Monitor effecten BTW-verlaging arbeidsintensieve diensten



Vergelijkbare documenten
fin Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën Den Haag, 3 mei 2001

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

SAMPLE 11 = + 11 = + + Exploring Combinations of Ten + + = = + + = + = = + = = 11. Step Up. Step Ahead

Press release Statistics Netherlands

Socio-economic situation of long-term flexworkers

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Add the standing fingers to get the tens and multiply the closed fingers to get the units.

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

C - de totale constante kosten. N - de normale bezetting in stuks

Travel Survey Questionnaires

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

MyDHL+ Van Non-Corporate naar Corporate

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren

PERSOONLIJKHEID EN OUTPLACEMENT. Onderzoekspracticum scriptieplan Eerste begeleider: Mw. Dr. T. Bipp Tweede begeleider: Mw. Prof Dr. K.

Global TV Canada s Pulse 2011

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

04/11/2013. Sluitersnelheid: 1/50 sec = 0.02 sec. Frameduur= 2 x sluitersnelheid= 2/50 = 1/25 = 0.04 sec. Framerate= 1/0.

De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en. Discrepantie

The Dutch mortgage market at a cross road? The problematic relationship between supply of and demand for residential mortgages

Onderzoek naar Chinese bedrijven sinds 2007

Impact en disseminatie. Saskia Verhagen Franka vd Wijdeven

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Group work to study a new subject.

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

Puzzle. Fais ft. Afrojack Niveau 3a Song 6 Lesson A Worksheet. a Lees de omschrijvingen. Zet de Engelse woorden in de puzzel.

Survey on lending and current accounts for SMEs

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid

General info on using shopping carts with Ingenico epayments

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style

Classification of triangles

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

De Rotterdamse Ambtenaar: Bevroren of Bevlogen. Over de Invloed van Procedurele Rechtvaardigheid, Empowering Leiderschap en

Consumer survey on personal savings accounts

Persoonlijkheidskenmerken en cyberpesten onder jongeren van 11 tot 16 jaar:

Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van. The explanation of the physical activity of elderly by determinants of

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE

Understanding and being understood begins with speaking Dutch

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE. Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

Werk in balans. verloop bij verzorgenden en verpleegkundigen. Work in balance. turnover of nurses and health-care workers.

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A.

Seksdrive, Stresscoping en Extrinsieke Ambitie : De Verschillen tussen Mannen en Vrouwen. Sexdrive, Stresscoping and Extrinsic Ambition :

Effecten van een op MBSR gebaseerde training van. hospicemedewerkers op burnout, compassionele vermoeidheid en

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive

voltooid tegenwoordige tijd

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

MANHATTAN RENTAL MARKET REPORT

Opgave 2 Geef een korte uitleg van elk van de volgende concepten: De Yield-to-Maturity of a coupon bond.

LinkedIn Profiles and personality

Consumer survey on personal current accounts

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress en Depressieve Symptomen en de Mediërende Invloed van Controle en Zelfwaardering

Work related road safety trends and analysis in Belgium. PRAISE Madrid - October 1, 2015

Tahnee Anne Jeanne Snelder. Open Universiteit

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten

Relatie Tussen Organisatie-Onrechtvaardigheid, Bevlogenheid en Feedback. The Relationship Between the Organizational Injustice, Engagement and

Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt The role of mobility in higher education for future employability

De Relatie tussen Ervaren Organisatiecultuur en Organizational. Commitment in de Periode na een Overname.

Verloop bij de Politie: de Rol van Procedurele en Interactionele Rechtvaardigheid en Commitment

De Modererende Invloed van Sociale Steun op de Relatie tussen Pesten op het Werk. en Lichamelijke Gezondheidsklachten

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

De Rol van Zelfregulatie, Motivatie en Eigen Effectiviteitsverwachting op het Volhouden

MANHATTAN RENTAL MARKET REPORT

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F.

Aim of this presentation. Give inside information about our commercial comparison website and our role in the Dutch and Spanish energy market

Esther Lee-Varisco Matt Zhang

Agenda: Rotary Industry Group

Contextanalyse. Patrick v/d Vlist

The relationship between social support and loneliness and depressive symptoms in Turkish elderly: the mediating role of the ability to cope

GOVERNMENT NOTICE. STAATSKOERANT, 18 AUGUSTUS 2017 No NATIONAL TREASURY. National Treasury/ Nasionale Tesourie NO AUGUST

Falende Interpretatie? De Samenhang van Faalangst met Interpretatiebias

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme

S e v e n P h o t o s f o r O A S E. K r i j n d e K o n i n g

University of Groningen

Keuzetwijfels in de Emerging Adulthood rondom Studie- en Partnerkeuze. in Relatie tot Depressie

De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief. Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats

ALGORITMIEK: answers exercise class 7

Settings for the C100BRS4 MAC Address Spoofing with cable Internet.

Davide's Crown Caps Forum

TOELICHTING OP FUSIEVOORSTEL/

Ontpopping. ORGACOM Thuis in het Museum

Determinantenonderzoek naar Factoren waarmee een Actief Stoppen-met-Roken Beleid op Cardiologieverpleegafdelingen kan worden bevorderd

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Geloof in een Rechtvaardige Wereld en Afkeuring van Geweldsslachtoffers: De Invloed

RECEPTEERKUNDE: PRODUCTZORG EN BEREIDING VAN GENEESMIDDELEN (DUTCH EDITION) FROM BOHN STAFLEU VAN LOGHUM

Engels op Niveau A2 Workshops Woordkennis 1

Four-card problem. Input

Online Resource 1. Title: Implementing the flipped classroom: An exploration of study behaviour and student performance

B1 Woordkennis: Spelling

Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch

Who benefits from the company car regime?

This appendix lists all the messages that the DRS may send to a registrant's administrative contact.

Transcriptie:

Monitor effecten BTW-verlaging arbeidsintensieve diensten Eindrapport Een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Financiën Martine Olde Wolbers Arnold Ziegelaar B2315 Leiden, 24 september 2002

Voorwoord In opdracht van het Ministerie van Financiën is een onderzoek uitgevoerd naar de effecten op de werkgelegenheid van de BTW-verlaging op arbeidsintensieve diensten. De BTW-verlaging is als proef ingesteld voor de jaren 2000 2002. Ondernemers die diensten verrichten waarvoor het lage BTW-tarief geldt, worden in drie metingen (2000, 2001 en 2002) ondervraagd over onderwerpen als het aantal werknemers, omzet, winst en prijsstellingen. De resultaten van de eerste en tweede peiling zijn beschreven in de rapporten Monitor effecten BTW-verlaging arbeidsintensieve diensten, resultaten eerste peiling en resultaten tweede peiling. Dit rapport bevat de resultaten van de derde en laatste peiling en vormt tegelijk de overkoepelende rapportage over alledrie de peilingen. Het onderzoek is uitgevoerd door Martine Olde Wolbers onder leiding van ondergetekende en vanuit het Ministerie van Financiën begeleid door dhr. Drs. D. Gorter, dhr. Drs. J. Zijlstra, mevr. Mr. D. Vente en dhr. Drs. Ir. K. den Boogert mba. Het onderzoeksteam dankt de begeleidingscommissie voor de prettige samenwerking. Arnold Ziegelaar Projectleider 3

