Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Hervergunning en uitbreiding voor de meeverbranding van biomassa-afval van een electriciteitscentrale Initiatiefnemer: Electrabel nv Lichtstraat 55 2400 MOL 13 november 2006 PRMER-0131-GK
1. Inleiding De hervergunning van de elektriciteitscentrale Mol van Electrabel loopt af op 13.12.2007, daarom zal een verlengingsaanvraag ingediend worden. Door de strengere emissienormen, opgelegd in de LCP-richtlijn, mogen de klassieke kolengroepen echter nog maximaal 20 000 uren draaien vanaf 1 januari 2008 tot uiterlijk 31 december 2015. Omdat Electrabel nv de vergunde bijstook van biomassa wenst uit te breiden, wordt gepland een bijstook te realiseren met een gamma van biomassa, inclusief biomassa-afval tot een maximaal bijstookpercentage van 10 % (m/m). Op basis van punt 2 van bijlage I van het Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (waarin de categorie thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 megawatt vermeld wordt) is voor het project de MER-plicht van toepassing. De initiatiefnemer van het project is Electrabel nv, exploitatiezone Vlaanderen Oost, Lichtstraat 55, 2400 Mol. Het kennisgevingsdossier is door de cel MER(*) van de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid volledig verklaard op 11 mei 2005. De terinzagelegging voor het publiek liep van 1/08/2005 tot en met 1/09/2005 bij de milieudienst van de gemeente Mol op het gemeentehuis. Parallel hieraan werden de adviezen gevraagd bij de administraties en openbare besturen. De richtlijnen werden betekend op 14 oktober 2005. De redenen voor het laattijdig betekenen van de richtlijnen wordt in 1 van de richtlijnen uiteengezet. Tijdens de milieueffectrapportage werd overleg gepleegd: een eerste vergadering op 4 juli 2005 voor de vastlegging van de richtlijnen en een tweede als ontwerptekstbespreking op 24 april 2006. Het kennisgevingsdossier en het ontwerprapport werden naar de verschillende administraties en openbare besturen rondgestuurd voor adviezen en opmerkingen. Het definitieve milieueffectrapport werd voor de tweede maal ontvangen op 16 oktober 2006. Het milieueffectrapport heeft voldoende invulling gegeven aan de richtlijnen die overeenkomstig artikel 4.3.5 1 van het decreet betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (BS 13 februari 2003) werden vastgesteld, alsook aan de opmerkingen geformuleerd naar aanleiding van de ontwerptekstbespreking. Bijgevolg beslist de administratie dit rapport goed te keuren. (*) Sinds 1 april: dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid 13 november 2006 2
2. Vorm en presentatie Het voorliggende milieueffectenrapport is naar presentatie en opmaak een verzorgd document en is vlot leesbaar. Het rapport bevat een duidelijke inhoudsopgave, lijsten met figuren en tabellen, een verklarende woordenlijst en een literatuurlijst. De figuren, kaartmateriaal en bijgevoegde schema s zijn van goede kwaliteit. Alle relevante kaarten zijn aanwezig in het rapport of in bijlage opgenomen. Het rapport beschrijft zeer kort het concrete doel van dit milieueffectrapport. Het rapport bevat geen overzicht van de gevolgde mer-procedure. 3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art.4.3.7. 1,1, a en b In de verantwoording wordt toegelicht dat Electrabel nv de huidige configuratie van de centrale wenst te behouden en daarom een verlenging van de huidige milieuvergunning wil aanvragen. Wegens de strengere emissienormen in de LCP-richtlijn mogen de klassieke kolengroepen nog maximaal 20 000 draaiuren werken van 01.01.2008 tot uiterlijk 31.12.2015. Daarnaast wil Electrabel de vergunde -maar beperkte- bijstook van biomassa(afval) uitbreiden om groenestroomcertificaten te kunnen verkrijgen. Daarom plant Electrabel een bijstook te realiseren met een gamma van biomassa, inclusief biomassa-afval tot een maximaal bijstookpercentage van 10 % (m/m). 4. Voorgenomen project en alternatieven art.4.3.7. 1,1,c, d en e Het MER heeft op voldoende wijze het voorgenomen project beschreven waarvoor een uitbreiding van de milieuvergunning wordt gevraagd en waarvoor een uitbreiding van bijstook van biomassa(afval) wordt gevraagd. De verschillende proceseenheden worden op een goede manier beschreven. Als referentiesituatie voor dit MER is de tweede helft 2004 gekozen. Zoals gevraagd naar aanleiding van de opmerkingen bij de vorige versie is ook aangegeven welke consequenties deze keuze heeft op de effectenbespreking. Zoals gevraagd bij de richtlijnen bespreekt het MER bij de alternatieven ondermeer de mogelijkheid over te schakelen op een andere, minder verontreinigende brandstof. Tijdens de ontwerptekstbespreking werd gevraagd om de nodige ombouw van installatie te bespreken om deze stook van enkel biomassa mogelijk te maken. Hierover wordt enkel geschreven dat het momenteel niet duidelijk is welke delen omgebouwd zouden kunnen worden en 13 november 2006 3
