j [LXVI. 2.] De Heeren en Mrs: 1. C. Sleeswijk Vening, raadsheer in het provinciaal geregtshof



Vergelijkbare documenten
STAATSBLAD 'VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.

WET MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID... 2

[ ] VOORWAARDEN van concessie voor den aanleg en de exploitatie van spoorwegen. Verleencn van subsidie voor den aanleg van spoorwegen.

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

Rederlandschlndisde laatschappij

STAATSBLAD VAN HBT KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

WET MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID... 2

Artikel 1 1. Artikel 2

Wet voor het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg. Vastgesteld den 13 december Artikel 1.

Staatsblad April WET tot bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

AET De gebouwen mo9ten voorzien zijn van gasmeters, ten getale en ter plaatse door den Kommandant der Brandweer te bepalen*

1 van :09

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Wet van 24 december 1927, houdende nadere regeling van de Collectieve Arbeidsovereenkomst

Staatsblad. Koninkrijk der Nederlanden

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2013 no. 42 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorstel van wet van de leden Sterk en Ortega-Martijn ter bevordering van het sparen door jongeren (Jongerenspaarwet)

ALGEMEENE BEPALINGEN VOOR DE BURGERLIJKE LUCHTVAART IN SURINAME. Inleidende bepalingen. Artikel 1.

Wet van 13 mei 1927, tot opheffing van privaatrechtelijke belemmeringen

Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken

SURINAME HOOFDSTUK IV VAKANTIEWET

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijzigingen: AB 2009 no. 75; AB 2012 no. 54; (inwtr. AB 2013 no. 15) ====================================================================== Artikel 1

WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Citeertitel: Landsbesluit bewaring inbeslaggenomen voorwerpen =====================================================================

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

==================================================================== Artikel 1

1965 No.10. Landsverordening van 22 augustus 1964 houdende bepalingen met betrekking tot de arbeidsbemiddeling (Arbeidsbemiddelingsverordening).

Wijzigingen: AB 1997 no. 34; AB 1998 no. 18; AB 2002 no. 124; AB 2004 no. 11 (inwtr. AB 2004 no. 12); AB 2009 no. 75; AB 2012 no.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

************************* AB 1990 no. 24 *CENTRAAL WETTENREGISTER* May 4, 2005 ************************* ===========================================

ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1

(Gelden voor de Kweekschool van Militaire Geneeskundigen).

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

==================================================================== HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen. Artikel 1

HOOFDSTUK IV. Seinen op bepaalde plaatsen te geven. (Vaste seinen).

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Datum ondertekening. Bron bekendmaking

Tweede Kamer der Staten-Generaal

NOTULEN AUTEUR / INLICHTINGEN: 12 mei / /eti Concept-notulen flexbv

WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Artikel 1 2. Artikel 2

==================================================================== 1. Algemene bepalingen. Artikel 1

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

IN NAAM DER KONINGIN. DE GOUVERNEUR van de Nederlandse Antillen,

VERTROUWELIJK. 2. De dienst bezit generlei executieve bevoegdheden.

Artikel 1. Artikel 2. Artikel 3

==================================================================== Artikel 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

- 1 - STICHTING CONTINUÏTEIT ING

Dit Verdrag is van toepassing, welke ook de rechter of de autoriteit is die kennis dient te nemen van het geschil.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. Vil Û\JO%) W mt van den \2den December 1892, op het Nederlanderschap en het ingezetenschap.

SPOORWEGEi^ EXPLOITATII. ^._>4>4- BROCHU. 1 Koloniën. j. Cl, Spoorwegen. ^_.' 'i < ' -' PH. J. WA] L. K. lust.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Vervoer van granen in 1836

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime,

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B no. 87)

HOOFDSTUK III. Seinen op niet bepaalde plaatsen te geven. HOOFDSTUK III. Seinen op niet bepaalde plaatsen te geven. Sein 5. Sein 5. Veilig.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van een elektronisch ingediende aanvraag.

WET van den 21 Augustus 1859 (Stbl. No 98), houdende bepalingen omtrent het gebruik der spoorwegen.

VOORSTEL VAN WET ARTIKEL I. De Faillissementswet wordt als volgt gewijzigd:

SURINAME. WET OP DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST 1962 GOUVERNEMENTSBLAD van SURINAME NO. 106

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

VLAAMS PARLEMENT ONTWERP VAN DECREET. houdende wijziging van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten

AKTE VAN STATUTENWIJZIGING STICHTING PRIORITEIT ORDINA GROEP

ARTIKELEN 1 T/M 14 VAN DE STATUTEN

REGLEMENT VOOR DE BEHANDELING VAN GESCHILLEN DOOR DE GESCHILLENCOMMISSIE ZAKELIJKE KLANTEN ENERGIEBEDRIJVEN (GESCHILLENCOMMISSIE ZAKELIJKE KLANTEN)

Transcriptie:

