Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2006

Vergelijkbare documenten
Handel in toeslagrechten en premierechten voor zoogkoeien: campagne 2007

Onderbenutting toeslagrechten: campagne

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2007

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2008

Analyse van de steun aan de landbouwer: 2009

Politiek akkoord over de Health Check van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer

In deze rubriek vindt u per aanvraagde premie een prognose van het bedrag waarop u recht heeft.

Publicatieblad van de Europese Unie L 314/7

TOELICHTING BIJ DE AFREKENING RECHTSTREEKSE INKOMENSSTEUN campagne 2014

HET NIEUWE GLB BETALINGSRECHTEN EN BETALING VOOR JONGE LANDBOUWERS. Oostmalle 9 september 2014 Tine Van Eylen

INTERREGIONALE LANDBOUWERS

Effectrapportage hervorming GLB vanaf 2015

Hoofdlijnen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Europees Landbouwbeleid en Voedselzekerheid

DIRECTE STEUN ALGEMEEN

Nieuwe GLB in relatie tot de Toeslagrechten. Jan Moggré ZLTO advies

Toekomst Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Herman Snijders Programmadirectie GLB, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)

Herverdeling van de rechtstreekse steun binnen Vlaanderen. Ex-ante evaluatie van de wetgevende voorstellen van de Europese Commissie

over de ex-ante-evaluatie Impact hervorming Europees landbouwbeleid op biologische landbouw in Vlaanderen

SALV Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij

Hoofdlijnen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Betalingsrechten, reserve, jonge landbouwers


GLB-onderhandelingen; stand van zaken april 2013

HET VLAAMSE HET VLAAMSE LANDBOUWBELEID EURO TOTALE BEDRIJFSINKOMEN PIJLER LANDBOUWBELEID TGAVEN PDPO DOSSIERS SLACHTPREMIE RECHTSTREEKSE INVESTERINGEN

Actualiteiten en Ervaringen met. Ninove 10/01/2017

IEUWSBR. Fiscale behandeling UWS. van toeslagrechten. Task Force Economie IEUWS S NIEUWSBRIE

Wat met de zoogkoeienpremie na 2013?

Publicatieblad van de Europese Unie. VERORDENING (EG) Nr. 1782/2003 VAN DE RAAD. van 29 september 2003

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus Geachte Voorzitter,

GLB richting december 2011 Studiedag Verbond Vlaamse Suikerbietplanters

Basisbetalingsregeling 2015 t/m 2019

De waalse landbouw in cijfers

Bedrijfstoeslag Overzicht maatregelen en sancties

GLB GEKOPPELDE STEUN

Voorlopige resultaten van de perceelsaangiftes

DE WAALSE LANDBOUW IN CIJFERS

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Hoofdlijnen en nationale keuzes GLB

De waalse landbouw in cijfers

Impact van rechtstreekse steun op het bedrijfsinkomen

De waalse landbouw in cijfers

BETALINGSRECHTEN UIT DE VLAAMSE RESERVE

TOELICHTING OP DE BETALINGEN IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID IN 2008

Persbericht Verzamelaanvraag 2010: aandachtspunten & nieuwigheden Aandachtspunten 1. Wie moet een verzamelvraag indienen?

Voorstellen voor Afhoudingspercentages bij verhandeling van Toeslagrechten

Begeleidende nota minimale MTR-advisering

Peter van Giersbergen Rob Verhees CROSS COMPLIANCE. Voordat je het weet heb je ermee te maken. Inspecteurs Toezichtontwikkeling

landbouwbeleid markt en InKomensBeleId

Publicatieblad van de Europese Unie VERORDENINGEN

NAAM: MARC HANSEN LEEFTIJD: 49 PLAATS: ZICHEN-ZUSSEN- BOLDER TEELT: CHAMPIGNONS

2003R1782 NL

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 13 november 2003 (14.11) (OR. fr) 14725/03 Interinstitutioneel dossier: (CNS) 2003/0271 AGRIORG 73 AGRIFIN 143

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 13 maart 2013 (14.03) (OR. en) 7183/13 ADD 1. Interinstitutioneel dossier: 2011/0280 (COD)

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0630),

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Roald Lapperre directeur Europees Landbouwbeleid ministerie van LNV

Introductie Optimus advies door middel van Melkveewet en GLB 2015

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. over de uitgaven uit het ELGF. Systeem voor vroegtijdige waarschuwing nr.

Melding van een volledige bedrijfsoverdracht

Het GLB Gezamenlijke Staten Noord-Nederland 15 februari Monique Remmers Directie Europees Landbouwbeleid en voedselzekerheid

AGRO. actueel. Special: Nieuwe Bedrijfstoeslagregeling. Woord vooraf

De waalse landbouw in cijfers

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

Zittingsdocument ADDENDUM. bij het verslag. Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. Rapporteur: Czesław Adam Siekierski A8-0018/2019

REGLEMENT SUIKERSYSTEEM. van Coöperatie Koninklijke Cosun U.A. gevestigd te Breda

Kan een bedrijf dat geen toegangsticket heeft dit "vrij" aankopen zonder enige voorwaarde inzake overname van bedrijf of grond?

