Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306



Vergelijkbare documenten
HC Stedelijke Dynamiek in de Lage Landen ( )

Netwerkdiagram voor een project. AON: Activities On Nodes - activiteiten op knooppunten

Amersfoort. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van de steden. Voorbeeld van stadsrechten

MARKTANALYSE: BELGIË

TERRACOTTALEGER HET. & De erfenis van de eeuwige Keizer van China EXPO > PEDAGOGISCH DOSSIER JAAR LUIK GUILLEMINS TGV STATION

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst

TAXONOMIE HISTORISCH DENKEN

Aandeel van de gerechtigden op wachten overbruggingsuitkeringen. volledige werkloosheid - analyse volgens arrondissement

Doel van Bijbelstudie

Eindexamen geschiedenis havo I

Inhoudstafel. WOORD VOORAF... i LICENTIAATSVERHANDELINGEN

Examen Geschiedenis. Geef de 7 tijdsvakken: Mintiens Quintin

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Samenvatting. (Summary in dutch)

Abnormale of goedgunstige voordelen toch geen minimale belastbare basis?

Groep 2: De symbolen van België. Bron 2.1. De naam België/Belgique: (uit: Dossier De Belgische Revolutie, 1, De Standaard, p. 2)

Stadsmonitor 2014 Een samenwerking tussen het Agentschap Binnenlands Bestuur en de Studiedienst van de Vlaamse Regering

Themanummer De financiën van de lokale overheden: evoluties en uitdagingen

AANTEKENINGEN WAAROM WERD GOD EEN MENS?

Bediende in de logistieke sector: kansen voor vrouwen?

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

Instituut voor de nationale rekeningen

Onthullingen van Kennis

Hendrik I van Brabant: Leuven, ca Keulen, 5 september 1235

geschiedenis geschiedenis

MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD

Het begin van staatsvorming en centralisatie. Onderzoeksvraag; Hoe vond de staatsvorming van Engeland, Frankrijk en het hertogdom Bourgondië plaats?

INLEIDING. Later volgden er nog twee vrij uitgebreide losbladige aanvullingen op het werk van René De Roo. Zo verscheen er in 1974 één op de losse

BIJKOMENDE BEMERKINGEN BETREFFENDE DE ERKENTELIJKHEIDSMEDAILLE VAN DE VEREENIGING TER BESCHERMING DER ZWARTE KINDSHEID IN BELGISCH-CONGO

Btw-verhogingen en indexsprong... Een explosieve cocktail voor de koopkracht

PARADOXEN 2 Dr. Luc Gheysens

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 29 januari

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

KLEURRIJKE EMOTIES psychologie en kleur

2.2. Het Nieuwe Testament, of het verhaal van Jezus en de eerste kerk 1

Welke les moesten de Egyptenaren leren?

Koopkrachtpariteit en Gini-coëfficiënt in China: hoe je tegelijkertijd arm én rijk kunt zijn.

De geschiedenis van vrouwen schrijven en vertellen. Inzetten op gelijkheid. Module van het Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis.

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6

1. Samuël de profeet. Lezen: Handelingen 3:11-26

Breien in de late middeleeuwen Een stukje geschiedenis over een geliefd tijdverdrijf

Nederlandse Samenvatting

Advies. Over het voorontwerp van decreet tot invoering van een verhoogd abattement bij hypotheekvestiging op de enige woning

Vernieuwing geeft méér waarde aan medezeggenschap

Voorwoord 9. Inleiding 11

1. Zet de onderstaande gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde. Noteer alleen de letters.

Generation What? 1 : Jongeren over Politiek

De begrippen calculeren, begroten en ramen en de toepassingsgebieden

GELIJKE KANSEN IN BELGIË HISTORISCH ONDERZOEK


Edel, Stein & Reich ALEA, 2003 STAUPE Reinhard 3-5 spelers vanaf 9 jaar ± 90 minuten

rust zetten. rust gezet) Commandant der Strijdkrachten.

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

GULDENSPORENSLAG 1302

De financiële gevolgen voor de politieke partijen na de hervorming van de Senaat. Jef Smulders & Bart Maddens

1. Zet de onderstaande gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde. Noteer alleen de letters.

Netwerkdiagram voor een project. AOA: Activities On Arrows - activiteiten op de pijlen.

14 Hoofdstuk 1: Politieke ruimte voor Nederlanders in het buitenland

Je bent je bewust van je eigen referentiekader en houdt er rekening mee dat anderen handelen vanuit hun referentiekader.

Paperopdracht, Architectuurtheorie, deel 2 Tendensen en vertogen

Stofomschrijving Deze opdracht hoort bij en 3.2 van De Republiek in tijd van Vorsten (Geschiedenis Werkplaats).

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

De geografische spreiding van de kandidaten voor de Kamerverkiezingen van 1987 tot en met Gert-Jan Put, Jef Smulders en Bart Maddens

De Vlaamse overheid b(r)ouwt een diverse werkvloer

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter F. Debaedts en de rechters-verslaggevers L.P. Suetens en P. Martens, bijgestaan door de griffier L.

STEDELIJKE DYNAMIEK IN DE LAGE LANDEN ( ) Nascholingsconferentie geschiedenis 2019

Provincieraadsbesluit

A. LEER EN TOETSPLAN. Vak: Geschiedenis Leerjaar: 3 Onderwerp: De Eerste en Tweede Wereldoorlog (H1 en 2) Kerndoel(en):

Hoe kan u strategie implementeren en tot leven brengen in uw organisatie?

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Sint-Jan Berchmanscollege

Ruben Mantels, Anne-Laure Van Bruaene, Christophe Verbruggen en Gita Deneckere Fotografie Benn Deceuninck

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 2 mei

Sint-Jan Berchmanscollege

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Hij had dezelfde soort helm op als in het beeld vooraf...2 Mijn vader was verbaasd dat ik alles wist...3 Ik zat recht overeind in mijn bed te

Inhoudstafel INLEIDING...2

Jezus, het licht van de wereld

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Makers van biodiesel en bioethanol

Samenvatting Economie H 6

Goede zorg van groot belang. Nederlanders staan open voor private investeringen

Eindexamen geschiedenis havo II

De Jefferson Bijbel. Thomas Jefferson

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4

Dossier regionale luchthavens. 0. Aanleiding:

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 maandag 14 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Collectief ontslag in de periode van januari 2017 tot en met juni 2017

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

DE DEMOCRATIE-INDEX GROEP 1: Hebben alle partijen min of meer gelijke kansen in de campagneperiode?

HEURISTIEK TOERISME VLAANDEREN. cursus. module voorbereidingsproces (40 u.) component Informatieverwerving en verwerking (12 u.

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

Eurobarometer Standaard 82. DE PUBLIEKE OPINIE IN DE EUROPESE UNIE Najaar 2014 NATIONAAL RAPPORT BELGIË

VLAAMS PARLEMENT HANDELINGEN COMMISSIEVERGADERING COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE AANGELEGENHEDEN, HUISVESTING EN STEDELIJK BELEID

BRON 1. De protesten van de Arabische Lente in 2011

De renaissance!! Waarschijnlijk heb je al eens van deze term gehoord bij het bezoeken van museums of tijdens lessen geschiedenis.!

