening moet worden gehouden. In het geval een BREF wordt gehanteerd, moet een motivering worden gegeven waarom de betreffende emissiegrenswaarde voor die inrichting overeenkomt met de BBT. Omdat de aangevraagde activiteiten aan geen enkele categoriebeschrijving uit bijlage I van de richtlijn voldoen, mogen in dit geval uitsluitend de documenten uit tabel 2 van de Mor worden gebruikt voor het vaststellen van de BBT. Bij het beoordelen van de gevolgen voor het milieu is rekening gehouden met de in tabel 2 genoemde documenten. De volgende documenten uit tabel 2 van bijlage 1 Mor zijn van belang: de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB), de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR), de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (PGS 15) en 30 (PGS 30) en de circulaire 'Energie in de milieuvergunning'. Op deze aspecten gaan wij bij de betreffende milieuaspecten in. BBT en overige aspecten BREF Op- en overslag bulkgoederen Bulkvoer wordt opgeslagen in voersilo s. De gesloten opslag van bulkmaterialen in een silo wordt in het BREF-document Op- en overslag bulkgoederen ( Reference Document on Best Available Techniques on Emissions from Storage, juli 2006) als BBT beschouwd. Deze silo s moeten zodanig zijn ontworpen dat de stabiliteit is gewaarborgd, het product eenvoudig uit de silo is te halen en stofexplosie wordt voorkomen. Verder moet stofemissies worden voorkomen tijdens het vullen en (zo nodig) het legen van de silo. Voersilo s voldoen aan de genoemde eisen uit het BREF. Wel moet dan tijdens het vullen stofverspreiding worden voorkomen door een stoffilter (stofzak). De NeR kent een emissie-eis voor stof van 5 mg/m 3. Aan deze emissie-eis kan bij het vullen van een silo met bulkvoer met toepassing van een stofzak worden voldaan. Het toepassen van een stoffilter tijdens het vullen van de silo is dan ook in de voorschriften opgenomen. Het voer wordt uit de silo gehaald met voervijzels in gesloten leidingen. Hierbij komt geen relevante stofemissie vrij. De wijze waarop de stofemissie wordt voorkomen geeft vergelijkbare milieuprestaties als de technieken die in het BREF staan beschreven. Hiermee wordt voldaan aan de eis dat ten minste BBT moet worden toegepast. Ammoniak Wet ammoniak en veehouderij De gevolgen van de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven moeten wij uitsluitend beoordelen op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7 van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna genoemd Wav) (artikel 3, lid 1 van de Wav). Dit geldt Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 13

14 niet voor de gevolgen voor het milieu die veroorzaakt worden door directe opname uit de lucht van ammoniak door planten en bomen (zie onder Directe schade aan gewassen door ammoniak ), het weigeren van de vergunning met toepassing van artikel 2.14 van de Wabo of voor voorschriften die worden gesteld met toepassing van de artikelen 2.22, lid 2 of 3 Wabo (zie Beste Beschikbare Technieken ) of artikel 1.3c of 8.40 van de Wet milieubeheer (zie Algemene regels ). Evenmin geldt dit artikellid als een besluit wordt genomen op een aanvraag, waarbij ter voorbereiding daarvan een milieueffectrapport wordt gemaakt. Hiervan is in dit geval geen sprake. De artikelen 4 tot en met 7 hebben allen betrekking op veehouderijen, die zijn gelegen in of binnen een afstand van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. De inrichting betreft een bestaande inrichting die ligt op minder dan 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Hiermee zijn de artikelen 6 en 7 van toepassing op de inrichting. Uit artikel 6 van de Wav blijkt dat de vergunning moet worden geweigerd als de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën (artikel 6 van de Wav). Dit geldt niet voor zover (artikel 7, lid 1 onder b Wav): - in de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij melkrundvee werd gehouden (vervaldatum 1 januari 2002) en; - de uitbreiding uitsluitend melkrundvee betreft en; - de ammoniakemissie na uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee zou veroorzaken, als de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde. Aan al deze voorwaarden wordt voldaan. De aangevraagde uitbreiding van de inrichting voldoet aan het gestelde in de Wav, zodat de Wav geen belemmering vormt voor het verlenen van de vergunning. Uit het bovenstaande blijkt dat de vergunning op grond van de Wav niet kan worden geweigerd. Directe schade aan gewassen door ammoniak Bij veehouderijen moeten ook de mogelijke effecten van directe schade aan gewassen door ammoniak worden beoordeeld. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van het rapport 'Stallucht en Planten'. Hierin is opgenomen dat een afstand van 50 meter tot coniferen en 25 meter tot overige gevoelige gewassen (waaronder fruitbomen) voldoende is om directe schade te voorkomen. Binnen een straal van 50 meter rondom de inrichting bevinden zich geen percelen waarop fruitbomen, coniferen of andere gevoelige gewassen worden gekweekt. Daarom treedt er geen ontoelaatbare schade aan gewassen in de omgeving van de inrichting op. Besluit huisvesting In het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna genoemd Besluit huisvesting) worden maxima gesteld aan de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen. Deze worden aangeduid met maximale emissiewaarden. De maximale emissiewaarden gelden als generieke normen, zodat op dit aspect geen individuele afweging plaatsvindt.als voor een bepaalde diercategorie geen maximale emissiewaarde is vastgesteld, is het Besluit huisvesting hierop niet van toepassing. De aanvraag heeft betrekking op het huisvesten van 171 melkkoeien en 6 stuks vrouwelijk jongvee in stal 1. Stal 1 wordt uitgebreid met een ruimte waarin een melkstal en stalruimte voor 20 melkkoeien worden ondergebracht. Voor deze 20 melkkoeien wordt het stalsysteem overige huisvestingssysteem, met beweiden (A ) aangevraagd. Voor vrouwelijk jongvee is geen maximale emissiewaarde vastgesteld, zodat het Besluit huisvesting hierop niet van toepassing is. Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 14

15 Het stalsysteem A voor de genoemde 20 melkkoeien voldoet aan de maximale emissiewaarde (9,5 kg NH 3 per dierplaats per jaar) uit het Besluit huisvesting. De aanvraag heeft voor de overige 151 melkkoeien betrekking op het stalsysteem 'overige huisvestingssystemen, permanent opstallen' (A ). Dit stalsysteem heeft een emissiefactor van 11,0 kg NH 3 per dierplaats per jaar. De maximale emissiewaarde voor melkkoeien bedraagt 9,5 kg NH 3 per dierplaats per jaar. Dit is in strijd met het Besluit huisvesting, tenzij sprake is van een bestaand huisvestingssysteem. Wat wordt verstaan onder een bestaand huisvestingssysteem is weergegeven in artikel 1, lid 2, van het Besluit huisvesting. De maximale emissiewaarde is ook niet van toepassing op de uitbreiding van een bestaande huisvestingssysteem, voor zover het aantal melkkoeien waarmee daarmee wordt uitgebreid maximaal 20 bedraagt. Onder een bestaand huisvestingssysteem wordt in dit geval verstaan (artikel 1, lid 2, onder a, Besluit huisvesting) een huisvestingssysteem dat op 1 april 2008 (het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit huisvesting) in de veehouderij aanwezig was. Een huisvestingssysteem is een gedeelte van een dierenverblijf waarin dieren van één diercategorie op dezelfde wijze worden gehouden. Een dierenverblijf is een al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden. Uit de tekening van de melding die in 2006 is geaccepteerd blijkt dat in de rundveestal 1 (melkstal) 121 ligboxen voorzien waren. Verder is sprake van 21 à 23 ligboxen en 2 à 4 kalverboxen in een gedeelte dat op tekening is aangeduid als "afzonderingsstal c.q. afleverruimte" en "ziekenboeg/afkalfruimte". De inrichting (wijze van houden) is gelijk aan de rest van de stal (dierenverblijf). Als hierin feitelijk op 1 april 2008 melkkoeien zijn gehouden, die niet werden beweid, is sprake van een bestaand huisvestingssysteem. Volgens de opgave van het aantal dieren per 1 april 2008, waarvan een kopie bij de aanvullende gegevens is gevoegd, werden op 1 april melkkoeien gehouden. Bij eerdere controles is geconstateerd dat in 2007 gemiddeld 125 melkkoeien aanwezig waren en dat de melkkoeien permanent werden opgestald. Op basis van het geheel aan gegevens kan worden gesteld dat voor het houden van 131 melkkoeien sprake is van een bestaand huisvestingssysteem. Hierop is de maximale emissiewaarde niet van toepassing. Dit geldt ook voor de uitbreiding van dit huisvestingssysteem met 20 koeien ter plaatse van de huidige melkstal. Deze 151 melkkoeien voldoen met het (bestaande) huisvestingssysteem 'overige huisvesting, permanent opstallen' (A ) aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Conclusie Gelet op het voorgaande voldoen de huisvestingssystemen aan BBT voor wat betreft het aspect ammoniak. Geur Dierenverblijven Toetsingskader geurbelasting vanwege dierenverblijven Door een veehouderij wordt geur geëmitteerd, die aanleiding kan geven tot geurhinder. De geurhinder vanwege de dierenverblijven moet worden getoetst volgens het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij (hierna genoemd Wgv). De geurhinder vanuit de dierenverblijven moet worden getoetst conform de systematiek (artikelen 3 tot en met 9) van de Wgv. Voor de invulling van de beoordeling moet de Regeling geurhinder en Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 15