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN AAN DE RAAD

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 21 januari 2010 (*)

1 Wat houdt de vanggewasregeling in?... 2

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

PERSBERICHT Brussel, 13 december 2017

Impact vernieuwde GLB voor de sierteelt

Regionale & sectorale verdeling van Europese landbouwsubsidies in Nederland

(Mededelingen) MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE EUROPESE COMMISSIE

Bedrijfstoeslag voor paardenhouderijen

Ex-ante evaluatie van de hervorming van de rechtstreekse steun

INDIENEN EN WIJZIGEN VAN DE VERZAMELAANVRAAG

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 wordt als volgt gewijzigd:

Gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers ***I

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van

TOELICHTING BIJ DE PREMIESIMULATIE AGROMILIEUMAAT- REGELEN EN ANDERE PLATTELANDSMAATREGELEN

DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de premiesubsidie voor een brede weersverzekering in de landbouwsector

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 wordt als volgt gewijzigd:

Verordening (EG) Nr. 73/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke

Nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

MAXIMALE RENTABILITEITSOPPERVLAKTEN VOOR DE PERIODE 25/11/ /11/2022

2 De voorstellen van de Europese Commissie op hoofdlijnen

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 maart 2011;

producentenorganisaties (PO's) wettelijk kader Lea Elst

Hoofdlijnen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

VERZAMELAANVRAAG 2006 Deel 1 van 2 voor het verkrijgen van premies in het kader van de RECHTSTREEKSE EU-STEUNVERLENING en voor de MILIEUMAATREGELEN

'H &RPPLVVLH VWHOW HHQ ODQGERXZKHUYRUPLQJ YRRU RP GH ODQGERXZHUV HHQ ODQJHWHUPLMQSHUVSHFWLHI RS GXXU]DPHODQGERXZWHELHGHQ

Regeling GLB-inkomenssteun 2006

OMSCHAKELING NAAR DE BIOLOGISCHE PRODUCTIE

TOELICHTING OP DE BETALINGEN IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK

Impact hervorming Europees landbouwbeleid op biologische landbouw in Vlaanderen

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 juni 2002 (25.06) (OR. pt) 10051/02 AGRI 140. NOTA de Portugese delegatie d.d.

DE WAALSE LANDBOUW IN CIJFERS. Foto : DGARNE DDV

Transcriptie:

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2006 Departement Landbouw en Visserij afdeling Monitoring en Studie Deuninck Joeri

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2006 Joeri Deuninck 22 mei 2008 Paper, 58 blz Departement Landbouw en Visserij afdeling Monitoring en Studie Ellipsgebouw (6de verdieping) Koning Albert II - laan 35, bus 40 1030 Brussel Tel. 02 552 78 24 - Fax 02 552 78 21 e-mail: ams@vlaanderen.be Vermenigvuldiging en/of overname van gegevens zijn toegestaan mits de bron expliciet vermeld wordt: Deuninck J. (2008). Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2006. Beleidsdomein Landbouw en Visserij, Afdeling Monitoring en Studie, Brussel. Wij doen ons best om alle informatie, webpagina's en downloadbare documenten voor iedereen maximaal toegankelijk te maken. Indien u echter toch problemen ondervindt om bepaalde gegevens te raadplegen, willen wij u graag hierbij helpen. U kunt steeds contact met ons opnemen.

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2006 Met dank aan Van Bockstael Anja (Agentschap voor Landbouw en Visserij) Van Waes Lieven (Agentschap voor Landbouw en Visserij) Bergen Dirk (Departement voor Landbouw en Visserij) Campens Veerle (Departement voor Landbouw en Visserij) Carels Koen (Departement voor Landbouw en Visserij) Van Gijseghem Dirk (Departement voor Landbouw en Visserij)

0 Inhoudsopgave 0 Inhoudsopgave...4 1 Inleiding...5 1.1 Situatieschets... 5 1.2 Doelstelling... 5 1.3 Aanpak en inhoud... 6 2 Rechtstreekse steun Pijler I: de bedrijfstoeslag en overige gekoppelde steun...8 2.1 Regelgeving... 8 2.1.1 De bedrijfstoeslagregeling... 8 2.1.2 Partiële ontkoppeling en regionale implementatie... 10 2.1.3 Andere steunregelingen... 11 2.1.4 Algemene voorzieningen: cross-compliance, financiële discipline en modulatie... 12 2.2 Implementatie in de buurlanden... 13 2.3 Toepassing in Vlaanderen... 16 2.3.1 Algemeen... 16 2.3.2 De bedrijfstoeslag: verdere ontkoppeling in 2006... 17 3 Aantal toegekende rechten en de aangifte via de verzamelaanvraag... 19 3.1 Toegekende rechten... 19 3.2 Verzamelaanvraag 2006... 21 3.2.1 Aangegeven toeslagrechten... 21 3.2.2 Verdeling volgens gewasgroepen... 22 4 Monitoring van de rechtstreekse steun uit Pijler I... 26 4.1 Totaal rechtstreekse steun Pijler I... 26 4.1.1 Totale waarde en combinaties van steunmaatregelen... 26 4.1.2 Verdeling volgens waarde... 27 4.1.3 Verdeling volgens leeftijd van de bedrijfsleider... 28 4.1.4 Verdeling volgens provincie... 29 4.2 Bedrijfstoeslag: drie soorten toeslagrechten... 30 4.2.1 Verdeling volgens aantal... 30 4.2.2 Verdeling volgens waarde... 33 4.2.3 Verdeling volgens leeftijd... 36 4.2.4 Verdeling volgens provincie... 39 4.3 Dierlijke gekoppelde premies... 41 4.3.1 Verdeling volgens aantal... 41 4.3.2 Verdeling volgens waarde... 44 4.3.3 Verdeling volgens leeftijd... 45 4.3.4 Verdeling volgens provincie... 46 4.4 Overige gekoppelde plantaardige premies... 47 5 Handel in toeslagrechten... 50 6 Discussie en besluit... 53 6.1 Rechtstreekse steun uit Pijler I in 2006... 53 6.2 Situatie campagne 2006 ten opzichte van campagne 2005... 58 6.3 Besluit... 65 7 Referenties... 65