598 Bekrachtig, van cene provinc. belasting enz. Nominatie ter vervulling eener vacature enz. Concessie van een spoorweg enz. (Eindverslag; Missive; Lijst van Aanbeveling; Concessie) zoek niet van zulk belang achtende, dat het noodig zou zijn, door een afzonderlyk Voorloopig Verslag cene schriftelijke beantwoording van de zijde der Regering daaromtrent uit te lokken, heeft gemeend, zich tot het uitbrengen van een Eindverslag te kunnen bepalen. Aldus vastgesteld b\ de Commissie vnn Rapporteurs, den 27stcn April 1860. BETZ. WlNTGENS. VAN ECK. OLIVIEB. VAN DEB POEL. [LH. 5.] EINDVERSLAG der Commissie van Rapporteurs voor het Ontwerp van Wet tot bekrachtiging van eene provinciale belasting in Groningen; uitgebragt in de zitting van den 30sten April 1860. Bij het in de afdeelingon gehouden onderzoek van het wetsontwerp tot bekrachtiging van eene provinciale belasting in Groningen zyn tegen de voorgestelde heffing van het havengeld, zoo als dit in art. 1 van het ontwerp wordt geregeld, geene bedenkingen ingebragt. Wel werd met-betrekking tot de regeling der vrijstellingen sub 5. van hetzelfde artikel aangemerkt, dat de vrijstelling van doorvarende schepen overbodig kan worden geacht, omdat het voor een ieder duidelijk moet zijn, dat het havengeld eene retributie is voor de gelegenheid aan schepen verschaft om veilig te liggen en te lossen of laden. Ook viel de aandacht op de in art. 12 van het medegedeelde reglement voorgeschreven heffing van een dubbel regt, en waren sommige leden van oordeel dat voor deze heffing evenzeer de bekrachtiging der wet zoude vereischt worden als voor de heffing van het havengeld zelf. Do Commissie van Rapporteurs oordeelende dat deze punten geene opzettelijke schriftelijke behandeling tusschen de Kamer en de Regering vorderen, en dat de openbare beraadslaging de gelegenheid aanbiedt om daarop zoo noodig te letten, heeft gemeend met het uitbrengen van een Eindverslag te kunnen volstaan. Aldus vastgesteld bjj de Commissie van Rapporteurs, den 30sten April 1860. LYCKLAMA a NïEnoLTi REINDERS. KlXGHA. WESTERHOFF. TER BRUGGEN HDGENHOLTZ» j [LXVI. 2.] LIJST VAN AANBEVELING van zes candidaten, aan de Heeren Staten-Generaal (Tweede Kamer) door den Hoogen Raad der Nederlanden ingezonden, ten einde daarop door dezelyen, bij het maken hunner nominatie voor de vacature eener raadheersplaats in dien Raad, ontstaan door het overlijden van Mr. ULBE AREND EVEKTSZ,' raadsheer in denzelven Raad, op den 26sten Maart jl. voorgevallen, zou kunnen worden acht geslagen. De Heeren en Mrs: 1. C. Sleeswijk Vening, raadsheer in het provinciaal geregtshof in Friesland; 2. Jhr. F. I. J. van Eysinga, regter in de arrondissemcntsregtbank te Leeuwarden en lid van de Eerste Kamer der Staten- Generaal ; 3. G. Hiddema Jongsma, raadsheer in het provinciaal geregtshof in Friesland ; 4. A. van der Laan, griffier van de Staten der provincie Friesland; 5. H. U. Huguenin, regter in de arrondissements-regtbank te Sneek; 6. S. W. Tromp, procureur bij het provinciaal geregtshof in Friesland en de arrondissements-regtbank te Leeuwarden. 's Gravenhage, den 25sten April 1860. [LX VII.] F. DE GREVE, Voorzitter. DE GIJSELAAK, Griffier bij dien Raad. VOORWAARDEN, waarop concessie wordt verleend voor den aanleg en de exploitatie van een spoorweg van Scheveningen, langs 's Gravenhage en Leiden, naar Woerden, aansluitende aan den Hollandsche ijzeren spoorweg en den Nederlandschen Rhijnspoorweg. i [LXVI. 1.] MISSIVE, ingekomen in de zitting van den 27'eten April 1860. 'a GRAVENHAGE, den 25sten April 1860. Ingevolge art. 158 der Grondwet en art. 85 der Wet op de Regterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie, heeft de Hooge Raad der Nederlanden de eer aan Uwe Vergadering kennis te geven van het op den 26sten Maart il. voorgevallen overlijden van den Raadsheer mr. Ulbe Arend Everlsz en van de daardoor ontstane vacature; Ter voldoening aan laatstgenoemd artikel wordt hierbij gevoegd eene door den Hoogcn Raad met den Procureur-Generaal opgemaakte aanbevelingslijst van zes candidaten, ten einde daarop door Uwe Vergadering, bij het maken harer nominatie, zoodanig acht zal kunnen worden geslagen als zjj zal dienstig oordeelen. Aan de Tweede Kamer der De Hooge Jiaad der Staien-Generaal. F. DE GREVE, Voorzitter. Nederlanden, Op last van denzelve, De Griffier, DE GlJSELAAR. Krachtens de beschikking des Konings van den 24sten April 1860, lit. L*, wordt aan de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappü, gevestigd te Amsterdam, concessie verleend tot het aanleggen en exploiteren van een spoorweg van Scheveningen naar 'B Gravenhage, aansluitende aan den Hollandschen ijzeren spoorwcg en loopende langs een smal spoor over den bestaanden weg tot Leiden en van daar tot Woerden, alwaar de weg aan den Nederlandschen Rhynspoorwog moet aansluiten. AF DE EL ING I. Doel en hoofdvoorwaarden van de concessie. Art. 1. De tegenwoordige concessie heeft ten doel het tot stand brengen van eene doorloopende en onverbroken spoorgemcenschap op smal spoor van Scheveningen en 's Gravenhage met den Ncder- Iandschen Rhijnspoorweg en het Europescho spoorwegnet. Mitsdien is de concessionaris vcrpligt om ten zyncn uitsluitcndcn koste, en zonder eenige bijdrage of geldelijke ondersteuning van het Rijk, naast het thans bestaande spoor tusschen 's Gravenhage en Leiden een smal spoor te leggen ter wijdte, tusschen de spoorstaven gemeten, van 1.435 el (4' 8'/ 2 " Engelsch), welke breedte tevens zal moeten aangenomen worden voor de overige gedeelten van den geconcessioneerden spoorweg, en voorts om, in overeenstemming daarmede, het benoodigde materieel aan te schaften of te veranderen; alles in dier voege, dat de wagens der Nederlandsche Rhijnspoorwegmaatschappij op de baan van AVoerden naar Scheveningen en wederkoerig de wagens van deze baan op den Nederlandschen Rhijnspoorweg kunnen toegelaten worden. Dit alles moet geheel voltooid en in exploitatie gebragt zijn binnen den

