2019 Toevoegingen en nieuwe vragen Toevoegingen 1.3 Waterkaarten en routeplanning. Bladzijde 15 toevoegen Op de waterkaart staan niet alleen de waterwegen, afstanden en sluizen maar bij sluizen zie je ook vaak wat getalen staan. Bijvoorbeeld: Op de waterkaart staat bij een sluis: 81,5 x 10,5. Dat wil zeggen dat de sluis 81,5 meter lang en 10,5 meter breed is. 1.5 Techniek Bladzijde 23 Toevoegen bij Benzine- en dieselmotoren Bij een benzinemotor wordt het explosie mengsel van brandstof en lucht (zuurstof) door middel van bougies (ontstekingskaarsen) tot ontsteking gebracht. Als de stroom uit valt slaat de motor af. Bij een dieselmotor wordt het explosie mengsel van brandstof en lucht (zuurstof) door middel van samen persing en de daarbij vrijkomende warmte tot ontsteking gebracht. Als een dieselmotor een keer loopt, heeft hij geen stroom meer nodig. De motor slaat niet af als je het contact uit zet. 2.1 Laterale betonning Bladzijde 30 toevoegen Splitsing vaarwegen Naast de scheidingstonnen bestaan er ook walbaken dat een splitsing van vaarwegen aangeeft. Dit baken bestaat uit twee kegels met de punten naar elkaar toe, bovenste kegel is rood en de onderste groen. Dit teken kan zowel op de rechter als op de linker oever staan. 3.2 Lichten en dagmerken grote schepen 1 Bladzijde 57 onderaan toevoegen Slepen kleine schepen onderling Als een klein schip dat niet gebouwd is om te slepen toch een andere boot sleept, hoeft de slepende geen extra sleeplichten te voeren. Boordlichten, toplicht en een wit heklicht zijn voldoende 3.5 Geluidsseinen Bladzijde 66 onderaan toevoegen slecht zicht Er is sprake van slecht zicht als het zicht minder is dan 1000 meter. 4.1 Voorchriften Bladzijde 71 onderaan toevoegen Een varend schip is een schip dat niet ten anker of gemeerd ligt en niet is vast gevaren. Een schip wordt ook als varend beschouwd als het zonder voortstuwing voortdrijft. Een vaart lopend schip is een varend schip dat snelheid maakt ten opzichte van het water. (Een schip dat op stromend water zonder voortstuwing voortdrijft is wel varend en loopt wel snelheid ten opzichte de bodem maar is niet een vaart lopend schip.) Een schip dat zonder voortstuwing voortdrijft is wel varend maar niet vaart lopend. 1
5.1 BVA Bladzijde 92 onderaan toevoegen 11. Schip van toezichthouders Een schip dat gebruikt wordt door ambtenaren belast met toezicht op bepaalde verordeningen voert een blauw flikkerlicht. 5.2 BVA Bladzijde 97 vraag 9. Het gele knipperlicht moet een gewoon geel licht zijn. 5.3 BVA Bladzijde 98 onderaan toevoegen Wrakboei Een geïsoleerd gevaar is een gevaar van beperkte omvang, dat aan alle zijden omgeven is door navigeerbare en veilige waters. Deze boeien zijn rood-zwart gekleurd en dragen twee bollen als topteken. Het gebruik van deze boeien is zeer beperkt. Hun licht, indien geplaatst, is wit en werkt steeds met een groep van twee schitteringen. 5.4 BenZee Bladzijde 102 onderaan toevoegen linker kolom boven volgorde van voorrang Lichten dukdalven U mag alleen aanmeren aan daarvoor bestemde dukdalven (paalconstrutie ) die voorzien van bijgaande lichtencombinatie. 5.6 SRKGT Bladzijde 107 Het bord B.8 Dit betekent dat u verplicht bent extra goed op te letten. 5.7 Kustvaartreglement Bladzijde 109 toevoegen onder Definities Strand Onder strand wordt verstaan de kuststrook die tussen Laag Water (LW) en Hoog Water (HW) droog valt. 6.6 Maritiem Betonningsstelsel systeem-a Bladzijde 132 onderaan toevoegen Mocht u in een verkeersscheidingsstelsel in problemen raken, neem dan zo snel mogelijk contact op met de kustwacht. De kustwacht kan dan het overige verkeer waarschuwen. 2