4

Inhoudsopgave Samenvatting en conclusie 7 Summary and conclusion 15 1 Achtergrond en doelstelling van het onderzoek 23 1.1 Wetswijziging Wet op de omzetbelasting 23 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen 23 1.3 Derde peiling 24 1.4 Leeswijzer 25 2 Ontwikkeling in de prijzen/tarieven van arbeidsintensieve diensten 27 2.1 Toepassing BTW-maatregel 27 2.2 Doorberekening van de BTW-verlaging in de prijzen/ tarieven 29 2.3 Vergelijking tarieven 1999 2002 30 3 Ontwikkeling in omzet, vraag en winst 35 4 Effecten BTW-verlaging op de werkgelegenheid 41 4.1 Vergelijking werkgelegenheid 1999-2002 41 4.1.1 Totale werkgelegenheid 41 4.1.2 Werkgelegenheid arbeidsintensieve diensten 46 4.2 Trendanalyse 48 4.2.1 Gedane aannames bij de trendanalyse 48 4.2.2 Trendanalyse vergelijkbare branches 49 4.2.3 Trendanalyse branches arbeidsintensieve diensten 51 4.3 Inschatting effecten BTW-verlaging ondernemers 54 5 Conclusies effecten BTW-verlaging 63 Bijlage 1 Onderzoeksopzet en uitvoering 67 Bijlage 2 Trendanalyse vergelijkbare branches 73 5

6

Samenvatting en conclusie Nederland neemt deel aan een experiment van de Europese Unie dat het mogelijk maakt op een aantal arbeidsintensieve diensten een verlaagd BTW-tarief van 6% in plaats van de gebruikelijke 19% toe te passen. Het experiment loopt van 1 januari 2000 tot 31 december 2002 en heeft betrekking op de volgende vijf branches: het herstellen van fietsen; het herstellen van schoeisel en lederwaren; het herstellen en vermaken van kleding en huishoudlinnen; de diensten die door kappers als zodanig worden verricht; het schilderen en stukadoren van woningen ouder dan 15 jaar. Door verlaging van het BTW-tarief op deze diensten kunnen verlagingen in de prijzen ontstaan, waardoor de vraag toeneemt. Het experiment heeft tot doel via dit prijsmechanisme de werkgelegenheid in de branches te stimuleren. In dit onderzoek is nagegaan of de BTW-verlaging daadwerkelijk een (aantoonbaar) effect op de werkgelegenheid heeft. Daartoe is drie keer (september 2000, mei 2001 en mei 2002) een schriftelijke vragenlijst voorgelegd aan een panel van ondernemers in de vijf branches. De vragenlijst ging in op de toepassing van de BTW-maatregel, de prijzen voor de dienstverlening, het aantal werknemers, het aantal fulltime eenheden, de omzet en de winst over de periode 1999 2002. Met behulp van historische gegevens van de Vereniging Kamers van Koophandel over de periode 1990 1999 is een trendanalyse uitgevoerd van het aantal werknemers in de branches. Hierbij is een trendlijn berekend die voor 2000 en latere jaren weergeeft wat het aantal werknemers geweest zou zijn indien het BTW-tarief niet verlaagd was. Tegen deze trendlijn zijn de gegevens uit de enquête met betrekking tot het aantal werknemers afgezet en is beoordeeld of er al dan niet een trendbreuk waar te nemen is. Naast deze methode om het effect van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid vast te stellen is de ondernemers gevraagd of de hoeveelheid werk is toegenomen na de BTW-verlaging en zo ja of zij denken dat dit een gevolg van de BTW-verlaging is. Hieronder worden de resultaten van het onderzoek besproken. Toepassing BTW-maatregel De mate waarin gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het lage BTW-tarief toe te passen is op twee manieren vastgesteld. Ten eerste is gebruik gemaakt van gegevens van de Belastingdienst en ten tweede is de ondernemers naar de toepassing van de maatregel gevraagd. Gebleken is dat een deel van de (volgens de Belastingdienst) niet gebruikers naar eigen zeggen wel degelijk gebruik maken van de BTW-verlaging. In onderstaande tabel is het totaal aantal bedrijven waarvoor de BTW-maatregel geldt en de percentages niet gebruik op basis van de twee gegevensbronnen weergegeven. 7

Tabel S1 Gebruik BTW-maatregel door ondernemers volgens gegevens van de Belastingdienst en volgens de ondernemers zelf Totaal aantal bedrijven waarvoor BTW-maatregel geldt Perc. niet gebruikers volgens Belastingdienst Perc. niet gebruikers volgens ondernemers Fietsherstellers 2209 17% 10% Kappers 9983 6% 1% Kledingherstellers 2178 49% 33% Schilders- en stukadoors 10015 25% 9% Schoenherstellers 812 3% 0% Totaal 25197 18% 8% In de kappers- en de schoenherstelbranche is het percentage ondernemers dat geen gebruik van de BTW-maatregel maakt klein, zowel als men afgaat op de gegevens van de Belastingdienst (6% respectievelijk 3%) als op basis van wat de ondernemers zelf aangeven (respectievelijk 1% en 0%). Met name in de kledingherstelbranche is het niet gebruik hoog, volgens de gegevens van de Belastingdienst maakt 49% van de branche geen gebruik van de maatregel. De fietsherstel- en schilders- en stukadoorsbranche zitten er tussen in. Aangezien het voornamelijk de kappers en schoenherstellers zijn geweest die om de BTW-verlaging verzocht hebben is het niet verwonderlijk dat het gebruik in deze branches ook het hoogste is. Alhoewel ook de schilders om de BTW-verlaging gevraagd hebben is het gebruik in deze branche iets minder groot. Ontwikkeling in de prijzen Voor degenen die de BTW-maatregel wel toepassen zou volledige doorberekening van de BTWverlaging een daling in prijs inclusief BTW van 9,8% tot gevolg hebben. Rekening houdend met een correctie van de kostenstijgingen van gemiddeld 4% in de tarieven exclusief BTW, werd een daling van de tarieven inclusief BTW van 6,2% verwacht in 2000 ten opzichte van 1999. In de jaren daarna werd een jaarlijkse stijging van circa 4% verwacht ter correctie van gestegen kosten. In onderstaande tabel zijn de gemiddelde tariefstijgingen inclusief BTW weergegeven tussen 1999 2000, 2000 2001, 2001-2002 en 1999 2002. Tabel S2 Gemiddelde tariefstijging van de groep gebruikers inclusief BTW per branche in % over de jaren 1999 2000, 2000 2001, 2001 2002 en 1999-2002 1999-2000 2000-2001 2001-2002 1999 2002 Fietsherstellers 0,6% 3,5% 8,5% 13,0% Kappers -0,9% 3,4% 3,7% 6,3% Kledingherstellers -3,1% -9,7% 15,6% 1,2% Schilders -7,1% 4,0% 5,4% 1,8% Stukadoors -6,0% 6,4% 0,7% 0,7% Schoenherstellers -2,6% 3,6% 11,4% 12,4% 8