;>99 Concessie van een spoorweg van Scheveningen, langs 's Gravenliage en Leiden, naar Woerden. tijd, in art. 28 voor de yoltooijing van den geconcessionecrden spoorweg bepaald. Art. 2. De concessionaris is verpligt om, zoodra de aansluiting tusschen den Hollandschen ijzeren spoorweg en den Nederlandschen Rhynspoorweg bij Rotterdam tot stand zal zijn gekomen, almede ten zijnen uitsluitende» koste, en zonder eenige bijdrage of geldolijko ondersteuning van het Rijk, gelijke spoorversmalling, als in het vóórgaande artikel voor het vak tusschen 's Gravcnhagc en Leiden bepaald is, te bewerkstelligen tusschen 'sgravenbago en Rotterdam, en zulks in dier voege, dat binnen den tijd van twee jaren na het. tot stand komen van voormelde aansluiting het vergmalde spoor, voor zoover het vak tusschen 'sgravcnbage en Rotterdam betreft, geheel voltooid en de doorloopende dienst op dat spoor in werking gesteld zij. Bij niet-voldoening aan deze bepaling zal de concessionaris eenc boete verbeuren van vijf honderd gulden (f 500) daags. Art. 3. üe concessionaris is verpligt om binnen den tijd van vyf jaren na het tot stand komen van voornoemde aansluiting, almede ton zynen uitsluitenden koste, en zonder eenige bijdrage of' geldelyke ondersteuning van het Rijk, gelijke spoorversmalling, als in het voorgaande artikel voor het vak tusschen 's Gravenhago en Rotterdam bepaald is, te bewerkstelligen tusschen Leiden en Amsterdam, in dier voege, dat binnen dien tijd het versmalde spoor, voor zooveel het vak tusschon Leiden en Amsterdam betreft, almedo geheel voltooid en de doorloopende dienst op dat spoor in werking gesteld zij. Art. 4. De concessionaris is verpligt om, bijaldien reeds gedurende den loop van den tijd van vyf jaren, in het voorgaande artikel bepaald, een spoorweg naar hot Nieuwe Diep, aansluitende aan den Hollandschen yzeren spoorweg, zal zijn tot stand gekomen, alsdan de uitvoering van hetgeen in het voorgaande artikel is voorgeschreven te vorvroegen, in dier voege, dat uiterlijk binnen den tijd van twee jaren na het tot stand komen van den spoorweg naar het Nieuwe Diep, de doorloopende en onverbroken gcmeenschap op smal spoor over de geheele lengte van den Hollandschen yzeren spoorweg volbragt, en zoowel tusschen Scheveningen en het Nieuwe Diep en tusschen Woerden en het Nieuwe Diep, als tusschen Rotterdam en Amsterdam en de genoemde plaatsen, de doorloopende dienst op dat spoor in werking gesteld zij. Art. 5. Zoolang de concessionaris niet in gebreke is, aan de voorafgaande en na te melden voorwaarden te voldoen, zal geene andere concessie verleend worden tot onderlinge verbinding van den Hollandschen yzeren spoorweg en den Nederlandschen Rhijnspoorweg, dan aan derzelver eindpunten bij Amsterdam of bij Rotterdam, zullende echter ook als zoodanig eindpunt worden aangemerkt de plaats, waar de Hollandsche ijzeren spoorweg aan den spoorweg naar het Nieuwe Diep aansluit. Art. 6. Mogt de Regering echter, na de verwezenlijking van de in de artt. 2 tot 4 genoemde gevallen, en na de bewerkstelligde spoorversmalling, eene andere verbinding tusschen den HolIandschen ijzeren spoorweg en den Nederlandschen Rhijnspoorweg in het algemeen belang nuttig of noodig oordeelcn, zal zij ten allen tyde bij magtc zijn, de bepaling van het voorgaande artikel buiten werking te stellen door eene bloote verklaring harerzijds, mits in dat geval den concessionaris voor een gedeelte schadeloos stcllende wegens de tot de bewerkstelligde spoorversmalling aangewende kosten, waarbij nogtans bepaald wordt: 1. dat gcenerlei schadeloosstelling zal verleend worden wegens de spoorversmalling, in art. 1 hiervoren bedoeld; en 2. dat de gedeeltelijke schadeloosstelling, onder aftrek van het alzoo niet in aanmerking komende gedeelte, proportioneel zal berekend worden over het overige gedeelte, naar den maatstaf Van de bijdrage, welke bij art. 4 der ttisschen de Regering en den Raad van Administratie van de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij gesloten, maar niet bekrachtigde overeenkomst van.20y lg Juni} 1859 ten laste vun het Rijk was bepaald. AF DEELING II. Van den aan te leggen weg. Art. 7. De Minister van Binnenlandsche Zaken bepaalt de rigting tusschen do plaatsen aan het hoofd dezer voorwaarden vermeld, benevens de verbinding en aansluiting aan do daarbij vermelde spoorwegen. De concessionaris doet