De Relatie Tussen Participatie in Vrijetijdsactiviteiten en het Sociaal Netwerk van Kinderen en Jongeren met de Leeftijd van 6 tot en met 18 Jaar.



Vergelijkbare documenten
Participation in leisure activities of children and adolescents with physical disabilities Maureen Bult

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio algemeen

Children s Assessment of Participation and Enjoyment (CAPE)

Facts & Figures: de sportieve vrijetijdsbesteding van jongeren

Differences in stress and stress reactivity between highly educated stay-at-home and working. mothers with spouse and young children

Verschillen tussen Allochtone- en Autochtone Jonge Studerende Moeders in het Ervaren van Dagelijkse Stress en het Effect ervan op de Stemming

Running Head: BACHELORTHESIS PARTICIPATIE & GEZONDHEID/KWALITEIT VAN LEVEN

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Children s Assessment of Participation and Enjoyment

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Kenmerken van jongeren met en zonder sportief zelfbeeld

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Samenvatting, conclusies en discussie

faculteit gedrags- en maatschappijwetenschappen Vroege ontwikkeling Motorische ontwikkelingspatronen bij jonge kinderen met ZEVMB

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Overige, ongespecificeerd

De Relatie tussen Dagelijkse Stress, Negatief Affect en de Invloed van Bewegen

College 3 Meervoudige Lineaire Regressie

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

We berekenen nog de effectgrootte aan de hand van formule 4.2 en rapporteren:

De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale. Veerkracht en Demografische Variabelen

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

Diagnose (voorbeeld CP) Activiteiten-Participatie. Motorische Ontwikkelingscurven. Motorische capaciteit. Zorg bij kinderen met CP

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

De relatie tussen intimiteit, aspecten van seksualiteit en hechtingsstijl in het dagelijks leven van heteroseksuele mannen en vrouwen.

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

Fysieke Activiteit bij 50-plussers. The Relationship between Self-efficacy, Intrinsic Motivation and. Physical Activity among Adults Aged over 50

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F.

Hoe autonomie-ondersteunend werkt een docent binnen honoursonderwijs? Tineke Kingma Elanor Kamans Marjolein Heijne-Penninga Marca Wolfensberger

Patient reported Outcomes in Cognitive Impairement (PROCOG)

Uitgebreide toelichting van het meetinstrument. Dutch version of the Quebec User Evaluation of Satisfaction with assistive technology (D-QUEST)

Invloed van Mindfulness Training op Ouderlijke Stress, Emotionele Self-Efficacy. Beliefs, Aandacht en Bewustzijn bij Moeders

De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van. Kinderen

Betekenis van vaderschap

Opvoeding op school en in het gezin. Onderzoek naar de samenhang tussen opvoeding en de houding van jongeren ten opzichte van sociale grenzen

Statistiek in de alfa en gamma studies. Aansluiting wiskunde VWO-WO 16 april 2018

Werk in balans. verloop bij verzorgenden en verpleegkundigen. Work in balance. turnover of nurses and health-care workers.

De relatie tussen gezinsparticipatie en participatie in vrijetijdsactiviteiten bij kinderen met Cerebrale Parese in de leeftijd maanden

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten

van Werknemers Well-being Drs. P.E. Gouw

Samenvatting Nederlands

Facts and Figures: Activiteiten in gezinsverband

De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en. Discrepantie

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD

De Effectiviteit van een Mindfulness-gebaseerde Lichaamsscan: een. Vergelijking met Rusten in Liggende Positie

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Ervaringskennis van ouders en hun kracht

Samenvatting (Summary in Dutch)

Voorspellers van Leerbaarheid en Herstel bij Cognitieve Revalidatie van Patiënten met Niet-aangeboren Hersenletsel

Een middag rondom participatie. Vanuit het perspectief van het kind met een lichamelijke beperking, het gezin en de hulpverlening

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5)

Stroke-Adapted Sickness Impact Profile (SA-SIP-30)

Universiteit Utrecht Pedagogische Wetenschappen Bachelor Thesis

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

Overige (Overig, ongespecificeerd)

Psychological Determinants of Absenteeism at Work by Pregnant Women. Psychologische determinanten van uitval uit het arbeidsproces door zwangere

Development of the diabetes problem solving measure for adolescents. Diabetes Educ 27: , 2001

Inhoudsopgave Samenvatting Summary Inleiding Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

De Modererende Invloed van Sociale Steun op de Relatie tussen Pesten op het Werk. en Lichamelijke Gezondheidsklachten

Facts & Figures: Vrienden ontmoeten in de publieke ruimte

(SOCIALE) ANGST, GEPEST WORDEN EN PSYCHOLOGISCHE INFLEXIBILITEIT 1

De Relatie tussen Existential Fulfilment, Emotionele Stabiliteit en Burnout. bij Medewerkers in het Hoger Beroepsonderwijs

Nederlandse samenvatting

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality

Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1. Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

nederlandse samenvatting Dutch summary

Eenzaam ben je niet alleen

Harris MA, Wysocki T, Sadler M, Wilkinson K, Harvey LM, Buckloh LM, Mauras N., White N.H. (2000).

De Relatie tussen Mindfulness en Psychopathologie: de Mediërende. Rol van Globale en Contingente Zelfwaardering

DATA-ANALYSEPLAN (20/6/2005)

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

De Invloed van Familie op

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit

Samenvatting. J. Nachtegaal, S.E. Kramer, J.M. Festen (Amsterdam)

Ouderlijke betrokkenheid en het welzijn van kinderen

Het Verband Tussen Negatieve Levensgebeurtenissen, 5-HTTLPR en Reactieve. Agressie. Pien S. Martens. Open Universiteit Heerlen

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Multidimensional Fatigue Inventory

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

218 SAMENVATTING De prevalentie van overgewicht en obesitas bij kinderen is de laatste jaren sterk toegenomen. In Nederland hebben 12.8% van de jongen

Citation for published version (APA): Verbakel, N. J. (2007). Het Chronische Vermoeidheidssyndroom, Fibromyalgie & Reuma.

Project DigiTaal. Taal leren met tabletgames. Siméacongres Johanna Schulting Marjan ter Harmsel

Uitgebreide toelichting van het meetinstrument

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Pijn-Coping-Inventarisatielijst (PCI) Kraaimaat, Bakker & Evers (1997)

Inspiratie uit IJsland

Determinanten en Barrières van Seksuele Patiëntenvoorlichting. aan Kankerpatiënten door Oncologieverpleegkundigen

Samenvatting (Dutch summary)

De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief. Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats

Transcriptie:

De Relatie Tussen Participatie in Vrijetijdsactiviteiten en het Sociaal Netwerk van Kinderen en Jongeren met de Leeftijd van 6 tot en met 18 Jaar. Thesis Universiteit Utrecht Cursus: Thesis Pedagogische Wetenschappen, 200600042 Werkgroep docent: Maureen Bult Studenten: Debora Slot, 4253795 Jolien Hunink, 3638553 Sophie Scholten, 4253809 Datum: 13 juni 2014