NOVEMBER 2014 BAROMETER

Tijd van burgers en stoommachines Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

Transcriptie:

Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306 I. Een revolte te midden van andere De Brusselse opstand van 1303-1306 was geen losstaande gebeurtenis. Omstreeks 1300 werden het hertogdom Brabant, het graafschap Vlaanderen en het prinsbisdom Luik overspoeld door een reeks stadsrevoltes 1. De gelijktijdigheid was geen toeval. Onder invloed van een economische, politieke, financiële en demografische dynamiek rijpte in deze dicht verstedelijkte gebieden een sociaal gistingsproces waardoor oude machtsevenwichten uit balans geraakten en uiteindelijk aan herschikking toe waren. Tussen ca. 1280 en 1310 leidde dit tot een aaneenschakeling van oproer en gewelduitbarstingen. De eeuwwisseling was een breuklijn 2. Onder impuls van de Universiteit Gent kan het onderzoek naar hoofdzakelijk Vlaamse stadsrevoltes teren op een lange en telkens geactualiseerde historiografische traditie 3. Onderzoek naar Brabantse 1 2 3 De begrippen «opstand» en «revolte» (omwenteling) worden in deze tekst gebruikt als synoniemen. De notie «opstand» kan normaliter twee lagen dekken die onderling verschillen in intensiteit. In de enge zin van het woord gaat het om een kortstondige tijd, waarbij het dagelijkse leven en de normale werking van een samenleving zwaar worden verstoord. In de brede zin van het woord gaat het om een langere, meer gematigde periode, waarbij sociale groepen «op-staan» en opkomen voor rechten. Ik hanteer de term doorgaans in deze brede betekenis. Ze impliceert automatisch ook de kortere, meer gewelddadige piekmomenten. Voor een uitstekend synthesewerk over enkele Vlaamse opstanden, zie TRIO P., HEIRBOUT D. en VAN DEN AUWEELE D. (red.), Omtrent 1302, Leuven, 2002, pp. 269. Co-auteurs als Heirbout, Boone, Dumolyn en Stabel slagen erin om de complexe maatschappijdynamiek achter de sociale spanningen in Gent en Brugge bloot te leggen met een opmerkelijke eenvoud. Eén van de statements is de «breuklijngedachte». Een duidelijke tendens is om stadsopstanden zo sterk mogelijk van «binnenuit» te ontleden. Er wordt niet enkel naar gestreefd om sociale conflicten in hun algemene maatschappelijke context te bestuderen, bovendien wordt de klemtoon gelegd op de reconstructie van de sociale verhoudingen. Door toepassing van de «prosopografische methode» wordt getracht om zo diep mogelijk in de huid te kruipen van de eigenlijke

opstanden staat daarentegen nog in kinderschoenen. Nooit of nauwelijks waren de revoltes van Mechelen (1301-1303), Zoutleeuw (1305), Antwerpen (1302) en Den Bosch (1305) het onderwerp van studie. Nooit werd stilgestaan bij de belangrijke vraag waarom het tijdens deze periode uitgerekend in Leuven juist niet tot een opstand kwam. Tenslotte zijn we voor de geschiedschrijving van de Brusselse revolte zelf zonder de geringste tussenstap aangewezen op het ideologisch getekende en vrij kritiekloze werk van drie, nochtans prominente, vroeg-20 ste -eeuwse historici, met name Des Marez, Bonenfant en Favresse 5. 4 5 historische actoren. Het onderzoek naar relaties tussen individuen en/of groepen introduceerde het begrip «sociale netwerken». Een opstand is het resultaat van voorafgaande spanningen. Maar het volstaat niet om deze uit te klaren opdat een revolte kan worden begrepen. Het belang dat vandaag wordt toegekend aan sociale netwerken binnen de werking van collectieve actie, maakt van een opstand opnieuw een heel «menselijk» gebeuren, waarbij wisselende motivaties en intenties een even invloedrijke rol spelen als de onderliggende maatschappijdynamiek. Werken waaruit deze houding blijkt, zijn o.a. BOONE M., Gestion urbaine, gestion d entreprise, overdruk uit CAVACIOCCHI S. (ed.), L impresa, industria, commercio banca secc. XIII-XVIII, Firenze, 1991, p. 842 ; THILLY C., From mobilization to revolution, Reading, 1978, pp. 62-63 ; HAEMERS J., De Gentse opstand (1449-1453). De strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal, in Standen en landen, Kortrijk, 2004, p. 20 ; DUMOLYN J., De Brugse opstand van 1436-1438, Kortrijk-Heule, 1997. De Mechelse opstand komt terloops aan bod bij VAN UYTVEN R., De geschiedenis van Mechelen. Van heerlijkheid tot stadsgewest, Lannoo, 1982, pp. 42, 50, 58, en bij PEETERS J. P., De productiestructuur der Mechelse lakennijverheid en de ambachten van wevers en volders van 1270 tot 1430, in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 88, 1984, pp. 93-156. De opstand van Zoutleeuw wordt aangeraakt door PEETERS J. P., De betekenis der stad Zoutleeuw als centrum van lakennijverheid in Brabant van de 13 de tot de 16 de eeuw, in Eigen schoon en de Brabander, 65, 1982, pp. 27-30. Voor Antwerpen geldt het verouderde werk van PRIMS, De geschiedenis van Antwerpen, uitg. Cultuur en Beschaving, deel II, 1977, pp. 86-89. Voor Den Bosch bestaat geen enkele referentie. Deze opstand komt uiterst sporadisch aan bod bij DE RIDDER P., Het hertogelijke inkomstenbeleid en ontwikkeling van de standenstaat in Brabant onder Jan I (1267-1294) en Jan II (1294-1312), onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Gent, 1976-1977, pp. 278-279. DES MAREZ G., Les luttes sociales à Bruxelles au moyen âge, in Revue de l Université de Bruxelles (R.U.B.), 1905-1906, 4-5, pp. 287-323 ; BONENFANT P., Le premier gouvernement démocratique à Bruxelles (1303-1306), in R.U.B., 26, 1, 1920-1921, pp. 3-31 ; FAVRESSE F., Comment on choisissait les jurés de métiers à Bruxelles pendant le moyen âge?, in Revue belge de Philologie et d Histoire (R.B.P.H.), 37, 4, 1957, pp. 178-179. En dan vooral zijn L avènement du régime démocratique à Bruxelles pendant le moyen âge (1306-1423), Brussel, Maurice Lamertin, 1932, pp. 334, en in het verlengde hiervan de samenvatting Esquisse de l évolution constitutionelle de Bruxelles depuis le 12 e siècle jusqu en 1477, in Annales de la Société Royale d Archéologie de Bruxelles (A.S.R.A.B.), 38, pp. 46-82.

Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306 5 1.1. Herkauwde historiografie Op het ogenblik dat het lijvige Luttes sociales à Bruxelles au moyen âge en Le premier gouvernement démocratique à Bruxelles (1303-1306) verschenen, schreven respectievelijk Des Marez en Bonenfant nog fel onder invloed van het positivisme van Von Ranke. Deze stroming beschouwde een bron als een zuivere getuigenis van de middeleeuwse werkelijkheid. Objectiviteit werd nagestreefd door enkel de feiten eruit te distilleren en vervolgens het verhaal aan elkaar te weven. Tegelijk speelde ook de invloed van Pirenne die geneigd was om in de opstandengolf van 1300 de wortels te zoeken van het staatsvormingsproces van het jonge België. Vooral Des Marez kaderde de revolte van 1303-1306 in het welhaast messiaans getinte perspectief van de «prille zielsbevrijdende» democratie, waarbij het volk het juk tracht af te werpen van de traditionele machthebbers en inspraak eist. Deze ideologische gekleurdheid ligt wellicht aan de basis van het uitgesproken monocausale karakter van hun onderzoek. Favresse in zijn L avènement, Des Marez in zijn Luttes sociales en ook Bonenfant plaatsten het gegeven van sociale spanning zo sterk binnen de dimensie van ontvoogding en klassenstrijd dat ze niet alleen aan de reële maatschappijdynamiek voorbijgingen, zelfs de opbouw van hun werk werd erdoor bepaald. Stelselmatig werden de studies ingeleid door een paginalange portrettering van de antagonisten: het patriciaat enerzijds, het plebs anderzijds. Andere maatschappelijke fenomenen werden eenzijdig aangewend ter accentuering van de sociale tegenstelling. Zodoende werd de benadering van een opstand herleid tot een conflict tussen twee sociale, en bovendien dan nog ongenuanceerde groepen. Het zijn deze scheefgetrokken verhalen die de hele 20 ste eeuw carrière maakten. Nadat Bonenfant in 1921 zijn visie op papier had gezet, leek het dossier afgerond en klaar om onvermoeibaar gekopieerd te worden 6. Over 6 Bonenfant zwakt in 1921 de linkse gekleurdheid van zijn leermeester Des Marez af. Het opmerkelijkste verschil is echter dat hij de opstand in de juiste tijdsdimensie plaatst. Des Marez ging voort op het relaas van Boendale en liet de opstand beginnen in 1305. Eén artikel uit de akte van 12 juni 1306 ontging hem blijkbaar. De hertog heft hierin alle voorrechten op die het gemengde stadsbestuur van Brussel sinds mei 1303 had verkregen. Bonenfant pikte hier terecht op in door te wijzen op een opstand die niet één, maar drie jaar duurde. Minder terecht is dat hij meteen ook heel de bestuursorganisatie, zoals die valt op te maken uit de akte van 19 maart 1306, overbracht naar 1303. Het verhaal van Des Marez werd vergeten. Bonenfant werd de referentie. Ook Favresse zou nadien geen noemenswaardige veranderingen meer aanbrengen.