de daartoe strekkende voorstellen en biedt de vereischte plannen en bescheiden ter goedkeuring aan den Minister van Binnenlandsche Zaken aan. Art. 8. Nopens den overlogt der bevaarbare kanalen, met bruggen, voorzien van beweegbare deelen voor de scheepvaart, gedraagt zich de concessionaris naar do voorschriften van den Minister van Binnenlandsche Zaken. Die bruggen worden door den concessionaris gebouwd, bediend en onderhouden. Art. 9. De concessionaris is verpligt, te voldoen aan de volgondo bijzondere bepalingen: 1. te Woerden staat het den concessionaris vrij, zich met de Nederlandsche Rhijnspoorwegmaatschappij te verstaan over het gemeenschappelijk gebruik van het station aldaar. Komt die overeenkomst niet tot stand, dan is de concessionaris verpligt, in de nabijheid van Woerden behoorlijke inrigtingen te vestigen, zoo voor de dienst dor reizigofs als voor die der koopmansgoederen. 2". van Leiden tot 's Gravcnhagc wordt de bestaande weg met breed spoor behouden, tot dat het smal spoor op den geheelen weg tusschen Arasterdam en Rotterdam voltooid is ; 3. zoo de spoorweg te 's Gravenhage door of langs het Bosch wordt aangelegd, zal er een station zijn in de nabijheid van het Bosch. De afsluiting van den weg door of' langs het Bosch zal geschieden door middel van sierlijke ijzeren hekken en ijzeren raster werken, nnar op te geven model, ten einde het uitzigt op het Bosch zoo min mogelyk te belemmeren; 4. zoowel te Scheveningen als by het stedelijk badhuis zullen stations of halten zijn. Art. 10. De spoor wydtc van den aan te leggen spoorweg zal, gelijk bepaald is, bedragen 1.435 el, tusschen de spoorstaven gemeten. Art. 11. De spoorweg moet zoodanig met de spoorwegen, aan welke hy aansluit en die dezelfde spoorwijdtc hebben, verbonden worden, dat de reizigers en koopmansgoederen, zonder overlading, van den eenen spoorweg op den anderen kunnen overgaan. Art. 12. De aardebaan van den spoorweg, voor dubbel spoor bestemd, moet eeno totale breedte hebben van 8 el, gemeten tusschen de buitenkruinlijnen op de hoogte der spoorstaven. Tusschen de twee sporen komt dan een middenpad van 2 el breedte. Bij het leggen van enkel spoor kan de kruinsbreedtc op 4.50 ei worden bepaald. Art. 13. De onteigeningen voor den spoorweg geschieden dadc- Ijjk voor de dubbele spoorbreedte. Behoudens het maken van uitwijkplaatsen met dubbel spoor, waarvan het aantal, de onderlinge afstand en de lengte door den Minister van Binnenlandsche Zaken worden bepaald, kunnen de weg en de kunstwerken aanvankelyk gelegd worden met enkel spoor. Een tweede spoor moet daar worden gemaakt en in exploitatie gebragt, waarde Minister van Binnenlandsche Zaken het, in het belang van den handel en van een druk verkeer, noodzakelijk oordeelt. Bevel hiertoe wordt evenwel niet gegeven vóór dat de bruto opbrengst van dat gedeelte van den weg, waar het dubbel spoor gelegd moet worden, meer bedraagt dan f 13,000 per jaar en per Nederlandsche mijl (kilometer). Art. 14. De Minister van Binnenlandsche Zaken kan de plaatsen aanwijzen, die van afsluitingshckken, wegwachtershuisjes of andere inrigtingen moeten voorzien worden, om de openbare veiligheid en een volkomen onderhoud van don spoorweg genoegzaam te verzekeren. Art. 15. Binnen vier maanden na den dag, waarop de concessie is verleend, onderwerpt do concessionaris aan do goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken een driedubbel exemplaar van eenc algemcenc kaart, op do schaal van 1 a 25000, aangevende de te volgen rigting, van een lengteprofil op de schaal van 1ft, 5000, en van eenige dwarsdoorsneden der aardebaan, welke tot rigtsuoer bij de ingravingen en ophoogingon moeten dienen. Te gelijker tijd biedt hij tcokeningen aan op ware grootte en in triplo van de spoorstaven en van hetgeen daartoe behoort. De spoorstaven, op dwarsloggers rustende, moeten minstens 31 Ned. pond per strekkende el wegen, en van eindverbindingen (éclisses) worden voorzien. Art. 16. Nadat de algemeene kaarten en de profdlen door den Minister van Binnenlandsche Zaken voorloopig zijn goedgekeurd, biedt de concessionaris opvolgend ter goedkeuring aan de volledig uitgewerkte plannen in duplo van al de uit te voeren werken, zoomede van de stationsgebouwen, halten, aanlegplaatsen en van de verdere aanhoorighcden, zoowel van den weg zelven als van de stations, halten en aanlegplaatsen.

