Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid

Vergelijkbare documenten
Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Samenvatting Economie Hoofdstuk

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

AANVULLEND LESMATERIAAL PRAKTISCHE ECONOMIE VWO

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

Economische conjunctuur

20.1 Wat is economische groei?!

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

UIT groei en conjunctuur

Samenvatting Economie economie

Veranderingen in de syllabus voor het eindexamenprogramma 2017

UIT theorie Fisher

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Hoofdstuk 1: Waar produceren

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Het rendement van een belegging is de opbrengst uitgedrukt in procenten van het belegde bedrag.

UIT De Phillips curve in het kort

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

7,9. Samenvatting door E woorden 21 april keer beoordeeld. 1.Waar produceren? Kennen:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23

Eco samenvatting H16 t/m H23

Samenvatting Economie Economische crisis

- door geld op een spaarrekening te zetten (meestal direct opeisbaar, laag risico, lage rente)

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

Examen HAVO. Economie 1

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

6,3. Samenvatting door een scholier 2386 woorden 25 juni keer beoordeeld. Economie in context

UIT theorie ASAD

1 PHILLIPSCURVE WAT KUNNEN WE NU CONCLUDEREN?

5,8. Praktische-opdracht door een scholier 1585 woorden 12 december keer beoordeeld

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

5.1 Wie is er werkloos?

Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschepping

Economische crisis vragen

Basisperiode Periode 1 Stijgings-percentage Basisperiode Periode 1 Gegeven: 400 miljard

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Eindexamen economie vwo II

UIT De Philips curve in het kort

5.2 Wie is er werkloos?

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

De Europese schuldencrisis heeft aangetoond dat een zeer hoog niveau

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Proefexamen Macro-economie: verbetering

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord

Samenvatting Economie Rekonomie

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

Arbeid = arbeiders = mensen

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen vwo economie 2013-I

Examen VWO. economie. Voorbeeldopgaven Phillipscurve. voorbeeldopgaven Phillipscurve

Verboden woord Lesvoorbereiding kaartjes kaartjes achterkant Spelregels Afronding

Economie. Boekje Verdienen & Uitgeven Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6: Geld en geldtheorie

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

1. natuurlijke omstandigheden. 2. loonkosten. 3. infrastructuur

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Internationale handel

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

Macro-economie examenvragen

Eindexamen economie 1-2 havo 2005-I

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

ALGEMENE ECONOMIE /03

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

7,4. Samenvatting door een scholier 1838 woorden 5 december keer beoordeeld

Eindexamen vwo economie 2014-I

bruto inkomen (per persoon)

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Vraag Antwoord Scores

Praktische Economie havo/vwo bovenbouw Masterclass 11 oktober 2016 Presentatie

Eindexamen economie havo I

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

Eindexamen economie vwo I

Valutamarkt. fransetman.nl

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei uur

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER UUR

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Macro-economisch scorebord 2015K4

H2 Te veel geld maakt ongelukkig

Module 16: Goede tijden, slechte tijden. Experimenteel lesprogramma nieuwe economie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Transcriptie:

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid Samenvatting door Marise 1679 woorden 6 maart 2017 6,7 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Economie Conjunctuur en economisch beleid Hoofdstuk 1 de Conjunctuurbeweging 1.1 reële economische groei: jaarlijkse procentuele verandering van het reële bbp> komt overeen met de volumegroei: de groei van het aantal geproduceerde stuks. conjunctuurlijn: lijn die de conjunctuurbeweging weergeeft> boven de x-as: economische groei. conjunctuurbeweging: golfbeweging van de reële economische groei. trendmatige groei: gemiddelde economische groei over een langere periode. langetermijngroeipad: pad van de trendmatige groei hoogconjunctuur: situatie waarbij de economie sterker groeit dan de trendmatige groei> consumenten geven gemakkelijk geld uit en er is weinig werkloosheid. laagconjunctuur: situatie waarbij de economie minder sterker groeit dan de trendmatige groei> consumenten houden hun vinger op de knip en het financieringstekort van de overheid groeit. Economische recessie: situatie waarbij de economie twee kwartalen achter elkaar krimpt. economische depressie: situatie waarbij de economie drie kwartalen achter elkaar krimpt. De conjunctuurbeweging heeft drie kenmerken: de beweging is onregelmatig en niet te voorspellen. De meeste macro- economische variabelen vertonen dezelfde conjunctuurbeweging. De beweging verloopt tegengesteld aan het aan het aantal werklozen. Econometrie: onderdeel van de economische wetenschap dat economische verschijnselen meet en voorspelt met behulp van wiskundige modellen en statistieken. Om de conjunctuur op de korte termijn te voorspellen wordt gebruikgemaakt van conjunctuurindicator: procyclische macro- economische variabele waarvan de waarde eerder bekend is dan die van het bbp. conjunctuurklok: instrument om de stand van de conjunctuur weer te geven: hoogconjunctuur met een dalende of Pagina 1 van 6

