Samenvatting Biologie Thema 4: DNA t/m paragraaf 6

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 + 4

4.5. Boekverslag door N woorden 11 april keer beoordeeld. Biologie voor jou BS1

Begrippenlijst Biologie Thema 4 DNA, paragraaf 1 t/m 9

Begrippenlijst Biologie DNA

Een modificatie is een verandering in je fenotype, je geeft dit echter niet door aan volgende generaties het is dus geen genotype.

Samenvatting Biologie Thema 3 en 4

Bij ongeslachtelijke voortplanting groeit een deel van een individu uit tot een nieuw individu. Dit kan op verschillende manieren :

6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou

8,6. Samenvatting door Jasmijn 2032 woorden 9 januari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie samenvatting hoofdstuk 4 Genetica

Door recombinatie ontstaat een grote vescheidenheid in genotypen binnen een soort. (genetische

6.9. Boekverslag door S woorden 24 maart keer beoordeeld. Thema 4 DNA

Voortplanting en celdeling

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie: Erfelijke informatie in de cel 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Begrippenlijst DNA adenine Eén van de nucelotidebasen die in DNA en RNA voorkomen. Adenine (A) vormt een basenpaar met thymine (T) in het DNA en met

Periode 9 - deel 1 MOLECULAIRE GENETICA

BIOLOGIE MOLECULAIRE GENETICA EIWITSYNTHESE VWO KLASSE 6


3.Mitose. 2.Mitose. Hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel maximaal tijdens te mitose?

Begrippen Hoofdstuk 3

Samenvatting Biologie DNA

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

4,4. Praktische-opdracht door een scholier 2016 woorden 4 november keer beoordeeld

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

DNA & eiwitsynthese Oefen- en zelftoetsmodule behorende bij hoofdstuk 16 en 17 van Campbell, 7 e druk December 2008

6,6. Samenvatting door een scholier 4379 woorden 16 november keer beoordeeld. Biologie voor jou. Thema 2 DNA. 1 De bouw en functie van het DNA

DNA & eiwitsynthese Vragen bij COO-programma bij hoofdstuk 11 en 12 Life

We wensen je veel succes met studeren en het halen van jouw tentamens!

HAVO 5 Begrippenlijst Erfelijkheid allel Allelen zijn verschillende vormen van een gen. Zij liggen in homologe chromosomen op precies dezelfde

Samenvatting Biologie Thema 1 t/m 4

Basisstof 7 Genetische variatie

Biologie (jaartal onbekend)

GENETICA EN EVOLUTIE. Pearson Basisboek biologie VWO Hoofdstuk 3 Linda Grotenbreg (MSc.)

3 Rundveefokkerij Melkproductiecontrole Selectie Fokwaardeschatting Inseminatieplannnen 69 3.

Desoxyribose heeft 5 C-atomen. De fosfaatgroep zit aan het 5e C-atoom en de stikstofbase aan het 1e C-atoom.

Biologie 1997 Augustus

Hetzelfde DNA in elke cel


Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3: Cellen

Biologie 3. Deel 3: Erfelijkheid PROFESSIONELE BACHELOR IN HET ONDERWIJS SECUNDAIR ONDERWIJS. Auteurs: Caroline Hammels & Hilde Rutten

Thema: Inleiding in de biologie & Cellen

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 groei

9, Samenvatting door een scholier 1855 woorden 27 november keer beoordeeld. Hoofdstuk 2 Biologie bedrijven

Het leven duurt niet eeuwig

94 Transcriptie en vorming van mrna bij prokaryoten en eukaryoten

2,4. Samenvatting door R woorden 5 maart keer beoordeeld. Biologie voor jou. Stofwisseling Biologie. Atomen en Moleculen

Samenvatting Biologie DNA

Juli blauw Biologie Vraag 1

Juli geel Biologie Vraag 1

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2

Antwoorden door een scholier 1825 woorden 28 februari keer beoordeeld

Examen Voorbereiding DNA. Teylingen College Leeuwenhorst 2015/ JasperOut.nl. Thema 2 DNA

6,1. Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou

van de cel Bioinformatica het probleem Inleiding Medisch Technische Wetenschappen Bioinformatica Deel 1 Celbiologie Elementaire celbiologie

Oplossingen Biologie van 2000

Blok RGGK-VOORBEELD

Van mens tot Cel oefenvragen 1. De celdeling bestaat uit verschillende fasen. Hoe heten de G1, S en de G2 fase samen?