1 Inleiding 1.1 Situatieschets Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie vindt zijn oorsprong eind de jaren 1950 en begin jaren 1960 en is sinds zijn ontstaan al aan heel wat veranderingen onderhevig geweest. De eerste 30 jaar werd het inkomen van de landbouwers bijna uitsluitend ondersteund via marktmechanismen interventie aankopen, import tarieven en export subsidies - die de prijzen van de landbouwproducten en dus indirect het landbouwinkomen tot op een gewenst niveau hielden. Sinds 1992 en als gevolg van een aantal hervormingen is er in toenemende mate een oriëntatie van markt- en prijssteun naar directe inkomenssteun. Dit neemt niet weg dat, zij het onder gewijzigde vorm, de oude instrumenten nog bestaan in een aantal sectoren. De MacSharry hervorming in 1992 en de Agenda 2000 hervorming in 2000 hielden een substantiële daling in van het ondersteunde prijsniveau voor een groot aantal producten en productgroepen (vooral granen en rundvlees). Ter compensatie van de prijsdaling ontvingen landbouwers directe steun per hectare of per dier. Het betreft hier productgerelateerde of gekoppelde directe steun. De verplichte braak in de akkerbouw en plafonds (quota s) voor het aantal dierlijke premies (rundvee) hielden mee het aanbod onder controle. Daarnaast ontstond geleidelijk meer aandacht voor milieu- en plattelandsontwikkeling. MacSharry introduceerde de agro-milieumaatregelen als onderdeel van een aantal begeleidende maatregelen. En met Agenda 2000 ontstond het plattelandsbeleid, van toen af de zogenaamde tweede pijler van het GLB. De (overblijvende) marktsteun én de directe inkomenssteun maken samen de eerste pijler van het GLB uit. De Mid Term Review (MTR) in juni 2003 betekende een verdere stap in de heroriëntering van markt- en prijssteun naar directe steun én zorgde tevens voor een definitieve breuk met de productgerelateerde of gekoppelde directe steun uit het verleden (MacSharry en Agenda 2000). De MTR leidde met de introductie van de bedrijfstoeslag immers tot een verregaande ontkoppeling van steun en productie vanaf 2005. Hierdoor onstaan toeslagrechten die vanaf 2006 verhandeld kunnen worden. Daarnaast was er met de MTR een herziening van de marktondersteuning voor een aantal producten, vooral in de zuivel met onder meer de introductie van directe steun aan zuivelproducenten, én kwam er een grotere aandacht voor plattelandsbeleid (Pijler II). Ter vervollediging van de MTR zijn nadien stapsgewijs andere sectoren hervormd. In 2004 is er een pakket hervormingen goedgekeurd wat betreft mediterrane producten (katoen, olijfolie, ruwe tabak en hop). In 2005 is een akkoord bereikt over een hervorming van de suikersector (suiker en cichorei) met onder meer de introductie van rechtstreekse steun voor biet- en cichoreiplanters. Verder is in 2007 een hervorming in de sector groenten en fruit goedgekeurd en heeft in hetzelfde jaar de Commissie beslist om de verplichte braak voor 2008 op 0% te zetten. Ten slotte vindt in 2008 een evaluatie van het GLB plaats in het kader van de zogenaamde Health Check en zijn de melkquota in het kader van de zachte landing in datzelfde jaar bijkomend met 2% verhoogd. 1.2 Doelstelling In 2006 verscheen binnen de afdeling Monitoring en Studie (AMS) een eerste rapport omtrent de analyse van de rechtstreekse steun in Vlaanderen uit Pijler I op basis van de 5