welke delen volledig vervangen zouden moeten worden, zonder er dieper op in te gaan. Er wordt aangegeven dat andere studies hiervoor dienen uitgevoerd te worden. 5. Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7. 1,f De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden worden duidelijk uitgewerkt in een matrix waarbij een volledig overzicht gegeven wordt van de relevante wetgeving en beleidsplannen, dit met inbegrip van een korte beschrijving, aangeven van de mogelijke relevantie en vermelding van de plaats in het MER waar de randvoorwaarde wordt behandeld. 6. Algemene methodologische aspecten De verschillende scenario s die in het MER onderzocht worden, overeenkomstig de richtlijnen, worden opgelijst onder 5.3 (p. 68). De methodologie met betrekking tot de effectvoorspelling en beoordeling wordt in een apart hoofdstuk behandeld. Positief is dat voor de discipline lucht een kwantitatief en realistisch significantiekader is uitgewerkt: dit is deels tot stand gekomen na de opmerkingen op de ontwerptekst en de eerste definitieve versie.. De disciplinespecifieke stukken zijn vrij gelijklopend qua indeling. Op het einde van elk hoofdstuk worden de nodige milderende maatregelen vermeld waar relevant. Elke discipline bevat een helder besluit. 7. Bestaande toestand en milieueffecten art.4.3.7. 1,1, g ; 1,2, a, b, c Bij de bespreking per discipline wordt een duidelijke beschrijving gegeven van de bestaande toestand. Waar nodig werd dit geïllustreerd met figuren en kaartmateriaal. Per discipline wordt aangegeven welke de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten zijn. In dit verslag wordt ondermeer ingegaan op de mate waarin rekening is gehouden met de richtlijnen en de commentaar op de ontwerpversie en de eerste definitieve versie van het MER. De discipline lucht wordt behandeld in 7.1. Na de methodologie met het significantiekader volgt de bespreking van de referentiesituatie en van de scenario s. Dit deel heeft goed rekening gehouden met de commentaar die naar aanleiding van de eerste definitieve versie door de dienst Mer werd gegeven. Naast een bespreking van de emissies werden voor de meest relevante parameters ook immissieberekeningen uitgevoerd: SO 2, NO X, CO en stof en verder ook Hg, As, fluoriden, chloriden, Pb en Cd. 13 november 2006 4
Zoals gevraagd in de ontwerptekstbespreking wordt er de nodige aandacht besteed aan niet geleide emissies ( 7.1.3.3 vanaf blz. 94). In dit kader wordt een studie aangehaald uitgevoerd door de Universiteit Gent. Er wordt tevens verwezen naar een ontwerpversie van het richtlijnenboek Lucht (versie mei 2006). Dat dit gebruikt wordt als informatiebron, ook al bevindt het zich nog in een ontwerp-stadium is aan te moedigen. De discipline bespreekt de conclusies met betrekking tot de kortdurende scenario s (scenario 1), de langdurende scenario s (scenario 2) en het scenario 3 waarbij enkel de gasturbine actief blijft. Als tussen scenario 1 en 2 liggend stelt het MER verder voor om de 20.000 draaiuren te verdelen over minimaal 5 jaar. Aangenomen mag worden dat voor deze discipline dit een betere oplossing biedt ten opzichte van scenario s 1 en 2 ; de berekeningen waar het MER naar verwijst zijn evenwel niet teruggevonden. In de andere disciplines wordt dit tussenliggend scenario ook kort geëvalueerd en vervolgens in de interdisciplinaire eindafweging meegenomen, waarmee tegemoet werd gekomen aan een voorname commentaar op de eerste definitieve versie. De discipline geluid is grondig uitgewerkt. Tabel 62 geeft aan de hand van uitgevoerde metingen de beoordeling van het actuele geluidsklimaat.verder volgt de bespreking van toekomstige situatie en mildering en monitoring. Zo ondermeer wordt een voorzet gegeven tot vervolgonderzoek dat inzicht kan geven in de gevoeligheid van broedvogels ten aanzien van geluid. In de discipline bodem en grondwater zijn de effecten onderzocht als gevolg van de opslag van kolen en biomassa(afval) op het kolenpark, van de depositie van (verzurende) verontreinigende stoffen