Het verschil in tarief loopt tussen 1999 en 2000 uiteen van een geringe stijging van 0,6% in de fietsherstelbranche tot een daling van 7,1% in de schildersbranche. Hieruit blijkt dat de prijsdaling in 2000 ten opzichte van 1999 in alle branches met uitzondering van de schilders- en stukadoorsbranche minder sterk is dan op basis van de hoogte van de BTW-verlaging verwacht werd (namelijk 6,2%). Dit betekent dat de BTW-verlaging (gemiddeld over alle bedrijven) niet geheel is doorberekend aan de klant. Met uitzondering van de kledingherstelbranche en de stukadoorsbranche ligt de gemiddelde procentuele prijsstijging in 2001 ten opzichte van 2000 rond de 3,5%. Dit is op het niveau van de te verwachten kostenstijgingen (3% - 4%). Over de periode 2001 2002 laten de prijsstijgingen een grilliger patroon zien, hetgeen wellicht te maken heeft met de invoering van de euro. De cijfers over de gehele onderzoeksperiode laten zien dat de prijzen in de fietsherstelbranche het meest gestegen zijn. In de kledingherstel-, schilders- en stukadoorsbranche zijn de prijzen nauwelijks gestegen over de periode 1999 2002. Ontwikkeling in omzet en vraag De verwachting was dat de vraag naar arbeidsintensieve diensten toe zou nemen als gevolg van prijsdalingen. De vraag is berekend op basis van de omzet met betrekking tot arbeidsintensieve diensten en de gemiddelde prijzen in de verschillende jaren. Gebleken is dat de vraag in het jaar dat de BTW-verlaging is ingevoerd (2000) gestegen is in alle branches met uitzondering van de kledingherstelbranche (zie figuur 3.2). In deze branche heeft in 2001 een flinke stijging van de vraag plaatsgevonden. Vanwege het lage aantal respondenten in deze branche wordt echter aan de betrouwbaarheid van de vraagberekening getwijfeld. Aangezien de stijging in de vraag over de periode 1999 2001 procentueel gezien achter blijft bij de stijging in de omzet (met uitzondering van de kledingherstelbranche), wordt geconcludeerd dat de stijging in de omzet niet alleen wordt verklaard door een grotere vraag, maar ook door hogere prijzen. Dit is in overeenstemming met de al eerder getrokken conclusie dat de BTW-verlaging niet volledig doorberekend is aan de klant. Ontwikkeling in de werkgelegenheid Om vergelijking met trendgegevens van de Kamer van Koophandel mogelijk te maken is in de vragenlijsten gevraagd naar het aantal werknemers die 15 uur of meer per week werken. Ook is gevraagd naar het aantal uren dat per week gewerkt wordt door het personeel, waarbij onderscheid is gemaakt tussen contracturen, overuren en uren gemaakt door mensen die niet op de loonlijst staan (bijvoorbeeld meewerkende gezinsleden). Onderstaande figuren geven de ontwikkeling weer in het aantal werknemers (die meer dan 15 uur per week werken) en het aantal fte s (inclusief overuren en andere niet-contracturen). Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen de gebruikers en de niet gebruikers van de maatregel. 9

Figuur S1 Aantal werknemers die 15 uur of meer per week werken in 1999, 2000, 2001 en 2002 voor de gebruikers en niet gebruikers van de BTW-maatregel 60000 50000 Gebruikers 1999 40000 Niet gebr 1999 Gebruikers 2000 30000 Niet gebr 2000 Gebruikers 2001 20000 10000 Niet gebr 2001 Gebruikers 2002 Niet gebr 2002 0 fietsherstellers kappers kledingherstellers schilders- en stuk schoenherstellers Figuur S2 Totaal aantal fulltime eenheden in 1999, 2000, 2001 en 2002 voor de gebruikers en niet gebruikers van de BTW-maatregel 60000 50000 Gebruikers 1999 40000 Niet gebr 1999 Gebruikers 2000 30000 Niet gebr 2000 Gebruikers 2001 20000 10000 Niet gebr 2001 Gebruikers 2002 Niet gebr 2002 0 fietsherstellers kappers kledingherstellersschilders- en stukschoenherstellers 10

Fietsherstelbranche In de fietsherstelbranche is in 2000 een stijging in het aantal werknemers opgetreden ten opzichte van 1999 (van 6600 naar ruim 6800 werknemers) die in de jaren daarna min of meer op hetzelfde niveau gehandhaafd blijft. In tegenstelling tot het aantal werknemers neemt het aantal fte s in de branche gestaag toe van 6850 in 1999 tot 7250 in 2002. Opvallend is dat het aantal fte s hoger is dan het aantal werknemers die 15 uur per week of meer werken. Dit betekent dat er in de branche ofwel veel wordt overgewerkt, ofwel veel wordt meegewerkt door niet medewerkers zoals gezinsleden, ofwel veel gewerkt wordt door mensen die minder dan 15 uur per week werken (of een combinatie van deze drie). Kappersbranche In de kappersbranche is in het eerste jaar na de BTW-verlaging een forse stijging in het aantal werknemers opgetreden van ongeveer 35000 in 1999 tot 40000 in 2000. In de jaren erna wordt deze deels weer teniet gedaan. Het totaal aantal blijft met 37000 werknemers in 2002 echter hoger dan in 1999. Ook het aantal fte s neemt flink toe in 2000 ten opzichte van 1999. In tegenstelling tot het aantal werknemers blijft deze toename in het aantal fte s min of meer gehandhaafd in 2001 en in 2002 stijgt het aantal fte s zelfs nog verder tot 31000. Kledingherstelbranche De kledingherstelbranche laat een geleidelijke stijging van het aantal werknemers zien over de periode 1999 2001 (van 7800 naar 9500). In 2002 daalt het aantal werknemers echter weer enigszins. Het aantal fte s volgt hetzelfde patroon. Schilders- en stukadoorsbranche De schilders- en stukadoorsbranche laat een stijging in 2000 (van 52000 naar bijna 55000) en stabilisatie in de jaren erna zien. In 2002 is een lichte daling opgetreden in het aantal werknemers. Het aantal fte s daarentegen vertoont in de gehele periode een stijgende lijn. Dit betekent dat het bestaande personeel meer is gaan werken, waardoor het aantal fte s wel en het aantal werknemers niet toeneemt. Schoenherstelbranche Het aantal werknemers in de schoenherstelbranche tenslotte laat een licht dalende lijn zien over de periode 1999 2001. In 2002 is het aantal werknemers weer iets gestegen. Het aantal fte s schommelt tussen de 1580 en 1650 fte s en is daarmee min of meer stabiel. Trendanalyse Met uitzondering van de schoenherstelbranche is het aantal werknemers in alle branches gestegen. De vraag is nu in hoeverre deze toenames veroorzaakt worden door de BTW-verlaging. Ter beantwoording van deze vraag zijn trendanalyses uitgevoerd. Daarbij is gekeken of er in de jaren na de BTW-verlaging een trendbreuk is opgetreden in het aantal werknemers. Hierbij werd uitgegaan van de veronderstelling dat als dit inderdaad zo was, dit het gevolg was van de BTWverlaging. Deze veronderstelling is getoetst door middel van trendanalyses bij vergelijkbare branches, waaruit is gebleken dat in deze branches geen trendbreuk is opgetreden. Voor de figuren wordt verwezen naar 4.2.3 (branches waarvoor BTW-verlaging geldt) en bijlage 2 (vergelijkbare branches). 11