verzamelaanvraag 2005 van het Agentschap voor Landbouw en Visserij (ALV) (Campens et al., 2006). Het betrof hier het eerste jaar van de implementatie van de bedrijfstoeslag in Vlaanderen. Dat rapport vormt de basis van een jaarlijkse rapportering die toelaat om trends en verschuivingen te detecteren en de oorzaken ervan te analyseren. Het laat het beleid tevens toe om gefundeerde standpunten in te nemen. Onderhavig rapport Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2006 vormt het tweede rapport in deze reeks. Het rapport heeft twee doelstellingen. Op basis van de verzamelaanvraag 2006 van ALV wordt ten eerste een analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I van de campagne 2006 uitgevoerd. Daarnaast wordt de situatie van 2006 vergeleken met die van 2005. De belangrijkste wijzigingen in 2006 ten opzichte van 2005 zijn de verhoging en ontkoppeling van de melkpremie, de ontkoppeling van de tabakspremie, en de introductie van een eerste schijf van directe steun voor suikerbieten en cichorei in de bedrijfstoeslag. 1.3 Aanpak en inhoud De monitoring gebeurt op basis van data uit de gegevensbank van het Agentschap voor Landbouw en Visserij (ALV). De data betreffen de rechtstreekse steun aan de landbouwer van Pijler I, uitbetaald in het boekjaar dat loopt van 16/10/2006 tot 15/10/2007 en gebaseerd op de verzamelaanvraag van 2006 (campagne 2006). De data zijn geëxtraheerd op 26 juli 2007. Die datum is belangrijk, aangezien er (voortdurend) kleine aanpassingen gebeuren aan de databank. Op dat tijdstip waren, op een aantal dossiers na, de premies ingegeven in het systeem en uitbetaald. De uitbetalingen betreffen Vlaamse en Waalse toeslagrechten (TR) betaald aan landbouwers met een productie-eenheid in Vlaanderen en met gronden in Vlaanderen of in Wallonië. Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 meer in detail ingegaan op de rechtstreekse steun uit Pijler I met klemtoon op de bedrijfstoeslag, zowel naar regelgeving als naar implementatie in een aantal buurlanden toe. Tevens wordt kort gekeken naar de praktische implementatie van de bedrijfstoeslag en de toeslagrechten in Vlaanderen. De lezer die vertrouwd is met het onderwerp kan hoofdstuk 2 overslaan en direct naar hoofdstuk 3 gaan indien die dit wenst. Hoofdstuk 3, 4 en 5 geven de resultaten van de analyse weer aan de hand van tabellen en grafieken. In hoofdstuk 3 wordt gekeken naar het aantal en de waarde van de toegekende (toeslag)rechten. Tevens wordt ingegaan op de aangifte in het kader van de verzamelaanvraag van 2006: de verschillende teelten en oppervlaktes en de bestemming daarvan. Hoofdstuk 4 analyseert de rechtstreekse steun uit Pijler I voor 2006. Het betreft hier de effectief uitbetaalde steun aan de landbouwers voor dat jaar. Ten eerste wordt in sectie 4.1 ingegaan op de totale waarde van de rechtstreekse steun uit Pijler I (toeslagrechten en gekoppelde dierlijke en plantaardige premies). Vervolgens worden de verschillende steunmaatregelen in meer detail geanalyseerd. Sectie 4.2 gaat dieper in op de toeslagrechten (gewone en braakleggingstoeslagrechten en speciale toeslagrechten). Sectie 4.3 analyseert de dierlijke gekoppelde premies (de zoogkoeienpremie en de slachtpremie kalveren). En sectie 4.4. tenslotte omvat de overige gekoppelde plantaardige premies (de premie voor eiwithoudende gewassen, voor energiegewassen, voor noten, en voor zaaizaadvermeerdering). De analyses in sectie 4.1 tot en met sectie 4.4 voor de verschillende steunmaatregelen verlopen volgens een uniforme structuur. De landbouwers worden telkens onderverdeeld volgens het aantal en de waarde van de steun, volgens de leeftijd van de bedrijfsleider, en volgens de provincie. Wat de leeftijd van de bedrijfsleider betreft, dient te worden opgemerkt 6

dat er voor de vennootschappen geen leeftijd gekend is. Daarnaast is voor een groepering van natuurlijke personen het niet altijd duidelijk van welke persoon de leeftijd weerhouden is. Deze problematiek wordt meegenomen en verder onderzocht tijdens de gegevensopvraging en analyse van het volgende jaar (campagne 2007). De opdeling per provincie gebeurt via het adres van de beherende instantie (= de buitendienst van ALV) waar de landbouwer de verzamelaanvraag indient en waar het merendeel van de bedrijfspercelen gelegen is. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op de handel in toeslagrechten. Naast de omvang en het type verhandeling wordt opnieuw de onderverdeling volgens aantal en waarde van de verhandelde toeslagrechten, de leeftijd van de bedrijfsleider en de provincie gehanteerd. Dit zowel vanuit het standpunt van de overlater als de overnemer. Wat de overlater betreft kunnen een groot deel van de landbouwers op basis van de extractie uit de databank van het ALV niet geïdentificeerd worden naar leeftijd en provincie toe. De resultaten daarvan worden bijgevolg niet weergegeven. Ingeval van de overnemer, net zoals wat de analyse van de uitbetaalde steun in hoofdstuk 6 betreft, is het aantal landbouwers dat niet naar leeftijd en provincie toe geïdentificeerd kan worden, zeer beperkt. De afwijking op de uiteindelijke resultaten is minimaal waardoor de resultaten hier wel weergegeven worden. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de resultaten bediscussieerd en worden enkele conclusies geformuleerd. 7