en als gevolg van calamiteiten ter hoogte van bestaande risicolocaties en activiteiten. Ook de discipline oppervlaktewater geeft duidelijk aan welke effecten aan bod komen en werkt deze degelijk uit. Naar de watertoets wordt wel verwezen maar een bespreking volgt pas in deel 11 van het MER. Wat de discipline Energie en Warmtelozingen betreft, worden de effecten tijdens de referentiesituatie beoordeeld voor wat betreft de warmtelozingen naar het oppervlaktewater toe. De beoordeling in functie van de gezondheidseffecten op mens komen verder in het MER aan bod.. De discipline fauna en flora heeft goed invulling gegeven aan de opmerkingen naar aanleiding van ontwerpversie en de eerste definitieve versie. Deel 7.6 bespreekt ook de relevantie op het Habitatrichtlijngebied Vallei van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden. Deze passende beoordeling is niet meer hernomen in deel 11 (vergelijk met de watertoets). Fauna en flora is vooral grondig ingegaan op de impact als gevolg van de emissie van verzurende stoffen en evalueert eveneens de overige mogelijke milieueffecten. Bij de discipline mens werd rekening gehouden met de opmerking op de vorige versie dat de synthesetabel onvolledig was. 13 november 2006 5
Voor mobiliteit stelt de deskundige weliswaar een beoordelingskader voor maar in de effecbespreking blijken de effecten niet tot op dit niveau uitgewerkt te zijn. In de beoordeling ten aanzien van het door lucht voorgestelde tussenscenario wordt meer gewicht gelegd bij de voorkeurskeuze van lucht dan van geluid. 8. Leemten in de kennis art.4.3.7. 1,4 De voornaamste leemtes in de kennis worden samengevat in deel 10 en hun belang voor de effectinschatting wordt voldoende beschreven. De verbranding van enkel biomassa(afval) voor elektriciteitsopwekking als alternatief op de site Mol wordt als perspectiefrijk en verder te onderzoeken geëvalueerd. 9. Monitoring en evaluatie art.4.3.7. 1,2, d De monitoringsmaatregelen komen in de discipline besprekende hoofdstukken aan bod en zijn (helaas) niet in een synthesehoofdstuk samengevat. 10. Integratie en eindsynthese art.4.3.7. 1,2, e Het hoofdstuk 11 vat de significante effecten samen. De conclusies bereikt in de disciplinespecifieke delen worden samengevat. De milderende maatregelen worden niet opgelijst in dit onderdeel maar zijn opgelijst in de disciplinespecifieke delen. In onderdeel 7.9 wordt de beoordeling van de effecten van de verschillende ingrepen t.o.v. de referentiesituatie interdisciplinair samengevat. Een eindconclusie over het gehele project wordt geformuleerd waarbij de diverse scenario s ten opzichte van elkaar worden afgewogen. De bekomen scores zijn niet te toetsen op een schaal maar bieden allicht een goed beeld van de verhouding tussen de scenario s. Hoewel een zeer verdienstelijke poging tot globale eindsynthese is dit wel niet onmiddellijk een transparante, kwantitatieve methode om de verschillende significante effecten tot een eindscore/eindbesluit om te zetten, zodat ondermeer niet duidelijk is of dubbelafwegingen wel vermeden zijn. De toekenning van de gewichten en de eindconclusie is, zoals de conclusie in de meeste disciplinespecifieke hoofdstukken, veeleer gebaseerd op expertenoordeel. In deze tabel 145 werd op basis van een beperkte steekproef nog een rekenfout vastgesteld, die op zich niet tot een andere conclusie zal leiden maar wel de vraag oproept naar een grondig nazicht door de experten. 13 november 2006 6
Dit hoofdstuk (11) wordt afgesloten rekening houdende met de evaluatie per discipline dat de 20 000 draaiuren best verdeeld worden over een langere termijn dan 5 jaar. Onder 7.9.2 is het overzicht per discipline terug te vinden. De keuze in het MER voor 5 jaar is gevolg van de keuze van de discipline lucht als meest gewichtige. 11. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7. 5,3 Dit onderdeel wordt besproken in deel 9. 12. Niet-technische samenvatting art.4.3.7. 1,5 Opgenomen als deel 12 van het MER wordt hierin een goede samenvatting van de overige delen van het rapport gegeven en is goed gefocust op de voornaamste elementen. Deze samenvatting is aangevuld met de discipline Monumenten en Landschappen, die als 7.8 van het technisch rapport aan bod komt. 11. Besluit Gelet op de bovenstaande elementen heeft de administratie beslist om dit rapport goed te keuren. 13 november 2006, ir. Koen DE SMET Afdelingshoofd Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid 13 november 2006 7