NETWERK 2 Samenvatting Participatie in vrijetijdsactiviteiten draagt bij aan de ontwikkeling van kinderen. Dit onderzoek is onderdeel van een breder onderzoek naar kind- en ouder gerelateerde factoren die van invloed kunnen zijn op participatie in vrijetijdsactiviteiten door kinderen van 6 tot en met 18 jaar. Het huidige onderzoek kijkt naar de invloed van het sociale netwerk van kinderen op hun participatie in vrijetijdsactiviteiten. Hiervoor worden de invloed van de grootte van het sociale netwerk, verschillende subgroepen uit het sociale netwerk voor twee leeftijdscategorieën, emotionele en praktische steun, en sekse onderzocht. Er is gebruik gemaakt van een selecte steekproef (N= 84) bestaande uit 35 jongens en 49 meisjes van 6 tot en met 18 jaar. Om participatie te meten is bij de kinderen de CAPE afgenomen. Daarnaast is een aangepaste versie van de Social Network Map gebruikt voor het in kaart brengen van het sociale netwerk (Tracy & Whittaker, 1990). Met dit onderzoek zijn geen significante resultaten gevonden voor de invloed van diverse subgroepen voor twee leeftijdscategorieën, sekse en emotionele en praktische steun op participatie in vrijetijdsactiviteiten. Wel is er een relatie gevonden tussen het aantal sociale contacten van kinderen en de totale intensiteit van participatie. Voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen gebruik te maken van een betrouwbaar instrument voor het in kaart brengen van het sociale netwerk. Tevens wordt aanbevolen aanvullend onderzoek te doen naar de relatie tussen het sociale netwerk en participatie in vrijetijdsactiviteiten. Het lijkt hierbij van belang om andere en/of meerdere variabelen mee te nemen, zoals de sociaal emotionele status van het gezin. Inleiding Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de relatie tussen participatie in vrijetijdsactiviteiten en het sociale netwerk van kinderen in de leeftijd van 6 tot en met 18 jaar. The World Health Organisation (WHO) omschrijft participatie als deelname aan het maatschappelijk leven welke voortvloeit uit de dynamische interactie tussen een persoon en de omgeving (World Health Organisation, 2001). Door veel onderzoekers wordt gesteld dat het sociale netwerk van grote invloed is op participatie in vrijetijdsactiviteiten (Carter, McGee, Taylor, & Williams, 2007; Dwyer et al., 2006; Gifford-Smith & Brownell, 2003; Kef, Hox, & Habekothé, 2000). Met vrijetijdsactiviteiten wordt in dit onderzoek uitgegaan van vrijwillig gekozen activiteiten buiten werk of school om (King et al., 2003). Deze vrijetijdsactiviteiten kunnen worden onderscheiden in type activiteit en formele en informele vrijetijdsactiviteiten (King, Law, Hanna et al., 2006). Kinderen en adolescenten in de leeftijd van 6 tot en met 18 jaar zijn volop in ontwikkeling. Wat kinderen met leeftijdsgenoten of vrienden ondernemen verandert met de leeftijd (Aaron, Storti, Robertson, Kriska & LaPorte, 2002; Buysse, 1997; Hofferth & Sandberg, 2001; King et al, 2009; Zarbatany, Hartmann, & Rankin, 1990). Op jongere leeftijd spenderen kinderen vooral veel tijd aan actief of fantasiespel (Zarbatany,

NETWERK 3 Hartmann, & Rankin, 1990). Vanaf ongeveer twaalfjarige leeftijd ontwikkelen kinderen zich verder met betrekking tot emotionele zelfstandigheid, waarin de overgang naar de middelbare school een belangrijke rol speelt (Buysse, 1997). Kinderen zullen een nieuwe positie aan moeten nemen met betrekking tot het eigen lichaam, leeftijdsgenoten en ouders (Buysse, 1997; Goudena, 1994). Het contact met ouders wordt stabieler, de invloed van leerkrachten neemt af en het contact en tijdverdrijf met leeftijdsgenoten neemt toe (Buysse, 1997; Fitzgerald, Fitzgerald, & Aherne, 2012). Dit verhoogt de kans dat de normen en het gedrag van leeftijdsgenoten de fysieke activiteit van het kind beïnvloeden (Duncan, Duncan, Strycker, & Chameton, 2007; Steinberg & Monahan, 2007). Op latere leeftijd nemen kinderen vaker deel aan georganiseerde activiteiten als sport en spel, rondhangen, praten en roddelen (Zarbatany et al., 1990). Een belangrijke ontwikkeling in de afgelopen jaren is de toename in het communiceren via elektronische middelen en op sociale media (Gifford-Smith & Brownell, 2003; Stewart et al., 2012). Naast leeftijd is ook de grootte van het sociale netwerk van invloed op participatie in vrijetijdsactiviteiten. Literatuur over participatie in vrijetijdactiviteiten en onderzoek naar het sociale netwerk stelt dat kinderen en jongeren met een groot sociaal netwerk meer participeren in vrijetijdsactiviteiten (Dollman & Lewis, 2010; Duncan et al, 2007; Dwyer et al., 2006; Edwardson, & Gorely, 2010; Fitzgerald et al., 2012; Salvy et al., 2008; Voorhees et al., 2005). De emotionele en praktische steun (sociale steun) die kinderen van mensen uit het sociale netwerk krijgen blijken tevens van invloed op participatie in vrijetijdsactiviteiten (Persson, Kerr, & Stattin, 2007). Onderzoek laat zien dat er een positief verband bestaat tussen de goedkeuring van ouders en het deelnemen aan formele vrijetijdsactiviteiten van kinderen. Ouders geven met hun steun aan dat zij waarde hechten aan dergelijke activiteiten wat ertoe kan leiden dat kinderen meer participeren (Allender, Cowburn, & Foster, 2006; Anderson, Funk, Elliott, & Hull Smith, 2003; Fletcher, Elder, & Mekos, 2000; Welk, Wood, & Morss, 2003). Ander onderzoek naar de fysieke activiteit van jongeren toont aan dat ouders èn vrienden van invloed zijn op het participeren in (fysieke) vrijetijdsactiviteiten. Echter, ouders zijn slechts van matige invloed en vrienden hebben een sterke invloed (Voorhees et al., 2005). Behalve emotionele steun is ook praktische steun van invloed op participatie in vrijetijdsactiviteiten. Zo blijken kinderen van ouders met voldoende financiële middelen en de mogelijkheid om hen naar activiteiten te brengen meer te participeren in formele vrijetijdsactiviteiten (Denault & Poulin, 2009; Patrick et al., 1999; Reber & Reber, 2001; Storch & Ledley, 2005). In het huidige onderzoek zal verder worden gekeken naar sekseverschillen in participatie, omdat er verschillen in participatie zijn tussen jongens en meisjes. Uit onderzoek blijkt dat meisjes vaker participeren in formele activiteiten, onder begeleiding

NETWERK 4 van volwassenen. Jongens daarentegen kiezen vaker voor ruwere, informele activiteiten zoals stoeien en activiteiten zonder toezicht van volwassenen (Martin & Fabes, 2001; King, Law, King et al., 2006). Meisjes participeren daarnaast over het algemeen meer dan jongens, behalve in fysieke activiteiten (Denault & Poulin, 2009). Ook blijken er verschillen te zijn in samenstelling van het sociale netwerk van jongens en meisjes. Zo hebben meisjes een groter sociaal netwerk dan jongens (Feiring, & Lewis, 1991). Op basis van bovenstaande literatuurstudie zijn diverse onderzoeksvragen opgesteld. Allereerst wordt onderzocht wat de relatie tussen de grootte van het sociale netwerk en participatie in vrijetijdsactiviteiten is bij kinderen en jongeren van 6 tot en met 18 jaar. Daarnaast wordt gekeken wat de invloed van de verschillende subgroepen van het sociale netwerk is op participatie in vrijetijdsactiviteiten van kinderen van 6 tot en met 12 jaar en 13 tot en met 18 jaar. Ook lijkt de sociale steun die kinderen van hun omgeving krijgen van invloed te zijn op het participeren in vrijetijdsactiviteiten, daarom zal er in het huidige onderzoek tevens worden gekeken naar de relatie tussen emotionele en praktische steun die kinderen krijgen van mensen uit hun sociaal netwerk en participatie in vrijetijdsactiviteiten. Tot slot zal gekeken worden naar sekseverschillen in het sociale netwerk en participatie in verschillende soorten vrijetijdsactiviteiten en de relatie hiertussen. Methoden Het huidige onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek rondom participatie in vrijetijdsactiviteiten. De doelstelling van het overkoepelende onderzoek betreft het in kaart brengen van de relatie tussen participatie in vrijetijdsactiviteiten en andere kind- en ouder gerelateerde variabelen bij kinderen van 6 tot en met 18 jaar. Het huidige onderzoek gaat in op de relatie tussen participatie in vrijetijdsactiviteiten en het sociale netwerk van kinderen van 6 tot en met 18 jaar. Het betreft een kwantitatief empirisch onderzoek in de vorm van een survey. Bij kinderen van 6 tot en met 18 jaar en hun ouders worden eenmalig gestructureerde vragenlijsten afgenomen. Deze kunnen met behulp van statistische analyses de onderzoeksvragen beantwoorden. Er wordt gebruikt gemaakt van een cross-sectionele onderzoeksbenadering. De vraagstelling van het onderzoek is toetsend. Opgestelde hypothesen voorspellen mogelijke verbanden tussen participatie in vrijetijdsactiviteiten van kinderen van 6 tot en met 18 jaar en het sociale netwerk. Operationalisatie Vrijetijdsactiviteiten kunnen worden onderverdeeld in recreatieve activiteiten (puzzelen), fysieke activiteiten (fietsen, teamsport), sociale activiteiten (naar de film, afspreken), activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn (muziek instrument bespelen) en activiteiten waarbij je jezelf ontwikkelt (naar de bibliotheek gaan) (King, Law, King et al., 2006). Daarnaast is er bij vrijetijdsactiviteiten onderscheid te maken tussen formele