16 veehouderij (hierna genoemd Rgv) worden toegepast. De Wgv maakt onderscheid in dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (in de Rgv) en dieren waarvoor wel een geuremissiefactor is vastgesteld. In het eerste geval wordt uitsluitend getoetst aan afstandseisen. De vergunning wordt geweigerd als ter plaatse van geurgevoelige objecten niet wordt voldaan aan de geurnorm of als niet wordt voldaan aan de afstandseisen die op grond van de Wgv gelden. De toetsing aan de geurnormen en afstanden worden onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. Voor hetgeen wordt verstaan onder dierenverblijven en geurgevoelige objecten verwijzen wij naar het gestelde in deze wet. De gemeente Mook en Middelaar heeft een gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wgv vastgesteld (Geurverordening Mook en Middelaar, vastgesteld op 28 september 2011). Hierdoor gelden voor bepaalde situaties afwijkende geurnormen en afstanden. Dieren zonder geuremissiefactoren Binnen de inrichting is sprake van het houden van melkkoeien en vrouwelijk jongvee. Voor deze diercategorieën gelden geen geuremissiefactoren. Daarom moet worden getoetst aan vaste minimaal aan te houden afstanden. Op grond van artikel 4 en artikel 5 van de geurverordening bedraagt de minimaal aan te houden afstand in onderhavige situatie 50 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 25 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Als een geurgevoelige object onderdeel uitmaakt van een andere (voormalige) veehouderij gelden echter de afstanden uit artikel 3, tweede lid, van de Wgv (respectievelijk 100 en 50 meter). Deze afstanden worden gemeten vanaf een emissiepunt van de betreffende overdekte stalruimten. Zoals in onderstaande tabel is aangegeven wordt aan de vereiste afstanden voldaan. Tabel 1: minimaal vereiste en werkelijke afstanden tot stankgevoelige objecten Categorie Minimaal aan te houden afstand (m) Werkelijke afstand (m) (bedoelde object) Binnen bebouwde kom 50 > 300 meter (kom Mook) Binnen de bebouwde kom, onderdeel veehouderij Buiten de bebouwde kom 25 >> 25 meter Buiten bebouwde kom, onderdeel veehouderij m (Startsedijk 4) Gevel-gevel afstand Ook moet een minimale afstand worden aangehouden tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en een geurgevoelig object (artikel 5 van de Wgv). Dit duiden wij aan met de gevel-gevel afstand. Deze minimale gevel-gevel afstand bedraagt 50 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 25 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De dichtstbijzijnde woning van derden is gelegen op een afstand van 120 meter (Startsedijk 4, buiten de bebouwde kom). Daarmee wordt voldaan aan de gevel-gevel afstand. Binnen een afstand van 50 meter zijn geen objecten binnen de bebouwde kom gelegen. Aan de gevel-gevel afstand wordt dus voldaan. Conclusie Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij. De vergunning kan voor wat betreft de geurhinder vanuit dierenverblijven niet worden geweigerd. Mestopslag buiten de stallen Het opslaan van mest buiten de stal valt niet onder het toetsingskader van de Wet geurhinder en veehouderij. Voor het beoordelen van de geurhinder hiervan wordt aangesloten bij hetgeen het Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 16

17 Besluit landbouw milieubeheer daarover zegt. Dit besluit stelt als afstandseis voor geurgevoelige objecten in een bebouwde kom (aaneengesloten bebouwing) 100 meter en voor overige geurgevoelige objecten 50 meter. Aan deze afstanden wordt voldaan. Het opslaan van mest buiten de stal leidt niet tot onacceptabele geurhinder. Luchtkwaliteitseisen Toetsingskader Bij de beslissing op de aanvraag moeten de grenswaarden voor de luchtkwaliteit, zoals bedoeld in bijlage 2 van de Wm in acht worden genomen. Het betreft grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO 2 ), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof, PM 10 ), lood, koolstofmonoxide en benzeen. Voor het verlenen van de vergunning moet aannemelijk zijn gemaakt dat de gevraagde activiteit niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde. Bepaling bijdrage aan de luchtkwaliteit Door de volgende aangevraagde activiteiten vinden emissies naar de lucht plaats, die relevant zijn bij de toetsing aan de genoemde grenswaarden: het houden van vee (PM 10 ); transportbewegingen (PM 10 en NO 2 ); vullen van silo's (PM 10 ). De concentratie van zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolstofmonoxide, benzeen en lood in de buitenlucht is van nature zo laag dat voor deze stoffen geen overschrijding van de grenswaarde wordt verwacht. Voor deze stoffen kan worden voldaan aan de grenswaarden van de Wm. De concentraties stikstofdioxide (NO 2 ) en fijnstof (PM 10 ) in de buitenlucht zijn wel relevant. Voor deze stoffen moet dan ook worden afgewogen of de bijdrage van de inrichting in betekenende mate is op de omgeving. In de hierop volgende alinea's wordt dit bekeken. PM 10 vanwege vullen voersilo's en PM 10 en NO 2 vanwege transportbewegingen De bijdrage van de inrichting