Samenvatting Biologie Gedrag Samenvatting door een scholier 1211 woorden 21 juni 2005 6,7 235 keer beoordeeld Vak Biologie Samenvatting biologie hoofdstuk Gedrag Basisstof 1 Gedrag: alle waarneembare activiteiten van een dier of mens. Bestaan niet alleen uit bewegingen. Ook geluiden maken, slapen, van kleur veranderen, geurstoffen afscheiden, een lichaamshouding handhaven, enz zijn voorbeelden van gedrag. De meeste gedragingen komen tot stand door de werking van spieren. Sommige komen tot stand oor de werking van klieren. Bij de meeste gedragingen reageert een dier of mens op prikkels. In zintuigcellen (receptoren) ontstaan onder invloed van deze prikkels impulsen. Zenuwcellen (conductoren) geleiden en verwerken impulsen. Respons: de reactie van een dier op prikkels. Het gedrag van een dier of mens is opgebouwd uit een groot aantal handelingen (of gedragselementen.) Ethologie: de studie van gedrag. Hierbij maakt een etholoog een nauwkeurige beschrijving van iedere handeling. Deze moet wel objectief zijn. Alleen werkelijk gebeurde feiten mogen erin worden vermeld, geen meningen of interpretaties. Ethogram: een objectieve beschrijving van de verschillenden type handelingen van een diersoort. Protocol: een lijst van achtereenvolgens waargenomen handelingen van een dier Basisstof 2 Gedrag is georganiseerd in gedragssystemen. Gedragssysteem: een groep van samenhangende handelingen. Handelingen hebben meestal een gemeenschappelijk doen. Ze volgen elkaar in een vaste volgorde op. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-gedrag-22764 Pagina 1 van 5
Gedragsketen: als het effect van de ene handeling leidt tot een volgende handeling. Balts: bestaat uit een aantal karakteristieke handelingen die een gedragsketen vormen. Basisstof 3 Gedrag wordt veroorzaakt door inwendige en uitwendige factoren. Bij de meeste gedragingen reageert een mens of dier op prikkels vanuit de omgeving. De prikkels zijn uitwendige factoren. Niet elke prikkel leidt tot een respons. Uit alle opgevangen prikkels worden alleen die prikkels geselecteerd die belangrijk zijn. Bij het tot stand komen van gedrag spelen ook inwendige factoren een rol. Een meeuw bijvoorbeeld braakt voedsel op voor een jong, wanneer het jong pikt naar de rode plek op de snavel van de ouder. Honger is een inwendige factor. Inwendige factoren die d kans bepalen dat een bepaald gedrag word uitgevoerd noemen we motiverende factoren. Motivatie (drang) is de bereidheid tot het verrichten van een bepaald gedrag. Bijvoorbeeld: voortplantingsdrang, honger en dorst. Het hormoonstelsel en het zenuwstelsel beïnvloeden de motivatie. Voortplantingsdrang komt vooral voor door de afgifte van bepaalde hormonen. Voedingsdrang ontstaat doordat de zintuigen veranderingen in je lichaam waarnemen. Centra voor honger en dorst in de hersenstam verwerken deze gegevens. Bij veel soorten dieren heeft de daglengte invloed op de voortplanting. Bij vogels bijvoorbeeld gaat de hypofyse onder invloed van de toenemende hoeveelheid licht in het voorjaar hormonen afgeven. Onder invloed van hypofyse hormonen komen de geslachtsorganen tot ontwikkeling en gaan ze geslachtshormonen produceren. Bij amfibieën worden deze processen beïnvloed door de temperatuur. Als in het voorjaar de temperatuur stijgt, gaan amfibieën voortplantingsgedrag vertonen. Sleutelprikkel: is een prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het veroorzaken van een bepaald gedrag. Het is bekend dat een meeuwenjong naar de rode vlek van een ouders pikt zodat dat voedsel opbraakt. Meeuwenjongen pikken blijkbaar ook naar de rode snavelvlek op een model van de kop van een meeuw. Naar een model met een zwarte plek pikken ze minder vaak. De rode snavelvlek is de sleutelprikkel voor meeuwenjongen om te pikken. Overigens bleek een volledig rode snavel een veel sterker pikgedrag te veroorzaken dan de snavel met de rode vlek. Dit heten supranormale prikkels. Een supranormale prikkel is effectiever bij het veroorzaken van een bepaald gedrag dan de normale https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-gedrag-22764 Pagina 2 van 5