600 Concessie van een spoorweg van Scheveningen, langs 's Gravenhage en Leiden, naar Woerden. Binnen een jaar na den in art. 15 vermelden dag moeten al deze plannen voltooid en ter goedkeuring aangeboden zijn. Teekeningen van de locomotiven, rijtuigen en vrachtwagens moeten ook ter goedkeuring aangeboden worden. Art. 17. De Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd, na den concessionaris te hebben gehoord, in de ter goedkeuring ontvangen plannen, profillen en ontwerpen de noodig geoordeelde wijzigingen te brengen, zonder evenwel iets voor te schrijven, dat strijdig zoude zijn met de voorwaarden, onder welke de concessie is verleend, De ontwerpen van werken, binnen de verboden kringen vau verdedigingswerken aan te leggen, worden aan eene afzonderlijke beoordeeling van den Minister van Oorlog onderworpen. De concessionaris is verpligt, zich in de uitvoering der werken stiptelijk te gedragen naar de door den Minister van Binnenlandsche Zaken goedgekeurde ontwerpen. Art. 18. Binnen drie maanden nadat de volgens art. 16 aangeboden ontwerpen door den Minister van Binnenlandsche Zaken voorloopig zijn goedgekeurd, biedt de concessionaris ter nadere goedkeuring aan de uitgewerkte grondkaarten in duplo en de bijzondere bescheiden voor de geregtelyke onteigeningen noodig. Art. 19. De werken worden gemaakt met de materialen, die gewoonlijk onder gelijke omstandigheden bij rijkswaterstaatswerken worden gebruikt. De spoorleggers moeten bij voorkeur van eikenhout zijn. By het gebruik van andere houtsoorten, in duurzaamheid niet aan het eikenhout gelyk, moeten de leggers tegen bederf worden bereid, op de wijze met overleg van den Minister van Binnenlandsche Zaken te bepalen. Overigens moeten de materialen ieder in hunne soort van goede hoedanigheid zijn, en vooral vrij van alle gebreken, die de hechtheid of den duur der werken kunnen in de waagschaal stellen. Art. 20. Alle werken worden overeenkomstig de regelen der kunst uitgevoerd en met alle zorg behandeld om goed en deugdzaam werk te erlangen, des noods overeenkomstig hetgeen de Minister van Binnenlandsche Zaken zal voorschrijven. De uitvoering geschiedt door den concessionaris, volgens de door den Minister van Binnenlandsche Zaken goedgekeurde plans en bestekken. Met geen werk mag worden aangevangen alvorens die goedkeuring is verkregen. Art. 21. Bijaldien men in de ontgravingen voor den aanleg van den spoorweg en van zijne aanhoorigheden eenig voorwerp vindt, belangrijk voor kunst, oudheid», penningkunde of natuurlijke geschiedenis, wordt dit tegen schadeloosstelling aan den Staat afgestaan. Art. 22. Wordt er gedurende de uitvoering en het onderhoud der werken bevonden, dat zij niet overeenkomstig de regelen der knnst en de bepalingen der vastgestelde voorwaarden en teekeningen worden gemaakt, dan kan de Minister van Binnenlandsche Zaken ze geheel of gedeeltelijk doen afbreken en weder opbouwen ten koste van den concessionaris, en zulks verrigten indien de concessionaris bij de eerste aanzegging in gebreke blijft, aan de ontvangen bevelen te voldoen. Art. 23. De Minister van Binnenlandsche Zaken kan de uitvoering verbieden of doen staken van elk werk, dat voor den vryen afloop van het water hinderlijk is of het vrije verkeer op de bestaande middelen van gemeenschap, welke die ook zijn mogen, kan storen. Hij kan den concessionaris noodzaken tot het nemen van maatregelen, of des noods ten zijnen koste alle noodige werken op hoog gezag doen uitvoeren, waardoor in elk geval de vrije afloop van het water en het vrjjc verkeer op de binnen- of groote wegen, op de kanalen enz., waarover of waarlangs de spoorweg ligt, wordt verzekerd. Geen kunstwerk mag worden gemaakt, geen weg of waterleiding worden verlegd, zonder dat een daartoe strekkend ontwerp vooraf door den Minister van Binnenlandsche Zaken is goedgekeurd. Voor de overgangen gelijkvloers geldt dezelfde bepaling. Art. 24. Met toestemming van den Minister van Binnenlandsche Zaken en na voorafgaand overleg met den concessionaris mag een ieder langs den spoorweg en in de nabijheid der stations magazijnen oprigten of aanlegplaatsen maken, met werktuigen, kranen en toestellen voor het laden en lossen der wagens geschikt, en deze door zijsporen met den spoorweg verbinden, zoodanig dat de te laden of te lossen wagens het vrije verkeer op den spoorweg niet belemmeren. Art. 25. Indien de Minister van Binnenlandsche Zaken den aanleg van wegen of kanalen gebiedt of toestaat, die den geconcessioneerden spoorweg doorsnijden of daaraan aansluiten, kan de concessionaris dit niet beletten, noch uit dien hoofde andere schadevergoeding vorderen dan do teruggave van de eventuele vermeerdering der koslen van onderhoud. In zoodanig geval zorgt de Minister van Binnenlandsche Zaken dat, zonder kosten van den concessionaris, alle definitive of voorloopige werken worden uitgevoerd, die vereischt worden om te beletten dat de exploitatie van den spoorweg worde gestoord of gestaakt. Art. 26. De aankoop der bebouwde en onbebouwde eigendommen, benoodigd voor de uitvoering der werken, de ontgravingen, het vervoer en het ter zijde plaatsen van gronden of materialen, geschiedt ten koste en door de zorg van den concessionaris, des noods overeenkomstig de wet voor de onteigening ten algemeenen nutte. Art. 27. Binnen één jaar na de voltooijing der werken doet de concessionaris, op zyne kosten, de eigendommen, tot den spoorweg behoorende, met alle aanhoorigheden behoorlijk afpalen en een kadastraal plan van het geheel opmaken. Insgelijks wordt op zijne kosten, en in overleg met den Minister van Binnenlandsche Zaken, een beschrijvende en uitgewerkte staat opgemaakt van de geheele spoorweglinie, van de stations, van de kunstwerken, de gebouwen enz. Behoorlijk gewaarmerkte afschriften der processen-verbaal van afpaling, der kadastrale plans en van den beschrijvenden staat, worden op kosten van den concessionaris opgemaakt en Binnen den voorschreven termijn in de archiven van het Departement van Binnenlandsche Zaken nedergelegd. De Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd, bij nalatigheid van den concessionaris, wat in dit artikel voorgeschreven is, ten zijnen koste te doen verrigten. Art. 28. De bij deze geconcessioneerde spoorweg en het smal spoor tusschen Leiden en 's Gravenhage moeten binnen drie jaren na den dag waarop de concessie is verleend voltooid en in exploitatie gebragt zijn. Binnen achttien maanden na even gemelden dag moeten de onteigeningen en de werken, ter beoordeeling van den Minister van Binnenlandsche Zaken, krachtdadig zijn aangevangen. Bij niet-voldoening door den concessionaris aan de tydsbepalingen, in dit artikel vermeld, vervalt de concessie, tenzij de vertraging het gevolg zij van overmagt buiten schuld van den concessionaris, of die vertraging veroorzaakt wordt door de geregtelijke onteigening, insgelijks buiten toedoen van den concessionaris; beide gevallen ter beoordeeling van den Minister van Binnenlandsche Zaken. III. Van de exploitatie en het materieel. Art. 29. De rijtuigen en wagens moeten zoodanig ingerigt zijn, dat zij op de Duitsche, de Fransche en de Belgische spoorwegen kunnen toegelaten worden. Art. 30. Het vervoer op den spoorweg moet in den regel door stoomkracht geschieden. Art. 31. De concessionaris kan verpligt worden, langs de spoorweglijn een electro-magnetisch-klokkensignaalstelsel op te rigten, en bij de exploitatie in gebruik te nemen en te houden. Waar noodig, kan de Minister van Binnenlandsche Zaken ook de oprigting van optische seinen bevelen. Art. 32. Het aantal der dagelijksche treinen, bestemd om reizigers of koopmansgoederen te vervoeren, moet ten allen tijde voldoende zyn voor de behoeften van het verkeer en van den handel. Art. 33. De Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd, aan den concessionaris de verpligting op te leggen om de reizigers en de koopmansgoederen van zijne stations naar die van andere spoorwegondernemingen te vervoeren, en zulks opdat aan ieder station van den aan te leggen spoorweg plaatsbriefjes kunnen afgegeven en koopmansgoederen verzonden worden naar al de stations der andere spoorweghjnen. Art. 34. De keuze en de benoeming der beambten voor het opzigt over de werken van aanleg en onderhoud, voor de exploitatie en voor de ontvangst der gelden, behooren aan den concessionaris. De benoeming van den persoon of van de personen, met het onmiddellijk beheer over den aanleg en de exploitatie belast, be-