In de fietsherstel-, schilders- en stukadoors- en kappersbranche lag het aantal werknemers in 2000 hoger dan de trendwaarde. Hierdoor leek het er even op dat een trendbreuk op zou treden. In de fietsherstel en de schilders- en stukadoorsbranche valt het aantal werknemers in 2002 echter weer samen met de trendlijn. Van een trendbreuk is dan ook geen sprake. In de kapperbranche is het aantal werknemers in 2002 nog wel iets groter dan verwacht op basis van de trendanalyse. Het verschil is echter te klein om van een trendbreuk te spreken. Ook in de schoenherstelbranche treedt geen trendbreuk op. Het aantal werknemers ligt in 2000 en 2001 zelfs onder de trendlijn. In 2002 vallen beide waarden vrijwel samen. In de kledingherstelbranche tenslotte is geen trendanalyse uitgevoerd, aangezien voor deze branche geen historische gegevens voorhanden waren. Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er op basis van de trendanalyse geen reden is om aan te nemen dat in de branches waarvoor de lage BTW-tarief geldt een extra werkgelegenheidseffect optreedt als gevolg van de BTW-maatregel. Daarbij wordt de kanttekening geplaatst dat de trendanalyse in de schilders- en stukadoorsbranche niet geheel zuiver is aangezien de historische gegevens van deze branche niet helemaal aansluiten bij de doelgroep van de maatregel (in de gegevens van de Kamer van Koophandel zijn bijvoorbeeld ook de glaszetters betrokken). Inschatting ondernemers De ondernemers is gevraagd zelf een inschatting te geven van het effect van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid door in te schatten hoeveelheid extra tijd in 2000 (eerste peiling), 2001 (tweede peiling) en 2002 (derde peiling) besteed is aan arbeidsintensieve diensten ten opzichte van 1999 en hoeveelheid werk is blijven liggen als gevolg van personeelstekorten. Aan de ondernemers die een toename van de hoeveelheid werk constateren is gevraagd of men denkt dat dit door de BTW-verlaging komt. Ook is gevraagd of het moeilijk is personeel te krijgen. Uit deze vragen is gebleken dat in ieder geval een deel van de ondernemers van mening is dat de BTW-verlaging meer werk oplevert. Variërend van een derde in de kledingherstelbranche tot 80% in de schoenherstelbranche geeft aan sinds de BTW-verlaging meer tijd te besteden aan arbeidsintensieve diensten. Een hoog percentage van deze ondernemers geeft aan dat dit volledig of gedeeltelijk het gevolg is van de BTW-verlaging. Als men de percentages van deze twee vragen combineert blijkt dat een aanzienlijk deel van de ondernemers (variërend van 21% in de kledingherstelbranche tot 77% in de schoenherstelbranche in 2002) aangeeft dat men als gevolg van de BTW-maatregel meer tijd is gaan besteden aan arbeidsintensieve diensten. Het feit dat 20 tot 60% van de ondernemers in de vijf intensieve branches meer tijd zou besteden aan de arbeidsintensieve diensten als er meer personeel zou zijn, geeft aan dat groei mogelijk is in de branches. Een mogelijk remmende factor op het effect van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid is krapte op de arbeidsmarkt. De helft van de ondernemers (kappersbranche) of meer (overige branches) geeft aan dat het heel moeilijk is om personeel te krijgen. De inschatting van de ondernemers dat door de BTW-verlaging de hoeveelheid tijd besteed aan arbeidsintensieve diensten is toegenomen, ziet men niet terug in een (meer dan trendmatige) toename van het aantal werknemers. Reden hiervoor kan zijn dat de ondernemers niet voldoende rekening hebben kunnen houden met andere verklarende factoren zoals economische conjunctuur. Bovendien hoeft een toename in de hoeveelheid werk zich niet te vertalen in een toename van het aantal werknemers. Het is immers goed denkbaar dat het extra werk wordt opgevangen door bestaande werknemers. Al met al is er onvoldoende aanleiding om uit de inschatting van de ondernemers over het effect van de BTW-verlaging op de hoeveelheid werk te concluderen dat de verlaging een positief effect heeft op het aantal werknemers. 12

Conclusie De slotconclusie van de drie peilingen luidt dat de BTW-verlaging geen aantoonbaar effect heeft gehad op het aantal werknemers in, in ieder geval drie van de vijf branches waarvoor de BTWmaatregel geldt. In de fietsherstel-, kappers- en schoenherstelbranche is immers geen trendbreuk in het aantal werknemers waargenomen na de invoering van de BTW-maatregel. In de schildersen stukadoorsbranche is ook geen trendbreuk waargenomen. Echter aangezien de gegevens waarop de trendanalyse gebaseerd is niet geheel aansluiten bij de doelgroep van de BTWmaatregel kan geen definitief uitsluitsel over het effect van de BTW-maatregel op de werkgelegenheid in deze branche worden gegeven. Ditzelfde geldt voor de kledingherstelbranche waarvoor helemaal geen trendanalyse is uitgevoerd in verband met het ontbreken van historische gegevens. 13

14

Summary and conclusion The Netherlands take part in an experiment of the European Union to lower VAT rates on several labour-intensive services from the usual 19% to 6%. The project runs from January 1 st, 2000 till December 31 st, 2002. The experiment includes the following services: reparation of bicycles; reparation of foot- and leatherwear; reparation and remodelling of clothing and domestic linen; hairdressing services; painting and plastering of houses older than 15 years. The goal of the experiment is to promote employment in the five branches. This can be done by reducing VAT rates, for a lower VAT rate can cause a decrease in prices, which in turn causes an increase in the demand. The survey carried out by Research voor Beleid is set up to determine a demonstrable effect on employment after lowering the VAT rates. A panel of employers has been asked to fill in a questionnaire (in September 2000, May 2001 and May 2002) about the use of the low VAT rate, the prices, number of employees, number of fulltime units, returns and profits over a period of four years (1999 2002). The employers were specifically asked whether the amount of work increased after the VAT reduction and whether they thought this could be described to the VAT measure or not. With the use of historical data of the years 1990 1999 from the United Chambers of Commerce, a trend analysis of the number of employees was carried out. This analysis determines the expected number of employees for the year 2000 and onwards, based on the assumption that the VAT rates are not lowered. The data retrieved from the questionnaires have been compared to the trend values so as to determine whether a break in the trend had occurred or not. If so, this break could be ascribed to the tax measure. Use of the lower VAT rate The extent to which the mentioned services use the low VAT rate has been determined in two ways. In the first place, data from the tax department demonstrates the use of VAT rates. Secondly the employers have been asked whether they apply the low rates. The results of the survey show that part of the employers, marked as non-users by the tax department data, says that in fact they do use the VAT measure. The table below shows the total number of companies subject to the VAT measure and the percentages of non-users (according to the tax department and the employers themselves). 15

Table S1 Application of the VAT measure by employers according to tax department data and the employers themselves Total of companies subject to VAT measure Perc. Non-users according to tax department Perc. Non-users according to employers Bicycle repair 2209 17% 10% Hairdressing 9983 6% 1% Clothing repair 2178 49% 33% Painting and plastering 10015 25% 9% Footwear repair 812 3% 0% Total 25197 18% 8% In the hairdressers- and shoe repair branches the percentage of non-users is low, both according to the tax department data (respectively 6 and 3%) and to the employers (respectively 1 and 0%). Especially in the clothes repair branch there is a high percentage of employers who do not use the new VAT measure. According to tax department data the percentage is 49%. The cycle repair and painting and plastering branches lie in between. Since it were mainly the Dutch hairdressersand shoe repair branches that asked for the measure to lower the VAT rates, it is not surprising that the use of the measure is highest in these branches. The painters and plasterers branches also asked for the implementation of the measure, the use in this branch is somewhat lower. Development of prices A complete pass-on of the lower VAT rate to the customer would result in a reduction of prices (VAT included) of 9.8%. Accounting for a yearly cost increase of 4% (VAT excluded) a reduction of the prices (VAT included) of 6.2% was expected in 2000 compared to 1999. After 2000 a yearly rise of 4% was expected to compensate for cost increases. In the table below average increases in prices (VAT included) are shown for 1999 2000, 2000 2001, 2001-2002 and 1999 2002. Table S2 Average increases in prices (VAT included) per branch in % over the years 1999 2000, 2000 2001, 2001 2002 en 1999-2002 1999-2000 2000-2001 2001-2002 1999 2002 Bicycle repair 0,6% 3,5% 8,5% 13,0% hairdressing -0,9% 3,4% 3,7% 6,3% Clothing repair -3,1% -9,7% 15,6% 1,2% Painting -7,1% 4,0% 5,4% 1,8% Plastering -6,0% 6,4% 0,7% 0,7% Footwear repair -2,6% 3,6% 11,4% 12,4% 16