stijgende conjunctuurbeweging, en laagconjunctuur met een stijgende of dalende conjunctuurbeweging. procyclisch variabele: variabele die een patroon vertoont gelijkopgaand met de conjunctuurlijn. anticyclisch variabele: variabele die een patroon vertoont tegengesteld aan de conjunctuurlijn. 1.2 onvrijwillige werkloos: werkloosheid waar niet voor gekozen is. vrijwillig werkloos: werkloosheid waarvoor gekozen is. Bij een periode van laagconjunctuur neemt vooral de onvrijwillige werkloosheid toe. Dit heeft twee gevolgen: de overheid moet uitkeringen verstrekken. Ten tweede dalen bij een stijgende werkloosheid zowel de directe belastingopbrengsten, als de indirecte belastingopbrengsten. Hierdoor dalen de overheidsinkomsten. Een financieringstekort beperkt de mogelijkheden van een overheid. Ieder jaar bepalen zij de hoogte van de inkomensoverdrachten: uitkeringen waar geen tegenprestatie tegenover staat. waardevaste uitkering: uitkering die meegroeit met de inflatie. In tijden van laagconjunctuur kan de overheid geen waardevaste uitkeringen garanderen. koopkracht: verzameling van goederen en diensten die met een bepaalde inkomen gekocht kan worden. welvaartsvaste uitkering: uitkering die meegroeit met de loonontwikkeling. consumentenvertrouwen: vertrouwen van consumenten in de economie. producentenvertrouwen: vertrouwen van producenten in de economie. Dit is gebaseerd op de oordelen van ondernemers op drie onderdelen van hun bedrijfsvoering: de orderportefeuille de voorraden de verwachte bedrijvigheid in de komende drie maanden de conjunctuurbeweging heeft ook invloed op de internationale handel. Als in Nederland de vraag van bedrijven en gezinnen daalt worden er in Nederland ook minde buitenlandse producten afgezet. Hoofdstuk 2 De verklaring van de conjunctuurbeweging 2.1 geaggregeerde vraag: totale vraag van alle vrager in een economie geaggregeerde aanbod: totale aanbod van alle aanbieders in een economie. Deze hoeveelheden zijn anders dan de collectieve hoeveelheden, omdat collectieve hoeveelheden gaan over het totaal dat aangeboden en gevraagd wordt op een bepaald markt; geaggregeerde hoeveelheden gaan over het totaal van een economie. Hoe hoger het prijsniveau van alle markten samen, hoe kleiner de geaggregeerde gevraagde hoeveelheid. 2.2 voor de economie bestaat re ook een verband tussen het algemene prijsniveau en het geaggregeerde aanbod. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen de korte termijn en de lange termijn. Het geaggregeerde aanbod op korte termijn prijsrigiditeit/ prijsstarheid: verschijnsel dat prijzen niet direct aangepast worden aan veranderingen in vraag en arbeid. Hiervoor zijn er vier redenen: Pagina 2 van 6

