(ZAKELIJKE) TAALVERZORGING 2 NEDERLANDS 0
AAN HET EINDE VAN DEZE UITLEG: - Kun je op een juiste manier in meervoud schrijven. - Hoofdletters op een juiste manier gebruiken. - Onbepaalde hoofdtelwoorden juist te spellen (niet verplicht). - Welke woorden los of aan elkaar worden geschreven (niet verplicht). - Op een juiste manier leestekens te gebruiken. - Op een juiste manier verbindingswoorden te gebruiken. - Op een juiste manier verwijswoorden te gebruiken. Tijdens deze uitleg kun je oefenen met opdrachten die op de e-learning (onderdeel Nederlands, schrijven) staan. Er staat steeds aangegeven welke opdracht(en) je kunt oefenen. Veel succes! Deze uitleg is een goede voorbereiding op de toets Nederlands 2F aan het einde van je opleiding. 1. MEERVOUD Wanneer je iets in meervoud zet, maak je er meer van. Dus één schotel, twee schotels of één band, twee banden. Niet altijd kun je het meervoud van een woord maken door -en of -s achter het enkelvoud te zetten. Wanneer niet? Hieronder volgen enkele meervoudsvormen die je misschien niet allemaal even logisch vindt. 1. Het woord eindigt op een klinker Er zijn woorden die eindigen op een van de volgende klinkers: A I O U Y De meervoud -s kan dan niet gewoon maar vastgeplakt worden aan de klinker. Er moet een apostrof ( ) tussengevoegd worden. Kijk maar eens naar de volgende woorden: VOORBEELDEN camera camera s alibi alibi s auto auto s paraplu paraplu s baby baby s 1
De regel die zegt dat je eerst een apostrof en dan een s toevoegt, gaat alleen maar op als er na de medeklinker maar één klinker komt. Bij premies en niveaus kun je de s gewoon aan het woord plakken. De regel geldt ook niet voor de letter e: in zones, pakjes en cafés komt geen apostrof voor. 2. Het woord eindigt op -ie Veel mensen hebben ook moeite met de meervoudsvorming van woorden als categorie en bacterie. Bij dit soort woorden zijn er twee mogelijkheden: 1. Soms krijgt de bestaande e een trema en wordt deze gevolgd door een n. 2. In andere gevallen krijg je in de meervoudsvorm een dubbele e (waarvan de laatste met een trema) +n. Om uit te maken wat je moet kiezen, ga je uit van de klemtoon die het woord in het enkelvoud krijgt: In bacterie krijgt de e de meeste nadruk (dus de één na laatste lettergreep). In categorie krijgt de ie de meeste nadruk (dus de laatste lettergreep). Voor het meervoud betekent dit dat je achter bacterie alleen een n plaatst, terwijl de e een trema krijgt: bacteriën. Dit is de eerstgenoemde mogelijkheid. Achter categorie plaats je ën: categorieën (mogelijkheid 2). Vergelijkbaar met bacterie zijn bijvoorbeeld kolonie en porie. Op dezelfde wijze als categorie gaan parfumerie en carrosserie. 3. Het woord eindigt op -it of -ik Hieronder volgen nog enkele meervoudsvormen die extra aandacht verdienen: perzik - perziken monnik - monniken havik - haviken kievit kieviten In deze woorden valt de nadruk niet op de laatste lettergreep en de regel is dat er dan geen verdubbeling van de laatste medeklinker optreedt. MAAK NU DE OPDRACHTEN: 16. Meervoud 1 17. Meervoud 2 Via: www.mijnblauw.nl > Nederlands > Schrijven 2
2. HOOFDLETTERS Een nieuwe zin begint met een hoofdletter, dat is niet zo moeilijk. Maar wat geldt er verder als het om hoofdlettergebruik gaat? Bekijk het filmpje. In het filmpje verteld men dat dieren ook met een hoofdletter worden geschreven. Dit is niet het geval. Omdat het filmpje verder erg duidelijk uitlegt wat de bedoeling is, hebben we deze toch opgenomen in deze uitleg. Klik op het plaatje om het filmpje te bekijken. Werkt dat niet, dan is dit de link: http://www.youtube.com/watch?v=kk8zbalbmzk&feature=relmfu. Wat wordt er in het filmpje besproken? Wanneer gebruik je een hoofdletter? 1. Het eerste woord van een zin begint met een hoofdletter. Toch is er ook hier een uitzondering: als een zin begint met een afgekapt woord, dan krijgt de tweede letter een hoofdletter. Bijvoorbeeld: s Nachts is het rustig op de wegen. Ook het begin van een citaat begint met een hoofdletter, bijvoorbeeld: De nieuwe leraar zei: 'Nu moeten jullie eens heel goed naar me luisteren.' 3