NETWERK 5 en informele vrijetijdsactiviteiten. Formele activiteiten bevatten gestructureerde activiteiten waarbij er sprake is van regels en doelstellingen, er een volwassen leider of instructeur aanwezig is en er een planning vaststaat. Dit geldt bijvoorbeeld voor sportclubs en muziekles (Larson, 2000). Onder informele activiteiten vallen ongestructureerde activiteiten die vaak spontaan tot stand komen en waarbij geen vaste planning of begeleiding aanwezig is (Fletcher et al., 2003; King et al., 2006). Er is in de wetenschap nog geen consensus over de definitie van sociaal netwerk. De van Dale (2014) omschrijft de term als: alle mensen die hij kent en die hem ook kennen. In het huidige onderzoek wordt binnen het sociale netwerk onderscheid gemaakt tussen de groepen naaste familie, verdere familie, vrienden, clubgenoten en mensen in de buurt (Tracy & Whittaker, 1990). Populatie Het onderzoek is gericht op kinderen van 6 tot en met 18 jaar. Steekproef. Voor de inclusie van kinderen en ouders is gebruik gemaakt van de sociale netwerken van de deelnemende onderzoekers. Er is een selecte gemaks- steekproef getrokken. Hypothesen Op basis van de literatuurstudie zijn hypothesen opgesteld. De hypothese die aansluit bij het overkoepelende onderzoek naar participatie in vrijetijdsactiviteiten luidt: Het sociale netwerk van kinderen heeft een positieve invloed op de participatie in vrijetijdsactiviteiten. Daarnaast zijn een aantal specifieke hypothesen op deductieve wijze voortgekomen uit wetenschappelijke literatuur. De eerste hypothese betreft: Hoe groter het sociale netwerk van kinderen van 6 tot en met 18 jaar, des te meer zij participeren in vrijetijdsactiviteiten. Een daarop aansluitende hypothese is: de invloed van familie op participatie is het grootst bij kinderen van 6 tot en met 12 jaar en de invloed van vrienden op participatie is het grootst bij kinderen van 13 tot en met 18 jaar. Daarnaast een hypothese over emotionele en praktische steun, namelijk: Het ontvangen van emotionele en praktische steun van het sociale netwerk heeft een positieve invloed op participatie in formele vrijetijdsactiviteiten door kinderen van 6 tot en met 18 jaar. Een andere hypothese gericht op sekseverschillen is: De invloed die het sociale netwerk heeft op participatie in vrijetijdsactiviteiten is voor jongens groter dan voor meisjes. Onderzoeksinstrumenten Om participatie van de deelnemers in kaart te brengen wordt gebruik gemaakt van de Children s Assessment of Participation and Enjoyment (CAPE). De CAPE is een uit 55-items bestaande vragenlijst die is ontworpen om te toetsen hoe kinderen van 6 tot en met 18 jaar participeren in alledaagse activiteiten buiten school om. De CAPE levert informatie over vijf dimensies van participatie, namelijk: diversiteit, intensiteit, plezier,

NETWERK 6 met wie en waar. In het huidige onderzoek wordt informatie over twee dimensies van participatie gebruikt, namelijk de intensiteit (frequentie van deelname gemeten als een functie van het aantal mogelijke activiteiten binnen een categorie) en diversiteit (aantal verschillende activiteiten). Er zijn drie niveaus van scoren voor de CAPE: algehele participatie scores, scores voor twee domeinen (formele en informele activiteiten), en de schaal scores voor de vijf typen activiteiten. Scores van deze niveaus kunnen voor elk van de vijf dimensies van participatie verkregen met de CAPE, worden berekend. De betrouwbaarheid van de Nederlandse versie van de CAPE is getest op testhertest betrouwbaarheid en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Beiden worden goed tot uitstekend beoordeeld. De correlatie ligt bij goede betrouwbaarheid tussen de.60 en.74, correlaties hoger dan.75 duiden op een uitstekende betrouwbaarheid. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gaf correlaties tussen.65 en.83. De test- hertest betrouwbaarheid gaf correlaties tussen.61 en.78 (Bult, Verschuren, Gorter, Jongmans, Piskur & Ketelaar, 2010). De validiteit van de CAPE is beoordeeld door de resultaten van verschillende subgroepen te vergelijken. De subgroepen verschilden significant, hetgeen de validiteit ondersteunt. Voor het huidige onderzoek is door de opdrachtgever een aangepaste versie van The Social Network Map (Tracy & Whittaker, 1990) aangeleverd. Naast het in kaart brengen van het aantal sociale contacten in de verschillende subgroepen worden ook de aard van de steun, frequentie van contact, wederkerigheid in de relatie en de algehele tevredenheid over het netwerk in kaart gebracht. Een persoon die deel uit maakt van het sociale netwerk kan maar in één groep worden ingedeeld (Tracy & Whittaker, 1990). Er is geen onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid en validiteit van de aangepaste versie van The Social Network Map. Dataverzameling Ouders is gevraagd schriftelijk de vragenlijsten in te vullen. De kinderen hebben met behulp van de onderzoeker de CAPE en sociale netwerkkaart ingevuld. Afhankelijk van de leeftijd en zelfstandigheid van, en in overleg met, het kind wordt ingeschat of een kind de lijsten zelfstandig of onder begeleiding van de onderzoeker invult. Datapreparatie en analysebeslissingen Om de maat en richting van de lineaire relatie tussen de grootte van het sociale netwerk en de intensiteit van participatie in totaal, in formele en informele vrijetijdsactiviteiten vast te stellen, wordt voor intensiteit van totale participatie, participatie in formele en informele vrijetijdsactiviteiten een bivariaat Pearsons productmoment correlatie coëfficiënt berekend (r). Er wordt een positieve lineaire relatie verwacht. De hypothese wordt aangenomen bij een significantieniveau van a<0.05 Met behulp van een multipele regressieanalyse wordt getoetst dat voor kinderen van 6 tot en met 12 jaar de groep naaste familie de meeste invloed heeft op participatie en