2 Rechtstreekse steun Pijler I: de bedrijfstoeslag en overige gekoppelde steun 2.1 Regelgeving Verordening 1782/2003 van 21 oktober 2003 (PB L 270), goedgekeurd als gevolg van het MTR akkoord van de Raad van 26 juni 2003, vormt het horizontaal rechtskader wat betreft de gemeenschappelijke voorschriften en regelgeving voor alle rechtstreekse steun in het kader van Pijler I van het GLB. Verordening 1782/2003 leidde tot verscheidene andere Verordeningen met gedetailleerde uitvoeringsbepalingen ter implementatie ervan. Daarnaast is Verordening 1782/2003 verscheidene keren gewijzigd (geamendeerd) ten gevolge van stapsgewijze hervormingen in andere sectoren of afwijkingen van de regelgeving. Belangrijke wijzigingen / afwijkingen traden onder meer op met de hervorming van de mediterrane producten katoen, olijfolie, ruwe tabak en hop in 2004 (Verord. 864/2004 van 30 april 2004 PB L 161), de suiker en cichorei hervorming in 2005 (Verord. 319/2006 van 20 februari 2006 PB L 58), de hervorming van de sector groenten en fruit in 2007 (Verord. 1182 van 26 september 2007 PB L 273), en het akkoord in 2007 omtrent het op nul zetten van de verplichte braak in 2008 (Verord. 1107/2007 van 26 september 2007 PB L 253). Naast een aantal algemene voorzieningen zoals de randvoorwaarden, de modulatie en de financiële discipline gaat Verordening 1782/2003 onder meer dieper in op de bedrijfstoeslagregeling en op een aantal overige gekoppelde steunregelingen. 2.1.1 De bedrijfstoeslagregeling De bedrijfstoeslag is geïntroduceerd vanaf 1 januari 2005. De lidstaten konden de invoering ervan uitstellen met maximaal twee jaar tot 1 januari 2007. De bedrijfstoeslag wordt bepaald op niveau van de individuele landbouwer en is gebaseerd op een historisch referentiebedrag. Het referentiebedrag is gelijk aan de gemiddelde totale directe steun die de landbouwer ontvangen heeft in de referentieperiode. De referentieperiode omvat de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002. Hiervan kon afgeweken worden indien de landbouwer tijdens de referentieperiode een landbouwactiviteit begon, én in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. De totale bedrijfstoeslag in een lidstaat, zijnde de som van alle individuele referentiebedragen, kan niet hoger zijn dan een vastgesteld nationaal maximum (nationaal plafond). Voor elke lidstaat en voor elk jaar vanaf 2005 is een dergelijk nationaal plafond ingesteld. Indien nodig wordt in de lidstaat een lineaire procentuele verlaging toegepast op de individuele referentiebedragen teneinde het plafond niet te overschrijden. De lidstaten passen verder een lineaire procentuele verlaging van maximaal 3% toe op de referentiebedragen om een nationale reserve te vormen. De nationale reserve omvat voorts het verschil tussen het nationaal plafond en de som van de referentiebedragen indien die laatste kleiner is dan het nationaal plafond. De bedrijfstoeslag of het referentiebedrag bestaat uit en wordt toegekend via een aantal toeslagrechten waarbij elk toeslagrecht een bepaalde waarde heeft. Drie soorten toeslagrechten kunnen toegekend worden: gewone, speciale en braakleggingstoeslagrechten. Een gewoon toeslagrecht (toeslagrecht per hectare) wordt berekend door het referentiebedrag van een landbouwer te delen door het gemiddeld aantal hectaren van die landbouwer die in de referentieperiode recht gaven op directe steun. Het totaal aantal toeslagrechten is dan gelijk aan dit gemiddelde aantal hectaren. 8

De bedrijfstoeslag wordt enkel uitbetaald indien een landbouwer met een zeker aantal toeslagrechten eveneens het vereiste (zelfde) aantal subsidiabele hectaren met daarop een subsidiabele teelt in gebruik neemt. Elk toeslagrecht dat gepaard gaat met activatie van een subsidiabele hectare met daarop een subsidiabele teelt geeft recht op uitbetaling van het in dat toeslagrecht vastgestelde bedrag. Een subsidiabele hectare is welke landbouwgrond dan ook van het bedrijf in de vorm van akkerland en blijvend grasland met uitzondering van de gronden die voor blijvende teelten, als bosgrond of voor niet-landbouwactiviteiten gebruikt worden. Een subsidiabele teelt betekent elke landbouwactiviteit met uitzondering van blijvende teelten, groenten, fruit, en andere dan voor zetmeel bestemde aardappelen. Als gevolg van de hervorming in de sector groenten en fruit van 2007, komen gronden met groenten, fruit, en met andere dan voor zetmeel bestemde aardappelen ten vroegste vanaf 1 januari 2008 en ten laatste vanaf 1 januari 2010 eveneens in aanmerking als subsidiabele teelt (België koos voor 1 januari 2009). De historische steun in het kader van de verplichte braak valt buiten het kader van de gewone toeslagrechten. Hiervoor worden braakleggingstoeslagrechten toegekend. De waarde van een braakleggingstoeslagrecht wordt bepaald door het referentiebedrag (de gemiddelde steun voor verplichte braak in de referentieperiode) te delen door het gemiddelde aantal hectaren verplicht braakgelegd tijdens de referentieperiode. Het aantal braakleggingstoeslagrechten is dan gelijk aan het gemiddelde aantal verplicht braakgelegde hectaren. In afwijking van Verordening 1782/2003 is in 2008 het percentage verplichte braak op nul gezet. De landbouwers hoeven daarom in 2008 de voor braakleggingstoeslagrechten in aanmerking komende hectaren niet uit productie te nemen om in aanmerking te komen voor het in het kader van de rechten vastgestelde bedrag. In een aantal gevallen komt een landbouwer in aanmerking voor een aan speciale voorwaarden verbonden toeslagrecht of een speciaal toeslagrecht. Met name indien een landbouwer directe steun per dier (rundvee, schapen en geiten) ontvangen heeft in de referentieperiode maar hij in die periode geen grond had of indien het toeslagrecht per hectare uitkomt op een bedrag dat hoger is dan 5.000 euro. De landbouwer krijgt dan een speciaal toeslagrecht pér 5.000 euro van het referentiebedrag én voor de resterende fractie van dat referentiebedrag. Dit op voorwaarde dat hij minstens 50% handhaaft van de tijdens de referentieperiode uitgeoefende landbouwactiviteit uitgedrukt in grootvee-eenheden (GVE). Vanuit de nationale reserve kunnen op basis van objectieve criteria referentiebedragen (toeslagrechten) toegekend worden aan bepaalde categorieën landbouwers. Elk toeslagrecht dat gedurende een periode van drie jaar niet gebruikt is (geactiveerd) vervalt automatisch aan de nationale reserve. Toeslagrechten kunnen enkel binnen de lidstaat of regio verhandeld worden. Toeslagrechten kunnen worden overgedragen door verkoop of elke andere vorm van definitieve overdracht met of zonder grond. Verhuur of soortgelijke transacties zijn slechts toegestaan indien de transfer van het toeslagrecht gepaard gaat met de overdracht van een overeenkomstig aantal subsidiabele hectaren. Een landbouwer mag zijn toeslagrechten zonder grond enkel overdragen indien hij ten minste 80% van zijn toeslagrechten gedurende ten minste een kalenderjaar heeft gebruikt dan wel nadat hij alle toeslagrechten die hij gedurende het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling niet heeft gebruikt, vrijwillig heeft afgestaan aan de nationale reserve. Bij verkoop van toeslagrechten met of zonder grond kan de lidstaat beslissen dat een deel van de toeslagrechten naar de nationale reserve gaat of dat hun waarde gereduceerd wordt ten gunste van de nationale reserve. De bedrijfstoeslag omvat in eerste instantie de directe steun van de landbouwer uit de referentieperiode. Bovenop die historische directe steun ontstaat ten gevolge van de MTR (zuivel) en latere hervormingen (suiker) nieuwe directe steun die tegelijkertijd met de eerste 9