6 de opstand schreef Baerten nog in 1998 een synthese die met veel gemak op de achterflap van een boekuitgave van Bonenfants artikel had kunnen staan. Ter opfrissing schets ik de krachtlijnen. Baerten doet niets meer dan Bonenfant samenvatten door te stellen dat: «In 1303 werden twee hervormingen doorgevoerd: de democratisering van de lakengilde en die van het stadsbestuur. De gilde werd opengesteld voor ambachtslieden, terwijl de stedelijke functies werden verdeeld onder patriciërs en plebejers. Dit systeem hield niet lang stand. Hertog Jan II sloot een akkoord met de patriciërs. Het oude regime moest worden gerestaureerd en de patriciërs kregen van te voren vergiffenis voor alle schade die zij zouden berokkenen tijdens de herovering van de macht. Ook de plebejers sloten van hun kant een overeenkomst met de hertog. Zij verbonden zich ertoe elke hertogelijke beslissing met het oog op het herstel van de orde te zullen eerbiedigen. Nadien namen zij of een harde vleugel een maand lang zelf het stadsbestuur in handen terwijl de hertogelijke troepen en de patriciërs in Tervuren en Vilvoorde gelegerd waren. Op 1 mei 1306 traden de gemeentenaren hen tegemoet. Een 70-tal liet het leven op het slagveld. Anderen vielen ten prooi aan de repressie. De overwinnaars hadden geen scrupules om enkele wevers en volders levend te begraven. Na de revolutie stond Brussel model voor de patricische restauratie. En dit tot 1421» 7. Tot treurens toe staat dit herkauwde relaas te lezen in steeds dezelfde, ontoereikende en vaak anachronistische bewoordingen. 1. Zeven aktes en een handvol verzen De meest voor de hand liggende reden waarom doorgedreven onderzoek naar deze vroeg-14 de -eeuwse revolte nooit van de grond kwam, is de gebrekkige documentatie. Alle rechtstreekse informatie stoelt op slechts zeven, moeilijk interpreteerbare, diplomatieke aktes 8. Daarnaast 7 8 BAERTEN J., Brussel : op politiek en sociaal vlak een conservatievere stad. Het parallellisme tussen Brussel en Leuven tot begin 14 de eeuw, in VANHEMELRYCK F. (red.), Momenten uit de geschiedenis van Brussel (M.G.B.), KU Brussel, 1998, p. 70. Ook in het recent verschenen werk VAN UYTVEN R., BRUNEEL, C., KOLDENEIJ A. M., VAN DE SANDE A. W. F. M., Geschiedenis van het hertogdom Brabant. Van het hertogdom tot heden, Leuven, 2004, wordt de opstand op een bijzonder conventionele manier beschreven. Zie de bijdrage van VAN UYTVEN op pp. 123-125. Het gaat om vijf hertogelijke oorkonden en twee aktes die door het stadsbestuur worden uitgevaardigd. In chronologische volgorde betreft het: De akte van 21 februari 1306

Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306 7 beschikken we over enkele obscure verzen die de kroniekschrijver Jan van Boendale (ca. 1280-1352) kort na de feiten aan de gebeurtenis wijdde 9. Om de gaten te vullen tussen de vroege 20 ste en de vroege 21 ste eeuw en op termijn aan te sluiten bij moderne onderzoekstendensen, begin ik waar de draad eindigt, namelijk bij een eerste kritische lectuur van de bronnen. Tegelijk maak ik brede zijsprongen om bronnen, die ver weg gedateerd zijn en schijnbaar niets met de revolte te maken hebben, bij de gebeurtenissen van 1303-1306 te betrekken. Op basis van wat de geschiedschrijving à l état pur nalaat, tracht ik te komen tot een zo compleet mogelijk sociaal-politiek sfeerbeeld rond 1300. Redactioneel is alles zo opgebouwd dat individuele conclusies geleidelijk op elkaar aansluiten naarmate het werk vordert. II. Opstand en demografie In een poging om de revolte van 1303-1306 te enten op haar onderliggende maatschappijdynamiek, moeten enkele invalshoeken omzeggens worden uitgesloten. Er zijn geen bronnen voorhanden om de rijkdomverdeling 9 waarin de hertog zijn onvoorwaardelijke steun betuigt aan de zeven geslachten. De akte van 4 maart 1306 waarin de hertog garanties biedt voor toekomstige schadeclaims die de leden van de geslachten zouden kunnen hebben met het oog op het herstel van de orde. De akte van 19 maart 1306 waarin het opstandige stadsbestuur belooft te zullen respecteren wat de hertog zal beslissen bij het herstel van de orde. Een tweede akte van 19 maart 1306 (in identieke bewoordingen) waarin het stadsbestuur zich samen met de geslachten richt tot een groep van edelen en steden die als getuigen worden ingeroepen. De akte van 12 juni 1306, de zogenaamde «politieke akte», waarin een reeks politieke en sociale bepalingen wordt afgekondigd. De akte is schijnbaar een direct gevolg van de revolte. In een bredere Brabantse context hoort ze echter thuis in de reeks privilege-oorkonden die de vorst aan zijn steden schenkt in ruil voor de toezegging van een nieuwe bedeheffing. De akte van 12 juni 1306, de zogenaamde «economische akte», waarin enkele sociaal-economische maatregelen worden uitgewerkt. De akte van 7 juni 1312 waarin de hertog erkent van de stad bedragen te hebben ontvangen voor de geleden schade op het slagveld bij de Vilvoordse beemden en voor het levend begraven van enkele volders en wevers. De aktes van 21 februari, 4 maart, 12 juni 1306 en 7 juni 1312 zijn uitgegeven door DE RIDDER P., De oorkonden verleend door Jan II van Lotharingen, van Brabant en van Limburg (1294-1312) aan de stad Brussel (1303-1312), in Eigen schoon en de Brabander, 57, 1974, respectievelijk op pp. 303-305, 306-307, 309-313, 315-318, 320-321. De akte van 19 maart waarin het stadsbestuur zich eenzijdig uitspreekt tegenover de hertog werd uitgegeven door WILLEMS J. F., De Brabantsche Yeesten. Codex Diplomaticus, Boek V, Brussel, 1839, pp. 723-724. De tweede akte van 19 maart staat in Den Luyster ende Glorie van het Hertogdom van Brabant, Brussel, 1999, s.p. (Algemeen Rijksarchief, Reprints, 106), pp. 63-65. Uitgegeven door WILLEMS J. F., Les gestes des ducs de Brabant, par Jean de Klerk d Anvers, Boek V, Brussel, 1839, pp. 423-432, 586-588.