BOUWSTENEN VAN HET LEVEN

Stamcellen zijn ongedifferentieerde cellen die zich blijven delen. Drie verschillende stamcelbronnen zijn:

Teveel centrosomen in kankercellen

Jongetje of meisje? hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

HERKANSINGSTENTAMEN Moleculaire Biologie deel 2, 5 Jan 2007

THEORETISCHE ACHTERGROND VOOR LERAREN. Basis van het leven. Gekaderd binnen het leerplan. Aardrijkskunde-Natuurwetenschappen 3 e graad

Celdeling vmbo-kgt12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

<A> Thymine is een pyrimidinebase en vormt 3 waterstofbruggen met adenine. <B> Adenine is een purinebase en vormt 2 waterstofbruggen met thymine.

<A> Adenine is een purinebase en vormt 2 waterstofbruggen met thymine. <B> Guanine is een pyrimidinebase en vormt 2 waterstofbruggen met cytosine.

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

De cel metabolisme cel cel- membraan eiwitsynthese DNA aminozuren 1.1 De cel celcyclus celmembraan Afbeelding 1.1

Diagnostische toets Van HIV tot AIDS?

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 2, 3 en 4

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 t/m 7

1 Na + Na + Na + ATP K +

Genetica. Marvin Tersluijsen. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Welke combinatie van twee celorganellen en hun respectievelijke functies is correct?

2 Voortplanten met organen Bouw en werking van geslachtsorganen Werking van geslachtshormonen Afsluiting 31

Het genotype van een individu staat in de chromosomen. Daar staat namelijk de erfelijke informatie in van alle eigenschappen die erfelijk zijn.

Antwoorden Biologie Thema 4

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

Biologie Vraag 1 <A> <B> <C> <D> Vraag 1. Dit zijn een aantal gegevens over een nucleïnezuur.

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Begrippenlijsten biologie 4 havo en 5 havo PENTA College CSG Scala Rietvelden

6.3. Boekverslag door Sevde 3877 woorden 26 januari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie

Vragen bij paragraaf 5.1 en 5.2

GENOMISCH KOOKBOEK DOCENTENHANDLEIDING

S e k S u e l e v o o r t p l a n t i n g r e d u c t i e d e l i n g o f m e i o S e e n g e n e t i S c h e v a r i a t i e

Samenvatting Biologie Thema 5 Erfelijkheid en Evolutie

1: Nanotechnologie. 2: Cellen bekijken

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Samenvatting door een scholier 1681 woorden 19 juni keer beoordeeld. Genetica

2 Leg uit hoe de verschillende subtypes van Chlamydia trachomatis zijn ontstaan. Beschrijf de rol van antibioticagebruik hierin.

Welke combinaties tussen een celorganel en zijn functie zijn correct?

Genetische Selectie. Eindwerk: hondenfokker 2 de jaar. Sabine Spiltijns

5.7. Boekverslag door N woorden 7 november keer beoordeeld 2.2

Oefen Repetitie thema Erfelijkheid

Samenvatting Biologie Advanced biology 4, 18, 19

Zijn er bij deze onderwerpen deficiënties, dan kun je via de volgende sites je kennis vergroten: - -

Transcriptie:

Samenvatting Biologie Thema 4: DNA t/m paragraaf 6 Samenvatting door een scholier 1472 woorden 16 maart 2006 5,3 3 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie hoofdstuk 4 ~ DNA Basisstof 1: Enzymen (eiwitten) worden in de cellen gesynthetiseerd. Een eiwitmolecuul bestaat uit een groot aantal aminozuren. Door aminozuren (aantal en volgorde) worden de eigenschappen en werking van een eiwit bepaald. In ribosomen vindt synthese van enzymen plaats. Welke eiwitten in de ribosomen van een cel worden gesynthetiseerd, wordt bepaald door de chromosomen in de celkern. Een chromosoom bevat één zeer lang molecuul DNA (desoxyribonucleïnezuur). DNA-molecuul ligt opgerold (spiraalsgewijs) om de eiwitmoleculen. DNA -molecuul bestaat uit 2 ketens, in dubbele spiraal om elkaar heen gewonden. Elke keten bestaat uit vele aan elkaar gekoppelde nucleotiden. Een nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, desoxyribose en een stikstofbase. In DNA- molecuul 4 verschillende stikstofbasen: Adenine (A), Thymine (T), Cytosine (C) en Guanine (G). De stikstofbasen van 2 nucleotideketens zijn met elkaar verbonden: basenparing. A + T en C + G. Basisstof 2: Nieuwe cellen ontstaan door mitose (kerndeling: celkern in 2en, 2 nieuwe cellen) en celdeling. Door plasmagroei worden de 2 dochtercellen net zo groot als de moedercel. Periode tussen 2 mitosen is de interfase. Voor mitose DNA-replicatie: in molecuul verbindingen tussen basenparen verbroken: ketens uit elkaar) Steeds A + T en C + G: 2 nieuwe nucleotideketens: aan elke oude één: nieuwe DNA-moleculen. Na DNA- replicatie: chromosoom bestaat uit 2 chromatiden. Centromeer is plaats waar chromatiden aan elkaar vast zitten. Chromatiden gaan spiraliseren: chromosoom korter en dikker. Mitose: 2n à 2n + 2n Na mitose chromosomen despiraliseren. Pagina 1 van 5

Mitose en interfase vormen de celcyclus. In interfase 3 perioden: G1-fase: tussen celdeling en DNA-replicatie. S-fase: DNA-replicatie G2-fase: tussen DNA-replicatie en mitose M-fase: mitose Rustfase (Go) Verloop mitose en celdeling: 1.Interfase: chromosomen draadvormig, DNA-replicatie 2.Profase: Spriraliseren, chromosoom 2 chromatiden, kernmembraan weg 3.Metafase: chromosomen in vlak, spoelfiguur van trek- en steundraden 4.Anafase: trekdraden trekken chomatiden van elk chromosoom uit elkaar 5.Van elke chromosoom 1 chromatide naar iedere pool, elk chromatide afzonderlijk chromosoom geworden. 6.Telofase: Chromosomen vormen 2 celkernen 7.chromosomen despiraliseren, 2 kernmembranen, celmembraan dat cel in 2en deelt. 8.chromosomen weer draadvormig, niet zichtbaar, 2 dochtercellen. Basisstof 3: Ongeslachtelijke voortplanting: een deel van een individu groeit uit tot een nieuw individu. Aardappelplanten: knollen: een verdikte stengel die veel reservevoedsel bevat. Een knol heeft knoppen: gaat uitlopenà nieuwe aardappelplant. Knol verschrompelt door reservevoedsel dat wordt gebruikt voor nieuwe plant. Bolgewassen: bollen: bestaat uit bolschijf met rokken (rok: verdikte bladeren met veel reservevoedsel). Tussen rokken knoppen daaruit (eindknop) ontstaat plant: rokken verschrompelen. Allemaal natuurlijke manieren van ong. voortplanting. Kunstmatig: stekken: stuk van stengel of blad snijden, ontstaan wortels. Enten: takken vastgezet op afgeknipte onderstam. Ong. voortplanting door mitose en celdeling: dochtercellen bevatten dezelfde info als moedercellen: dus zelfde genotype : Kloon (klonen, kloneren) Weefselkweek: uit gezonde, goed groeiende plant stuk weefsel weggesneden. Weefsel ontsmet en op voedingsbodem met plantenhormonen: cellen delen. Daardoor hoeveelheid ongedifferentieerd weefsel: callus. Callus verdeeld op andere voedingsbodem: cellen gaan differentiëren en sprialiseren: embryoïden groeien uit het callus (kleine plantjes) en worden gesplitst en opgekweekt. Planten zijn belangrijke bron van fijnchemicaliën zoals geneesmiddelen. Via weefselkweek wordt kleurstof Shikonine commercieel geproduceerd. Basisstof 4: Meiose: deling waarbij de chromosomen van een paar uit elkaar gaan 2 opeenvolgende delingen: Pagina 2 van 5