The difference in prices between 1999 and 2000 varies from a slight increase of 0.6% in the cycle repair branch to a decrease of 7.1% in the painting branch. It turns out that the decrease in prices between 1999 and 2000 in all branches except the painting and plastering branches, is less than expected (namely 6.2%) on the basis of the decrease of VAT from 19% tot 6%. This means that the VAT reduction was not completely passed-on to the customer (averaged out of all employers). Except from the clothes repair and plastering branches, the average price increase (in terms of percentages) in 2001 in comparison with 2000 is roughly 3.5%. This is as expected because of cost increases. Over the period 2001 2002 the price increases are less stable, which could be explained by the introduction of the euro. In the last column, it can be seen that over the whole period (1999-2002) prices have increased mostly in the bicycle repair branch. In the clothes repair, painting and plastering branches prices hardly went up during that period of time. Development of trade and demand Owing to the decrease of VAT rates, an increase of the demand for labour-intensive services was expected. The demand was calculated on trade and average prices in the different years. The demand increased in the year after the lowering of VAT rates in all branches except for the clothes repair branch. In this branch an increase in the demand occurred a year later, in 2001. The reliability of these results can be considered low because of small response rates in this particular branch. The increase in demand over the period 1999 2001 is relatively smaller than the increase of trade. Therefore it can be concluded that the increase in trade is not only explained by a bigger demand but also by higher prices. This is in accordance with the aforementioned conclusion that the VAT lowering has not been completely passed on to the customers. Development in employment The panel of employers was asked to fill in the number of employees who work 15 hours or over weekly. This to make comparison with the data from the United Chambers of Commerce possible. Also the number of hours a week worked by all the employees together is asked. In the figures below the development in the number of employees (15 hours or more) and the number of fulltime units is shown. Hereby a difference is made between users and non-users of the VAT measure. 17

Figure S1 Number of employees working 15 hours or more in 1999, 2000, 2001 and 2002 for the users and not users of the VAT measure 60000 50000 Users 1999 40000 Not users 1999 Users 2000 30000 Not users 2000 Users 2001 20000 10000 Not users 2001 Users 2002 Not users 2002 0 cycle repair hairdressing clothes repair painting and plast. shoe repair Figure S2 Number of fulltime units in 1999, 2000, 2001 and 2002 for the users and not users of the VAT measure 60000 50000 40000 30000 Users 1999 Not users 1999 Users 2000 Not users 2000 Users 2001 20000 Not users 2001 Users 2002 10000 Not users 2002 0 cycle repair hairdressing clothes repair painting and plastṣhoe repair 18

Cycle repair branch In the cycle repair branch an increase in the number of employees occurred in the year 2000 in comparison with 1999 (from 6600 to well over 6800 employers). In the years 2001 and 2002 this number continues to be on the same level. The number of fulltime units is gradually increasing over the period 1999 2002 from 6850 in 1999 tot 7250 in 2002. Remarkably the number of fulltime units is higher than the number of employees. This points to overtime by the employees working 15 hours or over, or to work done by people working less than 15 hours a week (or a combination of both). Hairdressing branch In the hairdressing branch there has been a considerable increase in the number of employees in the first year after the implementation of the VAT reduction (from 35000 in 1999 to 40000 in 2000). In the years after, this increase is partly undone. With 37000 employees in 2002, the number is above the level of 1999. Contrary to the number of employees the number of fulltime units in 2002 is higher than the number in 2000. Clothes repair branch In the clothes repair branch a gradual increase in the number of employees occurs over the period 1999 2001 (from 7800 to 9500). In 2002 however the number decreases slightly. The same pattern is seen in the number of fulltime units. Pasting and plastering branch In this branch an increase in the number of employees is observed in 2000 (from 52000 to almost 55000). This level is maintained in the years after. In 2002 a slight decrease in the number of employees is observed. The number of fulltime units however continue to increase during the whole period. This means that personnel works more and more, which causes the number of fulltime units to go up while the number of employees stays the same. Foot wear repair branch The number of employees in the footwear repair branch shows a declining trend in the period 1999 2001. In 2002 the number slightly increases again. The number of fulltime units fluctuates between 1580 and 1650 and is therefore more or less stable. Trend analysis Except from the footwear repair branch, the number of employees increases in all branches. The question the survey needs to answer, is to what extent these increases are due to the lowering of the VAT rate. To answer this question trend analyses have been carried out to determine a possible break in the number of employees in the years after the introduction of the VAT reduction. By comparing employee data in our five branches to those in other branches, it has been determined that if a break is found, this can be due to the VAT measure. This because in other branches no break occurred in the years after the VAT measure. (See also 4.2.3 (branches the VAT measure applies for) and annex 2 (comparable branches)). 19

In the cycle repair, pasting and plastering and hairdressing branches, the number of employees in 2000 exceeded the trend value. It therefore looked like a break would occur. However in 2002 the number of employees in these branches, excluding the hairdressing branch, coincided with the trend value. This means that a break did not occur. In the hairdressing branch the number of employees is in 2002 still above the expected number. The difference however is too small to speak of a true break. The shoe repair branch does not show a rupture. In 2000 and 2001 the number of employees is even lower than expected. In 2002 both values coincide more or less. In the clothing repair branch there were no historical data available so trend analyses were not possible. It is concluded that on the basis of the trend analysis there is no reason to assume an effect of the VAT measure on the employment. The trend analysis of the painting and plastering branch however is of limited value because the historical data of this branch do not completely cover the right target group of the VAT measure. Employers The employers is asked to assess the effect of the VAT measure on the employment by estimating the amount of extra time needed for the labour-intensive services in 2000, 2001 and 2002 in comparison to 1999. The employers that noticed an increase in the amount of work is asked whether they considered this to be an effect of the VAT measure. It is also asked whether they think it is difficult to find new personnel. It is shown that at least a part of the employers is of the opinion that the VAT measure has an positive effect on the amount of work. From one third in the clothing repair branch to 80% in the shoe repair branch, the employers say that after the introduction of the VAT measure more time is being spent on the labour-intensive services. A high percentage of these employers say that this is completely or partly the result of the VAT reduction. The combination of the answers on both questions shows that a considerate part of the employers (varying from 21% in the clothing repair branch to 77% in the shoe repair branch) is of the opinion that because of the VAT reduction the amount of time spent on labour-intensive services has increased. Twenty to sixty percent of the employers in the five branches says that they would spent more time on labour-intensive services if they would have more personnel. The tight labour market could hinder the growth of employment, because 50% (in the hairdressing branch) or more (in the other branches) of the employers find it very difficult to find new personnel. Although the employers think the VAT measures has a positive effect on the employment, an (more than normal) increase in the number of employees is not found. Reason for this discrepancy could be that the employers are not able to isolate the effect of the VAT rate on the amount of work from other determining factors, such as market conditions. Besides that an increase in the amount of work does not automatically mean an increase in the number of employees. It is quite conceivable that the existing personnel carries out the extra work. All in all, based on the answers of the employers, it can not be concluded that the VAT measure has an effect on the employment. 20