7.2Verticale getijdenbewegingen (verval, reductievlak en rijzing) en horizontale getijdenbewegingen Bladzijde 138 De 1/12e regel die daar staat doorstrepen en vervangen door: In de voorgaande twee voorbeelden zijn we twee keer uitgegaan van HW. Dat komt per dag maar twee keer voor. Meestal zitten we een tijdje voor of na HW. Om voor een bepaalde dag op een bepaald uur de actuele waterdiepte op een bepaalde plek te kunnen bepalen, maken we gebruik van de 1/12 regel. Als het LW (eb) is, stijgt het water in 6 uur tijd naar HW (vloed). Dat gebeurt als volgt: eerste stijgt het water langzaam, dan gaat het sneller en vervolgens gaat het weer langzaam. Bijvoorbeeld Bij LW is de waterdiepte 2,0 meter en bij HW 5,5 meter. Het verschil (verval) is dan 5,5 2 = 3,6 meter. Het water stijgt in 6 uur tijd 3,6 meter en die stijging gaat als volgt: 1 e uur diepte 2,0 meter plus stijging 0,3 meter (1/12) is 2,3 meter 2 e uur diepte 2,3 meter plus stijging 0,6 meter (2/12) is 2,9 meter 3 e uur diepte 2,9 meter plus stijging 0,9 meter (3/12) is 3,8 meter 4 e uur diepte 3,8 meter plus stijging 0,9 meter (3/12) is 4,7 meter 5 e uur diepte 4,7 meter plus stijging 0,6 meter (2/12) is 5,3 meter 6 e uur diepte 5,3 meter plus stijging 0,3 meter (1/12) is 5,6 meter In 6 uur tijd is het water van 2 meter naar 5,6 meter gestegen. Rekenvoorbeeld U vaart langs de Belgische kust en om 18.00 uur passeert u een bepaalde ondiepte. De voor deze ondiepte belangrijke gegevens voor deze dag zijn: 14.00 uur Laag Water; waterdiepte 0,9 meter. 22.00 uur Hoog Water; waterdiepte 3,3 meter. Het verval op deze dag is dus 2,4 meter De diepgang van uw schip bedraagt 1,3 meter. Hoeveel water hebt u onder de kiel als u om 18.00 uur de ondiepte passeert? Gebruik de 1/12 regel. Oplossing 1/12 van het verval (2,4 meter) is 0,2 meter. 1e uur (15.00 uur) diepte: 0,9 meter plus rijzing 0,2 (1/12) is 1,1 meter. 2e uur (16.00 uur) diepte: 1,1 meter plus rijzing 0,4 (2/12) is 1,5 meter. 3e uur (17.00 uur) diepte: 1,5 meter plus rijzing 0,6 (3/12) is 2,1 meter. 4e uur (18.00 uur) diepte: 2.1 meter plus rijzing 0,6 (3/12) is 2,7 meter. 5e uur (19.00 uur) diepte: 2,7 meter plus rijzing 0,4 (2/12) is 3,1 meter. 6e uur (20.00 uur) diepte: 3,1 meter plus rijzing 0,2 (1/12) is 3,3 meter. Om 18.00 uur is de actuele diepte 2,7 meter. De boot steekt 1.3 meter diep. U houdt dus 2,7 1,3 = 1,4 meter water onder de kiel. Antwoorden Bladzijde 163 3.4 Lichten in de nacht. Vraag 23 B moet 23 A zijn. Bladzijde 164 5.7 Kustvaartreglement Vraag 4 A moet 4 C zijn. 3
Nieuwe vragen Hoofdstuk 1 1.3 Waterkaarten en routeplanning Bladzijde 17 10. Hieronder staat een stukje waterkaart van de Dender met 3 sluizen. Wat is het hoogteverschil tussen X (bij sluis Denderleeuw) en Y (bij sluis Aalst)? a) 2,34 meter b) 2,92 meter. c) 1,62 meter Toelichting: De V-tjes geven de stroomrichting aan. Het puntje van de V wijst naar het hoog, tegen de stroom in (richting berg). Het water drukt als het ware de sluisdeuren tegen elkaar. Andersom zouden de deuren door het water opgeduwd worden. Dus X en Y liggen stroomopwaarts. 11. U vaart op een kanaal en nadert een sluis. Op de waterkaart staat bij de betreffende sluis: 81,5 x 10,5. Wat wilt dit zeggen? a) Dat de sluis 81,5 meter lang is en de brug over de sluis 10,5 meter hoog is. b) Dat de sluis 81,5 meter lang en 10,5 meter breed is. c) Dat de sluis 81,5 meter lang en 10,5 meter diep is. 1.5 Techniek Bladzijde 26 11. U wilt een buitenboordmotor starten, u hebt voldoende benzine maar de motor slaat niet aan. Wat ga je doen? a) Blijven proberen b) Benzinetank verplaatsen c) Bougie eruit halen, kuisen en de electrode afstand (vonkafstand) vergroten d) Bougie eruit halen, kuisen en de electrode afstand (vonkafstand) verkleinen 12. U huurt een motorboot met binnenmotor en u gaat tanken. 4