NETWERK 7 dat dit voor kinderen van 13 tot en met 18 jaar de groep vrienden is. Er wordt een positief verband verwacht in beide gevallen. Deze hypothesen worden aangenomen bij een significantieniveau van a<0.05. Om de invloed van steun (praktische en emotionele steun samen) op participatie in formele en informele vrijetijdsactiviteiten te bepalen wordt een multipele regressieanalyse uitgevoerd. Om de totale steun van alle groepen uit het sociale netwerk samen (naaste familie, verdere familie, vrienden, clubgenoten en buurtgenoten) per optie van steun (praktisch, emotioneel, geen en beide) te kunnen bekijken, zijn er in het databestand nieuwe variabelen gegenereerd. Het gaat om de optelsom van de vijf subgroepen uit het sociale netwerk voor elk van de vier mogelijke opties van steun. Het betreft een totaalscore van het soort steun die kinderen ontvangen vanuit het totale sociale netwerk. Deze totaalscores zijn als volgt benoemt: Totaal emotionele steun, Totaal praktische steun, Totaal emotionele en praktische steun en Totaal geen steun. De hypothese dat emotionele en praktische steun een positieve invloed hebben op participatie in formele vrijetijdsactiviteiten wordt aangenomen bij een significantieniveau van a<.05. De invloed van steun van een specifieke subgroep van het sociale netwerk wordt in deze analyse niet meegenomen. Om te onderzoeken of er een verschil is in de correlatie tussen de grootte van het sociale netwerk en participatie van jongens en meisjes worden Pearson Correlaties berekend. Met behulp van de Fisher Z-toets met p <.05 wordt vervolgens berekend of de Pearson correlaties voor de groepen jongens en meisjes significant verschillen. Daarnaast zal onderzocht worden of jongens en meisjes significant verschillen in de mate waarin zij participeren. Hiervoor zal een t-toets voor onafhankelijke groepen uitgevoerd worden. Relevantie Participatie is van invloed op de ontwikkeling van kinderen. Het sociale netwerk is daarbij van grote invloed op de mate van participatie door kinderen (Fletcher, Nickerson, & Wright, 2003; Stewart et al., 2012). De resultaten van het onderzoek zijn van meerwaarde voor de wetenschap gericht op het belang van participatie en de invloed die het sociale netwerk daarop heeft. Deelname aan het onderzoek is vrijwillig en voor ouders en kinderen niet onnodig belastend. Ook tijdens het onderzoek was er de mogelijkheid deelname vroegtijdig te beëindigen. De data zijn geanonimiseerd en er worden enkel gegevens gebruikt die door de participanten zelf ter beschikking zijn gesteld. Daarnaast worden de onderzoeksresultaten alleen in vormen van statistieken uitgebracht zodat specifieke informatie niet aan een persoon te koppelen is (Neuman, 2012). Resultaten

NETWERK 8 Voor het onderzoeken van de verschillende hypothesen wordt gebruik gemaakt van een groep van 84 kinderen met een leeftijd van 6 jaar en 5 maanden tot en met 18 jaar en 11 maanden die hebben deelgenomen aan het onderzoek; 35 van hen is een jongen, 49 van hen is een meisje. Tabel 1 geeft de kenmerken weer van de geanalyseerde onderzoeksgroep. Zoals weergegeven in Tabel 1 is de leeftijd voor de totale groep (N=84) bij benadering normaal verdeeld met een gemiddelde leeftijd van 13 jaar. Tabel 1 Basiskenmerken van de Onderzoeksgroep Steekproef Leeftijd N % M (SD) Totaal 84 100 13.05 (3.72) Geslacht Leeftijd Jongens 35 41.7 12.91 (3.44) Meisjes 49 58.3 13.15 (3.94) 6-12 jaar 46 54.76 10.05 (1.73) 13-18 jaar 38 45.23 16.69 (1.60) Tabel 2 geeft de psychometrische kenmerken weer van de variabelen die worden gebruikt voor het onderzoeken van de verschillende onderzoekshypothesen.

NETWERK 9 Tabel 2 Psychometrische Eigenschappen van de Belangrijkste Onderzoeksvariabelen Range N M (SD) Van Tot Totale grootte sociaal netwerk (aantal contacten) 84 34.01 (15.17) 6 70 Naaste familie 84 3.93 (1.25) 2 10 Verdere familie 84 12.38 (8.85).00 38 Vrienden 84 8.54 (5.53) 1 34 Clubgenoten 84 4.7 (3.88).00 14 Buurt 83 4.55 (4.21).00 18 Totale participatie (intensiteit) 84 2.13 (.44) 1.16 3.07 Formele vrijetijdsactiviteiten 84.90 (.51).00 2.53 Informele vrijetijdsactiviteiten 84 2.59 (.56) 1.3 4.05 Recreatieve activiteiten 84 2.91 (1.19).92 5.08 Fysieke activiteiten 84 1.62 (.61).00 2.85 Sociale activiteiten 84 2.97 (.97).7 5.2 Activiteiten waar vaardigheden voor nodig 84.88 (.67).00 310 zijn Activiteiten waarbij je jezelf ontwikkelt 84 2.27 (.86).5 4.5 Emotionele steun (totaal aantal personen) 80 5.25 (5.68).00 26 Praktische steun 80 9.64 (9.92).00 45 Emotionele en praktische steun 80 13.05 (9.97).00 41 Geen steun 80 7.93 (10.99).00 49 Om de maat en richting van de lineaire relatie tussen de grootte van het sociale netwerk en de intensiteit van participatie in vrijetijdsactiviteiten vast te stellen, zijn Pearsons product-moment correlatie coëfficiënten berekend (r). Voorafgaand aan het berekenen van r, zijn de assumpties van normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit getoetst en ondersteund gebleken. Er is eenzijdig getoetst vanwege de verwachting van een positieve relatie in alle gevallen. Resultaten van de Pearson correlatie worden weergegeven in tabel 3. De correlatie tussen de grootte van het totale sociale netwerk en de intensiteitsscore voor participatie in totaal is positief maar zwak, r(82)=.187, p=.045. Ook de correlatie tussen de grootte van het totale sociale netwerk en de intensiteitsscore voor participatie in informele activiteiten is positief maar zwak, r(82)=.20, p=.035.

NETWERK 10 Tabel 3 Correlaties Aantal Sociale Contacten en de Intensiteitsscores van Participatie. Subschaal Totaal aantal sociale contacten Sig. (p) Totale participatie (intensiteit).19*.05 Participatie formele vrijetijdsactiviteiten.01.46 Participatie informele vrijetijdsactiviteiten.20*.04 Noot. *p <.05 (1-zijdig). Om de proportie van variantie in intensiteit van participatie te verklaren door de verschillende subgroepen uit het sociale netwerk (familie, verdere familie, vrienden, clubgenoten en buurtgenoten), zijn standaard multipele regressieanalyses uitgevoerd voor de categorieën 6 tot en met 12 jarigen en 13 tot en met 18 jarigen. In tabel 2 is een overzicht van de scores op de variabelen weergegeven. Alvorens is gestart met het interpreteren van de uitkomsten van de multipele regressie, zijn de assumpties getoetst en ondersteund gebleken. Allereerst is onderzoek gedaan voor de groep 6 tot en met 12 jarigen (N= 45, Missing = 1). De resultaten zijn weergegeven in tabel 4. Voor alle intensiteitsscores van participatie (totaal, formeel en informeel) blijken de subgroepen uit het sociale netwerk tezamen geen significante voorspeller. De subgroep buurtgenoten op zich blijkt een significante voorspeller te zijn voor de intensiteit van participatie in totaal, t(39) = 2.26, p=.03 en voor de intensiteit van participatie in informele vrijetijdsactiviteiten, t(39) = 2.91, p=.01 voor 6 tot en met 12 jarigen. Vervolgens is onderzoek gedaan voor de groep 13 tot en met 18 jarigen (N= 36). De resultaten zijn weergegeven in tabel 5. Het totale sociale netwerk en alle subgroepen afzonderlijk lijken geen significante voorspellers voor de intensiteit van participatie in totaal, in formele of informele vrijetijdsactiviteiten te zijn voor 13 tot en met 18 jarigen.