8 te becijferen of om het spanningsveld te verduidelijken van een mogelijk verhoogde belastingsdruk. De twee magere 13 de -eeuwse loondocumenten die Brussel rijk is, namelijk het loonreglement van de volders uit 1282 en dat van de begijnen uit 1294, bieden een onvoldoende basis voor een loonstudie. Het bronnenmateriaal laat met andere woorden geen enkele kwantitatieve benadering toe van de 13 de -eeuwse sociale verhoudingen. Ook om de invloed na te gaan van de demografische ontwikkeling op de opstand, begeven we ons snel op glad ijs. We zijn voorzichtig aangewezen op hypotheses die achter bepaalde maatschappelijke fenomenen een diepere realiteit doen vermoeden. Favresse was de enige die demografie linkte aan opstand. Wat hij ermee bereikte, bleef echter summier en oppervlakkig. Demografie ontlokte zijn belangstelling, maar dan enkel om een getalsmatige krachtverhouding tussen twee groepen bloot te leggen. Hoe sterk stond het gemeen? Hoe sterk vertegenwoordigd was het patriciaat? Heel de motoriek achter de demografische evolutie bleef onaangeroerd 10. Op het einde van de 13 de eeuw konden de gevolgen van een onafgebroken bevolkingsgroei niet meer uitblijven. De uitbreiding van het cultuurlandschap en de ver doorgedreven versnippering van het landbouwareaal hadden een saturatiepunt bereikt. De bevolkingstoename werd op het platteland lang opgevangen door nieuwe, steeds kleinere landbouwbedrijven te stichten. Voortaan impliceerde echter iedere verdere toename van arbeidskrachten een proportionele daling van de bedrijfsopbrengst. Het arbeidersoverschot hield de lonen laag. De grote vraag naar levensmiddelen deed de prijzen stijgen. De reële koopkracht daalde 11. Om een uitweg te vinden, week een deel van de plattelandsbevolking uit naar het toenemende aantal steden. Ook daar kampte men echter 10 11 FAVRESSE F., L avènement op. cit., pp. 17-18. Voor de evolutie in Brabant, zie DAELEMANS F., Het Brabantse platteland in de 13 de eeuw, in De Brabantse Folklore (B.F.), nr. 253, maart 1987, pp. 14-30 ; VAN UYTVEN R., Economische en stedelijke groei in het hertogdom Brabant tijdens de 13 de eeuw, in B.F., nr. 253, 1987, pp. 31-43. Toegespitst op Brussel zijn echo s van deze evolutie te vinden bij DE WAHA M., La mise en exploitation du sol anderlechtois au moyen âge (11 e -13 e siècle), in Cahiers Bruxellois (C.B.), 21, 1976, p. 43 ; ID., Recherches sur la vie rurale à Anderlecht au moyen âge, Crédit Communal de Belgique, Brussel, 1979, pp. 39-43 ; CHARRUADAS P., Molenbeek-Saint-Jean, un village Bruxellois au moyen âge, Brussel, 2004, pp. 62-64 ; DELIGNE C., Bruxelles et sa rivière. Genèse d un territoire urbain (XII e -XVIII e siècles), in Studies in European Urban History 1 (1100-1800), Turnhout, 2003, pp. 136-137.

Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306 9 snel met overschotten. Een treffende illustratie hiervan is het bestaan, in verschillende steden, van een strikt gereglementeerde «marché au bras» als schakel in de organisatie van de arbeidsmarkt. Deze markten concentreerden de toevoer van handwerkers en drukten tegelijk de lonen 12. Een arme, geproletariseerde arbeidersmassa werd een feit. De situatie was evenwel complexer. Als een deel van de bevolking verarmde door demografische groei, dan boekte een ander deel winst en promotie (infra). De winstgevende lakenhandel maakte kapitalen vrij. Rond de eeuwwisseling investeerden rijk geworden burgers in het Brusselse ommeland door grond aan te kopen of molens op te richten of te runnen 13. Dergelijke verschuivingen op de sociale ladder kunnen hebben bijgedragen tot een verscherping van de sociale spanningen. III. Verticale sociale spanning in drie dimensies Sociale spanning is, los van elke evenementiële verwikkeling of van welk complex maatschappelijk gegeven ook, zuivere basis voor opstand. En dan gaat het voorlopig niet over de spanning tussen de toplagen van een stadsbevolking, maar wel over de verticale spanning tussen de elite en de achterban, de paardenkracht van een revolte, de groep die zich economisch en sociaal hoe dan ook al in een kwetsbare situatie bevond. Wie zich een beeld wil vormen van sociale discriminatie in het 13 de -eeuwse Brussel botst ook hier op bronnenarmoede. Drie amper bestudeerde «eenzaten verlenen evenwel door hun uiteenlopende aard een bijzondere invalshoek: de Brusselse keure van 1229, het loonreglement van de volders van 1282 en de getuigenis van Boendale of respectievelijk een juridische, een sociaal-economische en een literaire bron. Door ze naast elkaar te leggen, wordt een extra dimensie gegeven aan de ingevreten sociale spanning. De burgergemeenschap getuigt. De gilde getuigt. En een geschiedschrijver getuigt. 1. Artikel 49 van de keure Stabiliteit en orde waren cruciaal voor de ontluikende handel. In 1229 slaagde de Brusselse burgerij erin de hertog te overhalen om een deel van 12 13 Voor bijvoorbeeld Mechelen, zie PEETERS J.P., De productiestructuur op. cit., p. 100. Het mechanisme van dergelijke kapitaalinjecties wordt mooi geïllustreerd door DELIGNE C., Bruxelles op. cit., pp. 27-28.

10 de rechtspraak met de daaraan verbonden inkomsten over te dragen. Meer dan een eenvoudige strafcode was de keure bovenal een vredesregeling die de burgerij wist op te leggen met het oog op het voorkomen van bloedwraakpraktijken en clanvetes. In een reeks van 51 bepalingen werd gezocht naar middelen om vrede juridisch afdwingbaar te maken 14. Stedelijke elites die het zich konden permitteren om vanuit hun macht («potencium») of hoogmoed («van hoverden») de wet te stellen, moesten voortaan rekening houden met zware geldboetes. Wezenlijk aan de keure is dat ze de voorspoed trachtte te behoeden van een gegoede en gevestigde burgerij. Het os van de bevolking daarentegen viel buiten de bepalingen. Enkel artikel 49 maakt terloops een zijsprong. «Wat quade oft wat onhoesscher manne van wat ambachte hi waere enen goiden man lelike toesprake omme s coren wille, ontfinge hi enen kinnebackslach, dat ginge over niet» 15. In de Latijnse versie is sprake van een «aliquis vagus vel impobus». De term «vagus» duidt op de tegenstelling tussen de gegoede burger en zij die geen vast dak boven het hoofd hebben. Daarom gaat het hier nog niet om echte vagebonden of daklozen, maar mogelijk om de tussencategorie van de arbeiders die slechts in staat was om te huren en hierdoor in een precaire situatie verkeerde. In de Middelnederlandse versie wordt een «onhoesscher» (onbeschaafd) man van om het even welk ambacht geplaatst tegenover «enen goiden man». Het lijkt alsof de keure een norm introduceert waarmee de burgerij zich kon definiëren. Een burger was dan iemand die een eigen huis had en die niet met zijn handen hoefde te werken 16. 14 15 16 De recentste studie van de keure is nog steeds het knappe artikel van GODDING Ph., La keure bruxelloise de 1229. Une relecture, in Mélanges offerts à Claire Dickstein- Bernard, A.S.R.A.B., t 63, Brussel, Koninklijke Albert I Bibliotheek, 1999, pp. 119-152. Zie voor de brontekst FAVRESSE F., Actes intéressant la ville de Bruxelles 1154-2 décembre 1302, in Bulletin de la Commission Royale d Histoire (B.C.R.H.), 56, 1973, pp. 354-512. Voor zowel de Latijnse als de Middelnederlandse versie, zie FAVRESSE F., Actes op. cit., p. 401. Zie ook BILLEN C., Brussel, in Steden in Europa, Mercatorfonds, 2000, p. 45.

Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306 11 De draagwijdte van dit artikel is niet min 17. Als een ambachtsman een scheldwoord of een belediging naar het hoofd van een burger slingerde, dan mocht deze geheel straffeloos weerwraak nemen door een kaakslag toe te dienen. Tegenover een banale verbale agressie stond dus, helemaal uit proportie, een wettelijk geoorloofde fysieke agressie. In 1301 herbevestigde Jan II de keure 18. Door artikel 49 te linken aan het begin van de revolte zoals die door Boendale werd beschreven, krijgt een op het eerste gezicht banaal fait divers een juridische dimensie. «De onlusten breken uit nadat een knecht verwond wordt door een heer». Boendale schreef verscheidene jaren na de feiten (infra). Of dit voorval nu werkelijk aan de basis ligt van de opstand is niet zo belangrijk. Het doet echter wel een sterke sociale geladenheid vermoeden, een toestand van wettelijke vernedering en rechteloosheid. Een klein incident zou dan inderdaad een volkswoede kunnen baren. 2. Het loonreglement van 1282 Ook van het loonreglement van de volders gaat een onmiskenbare zorg uit om de sociale vrede te behoeden. Het voldersambacht bestond uit een amalgaam van kleine zelfstandige ondernemingen. In 1282 besloten de volders samen met de schepenen, de dekens, de «Acht van de gilde» en de Raad van Brussel om de afwerking van lakens en de bezoldiging van meesters en gezellen aan vaste regels te onderwerpen. De groeiende vraag naar kwaliteitslakens deed immers de behoefte ontstaan naar reglementering en standaardisatie 19. 17 18 19 MARTENS M. wendt samen met FAVRESSE F. het artikel aan om er het bestaan van een heterogeen stadsmilieu uit af te leiden. Verder staan ze er niet bij stil. Zie respectievelijk Bruxelles, centre d un comté du type seigneurial (1040-1291), in MARTENS M., Histoire de Bruxelles, Toulouse, Ed. Universitaires, Edouard Privat, 1979, p. 68 en La keure bruxelloise de 1229, in B.C.R.H., 98, 4, 1935, pp. 311-334. De tekst van de herbevestiging werd uitgegeven door WILLEMS J.F., Les gestes op. cit., pp. 691-692. De tekst werd uitgegeven door FAVRESSE F., Actes op. cit. Meteen was hij ook de enige die er een aparte studie aan wijdde ID., Les draperies bruxelloises en 1282, in FAVRESSE F., Etudes sur les métiers bruxellois au moyen âge, Centre d Histoire Economique et Sociale, U.L.B., Institut de Sociologie, 1961, pp. 95-117. Tot vandaag blijft de loonakte op haar sociale inhoud een sterk ondergewaardeerd document. Bijzonder inspirerend is de innoverende visie van Peeters J. P. die voor Zoutleeuw een gelijkaardige akte analyseerde. Ook zijn kijk op enkele laat- 13 de -eeuwse weversreglementen kan worden gelezen als een knappe poging om