2. Eigennamen beginnen met een hoofdletter. Hieronder verstaan we: namen van God, heilige personen of zaken voor- en achternamen van personen: Bijvoorbeeld: Jan Smit, Rob Stenders, Jeroen van Inkel (maar: de heer Van Inkel (lees hier meer over bij de uitleg zakelijk schrijven). Afleidingen van namen als ze nog als zodanig herkend worden: Nobelprijs, Mariabeeld (maar: sint-bernardshond). Aardrijkskundige namen en afgeleiden daarvan: Nederland, Engels, Zuid-Afrika, Noord-Amerikaans, de Nederlandse taal, Belg. Feestdagen: Koninginnedag, Pasen, Kerstmis (maar samenstellingen met een kleine letter: paashaas, kerstnacht). Bedrijven en instellingen: Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, Nederlandse Spoorwegen. Merken: Volkswagen, Gazelle, Auping. Titels van boeken, kranten en tijdschriften: De Wetten, De Volkskrant, Panorama Titels van personen als daar geen eigennaam op volgt: Koningin (maar koningin Beatrix), President, Inspecteur Maar: De namen van de dagen van de week en van de maanden worden met een kleine letter geschreven, dus: maandag en januari. MAAK NU DE OPDRACHTEN: 18. Hoofdletters 1 19. Hoofdletters 2 Via: www.mijnblauw.nl > Nederlands > Schrijven 4
3. SOMMIGE/ENKELE/BEIDE/VELE/ALLE, OFWEL ONBEPAALDE HOOFDTELWOORDEN Het Nederlands kent zogenoemde onbepaalde hoofdtelwoorden. Deze geven een hoeveelheid aan die niet precies vaststaat. Voorbeelden zijn: vele sommige enkele alle Vergelijk bijvoorbeeld: Ik heb drie dagen vrij. Ik heb enkele dagen vrij. Het bepaalde hoofdtelwoord 'drie' zegt precies om hoeveel dagen het gaat. Het onbepaalde hoofdtelwoord 'enkele' laat dit in het midden. Het kan om twee dagen, maar ook om vijf dagen gaan. Deze woorden kun je ook zelfstandig gebruiken: - Velen - Sommigen - Enkelen - Allen Voor veel mensen is het niet duidelijk wanneer je nou enkele gebruikt en wanneer enkelen. Hetzelfde geldt voor alle, vele, sommige, beide en nog een aantal van dergelijke woorden. ('Beide' is overigens een bepaald hoofdtelwoord.) Je kunt het beste de volgende regel toepassen: voeg een -n toe als het woord zelfstandig gebruikt wordt én als het slaat op personen. BIJVOORBEELD Fout Goed Reden Je moet beiden hoofdstukken doornemen. Je moet beide hoofdstukken doornemen. beide is niet zelfstandig, maar hoort bij hoofdstukken Niet alle mensen zijn aanwezig. Enkele zijn niet op komen dagen. Niet alle mensen zijn aanwezig. Enkelen zijn niet op komen dagen. enkelen is zelfstandig gebruikt en slaat op personen. 5
MAAK NU DE OPDRACHT: 20. Hoofdtelwoorden Via: www.mijnblauw.nl > Nederlands > Schrijven 4. LOS OF AAN ELKAAR Misschien heb je moeite met het wel/niet aan elkaar schrijven van woorden. Dat komt misschien door de invloed van het Engels, waar het gebruikelijk is om bij een samenstelling de delen los te schrijven. In het Nederlands is de basisregel echter heel simpel: schrijf woorden zoveel mogelijk aan elkaar. In gevallen van klinkerbotsing moet er een streepje tussen. Bij de opsomming ten eerste en ten tweede valt er niets aan elkaar te schrijven: dit is een woordgroep, en geen langer woord of samenstelling. VOORBEELD Moet het onderstreepte deel aan elkaar of los? 1. Jij hebt ten eerste heel andere interesses. 2. Bovendien wil jij, ten tweede, altijd maar bij je ouders en familie zijn. 3. En ten slotte: ik vind je gewoon niet aantrekkelijk genoeg! Antwoorden: 1. tenminste (aan elkaar) 2. ten eerste (los) 3. ten tweede (los) 4. tenslotte (aan elkaar) MAAK NU DE OPDRACHT: 21. Los, aan elkaar Via: www.mijnblauw.nl > Nederlands > Schrijven 6