Conclusion The final conclusion of the survey is that the VAT measure has no demonstrable effect on the number of employees, in at least three of the five branches. After all, there was no trend break found in the number of employees in the bicycle repair, hairdressing and foot wear repair branches after the introduction of the lower VAT rate. Neither in the painting and plastering branch a trend break was found. Though, because the historical data did not completely cover the right branch, a definite conclusion on the effect of the VAT measure on the employment in this branch can not be drawn. The same goes for the clothing repair branch. In this branch there were no historical data at all, which means that no trend analysis has been carried out. 21

22

1 Achtergrond en doelstelling van het onderzoek 1.1 Wetswijziging Wet op de omzetbelasting De in Nederland geldende BTW-tarieven zijn vastgelegd in de Wet op de omzetbelasting 1968. De Raad van de Europese Unie heeft een richtlijn vastgesteld die het mogelijk maakt op een aantal arbeidsintensieve diensten een verlaagd BTW-tarief toe te passen van 6 in plaats van het in 2002 geldende tarief van 19% 1. Nederland heeft een machtiging gevraagd om aan dit experiment deel te nemen. Bij beschikking van 28 februari 2000 is deze machtiging aan Nederland verleend voor de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002. Dienovereenkomstig is de Wet op de omzetbelasting gewijzigd. Het experiment geldt voor drie categorieën uit een lijst van diensten, vastgelegd in de Zesde BTW-richtlijn. Deze drie categorieën omvatten vijf soorten arbeidsintensieve diensten: het herstellen van fietsen; het herstellen van schoeisel en lederwaren; het herstellen en vermaken van kleding en huishoudlinnen; de diensten die door kappers als zodanig worden verricht; het schilderen en stukadoren van woningen ouder dan 15 jaar. Door verlaging van het BTW-tarief op deze diensten kunnen verlagingen in de prijzen ontstaan, waardoor de vraag toeneemt. Het experiment heeft tot doel via dit prijsmechanisme de werkgelegenheid in de branches te stimuleren. 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen Zoals gezegd geldt de BTW-verlaging voor drie jaar. De effecten van de verlaging worden door het ministerie van Financiën geëvalueerd, waarbij gekeken wordt of het doel van de wet - toename van de werkgelegenheid in de betreffende sectoren wordt bereikt. De doelstelling van het evaluatieonderzoek is: Vast te stellen in hoeverre de toepassing van het BTW-tarief van 6% op vijf arbeidsintensieve diensten leidt tot een toename van de werkgelegenheid in de bedrijven die deze arbeidsintensieve diensten verrichten. Daarbij kan werkgelegenheid op twee manieren worden opgevat. Enerzijds als het werkelijke aantal werknemers (of fulltime eenheden), anderzijds als de optelsom van het werkelijke aantal werknemers en het aantal vacatures bij de bedrijven in de vijf branches. 1 Per 1 januari 2001 is het algemene BTW -tarief verhoogd van 17,5 tot 19%. In het rapport wordt omwille van de duidelijkheid over 19% gesproken. 23

Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal concrete onderzoeksvragen. Doorberekening in de prijzen 1. In hoeverre wordt door ondernemers die arbeidsintensieve diensten verrichten waarvoor het lage BTW-tarief geldt, gebruik gemaakt van de BTW-maatregel? 2. In hoeverre leidt de BTW-verlaging tot een verlaging van de prijzen van de betreffende diensten (zowel inclusief als exclusief BTW)? 3. Bij welk deel van de ondernemers wordt de verlaging volledig doorberekend in de prijzen, bij welk deel gedeeltelijk en bij welk deel helemaal niet? 4. Als de BTW-verlaging niet of slechts gedeeltelijk wordt doorberekend in de prijzen, wat gebeurt er met de extra inkomsten? Te denken valt aan investeringen, verbetering arbeidsvoorwaarden zittend personeel, uitbreiding van het personeel of verhoging winstmarge. 5. Wat zijn de redenen om de verlaging al dan niet door te berekenen? 6. Zijn er verschillen tussen de verschillende sectoren? Toename vraag/omzet 1. In hoeverre is er in de onderzoeksperiode (1999-2002) sprake van een toename van de vraag naar de betreffende diensten? 2. In hoeverre is de eventuele toename in vraag naar en omzet in de betreffende diensten toe te schrijven aan de verlaging van het tarief? Dat wil zeggen welk deel van de toename voltrekt zich autonoom en welk deel komt voort uit de maatregel? 3. Zijn er wat dit betreft verschillen tussen de verschillende sectoren? Bij welke sectoren heeft de maatregel het meeste c.q. het minste effect? Bevordering werkgelegenheid 1. Wat zijn de veranderingen in werkgelegenheid over de periode 1999-2002 in de betreffende sectoren? Hoe is deze werkgelegenheid opgebouwd uit werkzame personen en vacatures? 2. Leidt toename van werkgelegenheid ook tot toename van aantal werkzame personen? Met andere woorden: slagen ondernemers erin om hun vacatures te vervullen? 3. In hoeverre zijn deze veranderingen in werkgelegenheid een gevolg van de BTW-maatregel? 4. Zijn er verschillen tussen de sectoren ten aanzien van het effect van de maatregel? 1.3 Derde peiling Net als in de voorgaande twee peilingen is een schriftelijke vragenlijst verspreid onder een panel van ondernemers, waarin gevraagd is naar het gebruik van de BTW-maatregel, prijzen, werkgelegenheid, omzet en winst. Op basis van de enquêtegegevens en met behulp van bestanden van de Belastingdienst zijn populatieschattingen gemaakt van de werkgelegenheid in de branches als geheel. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen bedrijven die wel en bedrijven die geen gebruik maken van de BTW-maatregel. Voor meer informatie over de onderzoeksmethode en de responsverantwoording wordt verwezen naar bijlage 1. Verder wordt opgemerkt dat de in deze rapportage vermelde bedragen in tegenstelling tot de twee eerdere rapportages alle in euro s zijn weergegeven. 24

1.4 Leeswijzer Hoofdstuk 2 gaat in op de effecten van de BTW-maatregel op de prijsstelling. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling in omzet, vraag en winst in 1999, 2000 en 2001 in de vijf branches besproken. Hoofdstuk 4 beschrijft de effecten van de BTW-maatregel op de werkgelegenheid. In hoofdstuk 5 tenslotte worden conclusies getrokken omtrent het effect van de BTW-verlaging op basis van de resultaten van de drie peilingen. Zoals gezegd wordt voor uitleg omtrent de onderzoeksmethode en de responsverantwoording verwezen naar bijlage 1. 25