implementatie van de bedrijfstoeslag of in een later stadium ontkoppeld kan worden. Daarnaast leidden in een aantal sectoren latere hervormingen naderhand tot een verdere ontkoppeling van de historische steun (tabak). - Ten gevolge van de MTR in 2003 ontstaat nieuwe directe steun voor zuivelproducenten per ton melkquotum (melkpremie en aanvullende premie). De steun wordt geïntroduceerd in 2004 en neemt jaarlijks in drie stappen toe tot en met 2006, en dit in lijn met de gefaseerde reductie van de interventieprijzen. De steun blijft in principe gekoppeld ten laatste tot 1 januari 2007, maar de lidstaten kunnen die op aanvraag al incorporeren in de bedrijfstoeslag vanaf 1 januari 2005. - Bij de hervorming van de mediterrane producten in 2004 is beslist om de historische steun voor tabak te ontkoppelen. Tijdens een vierjarige transitieperiode van 2006 tot en met 2009 moet minstens 40% van de tabakspremie in de bedrijfstoeslag opgenomen worden. De lidstaten kunnen tot 60% gekoppeld houden, maar kunnen desgewenst de steun volledig ontkoppelen. In 2006 en 2007 wordt respectievelijk 4% en 5% van de toegekende steun overgedragen naar het communautaire fonds voor tabak. Na de transitieperiode (vanaf 2010) moet de tabaksteun volledig ontkoppeld worden: 50% van de steun wordt getransfereerd naar de bedrijfstoeslag en 50% wordt gebruikt ter financiering van herstructureringsprogamma s in tabak producerende regio s onder de tweede pijler van het GLB. - Door de hervorming van het suikerregime in 2005 wordt vanaf 2006 nieuwe directe steun geïntroduceerd voor telers van suikerbieten en cichoreiwortelen. Die steun wordt vanaf de aanvang ontkoppeld en in de bedrijfstoeslag opgenomen. Het bedrag van de ontkoppelde steun neemt jaarlijks toe in vier stappen vanaf 2006 tot en met 2009 overeenstemmend met de gefaseerde reductie van de marksteun. 2.1.2 Partiële ontkoppeling en regionale implementatie Naar implementatie toe wordt redelijk wat vrijheid gelaten aan de lidstaten zowel op vlak van timing als op vlak van de graad van ontkoppeling. De lidstaten kunnen facultatief een gedeelte van de directe steun per hectare of per dier gekoppeld houden. Dit is bekend als partiële ontkoppeling. De Commissie bepaalt voor elk type steun en per lidstaat een maximum bedrag (plafond). Een lidstaat kan opteren om volgende directe steun gedeeltelijk te blijven koppelen: - Akkerbouwgewassen o tot 25% van de steun voor akkerbouwgewassen (met uitzondering van verplichte braak) of, o tot 40% van de toeslag voor durum tarwe. - Schapen en geiten o tot 50% van de steun. - Rundvlees o tot 100% van de slachtpremie voor kalveren, tot 100% van de zoogkoeienpremie en tot 40% van de slachtpremie voor runderen of, o tot 75% van de speciale premie voor mannelijke runderen. - Hop: o tot 25% van de steun. Daarnaast blijven een aantal types directe steun volledig gekoppeld, tenzij de lidstaat specifiek vraagt dat die ontkoppeld zou worden: zaaizaadsteun, directe steun in overzeese gebieden en steun voor het drogen van voedergewassen. Verder kan in een aantal gevallen als overgangsbetaling of regeling steun partieel gekoppeld blijven. Dit is het geval voor tabak waar een overgangsregeling geldt (zie hiervoor). Verder zijn er een aantal overgangsbetalingen voor groenten en fruit die echter niet van toepassing zijn voor 10