5. LEESTEKENS Hoe gebruik je leestekens op een juiste manier? Dit zijn leestekens: 1.. punt 2.! uitroepteken 3.? vraagteken 4., komma 5. : dubbele punt 6. ; puntkomma 7. aanhalingsteken 1. Wanneer gebruik je een punt? - Om het einde van een zin aan te geven. - Wanneer je afkortingen gebruikt. 2. Wanneer gebruik je het uitroepteken? - Na een bevel of uitroep. (Kom onmiddellijk hier!) 3. Wanneer gebruik je het vraagteken? - Om een vragende zin af te sluiten. (Hoe laat is het?) 4. Wanneer gebruik je de komma? - Tussen twee persoonsvormen. (Als het meezit, wordt PSV kampioen.) - Tussen delen van een opsomming. (Schoenen, sokken en een overhemd.) Voor het laatste deel gebruik je geen komma. - Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden die vóór een zelfstandig naamwoord staan. (De heldere, blauw zee.) - Bij vermelding van een aangesprokene. (Eva, is dat waar? Ik raad je aan, Theo, om via Utrecht te reizen.) - Bij een uitbreidende zin. (Sinaasappels, die oranje zijn, kun je eten.) - Bij een bijwoordelijke zin. (Toen hij aankwam, gingen de fans uit hun dak.) - Voor en na een tussenzin. (Die doelman, we spraken al eerder over hem, is niet zo goed als we dachten.) 5. Wanneer gebruik je een dubbele punt? - Bij een opsomming. (We hebben verschillende soorten: appels, peren en mandarijnen.) - Bij een omschrijving. (De broek kan als volgt worden omschreven: donkerbruin met een oranje streep op de zoom.) - Bij een toelichting/verklaring. (Eva was te laat: zij had zich vanochtend verslapen.) 7
6. Wanneer gebruik je de puntkomma? - Wanneer twee min of mee op elkaar aansluitende zinnen met elkaar in verband staan. (Ik wil vandaag vrij; mijn baas vindt dat maar niets.) 7. Wanneer gebruik je aanhalingstekens? - Als je letterlijk wil aangeven wat iemand heeft gezegd of geschreven. Dit noemen we een citaat. ( Dat is vreemd, zei Thea.) - Om aan te geven dat één of meerdere woorden niet in de normale betekenis worden gebruikt. (Van zo n vriend moet je het maar hebben.) MAAK NU DE OPDRACHT: 22. Leestekens 1 23. Leestekens 2 Via: www.mijnblauw.nl > Nederlands > Schrijven 6. VERBINDINGSWOORDEN Zinnen en alinea s staan niet zomaar achter elkaar. Ze staan in verband met elkaar. Verbindingswoorden geven aan welke verbanden dat zijn. Dit wordt ook besproken in de uitleg begrijpend lezen 2 (onderdeel 2 t/m 8). Hier wordt besproken dat we verschillende tekstverbanden kunnen herkennen aan signaalwoorden of verbindingswoorden. Pak die uitleg erbij als dat nodig is. Hier zie je van die uitleg een overzicht: Tekstverband Signaal/verbindingswoorden Uitspraak voorbeeld Bijvoorbeeld, waaronder, zo, zoals, ter illustratie, onder andere, onder meer Tegenstelling Maar, echter, daarentegen, of, integendeel Opsomming Ten eerste, ten tweede, tot slot, tenslotte, ook, verder, daarnaast, tevens, bovendien, nog Vergelijking (overeenkomsten en Zoals, hetzelfde, in vergelijking met verschillen) Oorzaak-gevolg Daardoor, waardoor, hierdoor, vanwege, 8
Reden/argument Conclusie doordat, zodat, omdat Want, daarom, omdat Dus, conclusie, concluderen MAAK NU DE OPDRACHT: 33. Verbindingswoorden 1 34. Verbindingswoorden 2 Via: www.mijnblauw.nl > Nederlands > Lezen 7. VERWIJSWOORDEN Verwijswoorden verwijzen meestal naar een woord dat al eerder genoemd is of wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden. In de uitleg begrijpend lezen 2 (onderdeel 9) worden verwijswoorden ook besproken. Hier staan vanuit die uitleg de volgende voorbeelden: Ik heb voor moeder een bosje bloemen gekocht, want daar houdt ze zo van. In deze zin verwijst ze naar moeder. Dit noem je een verwijswoord. Verwijswoorden kunnen naar een woord verwijzen, maar ook naar een groepje woorden. Bekijk de volgende voorbeelden maar. Ik heb voor mijn verjaardag het nieuwe thuisshirt van Fortuna gevraagd, want dat vind ik zo mooi. Dat verwijst hier naar het nieuwe thuisshirt van Fortuna, dat is een heel stuk van de zin. Om er achter te komen waar een verwijswoord precies naar verwijst, moet je jezelf eigenlijk een vraagstellen. Wat vind ik zo mooi? Wie houdt daar zo van? Het antwoord op dat soort vragen geeft aanwaar een verwijswoord precies naar verwijst. MAAK NU DE OPDRACHTEN: 35. Verwijswoorden 1 36. Verwijswoorden 2 Via: www.mijnblauw.nl > Nederlands > Lezen 9