Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/55980 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Bagci, Y. Title: Coloured Ceramics of the Caliphs: A new look at the Abbasid pottery finds from the old Gözlükule excavations at Tarsus Issue Date: 2017-11-29
DUTCH SUMMARY In deze dissertatie wordt voor het eerst aandacht besteed aan de vroeg-islamitische keramiek, die opgegraven is op de Gözlükule heuvel in Tarsus in Zuid-Turkije. De vroeg-islamitische laag van deze in vele perioden gevormde archeologische vindplaats werd gereconstrueerd door ter plekke de vele scherven te bestuderen, die in de periode 1935-1948 zijn opgegraven onder leiding van professor Hetty Goldman van de Universiteit van Princeton. Door nieuwe vragen te stellen aan het beschikbare materiaal van de oude opgravingen te Tarsus, werd in dit proefschrift gepoogd de kennis over het vroeg-islamitische gebruiksaardewerk te verrijken. In historische studies is reeds aandacht besteed aan de betekenis van Tarsus gedurende de vroeg-islamitische periode. De stad lag in het militaire grensgebied dat de thughūr wordt genoemd: de grens tussen het Arabische en het Byzantijnse machtsblok. Tarsus oefende ten tijde van het kalifaat van de Abbasiden een grote aantrekkingskracht uit op soldaten, wetenschappers en asceten uit de hele moslimwereld, waardoor de stad in de 9 de en de 10 de eeuw kon uitgroeien tot de belangrijkste plaats in de wijde omgeving. Het werd de uitvalsbasis voor moslimlegers, die erin slaagden ten westen van de stad Tarsus de vlakte van Cilicië te veroveren op de Byzantijnen. Van het midden van de 7 de tot in het midden van de 10 de eeuw werd zo diverse malen de langdurige heerschappij van het Byzantijnse rijk over Cilicië onderbroken. Een van de belangrijkste vragen, die gesteld wordt in dit proefschrift, betreft de vraag in hoeverre de Arabische bezetting van Tarsus is terug te vinden in het archeologische materiaal dat werd opgegraven op de Gözlükule heuvel in de periode 1935-1948. Aan de hand van dit materiaal werd onderzocht of de bezetting uitsluitend plaats had tijdens de dynastie van de Abbasiden in het midden van de 8 ste tot en met het midden van de 10 de eeuw. Aldus vormde het vaatwerk van de Gözlükule heuvel het uitgangspunt voor verder onderzoek naar de technische en sociaal-economische integratie van Tarsus in het Abbasidenrijk. De voornaamste onderzoeksvraag in deze dissertatie luidde: hoe, en in welke mate, komt de keramiek van de Gözlükule heuvel in Tarsus qua productie, distributie en gebruik overeen met andere keramiek uit de Abbasidische periode? Bovendien werden de historische en intellectuele contexten bekeken, waarin de opgravingen vanaf 1935 hadden plaatsgevonden. Hoe leidde het baanbrekende project tot meer wetenschappelijke kennis van de Gözlükule heuvel, en hoe werden de onderzoeksresultaten ontvangen? Vervolgens werden er andere aspecten belicht zoals de historische context van Tarsus in de vroeg-islamitische periode: in het bijzonder, hoe en wanneer het idee van een grens opdoemde, en hoe en in welke mate de grens archeologisch aantoonbaar was. Een ander aspect, waarnaar onderzoek werd gedaan, betrof de huidige stand van kennis van de keramiek uit de Abbasidische periode, door het vaatwerk van de Gözlükule heuvel te vergelijken met keramiek van andere vroegislamitische vindplaatsen. Een goed begrip van de islamitische laag op de heuvel met bijbehorende architectuur was onontbeerlijk. En daarom werd de vroeg-islamitische nederzetting op de heuvel onderzocht door relaties te leggen met gelijkaardige gebouwen en gelijkaardige vormen van verstedelijking elders. Bij het opstellen van een eerste chronologie en een catalogus van het vroeg-islamitische vaatwerk van de Gözlükule heuvel, werd gekeken naar de karakteristieken van de voorwerpen om zicht te krijgen op zaken als: productie, handel, distributie en gebruik van het keramiek, zowel plaatselijk als in de regio. En tenslotte, werd voorbereidend multidisciplinair onderzoek verricht naar tal van gebruiken die samenhangen met de 3