aan de luchtkwaliteit in de omgeving veroorzaakt door de emissies door het vullen van voersilo's (PM 10 ) en de transportbewegingen (PM 10 en NO 2 ) zijn verwaarloosbaar. PM 10 vanwege de rundveestallen Voor wat betreft de uitstoot van fijnstof moet bekeken worden wat de veranderingen zijn die in de aangevraagde situatie ten opzichte van de vergunde situatie plaatsvinden. Van deze verandering(en) (uitbreiding, oprichting en/of verandering van een stal) moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn voor wat betreft de fijnstof immissie ten opzichte van de te beschermen objecten (TBO's). De Wm vormt het wettelijk toetsingskader voor de beoordeling van milieugevolgen door fijnstof immissie vanuit een inrichting. Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM 10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wm. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate. Om bij veehouderijen te beoordelen of sprake is van NIBM wordt paragraaf 2.2 van de 'Handreiking fijnstof en veehouderijen' (in mei 2010 beschikbaar gesteld door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer(VROM)) gehanteerd. In deze paragraaf wordt aan de hand van een tabel bepaald of wel/geen sprake is van NIBM op basis van de fijnstof immisie van de uitbreiding binnen een inrichting versus de afstand vanaf het nieuwe emissiepunt tot het dichtstbijgelegen TBO. Bij de aanvraag (bijlage 2, onder 17.1) is een berekening op basis van de handreiking gevoegd. Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 17

18 Hieruit blijkt dat de totale emissie van de aangevraagde situatie ruim beneden de NIBM-richtwaarde blijft voor de toetsingsafstand van 120 meter (Startsedijk 4). Deze berekening in de aanvraag hebben wij gecontroleerd en is geheel juist. Conclusie Ter plaatse van de inrichting wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen die in de Wm zijn opgenomen. Geluid Geluid van bronnen binnen de inrichting Als gevolg van de activiteiten van de inrichting ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten en installaties binnen de inrichting. De activiteiten binnen de inrichting vinden voornamelijk gedurende de dagperiode plaats. Het mechanisch ventileren van de stallen vindt in alle beoordelingsperioden plaats. Transportbewegingen van personenauto's vinden in de dag- en avondperiode plaats. Transportbewegingen met vrachtwagens en tractoren vinden in de dagperiode en incidenteel (maximaal 6 keer per jaar) in de avondperiode. Daarnaast vinden incidenteel (maximaal 12 keer per jaar) vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode plaats. Beoordelingskader Wij stellen geluidsgrenswaarden op basis van het gestelde in de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' van oktober 1998 (hierna: Handreiking). Een gemeentelijke nota industrielawaai is niet vastgesteld. De beoordeling van de geluidsbelasting en het stellen van geluidsgrenswaarden vindt plaats voor de gevels van woningen van derden of andere geluidsgevoelige bestemmingen. Grenswaarden worden gesteld aan het gemiddelde geluidsniveau over een bepaalde periode (het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) en aan de hoogte van geluidspieken (maximale geluidsniveau). Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) Voor het stellen van grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) wordt uitgegaan van de richtwaarden uit hoofdstuk 4 van de Handreiking. De inrichting ligt in het buitengebied van Mook aan de provinciale weg N271. Het gebied waarin de woningen van derden of andere geluidsgevoelige objecten zijn gelegen is conform de Handreiking te typeren als landelijke omgeving. De richtwaarden voor het L Ar,LT voor dit type woonomgeving bedragen 40 db(a) voor de dag-, 35 db(a) voor de avond- en 30 db(a) voor de nachtperiode. Van de richtwaarden voor het L Ar,LT kan worden afgeweken als het ter plaatse van de te beschermen objecten heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid daartoe aanleiding geeft. Dit is het geluidsniveau ten gevolge van de omgeving dat normaliter zal heersen zonder dat de inrichting in werking is. De inrichting en de nabij gelegen woning van derden (Startsedijk 4) liggen in de invloedssfeer van de N271. Deze provinciale weg kan daarom van invloed zijn op het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Het referentieniveau van het omgevingsgeluid is in de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' gedefinieerd als de hoogste waarde van: a. het gemeten L 95 van het omgevingsgeluid; b. het optredende equivalente geluidsniveau van het wegverkeerslawaai minus 10 db (voor nachtperiode alleen op wegen met een nachtintensiteit van meer dan 500 mvt). Bij het verlenen van de vergunning van 18 november 2003 is op grond van het voorgaande voor het Ontwerpbesluit omgevingsvergunning M-HZ-WABO (Rijksweg 132 Mook) 18