Welke bewering is juist: a) U ziet een typische grote zware scheepsmotor dus u tankt diesel. b) U ruikt geen benzine dus u gaat er vanuit dat er diesel in moet. c) U ziet ontstekingskaarsen (bougies) dus u tankt benzine 5
Hoofdstuk 2 2.1 Laterale betonning Bladzijde 32 18. Bijgaand walbaken betekent: a) U nadert een gevaarlijk obstakel. b) U nadert een engte. c) U nadert een splitsing van vaarwegen d) U nadert een verboden gebied. 2.2 Cardinale betonning Bladzijde 36 12. SIGNI. U vaart op ruim water en u ziet recht voor u een Oost Cardinaal en een stuk verderop, wat meer naar links (2 streken bakboord) een Zuid Cardinaal. Om in het veilige vaarwater te blijven gaat u: a) Bakboord uit en u houdt de Oost Cardinaal aan uw linker (bakboord) zijde en u vaart door naar de Zuid Cardinaal en ook deze boei houdt u aan uw bakboordzijde. b) Bakboord uit en u houdt de Oost Cardinaal aan uw rechter (stuurboord) zijde en u vaart door naar de Zuid Cardinaal en ook deze boei houdt u aan uw stuurboordzijde. c) Stuurboord uit en u houdt de Oost Cardinaal aan uw rechter (stuurboord) zijde en u vaart door naar de Zuid Cardinaal en ook deze boei houdt u aan uw stuurboordzijde. d) Stuurboord uit en u houdt de Oost Cardinaal aan uw linker (bakboord) zijde en u vaart door naar de Zuid Cardinaal en ook deze boei houdt u aan uw bakboordzijde. 13. U vaart op zee en ziet bijna recht van voren (op 1 streek) aan stuurboord een wit knipperlicht Q en op twee steken aan bakboord een wit knipperlicht Q(3). Hoe vaart u langs de deze lichten. a) U gaat bakboord uit en houdt beide lichten aan uw stuurboordzijde. b) U gaat stuurboord uit en houdt beide lichten aan uw bakboordzijde. c) U vaart tussen de beide lichten door. 6
Hoofdstuk 3 3.1 Lichten en dagmerken Bladzijde 55 14. Een motorboot haalt u 's nachts in en u vermoedt dat de bestuurder u niet heeft gezien. Om de bestuurder van de inhalende boot te waarschuwen schijnt u met uw schijnwerper in de richting van de betreffende boot. Mag dat? a) Nee, je een medevaarweggebruiker niet verblinden. b) Ja, het is prima manier om je zichtbaar te maken. c) Nee, u moet heel snel koers veranderen om te voorkomen dat de inhalende boot je raakt. 15. Als een motorboot recht op u af vaart ziet u de volgende lichten: a) Alleen een wit toplicht b) Een wit toplicht en beide boordlichten c) Een wit toplicht en een boordlicht d) Een wit toplicht en beide boordlichten en heklicht 16. Het is slecht zicht en u vaart met een zeilboot kleiner dan 20m. Wat gaat u tonen als u op de motor vaart? a) Een blauwe kegel punt naar beneden. b) De lichten van een motorboot. c) De lichten van een motorboot en een zwarte kegel met de punt naar beneden. d) Een zwarte kegel met punt naar beneden. 3.2 Lichten en dagmerken grote schepen 1 Bladzijde 59 18. Een klein schip dat niet gebouwd is om te slepen, sleept toch een andere boot. Welke verlichting moet het slepende schip voeren? a) Boordlichten, toplicht en heklicht. b) Boordlichten, toplicht en heklicht plus twee extra toplichten. c) Boordlichten, toplicht en heklicht plus een geel heklicht. d) Boordlichten, toplicht en heklicht plus een geel heklicht en twee extra toplichten. 3.5 Geluidsseinen Bladzijde 68 20. Er is sprake van slecht zicht als het zicht minder is dan: a) 10 meter b) 100 meter. c) 1000 meter. 7