26

2 Ontwikkeling in de prijzen/tarieven van arbeidsintensieve diensten In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de mate van toepassing van de BTW-maatregel en de redenen om deze wel of niet toe te passen ( 2.1). Vervolgens wordt ingegaan op de doorberekening van de BTW-verlaging in de prijzen/tarieven en de redenen om de verlaging wel/ niet door te berekenen ( 2.2). In 2.3 worden vervolgens de ontwikkeling in de gemiddelde prijzen inclusief en exclusief BTW besproken. 2.1 Toepassing BTW-maatregel Bedrijven die volgens de bestanden van de Belastingdienst geen gebruik maken van de BTWmaatregel is in de tweede peiling met behulp van een telefonische enquête gevraagd of dit inderdaad zo is. Een deel van de ondervraagde niet gebruikers heeft aangegeven de maatregel wel degelijk toe te passen. In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel bedrijven wel en hoeveel geen gebruik maken van de maatregel op basis van de bestanden van de Belastingdienst en op basis van wat de ondernemers zelf zeggen. Tijdens de tweede peiling werd als mogelijke verklaring voor de discrepantie in de gegevens van de Belastingdienst en de antwoorden van de ondernemers over het gebruik van de BTW-maatregel aangedragen dat de gegevens van de Belastingdienst betrekking hadden op het jaar 2000 en de antwoorden van de ondernemers op 2001. De redenering was dat de ondernemers in 2000 nog niet, maar in 2001 inmiddels wel gebruik maakten van de maatregel. Aangezien de gegevens van de Belastingdienst geactualiseerd zijn en dus ook betrekking hebben op 2001 vervalt deze verklaring. Tabel 2.1 Gebruik BTW-maatregel door ondernemers volgens gegevens Belastingdienst en ondernemers Totaal aantal waarvoor BTW - maatregel geldt Gebruikers Niet gebruikers Perc. niet gebr. volgens be- BTWmaatregel (A) standen BD (B) (B: A+B) Niet gebruikers volgens ondernemers (C) Perc. niet gebr. (C: A+B) Fietsherstellers 2209 1841 368 17% 216 10% Kappers 9983 9359 624 6% 127 1% Kledingherstellers 2178 1105 1073 49% 728 33% Schilders- en stuk. 10015 7525 2490 25% 873 9% Schoenherstellers 812 786 26 3% 0 0% Totaal 25197 20616 4581 18% 1944 8% Kolom 1 optelling kolom 2 + 3; kolom 2 uit populatiebestand Belastingdienst; kolom 3 en kolom 5 schattingen op basis van telefonische enquête. In de kappers- en de schoenherstelbranche is het percentage ondernemers dat geen gebruik van de BTW-maatregel maakt klein, zowel als men afgaat op de gegevens van de Belastingdienst (6% respectievelijk 3%) als op basis van wat de ondernemers zelf aangeven (respectievelijk 1% en 0%). Met name in de kledingherstelbranche is het niet gebruik hoog, volgens de gegevens van de Belastingdienst maakt 49% van de branche geen gebruik van de maatregel. De fietsherstel- en schilders- en stukadoorsbranche zitten er tussen in. Aangezien het voornamelijk de kappers en schoenherstellers zijn geweest die om de BTW-verlaging verzocht hebben is het niet 27

verwonderlijk dat het gebruik in deze branches ook het hoogste is. Ook de schilders hebben om de BTW-verlaging gevraagd. In deze branche is het gebruik echter iets minder groot. De redenen die de ondernemers hebben gegeven waarom ze geen gebruik maken van de BTWverlaging staan weergegeven in figuur 2.1. In deze figuur zijn alleen de redenen weergegeven die respondenten van de derde peiling hebben aangedragen. Op deze manier (zonder de oude antwoorden van eerdere peilingen mee te nemen) ontstaat een recent beeld van de redenen voor het niet gebruik van de maatregel. Figuur 2.1 Redenen niet gebruik BTW-maatregel Geen/weinig diensten waarvoor 6% geldt uitgevoerd 39% De administratieve lasten zijn te hoog 38% Het levert te weinig op 27% Ik ben niet bekend met de maatregel 11% Ik weet niet voor welke diensten het lage BTW-tarief geldt 4% Reparatie is gratis service 1% Andere reden 7% 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% De meest genoemde redenen voor het niet gebruik zijn dat er geen of weinig diensten waarvoor het 6% tarief geldt worden uitgevoerd en dat de administratieve lasten te hoog zijn (overigens overlappen deze twee redenen elkaar grotendeels). Ruim een derde van de niet gebruikers geeft dit als reden op. Een andere reden die de niet gebruikers opgeven en die hoogstwaarschijnlijk samenhangt met bovenstaande twee redenen is dat het toepassen van het lage BTW-tarief de ondernemer te weinig oplevert (27%). Ruim 10% is niet bekend met de maatregel. Dit jaar is deze reden aanzienlijk minder vaak genoemd dan tijdens de tweede peiling (21%). Ook de reden dat men niet weet voor welke diensten het lage BTW-tarief geldt is minder vaak aangedragen dan vorig jaar (respectievelijk 4% en 7%). Dit geeft aan dat er nog steeds ondernemers zijn die de maatregel niet kennen maar dat dit percentage geleidelijk afneemt. 28

2.2 Doorberekening van de BTW-verlaging in de prijzen/ tarieven In de eerste twee peilingen is de vraag gesteld of de ondernemer de BTW-verlaging op het moment dat deze van kracht werd heeft doorberekend in de prijzen/uurtarieven, oftewel of hij de klant heeft laten profiteren van de BTW-verlaging. In de derde peiling is deze vraag niet opnieuw gesteld, omdat (de overgrote meerderheid van) de respondenten deze vraag reeds beantwoord heeft. Dit betekent dat er geen nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen over de doorberekening van de BTW-maatregel. Hieronder worden nogmaals kort de resultaten van de eerste twee peilingen weergegeven. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het rapport over de tweede peiling, 2.2. In tabel 2.2 zijn de percentages gegeven van respondenten die de maatregel volledige, gedeeltelijke en niet doorberekend hebben (het gaat hierbij alleen om de gebruikers van de maatregel). Tabel 2.2 Doorberekening BTW-verlaging in prijzen/tarieven (resultaten eerste en tweede peiling) Volledig doorberekend Gedeeltelijk doorberekend Niet doorberekend Fietsherstellers 54% 26% 20% Kappers 55% 33% 12% Kledingherstellers 45% 23% 32% Schilders- en stukadoors 79% 4% 16% Schoenherstellers 64% 31% 5% De tabel laat zien dat de meerderheid van de ondernemers aangeeft de BTW-verlaging geheel of gedeeltelijk te hebben doorberekend in de prijzen. Met name in de schilders- en stukadoorsbranche is de volledige doorberekening hoog aangezien daar veelal wordt gewerkt met prijzen exclusief BTW. De meest genoemde reden om de BTW-verlaging wel door te berekenen in de prijs is dat men zelf ook minder BTW hoeft af te dragen (82% van de ondernemers die gebruik maken van de maatregel dragen deze reden aan). Een groot deel geeft (ook) aan op deze manier meer klanten te willen trekken (49%). De drie meest genoemde redenen om de BTW-verlaging niet door te berekenen zijn de onzekerheid of de BTW-verlaging definitief is (35%), de mogelijkheid om zo het rendement te verbeteren (25%) en om investeringen te kunnen doen (22%). Bijna een vijfde (18%) geeft aan het extra geld te gebruiken voor de aanname van nieuw personeel. 29