productie, distributie, bereiding en consumptie van voedsel in het Abbasidische rijk. Zowel afbeeldingen, als primaire bronnen en secondaire teksten werden daarvoor gebruikt. Met de in deze monografie gepresenteerde onderzoeksresultaten is een lacune aangevuld voor wat betreft de islamitische archeologie van Zuid-Turkije, aangezien de keramiek van de Gözlükule heuvel een van de eerste en tot in detail bestudeerde archeologische vondstcomplexen is in de hele regio: van de vlakte van Cilicië tot en met het gebied rond de stad Antiochië. Dankzij vergelijkend onderzoek van het vaatwerk en de architectuur kon de vindplaats zowel in een plaatselijke als in een regionale context geplaatst worden en zelfs in de bredere context van het Nabije Oosten. Archivalia en documentatie uit de periode 1935-1948 werden bestudeerd, waaronder dagboeken, plattegronden en notitieboekjes behorende bij de opgravingen op de Gözlükule heuvel, hetgeen leidde tot een beter begrip van de uitgebreide islamitische nederzetting en vooral van de zogenaamde islamitische villa. De verscheidene archeologische aspecten van dit type gebouw (zoals bijvoorbeeld het complexe systeem voor afwatering en de vondsten), doen een omschakeling vermoeden van zijn functie; van een woning waar aanvankelijk overwegend huisnijverheid werd verricht, naar uiteindelijk een groter en meer weelderig type huis. Voor dit type gebouw, met zijn onregelmatige architectonische indeling, zijn maar weinig parallellen aan te wijzen in de stad Susa in Iran en de zogenaamde woningen van het type Fustat C te Egypte. Minstens twee stadia van bewoning zijn te onderscheiden in de islamitische laag en de islamitische villa, die op zijn vroegst zijn te plaatsen in de 9 de eeuw en de 10 de eeuw, waarna dit type gebouw in onbruik raakte. Daarbij moet wel worden opgemerkt, dat deze veronderstellingen speculatief van aard zijn, vanwege de gebrekkige documentatie van de archeologische vondsten tot en met 1948. Vanwege de genoemde tekortkomingen van de documentatie van de stratificatie van de site, werd het opgegraven vaatwerk van de Gözlükule heuvel gedateerd aan de hand van vergelijkingsmateriaal, zoals gepresenteerd in de wetenschappelijke vakliteratuur over gelijkaardige objecten. Op grond van dat onderzoek kan geconcludeerd worden, dat de keramiek van Tarsus en directe omgeving, overeenkomt met het typische Abbasidische vaatwerk uit het midden van de 9 de tot en met het midden van de 10 de eeuw, dat in al-hadir in Noord-Syrië is aangetroffen (periode IV). Het huidige beschikbare bestand aan middeleeuws vaatwerk, dat werd aangetroffen tijdens de eerder genoemde opgravingen te Tarsus, mag als ongebruikelijk worden aangemerkt, aangezien meer dan 60% van het materiaal is geglazuurd. (Het aandeel aan geglazuurd materiaal, dat tegenwoordig tijdens opgravingen wordt aangetroffen, bedraagt daarentegen circa 7%.) De verklaring hiervoor is, dat de archeologen die rond 1940 de opgravingen verrichtten, de gewoonte hadden een tamelijk grote hoeveelheid aan ongeglazuurde en ongedecoreerde scherven weg te gooien. Wat wel werd bewaard, is zodoende te beschouwen als een homogeen bestand, dat hoofdzakelijk bestaat uit het fijnere vaatwerk, zowel geglazuurd als ongeglazuurd. De aanzienlijke vraag naar keramiek kan geïllustreerd worden aan de hand van de herkomst van de objecten. Maar liefst 22% van het geglazuurde serviesgoed werd geïmporteerd uit bijvoorbeeld het gebied tussen de Eufraat en de Tigris in Zuid-Irak en China, terwijl 42% producten uit de regio betreft. Die lokale producten zijn te herkennen in een groep objecten, waarbinnen de vormen van de objecten, en de bewerkingen van de oppervlakken, sterk uiteen kunnen lopen. Dat is wellicht een indirect bewijs voor een lokale 4
productie van keramiek. Opvallend is naar mijn mening, dat de vormen en decoraties uitwisselbaar waren tussen enerzijds de ongeglazuurde objecten van bleekgele kleur, en anderzijds het vaatwerk dat zowel polychroom beschilderd als geglazuurd is. Nader onderzoek is nodig om uitspraken te kunnen doen over herkomst en verspreiding van het regionale en lokale vaatwerk. De onderverdelingen van vroeg-islamitische keramiek van verschillende vondstplaatsen komen behoorlijk met elkaar overeen in het gebied van de vlakte van Cilicië tot en met de regio rond Antiochië (Gözlükule heuvel in Tarsus, al-mina, Antiochië aan de rivier Orontes, Misis en Hisn al-tinat). Daarbij valt vooral het aandeel aan geïmporteerde waren op, waaronder de verschillende