meiose I: uit één diploïde cel ontstaan 2 haploïde cellen (reductiedeling) meiose II: uit 2 haploïde cellen 4 haploïde cellen. Bij man: zaadcelmoedercel ondergaat meiose: elk van de 4 haploïde cellen worden zaadcel. Bij vrouw: eicelmoedercel ondergaat meiose I: ontstaan dochtercellen, ongelijk van grootte: al het cytoplasma in 1 dochtercel: beide cellen ondergaan meiose II: cytoplasma in 1 dochtercel: eicel andere 3 dochtercellen worden poollichaampjes genoemd. Verloop meiose: 1.Interfase: chromosomen draadvormig 2.Profase I: chromosoom sprialiseren, chromosomen van een paar bij elkaar te liggen, chromosoom bestaat uit 2 chromatiden, kernmembraan weg 3.Metafase I: chromosomen van paar tegenover elkaar in midden van de cel. Spoelfiguur van trek- en steundraden. 4.Anafase I: trekdraden trekken chromosomen naar polen, van elk chromosomenpaar gaat één chromosoom naar pool 5.Telofase I: er ontstaan 2 cellen. 6.Profase II: in beide cellen chromosomen in equatoriaalvlak. 7.Metafase II: in beide cellen spoelfiguur van trek- en streundraden 8.Anafase II: trekdraden trekken de chromatiden van elk chromosoom uit elkaar, van elk chromosoom gaat één chromatide naar ieder pool. 9.Telofase II: ontstaan kernmembranen, uit elke cel ontstaan 2 cellen 10. in 4 cellen chromosomen draadvormig. Basisstof 5: Elk chromosomenpaar bevat veel genenparen: bestaan uit 2 ongelijke allelen. Bij meisose I: homologe chromosomen uit elkaar. Allelen van homologe chromosomen verschillen: dus dochtercellen verschillend genotype. N = 2 à na meiose 4 (2²) verschillende combinaties van chromosomen. Bij mens: n = 23 kunnen geslachtscellen ontstaan met 2²³ verschillende combinaties van chromosomen. Recombinatie: het ontstaan van nieuwe combinaties van genen: daardoor grote diversiteit in genotypen binnen soort à grote overlevingskans. Selectie: alleen de nakomelingen met de meest gunstige erfelijke eigenschappen worden gebruikt voor verdere kruisingen. Veredeling: proberen combinatie van gunstige eigenschappen in 1 nakomeling nu genetische modificatie. Voorbeeld aardappelen: klonering: één soort allemaal hetzelfde genotype maar door milieuomstandigheden verandert het fenotype. Zuivere lijn: groep planten die door geslachtelijke voortplanting is ontstaan en die homozygoot is voor een of meerdere (gewenste) eigenschappen. Zaadvast: doordat alle planten homozygoot zijn, ontstaan steeds nakomelingen met hetzelfde genotype (voor de gewenste eigenschappen). Fokzuiver: dieren die homozygoot zijn voor de gewenste eigenschappen. Pagina 3 van 5