NETWERK 11 Tabel 4 Voorspellers van de Intensiteit van Participatie voor 6 tot en met 12 Jarigen. Totale intensiteit participatie vrijetijdsactiviteiten Intensiteit participatie formele vrijetijdsactiviteiten Intensiteit participatie Informele vrijetijdsactiviteiten Variabele B 95% BI B 95% BI B 95% BI Constant 2.01** [1.38, 2.64] 1.37** [.63, 2.11] 2.25** [1.48, 3.02] Familie.00 [-.12,.13] -.107 [-.25,.04].04 [-.10,.19] Verdere familie.01 [-.01,.03] -.01 [.63, 2.1].02 [-.01,.04] Vrienden -.02 [-.06,.02].01 [-.03,.06] -.03 [-.08,.01] Clubgenoten -.00 [-.05,.05].03 [-.03,.09] -.02 [-.08,.05] Buurtgenoten.05* [.01,.09] -.03 [-.08,.03].08* [.02,.13] R.45.29.52 F 1.93.69 2.83 R².1 -.04.172 Noot. N = 45. BI = Betrouwbaarheidsinterval. *p <.05 ** p <.01. Tabel 5 Voorspellers van de Intensiteit van Participatie voor 13 tot en met 18 Jarigen. Totale intensiteit participatie vrijetijdsactiviteiten Intensiteit participatie formele vrijetijdsactiviteiten Intensiteit participatie Informele vrijetijdsactiviteiten Variabele B 95% BI B 95% BI B 95% BI Constant 2.1** [1.69, 2.52].91** [.33, 1.49] 2.55** [2.02, 3.09] Familie -.04 [-.14,.05] -.08 [-.21,.06] -.03 [-.15,.09] Verdere familie -.01 [-.02,.01].00 [-.02,.02] -.01 [-.02,.01] Vrienden.02 [-.02,.01].01 [-.03,.05].02 [-.02,.06] Clubgenoten -.00 [-.03,.03].02 [-.02,.07] -.01 [-.05,.03] Buurtgenoten.02 [-.01,.06] -.01 [-.06,.04].03 [-.01,.08] R.38.26.38 F 1.02.44.99 R².00 -.09 -.00 Noot. N = 36. BI = Betrouwbaarheidsinterval. ** p <.01.

NETWERK 12 Voor het onderzoeken van de relatie tussen de emotionele en praktische steun die kinderen van hun sociale netwerk krijgen en participatie in vrijetijdsactiviteiten, wordt gebruik gemaakt van een multipele regressieanalyse. Aan de hand van deze analyse kunnen de vier mogelijke opties voor het ontvangen van sociale steun (alleen emotionele steun, alleen praktische steun, zowel emotionele als praktische steun en geen steun), verkregen door de personen uit het sociale netwerk, worden geanalyseerd. Zo wordt per vorm van steun van mensen uit het sociale netwerk gekeken naar welke invloed deze heeft op participatie in vrijetijdsactiviteiten. De regressieanalyse wordt uitgevoerd voor zowel participatie in formele als informele vrijetijdsactiviteiten. Op basis van de onderzoeksliteratuur wordt alleen een significant resultaat verwacht voor participatie in formele vrijetijdsactiviteiten. Tabel 2 geeft de gegevens weer die worden gebruikt voor het uitvoeren van de regressieanalyse. Van N=80 respondenten zijn de gegevens gebruikt. Voorafgaand aan de analyse is er controle uitgeoefend op de assumpties normaliteit, lineariteit, homoscedasticiteit en uitbijters. Deze zijn ondersteunend gebleken voor de analyse. Resultaten van de multipele regressieanalyse zijn weergegeven in tabel 6. Uit de resultaten blijkt dat er geen significante voorspellers zijn voor de variabele formele activiteiten. Wat betreft informele activiteiten blijkt alleen de subgroep totaal aan emotionele en praktische steun samen die kinderen krijgen van het sociale netwerk een significante voorspeller te zijn van participatie vrijetijdsactiviteiten, t(75) = 2.13, p=.04. Tabel 6 Voorspellers van Participatie in Formele en Informele Vrijetijdsactiviteiten. Formele activiteiten Informele activiteiten Variabele B 95% BI B 95% BI Constant.99** [.70, 1.30] 2.41** [2.08, 2.73] Emotionele steun (totaal aantal personen) -.01 [-.04,.01].01 [-.02,.03] Praktische steun.01 [-.01,.02].00 [-.01,.01] Emotionele en praktische steun -.00 [-.01,.01].01* [-.00,.03] Geen steun -.01 [-.02,.01] -.00 [-.01,.01 R 2.06.06 F 1.10 1.24 Noot. N=80. BI = Betrouwbaarheidsinterval. *p <.05. ** p <.01. Verder is onderzocht of jongens en meisjes significant verschillen in de grootte van het sociale netwerk en participatie in de verschillende soorten activiteiten. Na berekening van de skewness en kurtosis is geconcludeerd dat de scores op de totale

NETWERK 13 participatie, participatie in recreatieve, fysieke, sociale activiteiten en activiteiten waarbij je jezelf ontwikkeld bij benadering normaal verdeeld zijn, evenals het totale aantal sociale contacten dat de kinderen rapporteerden. Er is geen sprake van een normale verdeling in de mate van participatie in activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn. Eerst is door middel van een tweezijdige onafhankelijke t-toets onderzocht of er significante verschillen zijn tussen jongens en meisjes op de grootte van het sociale netwerk en participatie in de verschillende soorten activiteiten. Met deze t-toets zijn, bij een 95% betrouwbaarheidsinterval, geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes in totale participatie, mate van participatie in de verschillende soorten activiteiten en het totale aantal sociale contacten dat de kinderen rapporteerden. De volledige resultaten zijn te zien in tabel 7 Om jongens (N=35) en meisjes (N=49) te vergelijken met betrekking tot participatie in activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn wordt een Mann-Whitney U toets uitgevoerd, dit vanwege het feit dat de assumptie voor normaliteit niet ondersteund gebleken is. De resultaten worden weergegeven in tabel 8. Uit de resultaten van deze toets is gebleken dat meisjes significant meer participeren dan jongens, z= -2.49, p<.05. Daarbij hadden meisjes een gemiddelde intensiteitsscore van 48.08 op participatie in vrijetijdsactiviteiten waar vaardigheden voor nodig zijn en jongens een gemiddelde intensiteitsscore van 34.69. Tabel 7 T-test voor Vergelijking van Gemiddelden Jongens en Meisjes Jongens Sekse Meisjes M SD M SD t df Sig. (p) Totale aantal sociale contacten 33.54 15.51 34.35 15.07 -.24 82.81 Totale participatie (intensiteit) 2.08.56 2.17.56 -.88 82.37 Formele vrijetijdsactiviteiten 0.91.49 0.89.53.25 82.80 Informele vrijetijdsactiviteiten 2.52.93 2.65.78 1.06 82.29 Recreatieve activiteiten 2.91.92 2.92.99 0.03 82.97 Fysieke activiteiten 1.83.59 1.47.58 2.83 82.37 Sociale activiteiten 2.79 1.09 3.09 1.26 1.43 82.16 Activiteiten waarbij je jezelf ontwikkelt 2.04.56 2.43 15.07 2.05 82.04

NETWERK 14 Tabel 8 Mann-Whitney U Gemiddelde Rank Jongens Meisjes z-score Mann- Whitney U Sig. (p) Activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn 34.69 48.08-2.49 584.00 0.01 Om de relatie tussen de verschillende soorten activiteiten en het aantal sociale contacten dat jongens en meisjes rapporteerden te onderzoeken zijn Pearson correlaties berekend. Er is gekozen om éénzijdig te toetsen, omdat verwacht wordt dat er een positief verband is tussen het aantal sociale contacten en de intensiteit van participatie in verschillende soorten activiteiten. Er zijn drie significante correlaties gevonden: tussen het aantal sociale contacten en de totale intensiteit van participatie bij meisjes, r=.26, p <.05, het aantal sociale contacten en de intensiteit van participatie in fysieke activiteiten bij meisjes, r=.452, p <.01, en het aantal sociale contacten en de intensiteit van participatie in informele activiteiten bij meisjes, r=.262, p <.05. De volledige resultaten zijn weergegeven in tabel 9. Daarnaast is een Spearmans Rho toets uitgevoerd om de correlaties te berekenen tussen het aantal sociale contacten en participatie in activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn voor jongens en meisjes. Resultaten van deze toets worden weergegeven in tabel 10, er is geen significante relatie gevonden. Tabel 9 Correlaties Participatie en Aantal Sociale Contacten Aantal sociale contacten Jongens Meisjes r Sig. (p) r Sig.(p) Totale participatie (intensiteit).10.30.26 *.04 Recreatieve activiteiten.08.33.01.48 Fysieke activiteiten.23.11.45 **.00 Sociale activiteiten.23.10.23.05 Activiteiten waarbij je jezelf -.23.09.14.17 ontwikkelt Formele activiteiten.01.48.01.47 Informele activiteiten.11.27.26 *.03 Noot.**. p<.01 (1-zijdig) *. p<.05 (1-zijdig). r = Pearson s correlatiecoëfficiënt