Vlaanderen. Tenslotte mogen de lidstaten tot 10% van het aandeel van een sector in het nationaal maximum (plafond) inhouden en die steun onder bepaalde voorwaarden herverdelen binnen dézelfde sector (artikel 69). Dit kan enkel indien het steun betreft voor specifieke soorten landbouw die belangrijk zijn voor de bescherming of de verbetering van het milieu of voor het verbeteren van de kwaliteit en het in de handel brengen van landbouwproducten. Daarnaast heeft een lidstaat enige flexibiliteit in de manier waarop de bedrijfstoeslag toegekend wordt. De lidstaat kan de bedrijfstoeslag implementeren via een regionaal model in plaats van via het hiervoor beschreven historische model (of via een mix van beide systemen). Bij het historisch model wordt de omvang van de bedrijfstoeslag individueel bepaald en hangt die af van de directe steun die een individuele landbouwer ontvangen heeft tijdens een referentieperiode uit het verleden (zie hiervoor). Ingeval van een flat rate of regionaal model wordt de bedrijfstoeslag toegekend op regionaal niveau. Het totale geagregeerde referentiebedrag aan historische directe steun van alle landbouwers in een regio wordt hierbij uitgemiddeld over het totaal aantal subsidiabele hectaren in die regio en alle landbouwers ontvangen dezelfde flat rate steun per hectare. Dit is dus met inbegrip van de landbouwers die geen rechtstreekse steun ontvangen hebben in de referentieperiode. Daarbij kunnen verschillende steunniveaus gehanteerd worden voor akkerland en voor (permanent) grasland. De lidstaten kunnen eveneens een hybride van de twee voorgaande systemen toepassen. De bedrijfstoeslag bestaat dan voor een deel uit een flat rate (regionale) steun en voor een deel uit aanvullende steun gebaseerd op de historische steun ontvangen door een landbouwer. Ingeval van een statische hybride blijft de mix van historische en regionale steun constant over tijd. Ingeval van een dynamische hybride wordt over een transitieperiode het historische aandeel uitgefaseerd zodat op het einde van de transitieperiode een puur regionaal of flate rate systeem bekomen wordt. 2.1.3 Andere steunregelingen Het deel over de andere steunregelingen in Verordening 1287/2003 en latere amendementen geeft een omschrijving van het steunregime van de rechtstreekse steun waarvan de lidstaten kunnen opteren om die gekoppeld te houden (zie hiervoor). Daarnaast worden een aantal andere gekoppelde steunregimes weergegeven. Het gaat meer bepaald om steunmaatregelen voor durum tarwe, eiwithoudende gewassen, rijst, noten, energiegewassen, zetmeelaardappelen, melk, zaaizaad, akkerbouwgewassen, schapen- en geitenvlees, rundvlees en zaaddragende leguminosen, katoen, tabak, olijfolie, hop, groenten en fruit. Een aantal steunmaatregelen zijn niet van toepassing voor Vlaanderen, hetzij omdat Vlaanderen niet opteert om die gekoppeld te houden hetzij omdat Vlaanderen sowieso niet in aanmerking komt voor die steunmaatregel. Een zestal steunmaatregelen wordt hier besproken: - De zoogkoeienpremie bedraagt 200 euro per dier. De lidstaten mogen een aanvullende premie per zoogkoe geven tot maximum 50 euro per dier. Aan elke landbouwer die zoogkoeien houdt wordt steun verleend binnen een individueel vastgesteld maximum toegekend op historische basis (zoogkoeienquotum). Daarnaast mag het nationaal maximum niet overschreden worden. Elke lidstaat houdt een nationale reserve van premierechten voor zoogkoeien aan. Indien er een transfer is van zoogkoeienpremies zonder transfer van het bedrijf kan een deel van de rechten (hoogstens 15%) naar de nationale reserve gaan. - Voor kalveren tussen 1 en 8 maanden en tot een maximum gewicht van 185 kg is er een slachtpremie van 50 euro per kalf. Iedere landbouwer die slachtkalveren produceert komt in aanmerking. De premie wordt verleend bij het slachten van subsidiabele dieren of bij uitvoer ervan. Wanneer de aanvragen het nationale 11