2.3 Vergelijking tarieven 1999 2002 Net als voorgaande jaren is gevraagd naar de prijzen en uurtarieven voor arbeidsintensieve diensten zoals die aan de klant berekend worden. Gedurende de drie peilingen zijn gegevens over 1999, 2000, 2001 en 2002 verzameld. Voor de vijf branches gaat het om de volgende diensten. Fietsherstellers: uurtarief reparatie fiets Kappers: prijs wassen, knippen, stylen dames Kledingreparatie: prijs inkorten broek Schilders: uurtarief schilderwerk Stukadoors: uurtarief stukadoorswerk Schoenreparatie: uurtarief reparatie schoeisel In figuur 2.2 is het verloop van de prijzen exclusief BTW weergegeven over de periode 1999 2002. Het betreft de gemiddelde prijzen van de groep ondernemers die (volgens de gegevens van de Belastingdienst) gebruik maakt van de BTW-maatregel. De bedragen voor 1999, 2000 en 2001 zijn omgerekend naar euro s 1. Figuur 2.2 Gemiddelde tarieven exclusief BTW in euro s over de periode 1999 2002 (gebruikers) 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 30,6 28,2 27,3 24,4 22,0 21,2 20,5 18,6 32,7 31,0 32,2 32,0 29,8 29,0 30,0 28,8 32,3 29,0 28,0 25,9 1999 2000 2001 2002 10,0 7,4 7,9 8,2 7,1 5,0 0,0 fietsherstellers kappers kledingherstellers schilders stukadoors schoenherstellers 1 De gemiddelde tarieven voor de kappersbranche hebben betrekking op een knipbeurt voor dames. In de vorige peilingen zijn de tarieven voor een knipbeurt voor heren weergegeven. 30

De figuur laat zien dat met uitzondering van de kledingherstelbranche een regelmatige tariefstijging heeft plaatsgevonden in de periode 1999 2002. Een verklaring voor het onregelmatige patroon in de kledingherstelbranche is het kleine aantal respondenten in met name de eerste peiling waarin gevraagd is naar de prijzen voor 1999 en 2000 (47 respondenten). Figuur 2.3 geeft de gemiddelde tarieven inclusief BTW weer, waardoor zichtbaar wordt hoe de prijzen die de klant betaalt zich ontwikkeld hebben. Figuur 2.3 Gemiddelde tarieven inclusief BTW in euro s over de periode 1999 2002 (gebruikers) 40,0 35,0 30,0 32,5 28,7 29,9 28,9 34,7 34,1 34,1 32,9 33,9 33,9 31,6 31,8 34,2 30,5 30,7 29,7 25,0 20,0 15,0 23,3 22,4 21,921,7 1999 2000 2001 2002 10,0 8,6 8,7 8,4 7,6 5,0 0,0 fietsherstellers kappers kledingherstellers schilders stukadoors schoenherstellers Zoals in de eerste en tweede peiling reeds is gebleken zijn als gevolg van de BTW-verlaging in alle branches (met uitzondering van de fietsherstelbranche) de gemiddelde prijzen in 2000 gedaald ten opzichte van 1999. In 2001 en 2002 zijn de gemiddelde prijzen weer gestegen, met uitzondering van de kledingherstelbranche in 2001. De ontwikkeling in de gemiddelde prijzen zoals gehanteerd door de niet gebruikers laat een ander patroon zien. Aangezien deze ondernemers niet minder BTW af zijn gaan dragen zijn de prijzen voor de klant ook niet gedaald in 2000 ten opzichte van 1999. Figuur 2.4 laat dit zien. 31

Figuur 2.4 Gemiddelde tarieven inclusief BTW in euro s over de periode 1999 2002 (niet gebruikers volgens gegevens Belastingdienst) 45,0 40,0 37,4 39,0 35,0 30,0 25,0 20,0 33,0 28,7 27,6 26,9 22,5 31,3 29,8 25,9 31,7 30,8 27,1 34,0 30,6 28,9 30,0 1999 2000 2001 2002 15,0 15,2 13,9 13,4 12,4 10,0 5,0 6,4 5,86,0 0,0 fietsherstellers kappers kledingherstellers schilders stukadoors schoenherstellers Uit de figuur blijkt dat de prijzen in 2002 aanzienlijk zijn gestegen ten opzichte van 2001. Een voor de hand liggende verklaring hiervoor is de invoering van de euro. Opvallend is echter dat deze meer dan normale stijging bij de gebruikers van de BTW-maatregel niet gesignaleerd is. Een mogelijke verklaring is dat ondernemers die geen gebruik maken van de BTW-maatregel de invoering van de euro hebben aangegrepen om hun rendement te verbeteren, terwijl de gebruikers van de maatregel hiervoor de invoering van de BTW-verlaging al hebben aangegrepen. Het resultaat is in ieder geval dat de gemiddelde prijzen van de groep niet gebruikers in 2002 in de meeste branches hoger is dan die van de gebruikers. Voor de jaren 1999 2001 geldt juist het omgekeerde. 32

Procentuele prijsstijgingen In de tweede peiling is reeds geconstateerd dat de daling van de prijzen in 2000 ten opzichte van 1999 die als gevolg van de BTW-verlaging is opgetreden, minder groot is dan verwacht. In de fietsherstelbranche is zelfs een kleine stijging van de gemiddelde prijs inclusief BTW opgetreden. Hieronder wordt nog eens kort ingegaan op de verwachte en opgetreden prijsdalingen en stijgingen, zoals al bekend na de tweede peiling. In de tabel zijn de prijsstijgingen tussen 2001 en 2002 toegevoegd. Bij een gelijkblijvend tarief exclusief BTW in 1999 en 2000 zou als gevolg van de BTW-verlaging een daling van 9,8% in het tarief inclusief BTW optreden. Rekening houdend met een correctie van de kostenstijgingen van gemiddeld 4% in de tarieven exclusief BTW, werd een daling van de tarieven inclusief BTW van 6,2% verwacht in 2000 ten opzichte van 1999. In tabel 2.3 zijn de gemiddelde tariefstijgingen inclusief BTW weergegeven tussen 1999 2000, 2000 2001, 2001-2002 en 1999 2002. Tabel 2.3 Gemiddelde tariefstijging van de groep gebruikers inclusief BTW per branche in % over de jaren 1999 2000, 2000 2001, 2001 2002 en 1999-2002 1999-2000 2000-2001 2001-2002 1999 2002 Fietsherstellers 0,6% 3,5% 8,5% 13,0% Kappers -0,9% 3,4% 3,7% 6,3% Kledingherstellers -3,1% -9,7% 15,6% 1,2% Schilders -7,1% 4,0% 5,4% 1,8% Stukadoors -6,0% 6,4% 0,7% 0,7% Schoenherstellers -2,6% 3,6% 11,4% 12,4% Het verschil in tarief loopt tussen 1999 en 2000 uiteen van een geringe stijging van 0,6% in de fietsherstelbranche tot een daling van 7,1% in de schildersbranche. Hieruit blijkt dat de prijsdaling in 2000 ten opzichte van 1999 in alle branches met uitzondering van de schilders- en stukadoorsbranche minder sterk is dan op basis van de hoogte van de BTW-verlaging verwacht werd (namelijk 6,2%). Dit betekent dat de BTW-verlaging (gemiddeld over alle bedrijven) niet geheel is doorberekend aan de klant. Met uitzondering van de kledingherstelbranche en de stukadoorsbranche ligt de gemiddelde procentuele prijsstijging in 2001 ten opzichte van 2000 rond de 3,5%. Dit is op het niveau van de te verwachten kostenstijgingen (3% - 4%). Over de periode 2001 2002 laten de prijsstijgingen een grilliger patroon zien, hetgeen wellicht te maken heeft met de invoering van de euro. De cijfers over de gehele onderzoeksperiode laten zien dat de prijzen in de fietsherstelbranche het meest gestegen zijn. In de kledingherstel-, schilders- en stukadoorsbranche zijn de prijzen nauwelijks gestegen over de periode 1999 2002. 33