Bijlagen. 151ste vel. 601 Tweede Kamer. Concessie van een spoorweg van Scheveningen, langs 's Gravenhage en Leiden, naar Woerden. hoeft evenwel de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken. Zij moeten Nederlanders zijn. De Minister van Binnenlandsche Zaken kan uitzonderingen toestaan. De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft het regt, de beambten van den concessionaris aan te wijzen, die moeten beëedigd worden om de functien van rijksveldwachter te kunnen waarnemen. De beambten van den spoorweg, die met het publiek in aanraking komen, moeten in uniform gekleed zijn, wanneer zij inde uitoefening hunner functien zijn. IV. Van de tariven en het vervoer. Art. 35. Ten einde den concessionaris schadeloos te stellen voor de werken en de uitgaven, waartoe hij zich bij het aanvaarden der concessie verbindt, zullen zij gedurende het tijdvak, voor de concessie toegestaan, ten hunnen bate mogen doen innen alle regten en gelden uit de exploitatie van den spoorweg voortvloeiende, en waarvan het bedrag zal worden bepaald door tariven, volgens de wet vast te stellen. Bagage van reizigers wordt op de stations en halten kosteloos door den concessionaris gebragt aan de rijtuigen, of gehaald van de rijtuigen, waarmede de reizigers van het slation of de halte van den spoorweg vertrekken of aldaar aankomen. De reizigers mogen de pakken, koffers of zakken, waarin zich die bagage bevindt, zoo die niet grooter zijn dan 50 op 25 en 30 Neder], duimen en zonder eenigen hinder voor de andere reizigers te veroorzaken onder de banken geplaatst kunnen worden, in de rijtuigen bij zich houden. Het vervoeren van gevaarlijke goederen en van ondeelbare voorwerpen van zeer groote afmetingen kan geweigerd worden. Wanneer meer dan één wagen voor het vervoer van eenig voorwerp vereïscht wordt, betaalt de verzender de volle vracht van de gebruikte wagens. Art. 36. Tegen de prijzen der vastgestelde tariven, en behoudens de hierna bepaalde uitzonderingen, is de concessionaris verpligt om voortdurend met zorg, naauwgezethcid en zonder uitzondering bij gunst, ten zijnen koste te vervoeren de reizigers met hunne bagage, de koopmansgoederen van allen aard, de rijtuigen, paarden en het vee, het geld of de geldswaarden, die hun zullen worden toevertrouwd. * Art. 37. Bijaldien de concessionaris het nuttig en raadzaam oordeelt, sommige klassen van voorwerpen te vervoeren tegen lagere prijzen dan de vastgestelde tariven, mogen de alzoo verlaagde prijzen niet meer verhoogd worden dan na een tijdsverloop van drie maanden. Art. 38. De vrachtprijzen worden door den concessionaris geïnd zonder het toestaan van gunst aan bijzondere personen, ondernemingen, vereenigingen of' zedelijke ligchamen. Ingeval lagere vrachten worden ontvangen dan bij de hierboven gemelde tariven is vastgesteld, zal de aldus toegestane vermindering toepasselijk kunnen worden verklaard op alle andere voorwerpen van gelijken aard en onder gelijke omstandigheden verkeerende, zoo met betrekking tot het vervoer als anderzins. Ook deze prijzen kunnen, even als voor de andere verminderingen is bepaald, eerst na verloop van drie maanden wederom verhoogd worden. Verminderingen, aan minvermogenden toegestaan, geven in geen geval aanleiding tot de toepassing van deze bepaling. Art. 39. De Minister van Oorlog kan, in overleg met dien van Binnenlandsche Zaken, vorderen, dat de troepen en het krijgsmaterieöl met buitengewone treinen tegen betaling van den halven prijs van het vastgesteld tarief vervoerd worden. Daardoor mag evenwel geene stoornis gebragt worden in de dienst der gewone treinen. Art. 40. De Iocomotiven en wagens, welke het Departement van Oorlog nu of later voor zijne rekening mogt willen aanschaffen, om te dienen voor militair gebruik, zullen op den geconcessioneerden spoorweg worden toegelaten tegen betaling van een vast te stellen tarief. Van die Iocomotiven en wagens zal door het Departement van Oorlog geen gebruik worden gemaakt dan met inachtneming van de algemeene belangen met opzigt tot het gewoon verkeer, en zonder de dienst op den weg te hinderen of te belemmeren. De hiervoor bedoelde uitsluitend militaire treinen zullen onder de leiding van een militair personeel worden gesteld. Art. 41. De concessionaris is verpligt, met alle treinen, ingerigt voor het vervoer van personen en goederen, of van een BIJBLAD VAN DE NEDEKXANDSCIIE SÏAAÏS-COUKANT. 1859 1S60 van beide, op vaste en vooraf aangekondigde tijdstippen vertrekkende, en in elke rigting over de geheele uitgestrektheid van den spoorweg, het vervoerbaar kantoor der brievenposterij, de brieven en pakketten en de beambten der brievenposterij kosteloos mede te nemen. Bij gebreke van ver voerbaar kantoor, stelt de concessionaris kosteloos ter beschikking van den Minister van Finantien een rijtuig of een gedeelte van een rijtuig voor de dienst der brievenposterij en voor het kosteloos vervoer der beambten, aan die dienst verbonden. De overbrenging van gesloten brievenmalen, welke door of van wege de postadministratie op de kantoren van den concessionaris worden bezorgd, geschiedt evenzeer kosteloos. De concessionaris is verpligt, die malen op denzelfden voet als de andere aan de spoorwegonderneming toevertrouwde goederen tot aan de aflevering onder zijne bewaring te nemen. Art. 42. De concessionaris is gehouden, op elk punt van den spoorweg, waar de Ministers van Finantien en van Binnenlandsche Zaken zulks noodig oordeelen, een behoorlijk locaal voor de dienst der posterij te leveren. Hiervoor wordt hem huur of schadeloosstelling betaald, volgens onderlinge overeenkomst. Wegens het in bewaring nemen of bergen der rijtuigen, dienende tot vervoerbare kantoren der brievenposterij, is geen huur of schadeloosstelling verschuldigd. De Ministers van Finantien en van Binnenlandsche Zaken behouden zich het regt voor, op slaatskosten en zonder schadeloosstelling te doen plaatsende palen en toestellen, benoodigd om de uitwisseling der brievenzakken zonder stilstand der treinen te doen plaats hebben, onder voorwaarde npgtans dat de toestellen zoodanig worden ingerigt en geplaatst, dat zij geen hinder toebrengen aan de dienst van den weg of van de stations. Deze bepalingen zijn mede van toepassing óp het plaatsen van gesloten brievenbussen, hetzij op de stations, hetzij langs den spoorweg. Art. 43. De concessionaris is verpligt, ten allen tijde vrijen toegang in de stations en zoo noodig op den spoorweg te verleenen aan de ambtenaren, met de dienst der posterij belast en in de uitoefening hunner betrekking zijnde, alsmede aan de ambtenaren der in- en uitgaande regten en van den rijkstelegraaph, voor zooverre zij ten aanzien van de dienst langs den spoorweg in de uitoefening hunner bediening zijn. Art. 44. De Minister van Binnenlandsche Zaken behoudt zich de bevoegdheid voor, langs den spoorweg alle bebouwingen te doen en alle toestellen te doen plaatsen, die voor de inrigtinr* van eene telegraphische linie vereischt worden. Hij behoudt zich ook het regt voor, alle herstellingen te verrigten en alle maatregelen te nemen, die geschikt zijn om de dienst van den rijkstelegraaph te verzekeren, zonder de dienst van den spoorweg te hinderen. Bij stoornis in de werking van den rijkstelegraaph hebben de ambtenaren van het rijkskantoor bevoegdheid, gebruik te maken van den telegraaph van den concessionaris, voor zoover dit peen hinder aan de dienst van den spoorweg veroorzaakt. De concessionaris is verpligt, de draden en toestellen der lelegraphen kosteloos door zijne onderhoorigen te doen bewaken ; hij doet aan de ambtenaren van den rijkstelegraaph kennis geven van al de gebeurde ongevallen, en zoo mogelijk van hunne oorzaken, _ Bij het breken van een telegraaphdraad, moeten de onderhoorigen van den concessionaris de gebroken einden voorloopig aan elkander hechten, volgens de hun te dien einde door den Minister van Binnenlandsche Zaken te geven instructien. Bij het breken van een telegraaphdraad, of bij groote ongevallen, wordt onmiddellijk een locomotief ter beschikking van de administratie van den rijkstelegraaph gesteld, ten einde de noodige werklieden en materialen voor de herstelling ter plaatse aan te voeren. Dit vervoer geschiedt kosteloos. Art. 45. De concessionaris is verpligt, de wagens, bestemd voor de dienst der aanlegplaatsen. bedoeld in art. 24, en aldaar Staande, niet de voorbijgaande goederentreinen mede te nemen en insgelijks de voor die plaatsen bestemde wagens aldaar van de voorbijgaande treinen af te spannen. Door de belanghebbenden zal daarvoor volgens het gewone tarief worden betaald, in evenredigheid der geheele lengte van het deel van den spoorweg, dat de twee stations of halten verbindt, tussehen welke do aanlegplaats is gelegen. Art. 46. In de gemeenten 's Gravenhage en Leiden moet de concessionaris zorgen, dat er eene goede omnibus-dienst worde ingerigt tot het vervoer van de reizigers en de bagage van en naar het midden der kom van die gemeenten, zoo bij het vertrek als by de aankomst der treinen.