sleutelprikkel. Basisstof 4 Gedrag wordt bepaald door erfelijke factoren en leerprocessen. Bij alle diergroepen en mensen komen leerprocessen voor. Leren kan op verschillende manieren plaatsvinden: door inprenting, door gewenning, door conditionering, door imitatie en door inzicht. Inprenting: wanneer de dieren alleen iets leren in een bepaalde korte periode in hun leven. (De gevoelige periode. Het leren kennen van ouders of soortgenoten berust bij vele dieren op inprenting. Gewenning: als de kans op een reactie op een prikkel afneemt bij herhaaldelijke toediening van die prikkel. Vb. een muis vertoont een schrikreactie na een hard geluid. Een muis duikt dan doodstil in elkaar en blijft enkele minuten zo zitten. Wanneer et geluid wordt herhaald, duurt de schrikreactie steeds korter. Op het laatst komt er geen schrikreactie meer. Bij gewenning gaat het om het afleren van reacties op bepaalde prikkels uit de omgeving. Conditionering: een dier leert een bepaald via beloning of straf. In natuurlijke omstandigheden leren veel dieren proefondervindelijk door conditionering. De dieren leren van de ervaringen die ze opdoen bij het uitvoeren van een bepaald gedrag. Proefondervindelijk leren heet ook wel: trial and error. Als een hond bijvoorbeeld al speeksel begint te produceren voordat hij inraking is gekomen met voedsel noemt Pavlov dit een: geconditioneerd reflex. Skinnerbox : in de kooi is een hefboompje. Wanneer er op gedrukt word valt er een voedselbrokje in de bak. Imitatie (nabootsing): wanneer dieren leren door het gedrag van soortgenoten na te doen. Jonge vogels leren de zang door de geluiden van de ouders na te bootsen. Inzicht: wanneer een dier of mens in een onbekende situatie de oplossing van een probleem vindt door verschillende vroeger opgedane ervaringen te combineren. BASISSTOF 5 Sociaal gedrag: het gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar. Bij sociaal gedrag is een handeling van de ene soortgenoot de prikkel voor de volgende handeling van de https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-gedrag-22764 Pagina 3 van 5
andere soortgenoot. De handelingen bij sociaal gedrag heten signalen. Door signalen is de communicatie tussen soortgenoten mogelijk. Kunnen worden gegeven door middel van: kleuren, geuren, geluiden, houdingen of gebaren. Pikorde: de rangorde bij kippen. De plaats in de rangorde houdt verband met het gehalte aan mannelijk geslachtshormoon. Dominante hennen hebben een hoger testosteron gehalte dan minder dominante hennen. Dreiggedrag: is vaak voldoende om een conflict te beëindigen. Bij het dreigen kunnen de dieren imponeergedrag vormen: ze maken zich zo groot en indrukwekkend mogelijk. Verzoeningsgedrag: gedrag van het ondergeschikte dier tegenover de dreighouding van het dominante dier. Sommige soorten insecten leven in staten: grote groepen met een sterke taakverdeling. Voorbeelden hiervan zijn: bijen, mieren en termieten. Functie van de bijen koningin is het leggen van eieren. Werkbijen: de geslachtsorganen zijn niet tot ontwikkeling gekomen. Hierdoor kunnen ze geen eieren leggen. Bijna alle taken in een bijenstaat worden uitgevoerd door werkbijen. Darren: bevruchten de koningin, hierna worden ze verjaagt en gaan ze vrij snel dood van de honger. De koningin legt bevruchte en onbevruchte eieren. Uit bevruchte eieren ontwikkelen zich werkbijen en uit de onbevruchte ontstaan darren. Geritualiseerd gedrag: de handelingen bij de balts worden vaak overdreven, omgevormd en/of versneld uitgevoerd, zodat ze een signaalfuctie krijgen. Bij zoogdieren wordt de bereidheid tot paring bronst genoemd. Door middel van territtoriumgedrag verdedigt het mannetje dit gebied tegen binnendringende soortgenoten. Dor het vormen van een territorium w0rd een zekere hoeveelheid voedsel of ruimte vastgesteld om nakomelingen groot te kunnen brengen. Ambivalent gedrag: gedrag dat is samengesteld uit 2 of meerdere handelingen. Dit is een voorbeeld van conflictgedrag. Conflictgedrag ontstaat als voor meerdere gedragssystemen een even sterke motivatie bestaat. Overspronggedrag lijkt meestal zinloos gedrag. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-gedrag-22764 Pagina 4 van 5
Omgerichtgedrag: agressief gedrag word niet gericht op de soortgenoot maar op iets anders. BAISISSTOF 6 Gedrag van mensen wordt ook bepaal door erfelijke factoren en leersprocessen. Erfelijke factoren: zuiggedrag bij baby s, en de gelaatsuitdrukkingen bij vreugde woede en angst. Normen: zijn gedragregels waarvan veel mensen vinden dat je je daaraan moet houden. Waarden: zijn uitgangspunten die mensen gebruiken bij het inrichten van hun leven. Bijvoorbeeld eerlijkheid, respect voor anderen, rechtvaardigheid en vrijheid. Rolgedrag: gedrag dat anderen van iemand verwachten in een bepaalde situatie Mensen zijn gevoelig voor sleutelprikkels. Zij vinden bijvoorbeeld bepaalde kenmerken van een baby schattig. De sleutelprikkels van een schattig, lief wezentje zijn: een rond gezicht, bolle wangen, een hoog naar voren gewelfd voorhoofd, grote ogen, een wipneus, een klein zuigmondje, een in verhouding groot hoofd en mollige lichaamsvormen. Dit heet het kinderschema!!! https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-gedrag-22764 Pagina 5 van 5