aardewerk typen uit het Samarra Horizon Ceramic Repertoire, het Chinese vaatwerk, regionaal en lokaal vaatwerk, evenals polychroom beschilderd en geglazuurd vaatwerk, het lichtgele ongeglazuurde aardewerk en het zogenaamde Brittle Ware. Die constatering roept weer nieuwe vragen op over de aard van de mechanismen achter de productie, uitwisseling en gebruik van keramiek in zulke grensgebieden ; in het bijzonder de rol die een staat gespeeld kan hebben in deze sociaal-economische en industriële processen. Wat was de aard van de uitwisseling van producten? Gaat het uitsluitend om handelscontacten? Of moet ook rekening worden gehouden met bemoeienis van staatswege? Hoe zat het met de organisatie van fabrieksmatige productie? In hoeverre vervulde een staat een stimulerende en controlerende rol ten aanzien van vraag en aanbod? Die vragen lijken gerechtvaardigd als men bedenkt dat er enkele aanwijzingen bestaan voor de veronderstelling, dat door de overheid op grote schaal productiecentra werden opgezet in Raqqa (Syrië). Zo lijkt het dat in Tarsus vermoedelijk keramiek (evenals glas) geproduceerd werd. Daardoor had dit stedelijke centrum een aandeel in de overweldigende industrialisatie van steden in het oostelijke gedeelte van het Middellandse Zeegebied van de 8 ste tot en met de 9 de eeuw, een tijd waarin men zich veelal toelegde op de productie van handelsartikelen. Historici hebben de Arabisch-Byzantijnse grens (de thughūr) veelal beschouwd als een uithoek van het kalifaat van de Abbasiden en als een zone waarin uitwisseling plaatsvond met de Byzantijnen. Dat laatste kan echter niet worden afgeleid uit de archeologische vondsten op de Gözlükule heuvel. In de grensregio werd namelijk vooral vaatwerk van de Abbasiden aangetroffen, evenals in Cilicië en de regio rond Antiochië, en niet aan de andere zijde van het Taurus gebergte in Anatolië. Dit suggereert dat de natuurlijke en de culturele grenzen volledig met elkaar correspondeerden. En daarmee kan het Taurus gebergte wellicht beschouwd worden als een belangrijke grens tussen het Byzantijnse Rijk en het kalifaat van de Abbasiden. Dit idee moet nader worden onderzocht, vooral vanwege sites zoals Gözlükule, gelegen op heuvels in de periferie van het stadscentrum, waarvan de archeologische sporen uiteindelijk sterk kunnen verschillen van die van de rest van de stad. Een voorlopige verkenning van geschreven bronnen, waaronder Abbasidische kookboeken en secundaire literatuur over de culinaire aspecten in het rijk van de Abbasiden, en van beeldmateriaal, waaronder middeleeuwse miniaturen in islamitische handschriften, levert een specifiek beeld op. In deze periode lijkt de nadruk te liggen op gezamenlijke maaltijden en op een bepaalde voorkeur voor huisraad voor koken en dineren. Aan de hand van de scherven, die op de Gözlükule heuvel werden aangetroffen, krijgen we een beeld van de rijke diversiteit aan vormen van tafelgerei voorzien van opzichtige glazuurlagen. Kennelijk was er in de Abbasidische tijd grote vraag naar deze objecten; vermoedelijk om praktische en symbolische redenen. Op grond van de diverse vormen van tafelgerei, die werden 5
gebruikt in de zogenaamde islamitische villa, kan men vermoeden, dat het bezit van verscheidene dinerborden iets zegt over de objecten als statussymbolen, waarmee men kon pronken. Maar ook om praktische redenen kan men gekozen hebben voor het gebruik van vele vormen van vaatwerk: bijvoorbeeld, om daarmee onderscheid te maken tussen verschillende soorten voedsel. Dit valt op te maken uit zowel de visuele als de geschreven bronnen. Een vraag daarbij is of de veelvuldige toepassing van de glazuurtechniek op het aardewerk iets te maken zou kunnen hebben gehad met bepaalde culinaire gewoonten. Wellicht bestonden de gerechten in de genoemde periode voor een groot gedeelte uit sappen, en wilde men daarom beschikken over vaatwerk dat dankzij een laag glazuur ondoordringbaar was voor vloeistoffen. Bovendien wilden de gebruikers met de kleurrijke decoraties van de geglazuurde keramiek onderstrepen, dat het objecten betrof, waarmee men goede sier kon maken. Op die manier betrof het gebruiksvoorwerpen, waarmee men elkaar kon aftroeven, en waarmee men kon aangeven tot welke sociaal-economische klasse men in het Abbasidische rijk behoorde. 6