NETWERK 15 Tabel 10 Spearman s Rho Aantal sociale contacten Jongens Meisjes r Sig. (p) r Sig. (p) Activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn.08.65.15.29 Om te toetsen of er significante verschillen zijn tussen de correlaties van aantal sociale contacten en participatie in verschillende soorten activiteiten voor jongens en meisjes is een Fisher-Z toets uitgevoerd. De resultaten zijn weergegeven in tabel 11. Uit de resultaten blijkt dat er geen significante verschillen zijn tussen de correlaties voor jongens en meisjes. Dit houdt in dat de relaties tussen het aantal sociale contacten en participatie in de verschillende soorten activiteiten statistisch niet verschillen voor jongens en meisjes. Tabel 11 Fisher-Z Vergelijking Jongens en Meisjes Z-score Sig. (p) Totale participatie (intensiteit).72.47 Recreatieve activiteiten -.31.76 Fysieke activiteiten 1.09.28 Sociale activiteiten.03.98 Activiteiten waarbij je jezelf ontwikkelt 1.63.10 Activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn.01.99 Formele activiteiten.68.50 Informele activiteiten -1.01.32 Conclusie Uit het huidige onderzoek kunnen op basis van de getoetste hypotheses een aantal conclusies getrokken worden. De grootte van het sociale netwerk is van significante positieve invloed op participatie in totaal en informele vrijetijdsactiviteiten. Onderzoek naar de invloed van verschillende subgroepen op participatie door 6 tot en met 12 jarigen laat zien dat de subgroep buurtgenoten een significante voorspeller is van participatie in totaal en voor participatie in informele vrijetijdsactiviteiten. Voor de leeftijdscategorie 13 tot en met 18 jarigen zijn geen significantie voorspellers voor participatie in vrijetijdsactiviteiten gevonden. Daarnaast zijn er voor de invloed van emotionele en praktische steun op participatie in formele activiteiten geen significante voorspellers gevonden. Wat betreft de participatie in informele activiteiten blijkt de

NETWERK 16 subgroep emotionele en praktische steun samen een significante voorspeller. Ten slotte zijn er geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes in de grootte van het sociale netwerk en de relatie tussen de grootte van het sociale netwerk en participatie in verschillende soorten activiteiten. Wel is er een significante relatie gevonden tussen de grootte van het sociale netwerk en de intensiteit van participatie in totaal, informele en fysieke activiteiten voor meisjes. Meisjes blijken daarnaast significant meer te participeren in activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn. Literatuur over participatie in vrijetijdsactiviteiten en onderzoek naar het sociale netwerk stelt dat kinderen en jongeren met een groter sociaal netwerk meer participeren in vrijetijdsactiviteiten (Dollman & Lewis, 2010; Duncan et al, 2007; Dwyer et al., 2006; Edwardson, & Gorely, 2010; Fitzgerald et al., 2012; Salvy et al., 2008; Voorhees et al., 2005). Het huidige onderzoek ondersteunt deze bewering. Er bestaat een positieve correlatie tussen de intensiteit van participatie in het totaal en het totale sociale netwerk. De literatuurstudie laat zien dat er een positief verband bestaat tussen de hoeveelheid emotionele en praktische steun die kinderen ontvangen van hun sociale netwerk en de mate waarin zij participeren in formele vrijetijdsactiviteiten (Persson, Kerr, & Stattin, 2007; Fletcher, Elder, & Mekos, 2000; Fletcher et al., 2003; Huebner et al., 2003). De uitgevoerde analyse laat zien dat wat betreft participatie in formele activiteiten er geen significante resultaten zijn gevonden voor een van de mogelijke opties van steun. Om de vergelijking te kunnen maken tussen de invloed van sociale steun op participatie in formele en informele vrijetijdsactiviteiten, is de analyse ook uitgevoerd voor participatie in informele activiteiten. De uitkomst van deze analyse laat zien dat het krijgen van emotionele en praktische steun samen van het sociale netwerk een significant positieve invloed heeft op participatie in informele vrijetijdsactiviteiten door kinderen van 6 tot 18 jaar. Enkele onderzoeken geven een mogelijke verklaring voor de significante invloed van het krijgen van emotionele en praktisch steun samen op participatie in informele vrijetijdsactiviteiten. Volgens Senner, Copperman, Pendyala en Bhat (2008) hebben de demografische gegevens van ouders invloed op participatie in formele en informele vrijetijdsactiviteiten van hun kinderen. Kinderen van ouders die een baan hebben, een hoger inkomen hebben of hoger zijn opgeleid, participeren meer in formele activiteiten. Dit komt overeen met de resultaten uit het onderzoek van Brockman, Jago, Fox, Thompson en Page (2009) die laten zien dat de sociaaleconomische status van ouders invloed heeft op het soort vrijetijdsactiviteiten waarin hun kinderen participeren. Zo participeren kinderen die op een school zitten met een lage sociaaleconomische status meer in informele vrijetijdsactiviteiten. Ouders met een hogere sociaal economische status zouden hun kinderen meer stimuleren in het participeren in formele vrijetijdsactiviteiten omdat zij dat belangrijk voor hun kinderen vinden en de financiële

NETWERK 17 mogelijkheden hebben om hun kinderen aan dergelijke activiteiten te laten deelnemen. Dit kan erop wijzen dat ouders met een lage sociaaleconomische status hun kinderen minder steunen in het participeren in formele activiteiten, maar hen aanmoedigen in het doen van informele vrijetijdsactiviteiten (Brockman et al. 2009 & Senner et al. 2008). Uit het huidige onderzoek blijkt zoals eerder gezegd een significante invloed van emotionele en praktische steun samen op participatie in informele vrijetijdsactiviteiten. Dit zou er op kunnen wijzen dat met name gezinnen met een lagere sociaaleconomische status deel hebben genomen aan het onderzoek. In het huidige onderzoek zijn gegevens over de sociaaleconomische status van ouders niet meegenomen. Voor toekomstig onderzoek zou het goed zijn om de invloed van emotionele en praktische steun op participatie in vrijetijdsactiviteiten te controleren op de variabele sociaaleconomische status van ouders. Vermoedelijk geeft dit meer inzicht in de invloed van sociale steun op participatie in formele en informele vrijetijdsactiviteiten. Uit de literatuur blijkt dat meisjes meer participeren in gestructureerde activiteiten, sociale activiteiten en activiteiten die specifieke vaardigheden vergen. Jongens participeren meer in ongestructureerde en fysieke activiteiten (Martin et al., 2001; King, Law, King et al., 2006). In het huidige onderzoek is ondersteuning gevonden voor de bewering dat meisjes meer participeren in activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn. Er zijn geen significante verschillen gevonden in de grootte van het sociale netwerk tussen jongens en meisje, hoewel op basis van de literatuurstudie verwacht werd dat meisjes grotere sociale netwerken zouden hebben (Feiring et al., 1991). Met de statistische analyses zijn geen significante verschillen gevonden in de relatie tussen het aantal sociale contacten en de mate van participatie in verschillende soorten activiteiten. Voor meisjes zijn significante relaties gevonden tussen het totale aantal sociale contacten en participatie in fysieke activiteiten en informele activiteiten en totale intensiteit van participatie. Te concluderen is dat er voor jongens en meisjes geen verschil is in de invloed van het aantal sociale contacten op participatie in verschillende soorten activiteiten. Discussie Er kunnen verschillende kanttekeningen gezet worden bij het onderzoek. Hoewel de CAPE een hoge betrouwbaarheid en validiteit heeft, is er niets bekend over de betrouwbaarheid en validiteit van het andere onderzoeksinstrument. Hierdoor is moeilijk iets te zeggen over de validiteit en betrouwbaarheid van het huidige onderzoek. De grootste problemen liggen bij het instrument waarmee het sociale netwerk in het huidige onderzoek in kaart is gebracht. Het instrument is gebaseerd op The social network map (Tracy & Whittaker, 1990), maar is niet gestandaardiseerd en hoe het instrument ingevuld wordt is sterk afhankelijk van de instructies van de onderzoeker aan