Hoofdstuk 4 4.1 Voorschriften Bladzijde 73 20. Boot A vaart een gestrekte (rechte) koers wordt op- en voorbijgelopen (ingehaald) door boot B terwijl dat gezien de omstandigheden eigenlijk niet kan. Iets verderop gaat het fout en er vindt een aanvaring plaats. Wie is in fout? a) B is fout want je mag alleen inhalen als dat zonder gevaar kan gebeuren. b) A is fout want hij medewerking verlenen aan een inhaalmanoeuvre c) B is fout want hij een geluidssignaal moeten geven. 21. Een schip dat zonder voortstuwing voortdrijft is: a) Een varend schip maar niet een vaart lopend schip. b) Een vaart lopend schip maar niet een varend schip. c) Een varend schip en ook een vaart lopend schip. 4.3 Voorrangregels vervolg Bladzijde 85 27. U vaart met een zeilboot met de zeilen over stuurboord op open water. Uit tegengestelde richting komt een zeilboot recht op u af. Er bestaat gevaar voor aanvaring. Wie moet wijken? a) De tegenligger moet wijken want u vaart over stuurboord. b) U moet wijken want u vaart over stuurboord en de tegenligger vaart over bakboord. c) Er bestaat gevaar voor aanvaring dus u moet beiden naar stuurboord uitwijken. 8
Hoofdstuk 5 5.1 BVA Bladzijde 94 25. Bijgaande lichten en dagmerken zijn van: a) Vissersschip b) Mijnenveger c) Sleepboot 26. U ziet op zee 2 blauwe flikkerlichten. Dat zijn de lichten van: a) Een schip met gevaarlijke stoffen. b) Een schip dat bepaalde werkzaamheden uitvoert. c) Boten met toezichthoudende taken die een verboden doorvaart markeren. 27. Een werktuiglijk voortbewogen schip heeft tijdens het varen zijn boordlichten, toplicht en heklicht aan. Welke lichten voert een werktuiglijk voortbewogen schip dat gestopt is met varen en voor anker ligt? a) Een of twee ankerlichten, afhankelijk van de lengte. b) Alleen de boordlichten (zijlichten) uit. c) Boordlichten en heklicht uit. d) Op zee laat men alle lichten branden. 5.2 BVA vervolg 1 Bladzijde 97 17. Een door zijn diepgang beperkt manoeuvreerbaar schip (bovenmaats zeeschip), overdag herkenbaar aan met dagteken cilinder, heeft voorrang op een: a) Vissersschip, zeilschip, werktuiglijk voortbewogen schip maar niet op een onmanoeuvreerbaar schip. b) Onmanoeuvreerbaar schip, vissersschip, zeilschip, werktuiglijk voortbewogen schip. c) Onmanoeuvreerbaar schip, vissersschip, zeilschip, werktuiglijk voortbewogen schip, maar niet op een zeilschip.. 5.3 BVA vervolg 2 Bladzijde 101 19. Deze boei markeert: a) Het veilige vaarwater. b) Geïsoleerd gevaar bijvoorbeeld een wrak. c) Een splitsing van vaarwaters. 5.4 BenZee Bladzijde 105 23. Wat is de maximum snelheid op de Beneden Zeeschelde? a) 15 knopen b) 25 km/uur c) 30 knopen d) Er is op de Beneden Zeeschelde geen maximum snelheid van kracht. 9
24. s Nachts ziet u op de Ben Zee nevenstaande lichten. Wat is de betekenis van de lichtcombinatie? a) De lichten staan bij een sluis en het betekent dat de sluisdeur dadelijk opengaat. b) De lichten staan op een dukdalf en het betekent dat je hier mag aanleggen. - c) De lichten staan bij een sluis en het betekent dat de sluisdeur dadelijk dichtgaat. 25. Stroomopwaarts grenst de Beneden-Zeeschelde (BenZee) ter hoogte van de Rede van Antwerpen aan: a) De Maas. b) De Leije. c) De Boven-Zeeschelde. d) De Schelde 5.6 SRKGT Bladzijde 108 17. SRKGT Het bord B.8 Dit betekent: a) Dat u verplicht bent extra goed op te letten. b) Dat u niet voorbij dit bord mag afmeren. c) Dat u een geluidssein moet geven. 5.7 Kustvaartreglement Bladzijde 111 13. Onder strand wordt verstaan: a) De kuststrook tussen de duinen en de gemiddelde laagwaterstand. b) De kuststrook van Knokke tot De Panne die gebruikt wordt om te recreëren. c) De kuststrook die tussen Laag Water (LW) en Hoog Water (HW) droog valt. 14. De haven van Blankenberge is alleen toegankelijk voor: a) Pleziervaartuigen, professionele vissersschepen en ferry s. b) Pleziervaartuigen en professionele vissersschepen. c) Pleziervaartuigen. 10