602 Concessie van een spoorweg van Scheveningen, langs s Gravenhage en Leiden, naar Woerden. AF DEELING V. Van het vervallen der concessie. Art. 47. De concessionaris zal van al zijne regten vervallen zijn : 1. indien hij de plannen, uitgewerkte grondkaarten, proftllen en ontwerpen niet binnen de voorgeschreven termijnen aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken heeft onderworpen; 2 indien hij niet voldoet aan de bepalingen van de artt. 3, 4 en 28; 3. indien hij met betrekking tot den aanleg van een dubbel spoor niet voldoet aan het voorschrift van art. 13 ; en 4. indien het waaiborgkapitaal niet binnen den bij art. 63 bepaalden termijn is gestort of nedergelegd. Hij kan buitendien van al zijne regten vervallen v/orden verklaard wanneer hij in gebreke blijft, te voldoen aan de bevelen van den Minister van Binnenlandsche Zaken, nadat art. 14 deiwet van 21 Augustus 1859 [Staatsblad n. 98) reeds eenmaal op hem is toegepast. Art. 48. In gevallen van vervallen-verklariug wordt de concessie ingetrokken. Het waaiborgkapitaal, in art. 63 vermeld, voor zoover het niet is teruggegeven, vervalt alsdan aan den Staat. De Staat is bevoegd, bij vervailen-verklaring der concessie, zich te stellen in het bezit van den weg, van het materieel en van al wat tot een en ander behoort, ten einde, zoo hij het noodig acht in het publiek belang, de dienst voort te zetten ten bate en schade van den concessionaris. Hij is gedurende een jaar na de vervallen-veiklaring bevoegd, zich de geheele onderneming rnet al hare baten en lasten toe te eigenen tegen betaling eener vergoeding, te berekenen als volgt: 1. wordt de concessie ingetrokken vóór dat zelfs een gedeelte van den weg in exploitatie is gebragt, dan wordt de verkoopwaarde van den weg, het materieel en wat tot een en ander behoort, geschat door drie deskundigen, van weerszijden één, en de derde door den Hoogen Raad der Nederlanden te benoemen. De Staat betaalt alsdan de door die drie deskundigen geschatte wa:irde, verminderd met 20 per cent. 2. wordt de concessie ingetrokken nadat de weg in zijn geheel is in exploitatie gebragt, dan is de vergoeding gelijk aan het twintigvoud van de zuivere opbrengst welke de onderneming heeft opgeleverd, berekend naar het gemiddelde van de laatstverloopen zeven jaren, na altrek van de twee voordeeligste jaren. Heeft de intrekking plaats vóór dat de exploitatie zeven jaren heeft geduurd, dan wordt de vergoeding berekend overliet korter getal jaren gedurende hetwelk de exploitatie plaats vond. 3. wordt de concessie ingetrokken nadat de weg voor een gedeelte in exploitatie is gebragt, dan wordt de vergoeding berekend: a. voor het gedeelte dat nog niet in exploitatie was, naarden maatstaf hierboven sub 1 aangewezen, met den aldaar vermelden aftrek; b. voor het gedeelte dat in exploitatie was, naar den maatstaf sub 2 aangewezen. In geen geval kan de vergoeding hooger klimmen dan 80 ten honderd van het bedrag van het oorspronkelijk kapitaal. Art. 49. De bepalingen der artt. 47 en 48 zijn niet toepasselijk, indien de concessionaris aantoont dat de vertraging of de staking der werken het gevolg is van een behoorlijk bewezen geval van overmagt, ter beoordeeling van den Minister van Binnenlandsche Zaken. De Minister van Binnenlandsche Zaken is bovendien bevoegd, in geval van onvermijdelijke noodzakelijkheid, de in vorige artikelen vastgestelde termijnen te verlengen. De vervallen-veiklaring heeft clan plaats bfj het einde van den alzoo verlengden tijdstermijn. Art. 50. De concessionaris is niet ontvankelijk, om welke reden ook, de overmagt in te roepen, tenzij hij binnen de dertig dagen na de gebeurtenissen of omstandigheden, waaruit de overmagt ontstaat, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken heeft doen blijken, dat die gebeurtenissen of omstandigheden werkelijk bestaan, en haren invloed heeft doen kennen. Evenzoo zal het gesteld zijn niet daden die de concessionaris aan rijksbeambten meent te kunnen wijten. Hij zal er geen beklag op mogen gronden, tenzij hij het bestaan en den invloed bij het plegen der daad heeft doen kennen, of zulks binnen hoogstens dertig dagen heeft gedaan. In geen geval zal hij eenige vordering op mondelinge lastgeving mogen gronden. Art. 51. De concessionaris wordt beschouwd in gebreke te zyn gebleven, de op hein rustende verpligtingen te hebben volbragt door het eenvoudig verstrijken der verschillende daartoe gestelde termijnen en zonder dat het noodig zij, daarvan door eenige acte te doen blijken, mits de vertraging niet aan daden van rijksbeambten is toe te schrijven. Van hel toezigt. Art. 52. Door rijksbeambten wordt toezigt gehouden over de uitvoering van alle werken, zoowel van eersten aanleg als van onderhoud, vernieuwing of verandering, zoomede over de exploitatie. Art. 53. Het volgens het voorgaand artikel te houden staatstoezigt, uitsluitend ten doel hebbende den concessionaris te beletten, zich aan de op hem rustende verpligtingen te onttrekken, is geheel van algemeen belang, en kan dien ten gevolge tot geene verpligting, hoe ook genaamd, ten laste van den Staat aanleiding geven, VI. VII. ALGEHEENE BEPALINGEN. Art. 54. Alle schadevergoedingen en alle kosten, ten behoeve van wien het ook zij, waartoe de aanleg, de exploitatie, het onderhoud en de herstelling van den spoorweg en van al hetgeen er toe behoort aanleiding geven, komen ten laste van den concessionai is, die daarmede alleen en uitsluitend belast blijft. Ait. 55. De concessionaris wordt gehouden ten zijne koste, risico en schade te ondernemen alle onteigeningen en alle werken, voorzien of niet voorzien, zonder eenige uitzondering of onderi scheid, zoomede alle leveringen, onderhoud en vernieuwing van materieel, waarvan de noodzakelijkheid zal blijken voor de volledige voltooijing, het onderhoud en de exploitatie tijdens den duur der concessie van de nieuw te maken gemeenschap. Deze bepaling wordt als de grondslag der concessie beschouwd. Uitdrukkelijk wordt bedongen, dat zij in al de gevallen, die zich kunnen voordoen, in den ruimsten zin worde toegepast. Art. 56. De concessionaris moet de voorwaarden, waarop de concessie wordt verleend, als zijn eigen werk aannemen. Hij verklaart de gegevens en berekeningen, op welke de onderneming is gegrond, genoegzaam te hebben getoetst, de waarheid te hebben erkend van al de daarbij vermelde daadzaken, en zich te hebben overtuigd van de uitvoerbaarheid van al de vereischte werken. Dien ten gevolge kan het Rijk nooit, in welk geval het ook zijn moge, verantwoordelijk worden gesteld noch voor de fouten en leemten, die in de plannen en ontwerpen kunnen voorkomen, noch voor de moeijelijkheden, die zich tijdens de uitvoering en de exploitatie kunnen voordoen. Art. 57. Gedurende den tijd der concessie zal op den geconcessioneerden spoorweg geen weg- of passagegeld geheven worden, noch ten voordeele van den Staat, noch van eenige provincie of gemeente. Art. 58. Tijdens den geheelen duur der concessie kan, hetzij in de doorsneden landstreek, hetzij overal elders, alle aanleg van wegen, kanalen, van rijkswege worden toegestaan, zonder dat de concessionaris uit dien hoofde eenige schadevergoeding kan vorderen. Art 59. De concessionaris kan in geen geval aanspraak maken op vergoeding van schade of winstderving, in geval van rijkswege wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om, behoudens het bepaalde bij art. 57, wijziging te brengen in het tarief der in- en uitgaande regten, in dat der tollen of in dat der passagegelden, zoowel op de tegenwoordig bestaande middelen van gemeenschap, als op die, welke tijdens den duur der concessie worden gemaakt. Dezelfde bepaling geldt ten opzigte van alle voorkomende maatregelen van algemeen belang, die van rijkswege genomen of bevolen worden. Art. 60. De concessie voor de exploitatie van den spoorweg wordt gegeven voor een tijdvak van 99 jaren, in te gaan met den dag waarop het eerste gedeelte van den spoorweg ten dienste van het publiek is geopend. Na afloop van den termijn voor de concessie bepaald, vervalt