aanbieders zijn sneller geneigd hun prijzen aan te passen als ze dat goed kunnen onderbouwen. Dat is het geval bij een kostenstijging. Productiekosten kunnen niet snel aangepast worden. Prijzen kunnen daarom maar beperkt naar beneden worden bijgesteld. loonstarheid: verschijnsel dat lonen niet direct aangepast worden aan veranderingen in vraag en aanbod van arbeid. Lonen staan voor langere tijd vast en kunnen niet snel veranderd worden. Kan alleen veranderd worden door kwaliteit en kwantiteit. De moeilijkheid om te bepalen welke prijs de winst nu maximaliseert. Gevolg van geldillusie: verschijnsel waarbij mensen denken in nominale waarden en niet in reële waarden. Als prijzen niet veranderen bij een veranderd aanbod, dan moet de geaggregeerde- aanbodlijn horizontaal verlopen: het prijsniveau (P) verandert niet bij een verschillende aanbod (Y). Het geaggregeerde aanbod op lange termijn dit word bepaald door de stand van de techniek, de beschikbare productiefactoren en de manier waarop deze worden gebruikt> natuurlijke productieomvang: productieomvang waarbij alle productiefactoren in een economie zo goed mogelijk worden benut. Door technologische vooruitgang kan de LTGA- lijn naar rechts verschuiven. 2.3 macro- economisch evenwicht: economisch evenwicht van een economie als geheel. Zo ontstaat het langetermijngroeipad: de opeenvolging van macro- economische evenwichten gedreven door technologische ontwikkelingen en een uitbreiding van de hoeveelheid productiefactoren. 2.4 slecht wereldnieuws zorgt ervoor dat consumenten gaan sparen en dus de vraag afneemt> de geaggregeerde vraaglijn verschuift naar links. Hierdoor moeten de aanbieders hun prijzen verlagen. Als gevolg van de verlaagde prijzen is de gevraagde hoeveelheid gestegen en worden alle productiefactoren weer optimaal gebruikt. Het marktmechanisme zorgt er dan voor dat de lonen zich aanpassen, zodat de werkloosheid uiteindelijk verdwijnt. Hoofdstuk 3 Macro- economisch beleid 3.1 ondanks de positieve tijding in periodes van hoogconjunctuur veroorzaakt de conjunctuurschommeling onzekerheid. Om de onzekerheid van de conjunctuurbeweging te temperen, kan de overheid economisch beleid voeren om de conjunctuurgolf af te zwakken. Dit beleid gaat tegen de cyclus van de conjunctuurbeweging in: anticyclisch beleid: beleid dat de conjunctuurbeweging dempt. procyclisch beleid: beleid dat de conjunctuurbeweging versterkt. 3.2 de overheid betaalt in laagconjunctuur extra uitgaven met geleend geld. In de toekomst, als er sprake is van hoogconjunctuur, zijn de ontvangsten van de overheid hoog genoeg om de rentekosten en aflossing van de schuld te kunnen betalen. inverdieneffecten: verschijnsel waarbij een investering leidt tot extra verdiensten. De uiteindelijke financiële Pagina 3 van 6

opbrengsten van een bezuiniging voor de overheid is kleiner dan de oorspronkelijke bezuiniging. uitverdieneffecten: verschijnsel waarbij een bezuiniging leidt tot extra verliezen. In- en uitverdieneffecten beperken de effectiviteit van anticyclisch overheidsbeleid. internationale concurrentiepositie: mate waarin binnenlandse aanbieders kunnen concurreren met buitenlandse aanbieders. om de concurrentiepositie te verbeteren moeten er daarom structurele hervormingen worden doorgevoerd: Loonmatiging: werknemers moeten wel genoegen nemen met een lager loon vergeleken met de situatie zonder loonmatiging. verhoging van de arbeidsproductiviteit: hoe hoger de arbeidsproductiviteit, hoe lager de loonkosten per product. Beteugeling van de inflatie. 3.3 automatische stabilisatoren: mechanisme in de economie dat de conjunctuurbeweging dempt. Er zijn er twee: Sociale uitkeringen: dit zorgt ervoor dat de vraag deels op peil blijft. Progressieve belastingen: er worden relatief meer belastingen betaald in tijden van een hoogconjunctuur. Hoofdstuk 4 Monetair beleid 4.1 Het monetaire beleid bestaat uit drie onderdelen: wisselkoersbeleid, rentebeleid en geldhoeveelheidsbeleid. Een centrale bank is er verantwoordelijk voor dat deze infrastructuur aanlegt en onderhoudt. Daar zijn financiële instellingen voor. Depositogarantiestelsel: stelsel waarbij spaartegoeden tot een maximum gegarandeerd zijn. De kosten van het depositogarantiestelsel worden gedragen door de andere handelsbanken. 4.2 wisselkoers: prijs van een valuta uitgedrukt in een andere valuta. 1 euro= wisselkoers euro/ dollar x 1 dollar De wisselkoers wordt beïnvloed door vraag en aanbod van beide muntsoorten. appreciatie: waardestijging van een valuta ten opzichte van een andere valuta. depreciatie: waardedaling van een valuta ten opzichte van een andere valuta. variabele wisselkoers/ zwevende wisselkoers:: vrij variërende wisselkoers die bepaald wordt door de vrije werking van vraag en aanbod. Bij variabele wisselkoers bestaan er geen grenzen waarbinnen de wisselkoers zich moet bewegen. vaste wisselkoers: niet vrij variërende wisselkoers die bepaald wordt door de vrije werking van vraag en aanbod. 4.3 een positief saldo op de betalingsbalans veroorzaakt een stijging van de wisselkoers; een negatief saldo veroorzaakt Pagina 4 van 6