Hoofdstuk 6 6.3 De koersformule 1 Bladzijde 128 9. U vaart op zee en er valt iemand overboord. De stroomrichting is 90 en de stroomsterkte is 2 knopen. De tijd tussen het begin van de reddingsoperatie en het vermoedelijke tijdstip waarop de gevonden zal worden is een half uur. Waar bevindt de drenkeling zich vermoedelijk na een half uur? a) 2 mijl ten Oosten van het punt waar de drenkeling te water is geraakt. b) 2 mijl ten Westen van het punt waar de drenkeling te water is geraakt. c) 1 mijl ten Oosten van het punt waar de drenkeling te water is geraakt. d) 1 mijl ten Westen van het punt waar de drenkeling te water is geraakt. 6.5 Peilingen Bladzijde 131 2. Als u door middel van één of meer peilingen met een handpeilkompas uw gegiste positie wilt verbeteren, noteert u op het moment van peilen minimaal de volgende gegevens: a) De afgelezen kompaspeiling(en) en de voorliggende kompaskoers. b) De afgelezen kompaspeiling(en), de tijd en de logstand. c) De afgelezen kompaspeiling(en), de deviatie en de tijd. 3. Uw kompaskoers is 090 en de daarbij behorende deviatie is -2. Variatie is 2 west. U peilt punt X op het stuurkompas op 040. Wat is de ware peiling a) 044. b) 040. c) 036. d) 038. 4. Bij het nemen van een kruispeiling peilt u bij voorkeur: a) Twee punten die een snijdingshoek vormen, zo dicht mogelijk bij de 30. b) Twee punten die een snijdingshoek vormen, zo dicht mogelijk bij de 90. c) Twee punten die zoveel mogelijk in elkaars verlengde liggen. 5. Met behulp van een handpeilkompas (geen deviatie) peilt u een baken op de wal op 153. Op de kaart leest u dat de variatie 4 west is. Wat is de ware peiling van dit baken? a) 153. b) 149. c) 157. d) 147. 6. Sturend in kompaskoers 123 peilt u over een vast opgesteld magnetisch kompas aan boord van een stalen motorjacht punt P op 268. De variatie bedraagt 5 west. De deviatie bij de voorliggende kompaskoers is -3. De ware peiling van punt P is: a) 264. b) 276. c) 260. d) 270. 11
7. U vaart een kompaskoers noord (deviatie -1) en peilt met het stuurkompas punt X op 040 en punt Y op 323. De variatie is 3 west. Wat zijn de ware peilingen van X en Y? a) X = 044 en Y = 327. b) X = 042 en Y = 325. c) X = 036 en Y = 319. 8. Op het handpeilkompas ( geen deviatie) peilt u punt X op 030, punt Y op 075 en punt Z op 120. De variatie is -5. Wat zijn de ware peilingen van X, Y en Z? a) X = 025 Y = 080 Z = 125. b) X = 025 Y = 070 Z = 115. 6.6 Maritiem Betonningsstelsel systeem-a Bladzijde 132 1. U steekt met een zeiljacht een verkeerscheidingsstelsel haaks over. De wind valt weg en van links en rechts naderen grote zeeschepen. U probeert de motor te starten maar de motor slaat niet aan. Wat gaat u doen? a) U roept via de marifoon Dover costguard op, geeft uw positie door en legt uit dat u geen snelheid kunt maken vanwege een defecte motor. b) U steekt noodvuurwerk aan om de schepen te waarschuwen. c) U zeilt zo goed als het kan gewoon rechtdoor in de hoop dat de zeeschepen uitwijken. 12
Hoofdstuk 7 7.2 Verticale getijdenbewegingen (verval, reductievlak, rijzing) en horizontale getijdenbewegingen Bladzijde 141 12. U vaart langs de Belgische kust en om 18.00 uur passeert u een bepaalde ondiepte. De voor deze ondiepte belangrijke gegevens voor deze dag zijn: 14.00 uur Laag Water; waterdiepte 0,9 meter. 22.00 uur Hoog Water; waterdiepte 3,3 meter. Het verval is dus 2,4 meter De diepgang van uw schip bedraagt 1,3 meter. Hoeveel water hebt u onder de kiel als u om 18.00 uur de ondiepte passeert? Gebruik de 1/12 regel. a) 1,0 meter. b) 2,4 meter. c) 1,4 meter. d) 1,1 meter 7.4 Wind en wolken Bladzijde 153 20. Hieronder volgen twee stellingen. I De luchtdruk is het hoogst in een depressie. II De lucht stroomt van een hoge drukgebied naar lage drukgebied. a) I is onjuist en II is onjuist. b) I is onjuist en II is juist. c) I is juist en II is onjuist. d) I is juist en II is juist. 13