12 Centraal in het uitwerken van deze gemeenschappelijke reglementering staat het collectieve belang dat primeert op het particuliere. Het vastleggen van stuklonen zorgde ervoor dat een bikkelharde concurrentiestrijd werd geneutraliseerd en dat kleine ondernemers evenveel kansen kregen als grote. Door de concurrentie af te zwakken, werd het voor de meesters automatisch minder dwingend om hun gezellen in loondienst nog even meedogenloos uit te buiten. Van hun kant waren arbeiders voor hun loon minder arbitrair overgeleverd aan de goodwill van hun meesters. Maar het valt te bekijken of dit nu eerder als een sociale verworvenheid mag worden beschouwd, dan wel als een sociale beperking. De keerzijde van de medaille betekende immers dat door het instellen van loonbarema s het stadsbestuur de controle op de massa vergrootte. De gezel kon nu wel zeker zijn van een relatief aandeel in het stukloon, tegelijk zag hij zich beperkt in zijn sociale groeimogelijkheden. «Dit was wat hij verdiende en geen penning meer!». Door bovendien de fooien te plafonneren, werd aan het anders zo oncontroleerbare systeem van drinkgelden paal en perk gesteld. De sociale mobiliteit van de arbeiders werd ontzenuwd. Als er dan al rekening met hen gehouden werd door een loon toe te kennen, dan gebeurde dit veeleer uit angst voor hun getalsterkte dan uit sociale bekommernis. 3.3. «Van drien wonderen die te dien tiden ghescieden» Tot slot portretteert ook Jan van Boendale een samenleving onder hoogspanning. Onder de regering van Jan II vonden in «het ondermaanse» drie voorvallen plaats die in de loop van de voorafgaande eeuw door geen andere in hun eigenaardig of wonderbaarlijk karakter overtroefd werden. Het eerste van de drie was de vroeg-14 de -eeuwse sociale «omwentelingsbeweging» waarbij het gemeen de overhand kreeg op de traditionele leidinggevende heren. Boendale verdedigt in zijn Brabantsche Yeesten een uitgesproken sociale visie op de gevestigde maatschappelijke orde. Dit komt in zijn werk op achter een document een sociaal-economische realiteit te zoeken. Zie PEETERS J. P., De productiestructuur op. cit. ; ID., De betekenis der stad Zoutleeuw op. cit. Voor interpretatieproblemen die eigen zijn aan de loontekst van 1282, zie VANDECANDELAERE H., De Brusselse opstand van 1303-1306. Een herziening, RU Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2005, pp. 38-46. Voor achtergrond over de salariseisen van volders, zie BOONE M., BRAUD H. en PREVENIER W., Revendications salariales et conjoncture économique: les salaires des foulons à Gand et à Leyde au 15 e siècle, in Mélanges Vanderwee, 1993, pp. 59-74.

Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306 13 twee manieren tot uiting. Niet alleen formuleert hij zijn kijk op deze turbulente tijd doorheen een beschrijving van de gebeurtenissen. Hij wijdt er bovendien in meer beschouwelijke en algemene termen een apart kapittel aan 20. Binnen zijn optiek is aan elke sociale groep een natuurlijke plaats toegekend. Zoals blijkt uit volgende citaten botst iedere omkering van deze orde op zijn afkeuring. «In desen tiden ghingen al die ghemene lieden te gadere plechten Ende ieghen haer heren rechten soe dat die heren waren tonder Ene die ghemeente boven, dats wonder» («Wonder» wordt hier absoluut niet in de positieve zin van het woord gebruikt). «Ende sweghen voerdaene stille Die te voren soe overdadigh waren, ende soe ongenadigh Dat sie goede lieden verjaechden daer si haer broet ane bejaechden». Het gemeen was zodanig overdadig en ongenadig dat het haar «natuurlijke» bazen, aan wie het in normale tijden haar broodwinning had te danken, verjaagde. Ook Boendales beschrijving van het optreden van het gemeen, staat bol van deze negatief gekleurde terminologie. «Die ghemeente van der stad van Brusele, die dan te waren overmoedigh ende pijllic waren». «Die hertoghinne bat hen dat sijs ontberen souden Die domme lieden ende wouden hier omme die dinc niet laten». «Die herthog die te Mechelen - waert met waepen, - omdat hi van des ambachts knechten, - die overdaet wilde berechten». Dom, overmoedig, lastig («pijllic»), overdadig, ongenadig! En tenslotte, volk dat ontspoort, boezemt angst in! «Ende die heren moesten danne Quite sijn van al dien Ende moesten die ghemeente seer ontsien». 20 De passus over de drie wonderen volgt op de evenementiële beschrijving. Voor de uitgave, zie WILLEMS J.F., Les gestes op. cit., pp. 431-432.

14 Wie Boendale dieper analyseert, ontdekt al gauw dat achter dit op het eerste gezicht grove gebruik van een negatieve terminologie, een genuanceerdere auteur schuilgaat. Niet het gemeen blijkt door deze harde bewoordingen geviseerd, maar wel haar optreden (intra). Niettemin beschrijft hij onrechtstreeks wel de angst voor een revolterend gemeen en de haat van de heren tegenover de ambachten. Demografie, verstedelijking, de ontwikkeling ook van de lakenhandel, deden processen ontstaan waarbij de verdeling van inspraak en kapitalen onvermijdelijk aan herziening toe was. Tot hier ging het over een ver en algemeen voorspel. We kunnen nu een stap verder gaan en een eerste iets complexer niveau aanboren, waarbij de revolte van 1303-1306 geografisch in context wordt gebracht en vooral het gewicht zal blijken van horizontale spanningsconflicten. IV. Hertogen, geld en steden 1. De impact van de fiscaliteit Naarmate in de loop van de 13 de eeuw het hertogdom Brabant een aaneengesloten gebied werd en de organisatie van een nieuwe doeltreffende administratie zich opdrong, werd een aangepast hertogelijk inkomstenbeleid noodzakelijk. Nieuwe geldbronnen moesten worden aangesproken 21. Bij dit algemeen maatschappelijk gegeven voegt zich op een evenementieel niveau een tweede. De schaduwzijde van de ambitieuze expansiepolitiek van Jan I was de miserabele toestand van de hertogelijke schatkist. Onder 21 Voor algemene literatuurverwijzingen, zie AVONDS P., Brabant en Limburg 1100-1403, in Algemene Geschiedenis der Nederlanden (A.G.N.), dl. 2, pp. 474-475 ; ID., Brabant tijdens de regering van Jan III. Land en instellingen (1312-1356), in Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschap, Letteren en Schone Kunsten van België, Brussel, 46, 1984, nr. 114 ; VAN UYTVEN R., Van buitengewone beden tot accijnsoctrooien in het laatmiddeleeuwse Brabant, in DAELEMANS F. en VANRIE A., Bruxelles et la vie urbaine. Archives, art, histoire. Recueil d articles dédiés à la mémoire d Arlette Smolar-Meynart (1938-2000), (Archives et Bibliothèques de Belgique, n spécial 64), p. 729 ; ID., Vorst, adel en steden: een driehoeksverhouding in Brabant van de 12 de tot de 16 de eeuw, in Bijdragen tot de Geschiedenis (B.G.), 59, 1976, pp. 93-97 ; SOENEN M., Archives des institutions centrales des Pays-Bas sous l Ancien Régime, Bruxelles, 1994 ; VAN UYTVEN R., BRUNEEL CL., COPPENS H. en AUGUSTIJN B., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Brabant en Mechelen tot 1795, Bruxelles, 2000.

Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306 15 zijn regering werd de basis gelegd voor een chronisch geldtekort waarvan de gevolgen bijna een eeuw lang nazinderden. Om de schuldenlast te delgen, werden verschillende opeenvolgende hertogen met handen en voeten gekluisterd aan de financiële goodwill van de rijke steden. Op geregelde tijdstippen richtten zij zich met een verzoek of een bede tot hun onderdanen. De steden konden in hun rol van geldschieter op hun beurt en vaak na gezamenlijk overleg verregaande privileges afdwingen 22. De historiek gaat terug tot 1270, toen Leuven, Antwerpen, Brussel, Den Bosch, Zoutleeuw, Tienen en Nijvel privileges verkregen in ruil voor een bede die, gespreid over 20 jaar, geïnd werd in jaarlijkse termijnen. Het was het begin van een traditie van gezamenlijke langlopende beden die pas 70 jaar later, in 1340, begon te verwateren in een systeem van sneller opeenvolgende heffingen. In 1290-1291 volgt een tweede reeks. Acht steden kregen tussen 29 september 1290 en 15 april 1291 privileges toegewezen tegen een geldelijke bijdrage gedurende 15 jaar 23. Het is verwonderlijk dat heel de vroeg-14 de -eeuwse opstandengolf haast nooit eerder werd gelinkt aan deze chronische hertogelijke geldhonger en de specifieke afhankelijkheidspositie waarin de vorst hierdoor tegenover de steden kwam te staan. Vijftien jaar na de bedereeks van 1290-1291 werden de steden, zoals vooraf bepaald, opnieuw aangesproken. En wel 22 23 Paleografisch en diplomatisch onderzoek toont overigens treffend aan hoe de steden eerst zelf de oorkonden opstelden om ze nadien ter bezegeling aan de vorst voor te leggen. Voor de studie van de revolte is dit een niet onbelangrijk gegeven (infra). Zie VAN UYTVEN R., Standenprivilegies en beden in Brabant onder hertog Jan I (1290-1293), in Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis (B.T.F.G.), 44, 1966, pp. 413-435 ; DE RIDDER P., Een paleografische en diplomatische studie van de oorkonden verleend door hertog Jan II (1294-1312) aan Antwerpen (6 december 1306) en Zoutleeuw (7 mei 1307), in B.G., 56, 1973, pp. 135-155. Voor de specifieke relatie tussen hertogen en steden, zie o.a. AVONDS P., Brabant op. cit., pp. 475-477 ; ID., Jan II, hertog van Lotharingen, van Brabant en van Limburg en markgraaf van het Heilige Rijk, in Nationaal Biografisch Woordenboek, 1996, 14, pp. 387-390 ; AVONDS P. en JANSSENS J., Politiek en cultuur. Brabant en de slag bij Woeringen (1288), Brussel, 1989, pp. 30-49 ; VAN UYTVEN R., Standenprivilegies op. cit., pp. 413, 435. Voor de evolutie van het hertogelijke inkomstenbeleid, zie DE RIDDER P., Het hertogelijke inkomstenbeleid op. cit., o.a. pp. 352-361. Recent onderzoek van KUSMAN D. verhaalt hoe onder meer Jan II beroep doet op Brusselse geldschieters, zie Une couronne anglaise pour le duc de Brabant? L engagement de joyaux du roi d Angleterre à Bruxelles et à Liège (1297-1298), in A.S.R.A.B., 67, 2006, pp. 13-39. De RIDDER P., Het hertogelijke inkomstenbeleid op. cit., pp. 212-215, 267-270 ; VAN UYTVEN R., Van buitengewone beden op. cit., p. 738.

16 precies rond 1306, de tijd waarin meerdere revoltes werden beslecht en het patriciaat opnieuw de gelederen sloot. Waarschijnlijk heeft deze nieuwe bedeheffing op verschillende niveaus het verloop en de afloop van de Brusselse opstand gekleurd. Allereerst was een bedeheffing immers niet zomaar een steriel gebeuren tussen een vorst en een rijke stedelijke toplaag. De inning verliep via een doorsluissysteem. Met de concrete betalingsmodaliteiten liet de hertog zich niet in. Om de steden in staat te stellen het geld op te hoesten, werden voor een bepaalde tijd assisenheffingen toegestaan 24. Deze indirecte belastingen op onder meer het verbruik van bepaalde vitale producten zoals wijn, bier, brood of mede wogen relatief zwaarder door op de lagere inkomstengroepen 25. Kwantitatief gesproken, staan we opnieuw nergens. Voor Brabant (Mechelen) dateren de oudst bewaarde stadsrekeningen uit 1312 26. Toch moet de mogelijkheid van een verhoogde belastingsdruk in acht worden genomen. Gekoppeld aan een daling van de reële koopkracht kan dit de sociale wrevel hebben aangewakkerd. Prevenier onderzocht bovendien voor Gent, Damme en Nieuwpoort een reeks van «Cahiers de doleances» op hun politieke en sociale inhoud. Uit deze klachtenbrieven die doorgaans uitgingen van het gemeen blijkt heel duidelijk het inzicht van tijdgenoten in de werking van de fiscaliteit. Herhaaldelijk werden verduistering van gelden en financieel wanbeheer aangeklaagd. Inspraak en inzage van de gemeente bij het bepalen van de assisen waren een terugkerende eis 27. 24 25 26 27 Voor het verloop van een bedeheffing, zie MOUREAUX VAN NECK A., Un aspect de l histoire financière du Brabant au moyen âge : les aides accordées aux ducs entre 1356 et 1430, in A.S.R.A.B., 51, 1962-1966, pp. 70-78 ; De RIDDER P., Het hertogelijke inkomstenbeleid op. cit., pp. 297-300. PREVENIER P., Inzicht van kritische tijdgenoten in de sociale facetten der fiscaliteit en in sociaal-politiek onrecht in Vlaanderen (13 de -15 de eeuw), in Arbeid in veelvoud. Een huldeboek voor J. Craeybeckx en E. Scholliers, Brussel, 1988, p. 54. Wat Brussel betreft, vangt DICKSTEIN-BERNARD C. haar studie pas aan vanaf het 2 de kwart van de 14 de eeuw. Zie La gestion financière d une capitale à ses débuts: Bruxelles, 1334-1467, in A.S.R.A.B., 54, 1977, p. 505. PREVENIER P., Inzicht op. cit., pp. 51, 56, 57 ; ID., Conscience et perception de la condition sociale chez les gens du commun dans les anciens Pays-Bas des 13 e et 14 e siècles, in GAUVARD C., DELORT R. en BOGLIONI P. (ed.), Le petit peuple dans la société de l occident médieval. Terminologies, perceptions, réalités, Parijs, 2001, pp. 184-185 ; BOONE M., Stedelijke fiscaliteit in de laatmiddeleeuwse Zuidelijke Nederlanden, in Tijdschrift voor Fiscaal Recht (T.F.R.), 102, 1991, p. 133.

Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306 17 Gelijkaardige sporen van wanbeheer vanwege het Brusselse stadsbestuur vinden we terug in 1336 toen de schepenbank een administratieve hervorming afkondigde. Er werden twee posten gecreëerd voor stadsontvangers die het beheer toegewezen kregen over alle inkomsten en uitgaven 28. Een dergelijke maatregel verhult een voorafgaande eis naar financiële transparantie. Uitgedrukt in negatieve termen, laat het corruptie en willekeur vermoeden. 2. Hertogelijk opportunisme Verschillende steden kregen dus tussen 1305 en 1307 een reeks hertogelijke privileges toebedeeld in ruil voor het toekennen van een nieuwe buitengewone bedeheffing: Leuven op 17 september 1305, Tienen op 1 oktober 1305, Den Bosch op 13 februari 1306, Brussel op 12 juni 1306, Antwerpen op 6 december 1306 en tenslotte Zoutleeuw op 7 mei 1307. Deze hertogelijke charters vormen een sterk onderbelicht en zelfs verkeerd geïnterpreteerd aspect in de diverse studies over de Brusselse opstand. De klassieke versie wil dat patricische toplagen zich vanaf 1305 beginnen te herpakken, zich groeperen in aristocratische liga s om dan met de steun van de hertog vanaf 1306 her en der getolereerde gemengde regimes te onttronen. De hertog blijkt binnen deze versies van onder meer Wauters, Des Marez, Bonenfant, Favresse en na hen Baerten, een figuur te zijn die helemaal geen eigen belangen nastreeft of een concrete binnenlandse politiek voert. De vorst wordt voorgesteld als een abstract en diffuus personage dat als het ware ontdaan is van vlees en bloed. En zodra de regimewissel zich voltrokken heeft, wordt de «triomf» van het patriciaat vastgelegd in bovengenoemde charters 29. Binnen de traditionele visie worden deze oorkonden met het grootste vanzelfsprekende gemak beschouwd als het politieke resultaat waardoor een golf van sociale woelingen beslecht wordt. Dit is een flagrante miskenning van de werkelijke aard van deze privileges. De oorkondenreeks van 1305-1307 is een gevolg van wat 15 jaar eerder allang was beslist. Het is verkeerd om Jan II zomaar uit het niets te 28 29 FAVRESSE F., L avènement op. cit., pp. 91-96. Ter illustratie, zie BONENFANT P., Le premier gouvernement op. cit., pp. 24, 26 ; DES MAREZ G., Les luttes sociales op. cit., pp. 303-304 ; FAVRESSE F., L avènement op. cit., p. 66 ; BAERTEN J., Brussel op. cit., p. 70.

18 voorschijn te toveren. Het gaat om een hertog die zich, zoals voorzien, opnieuw tot zijn onderdanen richt en vanuit zijn geldbehoefte uitgroeit tot een bijzonder actieve en, zo blijkt, opportunistische medespeler 30. De vorst heeft geld nodig en met het oog op een aangekondigde, nieuwe bedeheffing ontstaat een marge voor lobbywerk en onderhandelingen. In een artikel waarin Martens een slag toebrengt aan wat ik straks het «restauratiedenken» van bepaalde auteurs noem, voert zij de zeven Brusselse geslachten ten tonele (infra). In de politieke akte van 12 juni 1306 wordt vastgelegd dat het schepencollege voortaan enkel nog uit leden van deze families mag worden samengesteld 31. De geslachten worden echter eerder al, en tevens voor de allereerste keer, genoemd in de hertogelijke akte van 21 februari 1306. Martens argumenteert hoe de zeven naamdragers van de geslachten de favorieten van het moment zijn en in 1306 binnen de context van de revolte gevormd worden 32. Hierdoor gaat ze regelrecht in tegen de aloude historiografische stelling die de oorsprong van de naamdragers van de geslachten veel eerder situeert en achter het document van 21 februari 1306 slechts een herstel van een oude toestand ziet. 30 31 32 De Ridder P. kaderde de akte van 12 juni 1306 wél in een juiste context. Alleen vielen de mogelijke gevolgen voor de opstand buiten zijn onderzoekskader. In zijn doctoraatsthesis biedt hij per bepaling een uitgebreid vergelijkend onderzoek van de verschillende privilege-oorkonden. Opmerkelijk is dat Tienen, Zoutleeuw en Leuven de enige zijn die uitdrukkelijk instemmen met de betaling van een nieuwe bede voor de duur van 20 jaar. In de aktes van Brussel, Den Bosch en Antwerpen is daarentegen geen spoor te vinden van eventuele bedragen, noch van enige betalingsmodaliteiten. Dit is echter geen reden om deze steden los te zien en vrij te pleiten van elke vorm van financiële participatie aan de heffing. Het is hoe dan ook ondenkbaar dat én de onderwerping van een gemengd stadsbestuur én, in het geval van Brussel, het verlenen van twee aktes op 12 juni 1306 als spontane maatregelen kunnen worden beschouwd van een geldbehoevende vorst. Daar moet logischerwijze een financiële tegenprestatie tegenover staan. Brussel sluit overigens naadloos aan op de bedetermijnen: 1290, 1306 en 20 jaar later, wanneer de stad zeker deelneemt aan de heffing van 1326. Zie voor een grondige vergelijking van de aktes DE RIDDER P., Het hertogelijke inkomstenbeleid op. cit. en voor de bronuitgave ID., Oorkonden op. cit. «Voert es onse seggen dat die scepenen van onser stat van Bruessel voergenoemt van jare te jare kiesen ute den voergenoemden seven geslachten.. ende de geslachten dats te verstane Skints geslachte, des Weerts geslachte, des Leus geslachte, die van Rodenbeke, Seroloefs geslachte, die ten Steenweghe ende die van Coudenberghe», DE RIDDER P., Oorkonden op. cit., p. 310. MARTENS M., Note sur l époque de fixation du nom des sept lignages bruxellois, in C.B., 4, 3-4, 1959, pp. 173-193.

Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306 19 Als ik de theorie van Martens in een bredere financiële context plaats, dan klinkt het als volgt: de naamdragers van de geslachten worden diegenen die zich op dat ogenblik het best bij de hertog weten in te kopen. Op 21 februari worden ze vernoemd in een akte waarbij ze mogen rekenen op de onvoorwaardelijke steun van de vorst. Aangezien een dergelijke politieke beslissing niet zomaar uit de lucht kan vallen, impliceert dit een voorafgaande onderhandelingsfase die ons terugvoert naar 1305. Met een nieuw subsidieverzoek in het vooruitzicht ontstaat een klimaat van lobbyen waarop financieel machtige groepen inspelen en waarbij de hertog zwicht voor de meestbiedende. Maar als de financiële situatie van de vorst mee de afloop van de opstand bepaalt, dan maakt dit hem nog niet de opportunistische figuur die ik zopas opperde. Hiervoor moet hij eerst op een inconsequente handeling worden betrapt. Schaars Brussels bronnenmateriaal uit 1303 laat dit mogelijk voor eenmaal toe. In maart 1303 revolteerde het gemeen van Mechelen. Om te voorkomen dat de stad zou overhellen naar Luikse invloedssferen, zag Jan II zich verplicht om, met de steun van verschillende Brabantse steden, aan het hoofd van een leger op te rukken. Nadat een poging om de stad in te nemen mislukte, werd een maandenlang beleg opgeworpen. De Mechelaars onderwierpen zich op 28 juni 1303 33. Vier data kunnen wonderwel worden ingepast in de strijd om Mechelen. Brussel 6 mei 1303: «La plèbe s insurge et s impose aux lignages. La gilde est ouverte aux plébéiens. Quant à l échevinage, s il demeure patricien, il partage le pouvoir avec un communemaitre et avec des jurés délégués de la plèbe» 34. Tenminste, dit is de versie die door Favresse van Bonenfant wordt overgenomen en waarbij ik straks kanttekeningen plaats. Het is immers lang niet zo simpel te staven dat heel de bestuursorganisatie van 1306 ook al in 1303 bestaat. Zeker is wel dat er iets gebeurt en dat het gemeen begin mei zijn eerste toegevingen verkrijgt. 33 34 VAN UYTVEN R., De geschiedenis op. cit., pp. 42, 50, 58, 60, of zie verschillende aktes over de opstand, uitgegeven door JOOSEN H., Recueil de documents relatifs à l histoire de l industrie drapière à Malines (des origines à 1384), in B.C.R.H., 99, 1935, pp. 411, 417. Zie ook CROENEN G., Familie en macht. De familie Berthout en de Brabantse adel, Univ. Pers Leuven, Leuven, 2003, p. 109. BONENFANT P., Le premier gouvernement op. cit., p. 17. De datum van 6 mei 1303 komt uit de «politieke akte» van 12 juni 1306. Het is tegelijk het enige concrete gegeven dat toelaat om te stellen dat de opstand begint in 1303 en niet in 1305 zoals Des Marez eerder deed. Zie ook noot 6. Voor de bron, zie DE RIDDER P., Oorkonden op. cit., p. 309.