Bastaarden: verschillende rassen gekruist: heterozygote nakomeling. Doordat alleen de meest gunstige genotypen woorden gebruikt, sterven minder gunstige genotypen uit waardoor de genetische variatie verloren gaat. Basisstof 6: In een zygote zijn de meeste genen uitgeschakeld. Zygote ondergaat klievingsdelingen: cellen gaan dan steeds meer verschillen vertonen (celdifferentiatie). De verschillende cellen krijgen verschillende functies (celspecialisatie). In de zygote blijken de bestanddelen van het cytoplasma niet gelijkmatig in de cel voor te komen: bij klievingsdelingen worden de bestanddelen van het cytoplasma in verschillende hoeveelheden over de dochtercellen verdeeld. Inductie: invloed van cellen op elkaar. Bij een zygote wordt al vroeg vastgelegd welke specialisatie een cel zal ondergaan (determinatie). De uiteindelijke celspecialisatie kan worden beïnvloed door hormonen. Inductie kan er voor zorgen dat een aantal cellen afsterven: geprogrammeerde celdood (apoptose). Bij het inschakelen van enzymen wordt synthese gebruikt (info voor eiwitsynthese wordt overgebracht van de celkern naar het cytoplasma). Hierbij speelt RNA (ribonucleïnezuur) een belangrijke rol: veel verschillende soorten: Bijv. messenger RNA of mrna brengt info voor eiwitsynthese over. Overeenkomsten DNA en RNA-molecuul: - opgebouwd uit nucleotiden - bestaat een nucleotide uit een fosfaatgroep, een suiker en een stikstofbase. Verschillen DNA en RNA-molecuul: - RNA bestaat uit 1 enkelvoudige keten van nucleotiden - Nucleotiden van RNA bevatten de suiker ribose - Bevatten i.p.v. thymine de stikstofbase uracil (U). RNA-moleculen worden in celkern, lang delen van een DNA-molecuul gevormd. Op de locus van een ingeschakeld gen worden in het DNA-molecuul de bindingen tussen de basenparen verbroken: de 2 nucleotidenketens wijken uiteen. Eén van beide ketens bevat info voor erfelijke eigenscahp: de template-streng. Langs deze keten wordt de nucleotidenketen van een RNA-molecuul gevormd. Vorming van RNA-molecuul: wordt in een deel van een DNA-molecuul langs slechts één keten een nieuwe nucleotideketen gevormd. Elk RNA-molecuul bevat een afschrift van de info uit dit deel van het DNA-molecuul. De volgorde van stikstofbasen in een RNA-molecuul grote overeenkomst met de volgorde van een stikstofbasen in dit deel van het DNA-molecuul. mrna bevat info over synthese van een eiwit. (= genetische code). Vorming van mrna-molecuul voltooid: molecuul laat los van het DNA, verlaat de celkern via poriën in het kernmembraan. DNA en RNA zijn nucleïnezuren: hoe groot de invloed daarvan is blijkt uit de manier waarop een virus een infectie kan veroorzaken. Virus kan ander organisme binnendringen (gastheer). Pagina 4 van 5

Een virus bestaat voor het grootste deel uit één molecuul nucleïnezuur. Alle organismen bestaan uit cellen, virussen NIET (geen cyto- of kernplasma). Alle organismen bevatten zowel DNA als RNA, virus alleen DNA OF RNA. Virus: geen stofwisselingsprocessen.. niet zelfstandig voortplanten. Bij alle virussen is het molecuul nucleïnezuur omgeven door capside (eiwitmantel). Vorm verschillend. Sommige virussen om capside nog een envelop: dikke laag eiwitten. Bacteriofagen: virussen gebruiken bacteriën als gastheer. Als een bacteriofaag op de bacterie terechtkomt, dring zijn RNA of DNA de cel binnen: de bacterie gaat steeds meer nucleïnezuur van de bacteriofaag bevatten, terwijl de eigen RNA of DNA-moleculen te gronde gaan. In de ribosomen van de bacterie worden ook nieuwe capsiden gesynthetiseerd, waardoor in de bacterie grote aantallen bacteriofagen ontstaan. De bacterie gaat te gronde en de nu vrijgekomen nieuwe bacteriofagen kunnen nieuwe bacteriën infecteren. De stikstofbasen van een groepje van 3 opeenvolgende nucleotiden coderen het inbouwen van één aminozuur in een eiwitmolecuul: zo n groepje: codon/ triplet. Elk mrna-molecuul begint met het codon AUG (startcodon). 3 codons corrresponderen niet met een aminozuur: de stopcondons. Pagina 5 van 5