603 Afschaffing der slavernij in Wesi-lndie. (Koninklijke Boodschap; Omwerp van Wet) de weg met het materieel en alles wat tot eon en ander behoort aan den Staat, op den voet van art. 41 der wet van den 21sten Augustus 1859 [Staatsblad n. 98). Art. 61. Bij het eindigen der concessie moet de spoorweg, hot materieel en alles wat tot een en ander behoort, zich in volkomen staat van onderhoud bevinden. Zoo de ooncessionaris gedurende de vijf jaren, welke het eindigen der concessie voorafgaan, zich niet voorbereidt om volkomen aan die verpligting te voldoen, heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken het regt, op de ontvangsten beslag te leggen en die te gebruiken om den spoorweg, het materieel en alles wat tot een en ander behoort in goeden staat te brengen. Art. 62. Alle kosten en regten, op het verleenen, verkrijgen en exploiteren van de concessie vallende, zijn ten laste van den concessionaris. VIII. BIJZONDERE BEPALINGEN. Art. 63. Als waarborg voor het naleven dezer voorwaarden en bedingen wordt door den concessionaris na de aanvaarding der concessie, uiterlijk op den 31sten Julij 1860, een waarborgkapitaal gestort ter somma van honderd vijftig duizend gulden \t 150,000). De storting geschiedt op een aan te wijzen landskantoor in geld of' in Nedeilandsche staatseffeeten. Van het geld wordt geen interest betaald- De coupons der staatseffecten worden op de verschijndagen tegen recu aan den concessionaris ter hand gesteld, indien het telkens blijkt dat hij aan al zijne verpligtingen heeft voldaan. Art. 64. Twee derde gedeelten van het in art. 63 bepaalde waarborgkapitaal worden aan den concessionaris teruggegeven, naar mate behoorlijk blijkt dat gronden zijn verkregen of werken zyn uitgevoerd voor eene waarde van ten minste ée'n millioen gulden. Het laatste een derde gedeelte wordt ingehouden om te strekken tot waarborg der uitvoering van al de op den concessionaris rustende verpligtingen en om daaruit eventueel te betalen de uitgaven, ambtshalve voor zijne rekening te doen. Het ingehouden deel wordt teruggegeven zoodra voldoende is gebleken dat al de werken van eersten aanleg geheel voltooid en uitgevoerd zijn overeenkomstig de bepalingen en voorwaarden van deze concessie. Art. 65. Wordt het algemeen nut der onderneming, met betrekking tot de onteigeningen, niet door de Staten-Generaal erkend, dan wordt de concessie als niet geschied beschouwd, zonder de concessionaris daarom regt heeft op eenige schadevergoeding. Het waarborgkapitaal wordt in dat geval in zijn geheel aan den concessionaris teruggegeven. 's Gravenhage, den 26sten April 1860. Deondergeteekenden, kommissarissen De Minister van Binnender Hollandsche IJzeren Spoorweg" landsche Zaken, maatschappij, wonende te Amsterdam, S. VAN HEEMSRA.. verklaren de vorenstaande concessie te aanvaarden op alle de daarin vervatte voorwaarden, als instaande en de rato caverende voor de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij. [LX VIII. JAN BROUWER DAVID VAN DER ASCIIER. VLIET. Alsmede namens J. BORSKI, DAVID VAN DER VLIET. H. C. CRÜÏS. "VV. VAN LOON. l.j KONINKLIJKE BOODSCHAP, ingekomen in de zitting van den 'Iden Mei 1859. MIJNE IIEEREN Hiernevens worden aan U ter overweging voorgelegd drie nadere ontwerpen van wet, strekkende : het eerste, tot afschaffing der slavernij in de kolonie Suriname; het tweede, tot afschaffing der slavernij op de eilanden Curacao, Bonaire, Aruba, St. Eustatius en Saba; en het derde, tot tegemoetkoming aan de gewezen oigenaren van slaven in het Nederlandsch gedeelte van St. Martin en om de slavernij aldaar geheel te niet te doen; respectivelijk ter vervanging van de wetsvoordragten omtrent die aangelegenheden in October 1858 aan de Tweede Kamer aangeboden, doch vervolgens onafgedaan gebleven. De Memorie van Toelichting, door welke deze nieuwe wetsontwerpen zijn vergezeld, zet de gronden uiteen, waarop ze rusten. En hiermede, Mijne Heeren, bevelen Wij U in Godes heilige bescherming. Het Loo, den 30sten April 1860. [LXVIII. 2.] La. A. WILLEM. ONTWERP VAN WET tot afschaffing van de slavernij in de kolonie Suriname. WIJ WILLEM III, ENZ. Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de stem der menscbelijkheid en het algemeen belang de afschaffing der slavernij vorderen, Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: EERSTE AFDEKLING. Over de afschaffing der slavernij in de kolonie Suriname. Art. I. De slavernij wordt in de kolonie Suriname afgeschaft op de wijze, bij deze wèt bepaald. Art. 2* Binnen dertig dagen na de afkondiging dezer wet in de kolonie Suriname wordt door alle meesters van slaven of hunne vertegenwoordigers ter gouvernements-secretarie ingeleverd een borderel van aangifte in duplo, ingerigt volgons het model, ter gouvernementsdrukkerij te Paramaribo verkrijgbaar, vermeldende: a. de namen en woonplaatsen der meesters, of, zoo het meesterschap behoort aan eene vennootschap of andere vereeni*ring, de benaming daarvan, en de namen en woonplaatsen der bestuurders of beheerders ; b. de namen, den ouderdom, het geslacht, het badrijf en de godsdienst der hun toebehoorende of aan hen onderhoorigc slaven; c. den naam en den aard der cultuur van de plantage of' den grond, waartoe die behooren; d. degenen, die een wettig regt op manumissie verkregen hebben. Van de inlevering van dit borderel wordt een bewijs aan den inleveraar uitgereikt. Art. 3. Tot do slaven, bij lit. b van het vorig artikel bedoeld, worden niet alleen gerekend zij die op de slavenregisters ten name van de plantage of van den grond, waarop zij wei ken, bekend zijn, maar ook de slaven van den eigenaar der plantage of van den grond, die sedert langer dan twee jaren vóór de afkondiging dezer wet in de kolonie Suriname daarop gewerkt hebben, hetzij die op de slavenregisters op zijn privé naam of op naam van eene andere hem toebehoorende plantage of grond bekend staan. Art. 4. Bij verzuim van de meesters of hunne vertegenwoordigers om het in art. 2 beschreven borderel binnen den gestelden termijn in te leveren, wordt het van gouvernementswege opgemaakt. Tegen die opmaking wordt geene reclame toegelaten. Art. 5, De borderellen van aangifte, door de meesters of hunne vertegenwoordigers ingeleverd, worden binnen een door den gouverneur van Suriname te bepalen korten termijn van gouvernementswegc vergeleken met de registers en met de aanwezige slaven. Art. 6. De vergoeding aan de meesters te verleenen bedraagt : a. f' 450 per hoofd voor slaven tot suikerplantages behoorende; b. f 350 per hoofd voor particuliere, niet tot plantages of gronden behoorende slaven; c. f300 per hoofd voor slaven, tot koffij-, koffij en cacao-,