20 Enkele weken later, op 27 mei 1303, erkent Jan II dat de stad Brussel hem voor zijn Mechelse campagne 2500 pond had verleend 35. Een derde datum volgt een paar maanden later wanneer de vorst verklaart dat de steun die hij van Brussel ontving voor zijn krijgstocht tegen Henegouwen als een gunst werd toegestaan en dat hij een dergelijke hulp in de toekomst niet als een recht zou gaan beschouwen 36. Tenslotte staat in een vierde akte, die op 19 september 1303 aan Leuven werd geschonken, dat de hertog de poorters beloont met nieuwe privileges als dank voor de extra oorlogsbijdrage die de stad leverde ter financiering van de Mechelse veldtocht 37. In Leuven was een «volbloed» patriciaatsregime aan de macht. Deze vier bronnen op rij kunnen als volgt worden vertaald: in weerwil van de gedane beloften klopt de hertog nog in de loop van de vijftienjarige bedetermijn opnieuw aan bij sommige van zijn steden in verband met zijn militaire uitgaven voor de expeditie tegen Henegouwen en de strijd tegen het weerspannige Mechelen. Het is mogelijk dat het Brusselse patriciaat, in tegenstelling tot het Leuvense, op dat moment niet te vinden was voor deze extra financiële bijdrage en dat het gemeen hieruit haar profijt wist te halen. De hertog verandert van kamp en opteert voor de meestbiedende. Rijke ambachtslui of patriciërs die tot dan toe uitgesloten werden van elke politieke participatie, zien hun kans. Ze maken het geld over en verwerven in ruil medezeggenschap over het stads-en gildebestuur. De oorlog tegen Mechelen kan in deze zin een katalysator zijn geweest voor de politieke gebeurtenissen in Brussel 38. Ik kom hierop terug. Momenteel ligt de nadruk op het portret van de vorst. Doorgaans vindt die zijn grootste profijt bij het rijke patriciaat. Wanneer het hem echter gunstig uitkomt, dan draait hij er zijn hand niet voor om partij te kiezen voor andere groepen. Gedreven door het principe «privileges tegen geld» zal hij voortdurend de sociale verhoudingen 35 36 37 38 DE RIDDER P., Oorkonden op. cit., pp. 297-298. Ibidem, p. 300. WILLEMS, Les gestes op.cit., pp. 713-714. Meteen kan ook een iets te stereotiep gedachtengoed doorprikt of tenminste genuanceerd worden. Eén van de redenen die wordt aangehaald om de laattijdige politieke doorbraak van de ambachten in Brabant te verklaren, is de sterke band tussen de hertog en het patriciaat. In de regel is dit ook zo. Maar dit is buiten «korte termijnschommelingen» gerekend. Op ogenblikken waar deze band verzwakt, breken de ambachten door. Ook Boffa S. wijst in zijn studie over de Brusselse opstand van 1360 op het feit dat Wenceslas na afloop van de Brabantse successie-oorlog op gespannen voet stond met het patriciaat. Zie BOFFA S., Réflexions sur la révolte des métiers bruxellois (20 juillet 1360), in DAELEMANS F. en VANRIE A., Bruxelles op.cit., pp. 165-168.

Een opstand in «zeven aktes»: Brussel 1303-1306 21 bespelen en beïnvloeden. Nu eens versterkt hij de positie van bepaalde groepen, dan weer zwakt hij ze af ten voordele van andere. De politiek-geografische context en de actieve rol van de hertog gingen evenmin voorbij aan de kijk van tijdgenoten. Jan van Boendale gaat niet zo ver om de vorst op een even directe manier met weinig vleiende, opportunistische karaktertrekken te tooien. Hij laat evenwel niet na om omfloerst kritiek te spuien. Zijn beknopte relaas staat echter zo bol van leemtes en paradoxen, dat ik een aanlooptijd nodig heb om dit gegeven bloot te leggen. V. Door de bril van een tijdgenoot Op het einde van de jaren 1970 verdedigden Van Gerven en Van Eerden een quasi diametraal tegenovergestelde visie op de sociale perceptie in het werk van Boendale. Beiden entten diens kijk op een brede theoretische onderbouw over klassen- en standenbewustzijn waarbij niet enkel de ambachten de revue passeerden, maar ook de boeren, het patriciaat, adel en vorstenhuis en, in meer algemene zin, de armen. Volgens Van Gerven bekeek Boendale de gebeurtenissen van 1302 vanuit een sociaal-revolutionair perspectief. Hij reageerde als lid van de Antwerpse stedelijke oligarchie en dit maakte van hem een zeer partijdige verslaggever van de feiten. Zowel in het geval van de Mechelse als de Brusselse opstand zag hij als diepere oorzaak de arrogantie van het gemeen. Op geen enkel moment zou Boendale enig begrip tonen voor de motivaties van de opstandelingen. Hij uitte enkel zijn angst, onbegrip en minachting. Terwijl hij aan andere samenlevingsgroepen een positieve verantwoording toekende, betrok hij hierin vrijwel nergens het ambachtsmilieu. Van Gerven vat dit op als een uiting van negatief klassenbewustzijn in de zin van een totale afwijzing van andere sociale groepen, in dit geval de ambachten 39. Als we ons nu aandachtiger buigen over Boendales beschrijving van de revoltes, dan blijkt deze sterk eenzijdige interpretatie gewoon niet te kloppen. Eerder hing Van Eerden een veel verfijnder model op. Alleen al door een reeks passages op te sommen waarin Boendale armoede in 39 VAN GERVEN J., Sociale werkelijkheid en mentale constructie in het werk van Jan van Boendale, in Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis (T.S.G.), 13, 1979, o.a. op pp. 48, 50, 52-57, 62-63.

22 een gunstig daglicht stelt en rijkdom in een ongunstig, nuanceert Van Eerden. Boendale verdedigt naast het morele en intellectuele gehalte van de arme voortdurend diens juridische positie. Een citaat als «dat arme ende rike met souden ghelike wet so dat maechscap noch onste (gunst) gheen recht ghebreken en conste» maakt van Boendale wel een heel betwistbare, minachtende belangenpleiter van de oligarchie. Hij neemt het op voor de rechtsbescherming van de arme. Dit is een taak die niet alleen toekomt aan de stedelijke overheid, maar ook aan de vorst die de wet moet handhaven voor «beide aen knechte ende aen here» en recht moet bedelen aan «beide arme ende rike». Boendale voelt geen schroom om zowel het stadsbestuur als de landsheer aan te klagen voor hun nalatigheid. Toch erkent ook Van Eerden Boendales negatieve terminologie die daarnet werd geciteerd. Het gemeen is dom en ongenadig als het in opstand komt. Van Eerden koppelt het evenwel aan één van de grote thema s van de Brabantsche Yeesten, namelijk het Brabants patriottisme. In staatkundige aangelegenheden draait het bij Boendale altijd om de handhaving van de harmonie en het «Algemeen Belang». Of het nu ambachten zijn die de orde verstoren óf stads- en landsheren, hij zal het niet nalaten om de schuldige te blameren. Op zich zijn sociale groepen niet slecht. Ze worden het pas wanneer ze de harmonie in de samenleving verstoren, hetzij doordat ze hun machtspositie misbruiken (vorst, adel, patriciaat), hetzij doordat ze een maatschappelijke rol nastreven die niet binnen hun mogelijkheden ligt (ambachten) 40. Precies dit statement wil ik straks aanhalen in antwoord op verschillende eigenaardigheden in het Brusselse relaas. 1. Oorlog op Meidag Boendale laat de revolte aanvangen in 1305 wanneer een knecht wordt verwond door een patriciër 41. Het begin van deze episode wordt voorafgegaan door een troebele inleidende beschouwing. Het is op dat moment immers al een voltrokken feit dat de gemeentenaren wetten 40 41 VAN EERDEN P.C., Het maatschappijbeeld van Jan van Boendale, in T.S.G., oktober 1979, o.a. op pp. 220-222, 226, 228-230. Zie voor de beschrijving van de revolte (van vers 415 tot 500) de editie van de Brabantsche Yeesten van WILLEMS J. F., Les gestes op. cit., boek V, pp. 428-431. Voor Boendales meer algemene beschouwingen over de opstandengolf ibidem, pp. 431-432 (verzen 501-518) en 586-588 (verzen 4903-4950).