NETWERK 18 het kind. Uit beperkt onderzoek naar het sociale netwerk van kinderen met behulp van the sociale network map blijkt, dat training aan onderzoekers vooraf consistentie in dataverzameling verhoogt (Tracy, Catalano, Whittaker, & Fine, 1990). Tevens lijken kinderen verschillende definities te hanteren met betrekking tot wie er tot hun sociale netwerk behoren (bijvoorbeeld ook facebook vrienden of enkel real life contacten). Uit onderzoek blijken tevens problemen met de test- hertestbetrouwbaarheid van de originele social network map. Met name het aantal sociale contacten dat wordt genoteerd blijkt niet stabiel te zijn (Tracy et al., 1990). Dit lijkt verklaard te kunnen worden doordat kinderen in deze leeftijdscategorie constant veranderen in relaties met leeftijdsgenoten. Stabiliteit in contacten met leeftijdsgenoten voor jongere kinderen is daarom niet te verwachten (Samuelsson, Thernlund, & Ringström, 1996). Daarnaast levert het rapporteren van praktische en emotionele steun problemen op omdat kinderen niet weten wat het inhoudt. Dit is mogelijk te wijten aan het feit dat de originele versie van the Social Network Map is ontwikkeld voor onderzoek naar het sociale netwerk van volwassenen (Samuelsson et al., 1996). Een ander aandachtspunt is dat alle onderzoekers onafhankelijk van elkaar de data analyseren waardoor discrepanties kunnen ontstaan met betrekking tot oordelen over uitbijters of ontbrekende gegevens. Voor toekomstig onderzoek wordt aanbevolen om een bewezen betrouwbaar onderzoeksinstrument te gebruiken, indien nodig te ontwikkelen, voor het in kaart brengen van het sociale netwerk. Ook door andere onderzoekers wordt de noodzaak voor het vinden van een bruikbare manier voor het in kaart brengen van het sociale netwerk van kinderen bevestigd (Samuelsson et al., 1996). Van belang blijkt dat kinderen de test makkelijk begrijpen en snel moeten kunnen invullen (Samuelsson et al., 1996). In de literatuur wordt verwezen naar verschillende onderzoeksinstrumenten voor het in kaart brengen van het sociale netwerk, veel van deze onderzoeksinstrumenten zijn echter niet geschikt voor klinische doeleinden of meten geen sociale steun (Linden, Lischka, Popien, & Golombek, 2007; Samuelsson et al., 1996). Voorbeelden van alternatieve instrumenten voor het in kaart brengen van het sociale netwerk zijn de Multidimensional Social Contact Circle" (MuSC) (Linden et al., 2007) en the Five field Map (Samuelsson et al., 1996). De MuSC is een interview dat is ontworpen om een multidimensionale beoordeling te geven over het sociale netwerk voor klinische doeleinden of onderzoek. Het onderzoek duurt gemiddeld 12,5 minuten om af te nemen en kent een gemiddelde tot hoge testhertest betrouwbaarheid met betrekking tot totale sociale netwerk grootte, sociale steun, sociale spanningen en tevredenheid. Geconcludeerd wordt dat de MuSC een betrouwbaar en economisch instrument is voor het in kaart brengen van het sociale

NETWERK 19 netwerk. Het is toe te passen voor klinische doeleinden evenals voor onderzoeksprojecten (Linden et al., 2007). The Five field map bestaat uit zes concentrische cirkels die zijn verdeeld in vijf sectoren, namelijk familie, verdere familie, formele contacten, school en vrienden/buren. Kinderen lijken deze test makkelijk te begrijpen en vonden het leuk om de map te tekenen/ in te vullen (Samuelsson et al., 1996). De test- hertestbetrouwbaarheid van dit instrument is stabiel voor familie, verdere familie en formele contacten. Kinderen gaven voor schoolcontacten consistente aantallen voor het aantal volwassenen, maar totaal niet voor leeftijdsgenoten. Ook voor de groep vrienden bestaat geen significante test- hertestbetrouwbaarheid. Echter op basis van de eerdere theorie over jongere kinderen en wisselende contacten met leeftijdsgenoten wordt dit meetinstrument wel betrouwbaar geacht. Vergelijking met andere instrumenten geeft geen duidelijk beeld over de validiteit van het instrument, omdat de verschillende instrumenten andere aspecten meten. Een voordeel van dit meetinstrument is echter dat het de onderzoeker en het kind een duidelijk beeld geeft van zijn of haar structurele sociaal netwerk. Tevens is het een kortdurend meetinstrument, waar het kind gemakkelijk de aandacht bij kan houden (Samuelsson et al., 1996). Referenties Aaron, D. J., Storti, K. L., Robertson, R. J., Kriska, A. M., & LaPorte, R. E. (2002). Longitudinal study of the number and choice of leisure time physical activities from mid to late adolescence: Implications for school curricula and community recreation programs. Archives of pediatrics & adolescent medicine, 156, 1075-1080. doi:10.1001/archpedi.156.11.1075 Allender, S., Cowburn, G., & Foster, C. (2006). Understanding participation in sport and physical activity among children and adults: A review of qualitative studies. Health Education Research, 21, 826-835. doi:10.1093/her/cyl063 Anderson, J. C., Funk, J. B., Elliott, R., & Hull Smith, P. (2003). Parental support and pressure and children s extracurricular activities: Relationships with amount of involvement and affective experience of participation. Applied Developmental Psychologie, 24, 241-257. doi:10.1016/s0193-3973(03)00046-7 Brockman, R., Jago, R., Fox, K. R., Thompson, K. C., & Page, A. S. (2009). Get off the sofa and go and play: Family and socioeconomic influences on the physical activity of 10-11 year old children. Bio Med Central Public Health, 9, 1-7. doi: 10.1186/1471-2458-9-253 Bult, M. K., Verschuren, O., Gorter, J. W., Jongmans, M. J., Piškur, B., & Ketelaar, M. (2010). Cross-cultural validation and psychometric evaluation of the Dutch language version of the Children s Assessment of Participation and Enjoyment