een daling van de wisselkoers. Bij een vaste wisselkoers is er geen valuta- effect. Bij aanpassingen in de zwevende wisselkoers zwakken de internationale voortplanting van de conjunctuur af. Met een vaste wisselkoers kan de betalingsbalans niet in evenwicht gebracht worden door aanpassing van de wisselkoers via het marktmechanisme. Een vaste wisselkoers heeft een ander voordeel: er is geen wisselkoersrisico: risico van wisselkoersveranderingen 4.4 de directe vergroting van de maatschappelijke geldhoeveelheid verloopt via het opkopen van obligaties door de centrale bank. monetaire expansie: vergroting van de maatschappelijke geldhoeveelheid. omloopsnelheid van geld: aantal keer per jaar dat munten en bankbiljetten gemiddeld gebruikt worden om goederen en diensten te kopen. Deze omloopsnelheid wordt aangeduid met het symbool V. de omloopsnelheid is gelijk aan de totale waarde van alle transacties gedeeld door de maatschappelijke geldhoeveelheid Formule: V= (P x T)/ M M x V= P x T verkeersvergelijking van Fisher: macro- economische vergelijking die het verband weergeeft tussen geldstromen en goederenstromen: M x V= P x T Bij monetaire expansie beschikken banken over meer geld om uit te lenen aan gezinnen en bedrijven. Om dat extra geld in omloop te brengen, zullen banken sneller geneigd zijn geld uit te lenen. De monetaire expansie heeft geen invloed op de natuurlijke productieomvang van de economie. Als we het aantal transacties dat bij de natuurlijke productieomvang past aanduiden als T: M^ x V= P^ x T neutraliteit van geld: waarneming dat op lange termijn een vergroting van de maatschappelijke geldhoeveelheid alleen maar leidt tot inflatie. Bij hoge werkloosheid stijgen lonen minder snel dan bij lage werkloosheid. Als veel mensen op zoek zijn naar een baan, is een hoger loon niet nodig om iemand een baan te laten accepteren. Phillipscurve: verband tussen inflatie en het werkloosheidspercentage: Inflatie= 0,07-0,78 x werkloosheidspercentage + 2,77 x werkloosheidspercentage Dit geldt alleen voor de korte termijn. Door de neutraliteit van geld bestaat er op de lange termijn geen verband tussen de inflatie en het werkloosheidspercentage. stagflatie: situatie van gelijktijdige hoge werkloosheid en hoge inflatie. NAIRU: werkloosheidspercentage waarbij de inflatie niet verandert. De NAIRU geeft het werkloosheidspercentage waarbij de inflatie stabiel is. Als het stabiele inflatieniveau bereikt is, moet de monetaire expansie worden afgebouwd. 4.4 rentebeleid: beleid waarbij de rente wordt aangepast om de conjunctuur te beïnvloeden. In tijden van hoogconjunctuur verhoogt ECB de rente om de vraag in te dammen; in tijden van laagconjunctuur verlaagt ze juist de rente om de vraag te stimuleren. Pagina 5 van 6

zero lower bound: ondergrens van de nominale rente vanwege het bestaan van chartaal geld. liquiditeitsval: situatie waarbij een vergroting van de maatschappelijke geldhoeveelheid geen effect meer heeft. Staatsobligaties en bankbiljetten zijn onderling inwisselbaar geworden. Het opkopen van staatsobligaties door de centrale bank om de maatschappelijke geldhoeveelheid te vergroten, heeft dan geen effect meer. En daarmee is monetaire expansie als beleidsinstrument verdwenen. Pagina 6 van 6