NETWERK 20 (CAPE) in children with and without physical disabilities. Clinical Rehabilitation, 24(9), 843-853. Buysse, W. H. (1997). Behaviour problems and relationships with family and peers duringadolescence. Journal of Adolescence, 20, 645-659. doi:10.1006/jado.1997.0117 Carter, M., McGee, R., Taylor, B., & Williams, S. (2007). Health outcomes in adolescence: Associations with family, friends and school engagement. Journal of Adolescence, 30, 51 62. doi:10.1016/j.adolescence.2005.04.002 Denault, A. S., & Poulin, F. (2009). Predictors of Adolescent Participation in Organized Activities: A Five Year Longitudinal Study. Journal of Research on Adolescence, 19, 287-311. doi: 10.1111/j.1532-7795.2009.00597.x Dollman, J., & Lewis, N. R. (2010). The impact of socioeconomic position on sport participation among South Australian youth. Journal of Science and Medicine in sport, 13, 318 322. doi:10.1016/j.jsams.2009.04.007 Duncan, S. C., Duncan, T. E., Strycker, L. A., & Chaumeton, N. R. (2007). A cohort- sequential latent growth model of physical activity from ages 12 17 years. Annals of Behavioral Medicine, 33, 80 89. doi:10.1207/s15324796abm3301_9 Dwyer, J. J., Allison, K. R., Goldenberg, E. R., Fein, A. J., Yoshida, K. K., & Boutilier, M. A. (2006). Adolescent girls perceived barriers to participation in physical activity. Adolescence, 41(161), 15 75. Retrieved from: http://web.a.ebscohost.com.proxy.library.uu.nl/ehost/pdfviewer/pdfviewer?sid=8c 79bc42-7165-4fc5-a7f8-bee6e9952da2%40sessionmgr4003&vid=2&hid=4207 Edwardson, C. L., & Gorely, T. (2010). Parental influences on different types and intensities of physical activity in youth: A systematic review. Psychology of Sport & Exercise, 11, 522 535. doi:10.1016/j.psychsport.2010.05.001 Feiring, C., & Lewis, M. (1991). The transition from middle childhood to early adolescence: Sex differences in the social network and perceived selfcompetence. Sex Roles, 24, 489-509. doi: 10.1007/BF00289335 Fitzgerald, A., Fitzgerald, N., & Aherne, C. (2012). Do peers matter? A review of peer and/or friends influence on physical activity among American adolescents. Journal of adolescence, 35, 941-958. doi:10.1016/j.adolescence.2012.01.002 Fletcher, A. C., Elder, G. H., & Mekos, D. (2000). Parental influences on adolescent involvement in community activities. Journal of Research on Adolescence, 10, 29-48. doi:10.1207/sjra1001_2 Fletcher, A. C., Nickerson, P., & Wright, K. L. (2003). Structured leisure activities in middle childhood: Links to well-being. Journal of Community Psychologie, 31, 641-659. doi:10.1002/jcop.10075 Gifford-Smith, M. E., &, Brownell, C. A. (2003). Childhood peer relationships: Social

NETWERK 21 acceptance, friendships, and peer networks. Journal of School Psychology, 41, 235-284. doi:10.1016/s0022-4405(03)00048-7 Goudena, P.P. (1994). Ontwikkelingsopgaven en opvoedingsopgaven. In J. Rispens, P.P. Goudena & J.J.M. Groenendaal (red.), Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum. Hofferth, L., & Sandberg, J. F. (2001). How American children spend their time. Journal of Marriage and Family, 63, 295-308. doi:10.1111/j.1741-3737.2001.00295.x Huebner, A. J., & Mancini, J. A. (2003). Shaping structured out-of-school time use among youth: The effects of self, family, and friends systems. Journal of Youth and Adolescence, 32, 453-463. doi: 10.1023/A:1025990419215 Kef, S., Hox, J. J., & Habekothé, H. T. (2000). Social networks of visually impaired and blind adolescents: Structure and effect on well-being. Social Networks, 22, 73-91. doi:10.1016/s0378-8733(00)00022-8 King, G., Law, M., King, S., Rosenbaum, P., Kertoy, M., & Young, N. L. (2003). A conceptual model of the factors affecting the recreation and leisure participation of children with disabilities. Physical & Occupational Therapy in Pediatrics, 23, 63 90. doi:10.1080/j006v23n01_05 King, G., Law, M., Hanna, S., King, S., Hurley, P., Rosenbaum, P., Petrenchik, T. (2006). Predictors of the Leisure and recreation participation of children with physical disabilities: A structural equation modeling analysis. Children s Health Care, 35, 209-234. doi:10.1207/s15326888chc3503_2 King, G. A., Law, M., King, S., Hurley, P., Hanna, S., Kertoy, M., & Rosenbaum, P. (2006). Measuring children s participation in recreation and leisure activities: Construct validation of the CAPE and PAC. Child: care, health and development, 33, 28-39. doi:10.1111/j.1365-2214.2006.00613.x Larson, R. W. (2000). Toward a psychology of positive youth development. American Psychologist, 55, 170-183. doi:10.1037//0003-066x,55.1.170 Law, M., King, G., King, S., Kertoy, M., Hurley, P., Rosenbaum, P., Hanna, S. (2006). Patterns of participation in recreational and leisure activities among children with complex physical disabilities. Developmental Medicine & Child Neurology, 48, 337-342. doi:0.1017/s0012162206000740 Linden, M., Lischka, A. M., Popien, C., & Golombek, J. (2007). The multidimensional social contract circle: An interview for the assessment of the social network in clinical practical. Zeitschrift fur Medizinische Psychologie, 16(3), 135-143. Martin, C. L., & Fabes, R. A. (2001). The stability and consequences of young children's same-sex peer interactions. Developmental psychology, 37, 431. doi: 10.1037//0012-1649.37.3.431

NETWERK 22 Neuman, W. L. (2012). Becoming an Ethical Researcher. In Neuman, W. L. Editor(Eds.), Understanding Research (60-83). Boston: Pearson Education International. Patrick, H., Ryan, A. M., Alfeld-Liro, C., Fredericks, J. A., Hruda, L. Z., Eccles, J. S. (1999). Adolescents commitment to developing talent: The role of peers in continuing motivation for sports and the arts. Journal of Youth and Adolescence, 28, 741-763. doi:10.1023/a:1021643718575 Persson, A., Kerr, M., & Stattin, H. (2007). Staying or moving away from structured activities: Explenations involving parents and peers. Developmental Psychology, 43, 197-207. doi: 10.1037/0012-1649.43.1.197 Reber, A. S., & Reber, E. (2001). The penguin dictionary of psychology (4th ed.). London: Penguin. Salvy, S. J., Bowker, J. W., Roemmich, J. N., Romero, N., Kieffer, E., Paluch, R., & Epstein, L. H. (2008). Peer influence on children s physical activity: An experience sampling study. Journal of Pediatric Psychology, 33, 39 49. doi:10.1093/jpepsy/jsm039 Samuelsson, M., Thernlund, G., Ringström, J. (1996). Using the five field map to describe the social network of children: A methodological study. International Journal of Behavioral Development, 19, 327-345. doi:10.1080/016502596385811 Senner, I. N., Copperman, R. B., Pendyala, R. M., & Bhat, C. R. (2008). An analysis of children s leisure activity engagement: Examining the day of week, location, physical activity level, and fixity dimensions. Transportation, 35, 673-696. doi:10.1007/s11116-008-9173-9 Steinberg, L., & Monahan, K. C. (2007). Age differences in resistance to peer influence. Developmental Psychology, 43, 1531 1543. doi:10.1037/0012-1649.43.6.1531 Stewart, D. A., Lawless, J. J., Shimmell, L. J., Palisano, R. J., Freeman, M., Rosenbaum P. L., & Russel, D. J. (2012). Social participation of adolescents with Cerebral Palsy: Trade-offs and choices. Physical & Occupational Therapy in Pediatrics, 32, 167-179. doi:10.3109/01942638.2011.631100 Storch, E. A., & Ledley, D. (2005). Peer victimization and psychosocial adjustment in children: Current knowledge and future directions. Clinical Pediatrics, 44, 29 38. doi:10.1177/000992280504400103 Tracy, E. M., & Whittaker, J. K. (1990). The social network map: Assessing social support in clinical practice. Families in Society, 71(8), 461-470. Tracy, E. M., Catalano, R. F., Whittaker, J. K., & Fine, D. (1990). Reliability of social network data. Social Work Research and Abstracts, 26(2), 33-35. Voorhees, C. C., Murray, D., Welk, G., Birnbaum, A., Ribisl, K. M., Johnson, C. C.,..., & Jobe, J. B. (2005). The role of peer social network factors and physical activity in