maximum overschrijden wordt het aantal dieren per landbouwer proportioneel verlaagd. - De premie voor eiwithoudende gewassen omvat erwten, tuinbonen, paardenbonen en duivenbonen, en niet-bittere lupinen. De steun bedraagt 55,57 euro per ha met een gegarandeerd maximumareaal van 1,4 miljoen ha (EU) waarvoor de steun kan worden verleend. Indien de oppervlakte waarvoor de steun is aangevraagd groter is, wordt de oppervlakte per landbouwer waarvoor de steun is aangevraagd proportioneel verlaagd. - De areaalbetaling voor noten kan gedifferentieerd worden al naar gelang het product, of door de vastgestelde nationale gegarandeerde arealen (NGA) te vergroten of te verkleinen In elke lidstaat mag het totaalbedrag van de verleende steun niet hoger zijn dan het aantal vastgestelde hectaren van zijn NGA, vermenigvuldigd met het gemiddelde bedrag van 120,75 euro. Indien de NGA overschreden wordt, wordt de per landbouwer aangevraagde oppervlakte proportioneel verlaagd. De lidstaten kunnen als aanvulling op de communautaire steun nationale steun verlenen tot een maximum van 120,75 euro per ha, maar enkel voor die oppervlakten waarvoor communautaire steun ontvangen wordt. - De steun voor energiegewassen bedraagt 45 euro per hectare voor de oppervlakten die ingezaaid zijn met energiegewassen en met een maximum areaal van 1,5 miljoen ha (EU). De betrokken oppervlakte per landbouwer wordt proportioneel verlaagd indien de oppervlakte waarvoor steun wordt aangevraagd groter is dan het maximum areaal. De steun is niet cumuleerbaar met braakleggingstoeslagrechten. - Voor de productie van basiszaad of gecertifieerd zaad en voor een aantal vastgestelde soorten kan zaaizaad steun verleend worden. Wanneer het totaalbedrag van de gevraagde steun het vastgestelde nationale maximum overschrijdt, wordt de steun per landbouwer proportioneel verlaagd. 2.1.4 Algemene voorzieningen: cross-compliance, financiële discipline en modulatie De steun wordt betaald aan alle subsidiabele producenten grotendeels onafhankelijk van welke landbouwproducten ze produceren of zelfs indien ze ervoor kiezen om helemaal niets te produceren. De toekenning van de bedrijfstoeslag en andere directe steun is wel gelinkt aan het voldoen aan een aantal randvoorwaarden. Dit is beter bekend onder de naam crosscompliance. Die randvoorwaarden worden vanaf 2005 stapsgewijs ingevoerd en bestaan meer concreet uit: 1) de beheerseisen die voortvloeien uit negentien Europese richtlijnen en verordeningen die betrekking hebben op volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten, milieu en dierenwelzijn; 2) de minimumnormen met betrekking tot de bodemerosie, de organische stof in de bodem, de bodemstructuur en een minimaal onderhoud, met het oog op het behoud van de goede landbouw- en milieuconditie van de landbouwgrond.; en 3) het behoud van het areaal blijvend grasland ten opzichte van 2003. Het niet-naleven van die randvoorwaarden kan de uitbetaling van de rechtstreekse steun beïnvloeden. Afhankelijk van de ernst van de niet-naleving wordt een korting toegepast. De korting is zowel van toepassing op de bedrijfstoeslag als op de steunmaatregelen die gekoppeld blijven. Er wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanent karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving. In het geval van nalatigheid mag het verlagingspercentage niet meer bedragen dan 5%, en bij herhaalde niet-naleving 15%. In geval van opzettelijke niet-naleving kan het verlagingspercentage in principe niet minder dan 20% bedragen en kan het tot volledige uitsluiting van een of meer steunregelingen gaan en voor één of meer kalenderjaren. 12

De uitgaven inzake het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Unie zijn onderhevig aan jaarlijkse maxima (plafonds). Die zijn vastgesteld op de Europese top in oktober 2002 en zijn bevestigd door het akkoord van de Raad in december 2005 over de financiële perspectieven voor de periode 2007-2013. De uitgaven van het landbouwbeleid van de Europese Unie worden meer concreet onderverdeeld in twee categorieën. De traditionele marktsteun en directe steun (inclusief de bedrijfstoeslag) behoren tot de eerste pijler, terwijl het plattelandsbeleid valt onder de tweede pijler. Elke pijler heeft zijn eigen submaximum onder de financiële perspectieven. Om te zorgen dat de jaarlijkse maxima ter financiering van marktmaatregelen en rechtstreekse steun (Pijler I) niet overschreden worden is een clausule tot financiële discipline ingesteld. Indien volgens de ramingen de uitgaven van de eerste pijler binnen een marge van 300 miljoen euro van het jaarlijkse maximum komen moet de directe steun voor dat jaar verlaagd worden. Budgetten mogen niet getransfereerd worden tussen Pijler I en Pijler II of vice versa, behalve in het speciale geval van modulatie. Modulatie houdt in dat de bedrijfstoeslag en de andere gekoppelde rechtstreekse steun van de eerste pijler voor elk jaar tot en met 2012 met een bepaald percentage verlaagd wordt. De hierdoor ontstane middelen worden getransfereerd naar de tweede pijler van het GLB waar ze dienen als extra financiering voor plattelandsontwikkeling. Dit proces om middelen te transfereren van Pijler I (directe steun en marktsteun) naar Pijler II (plattelandsbeleid) is bekend als modulatie. Het percentage modulatie neemt toe van 3% in 2005, over 4% in 2006, tot 5% vanaf 2007. Alle lidstaten moeten minstens 80% van de via modulatie gegenereerde steun terug krijgen. Alle modulatiegeld moet gecofinancierd worden door de nationale overheid. De eerste schijf van 5.000 euro directe steun van de individuele producent is vrijgesteld van verplichte modulatie. Het bedrag dat daaruit voortvloeit, wordt als een extra steunbedrag aan de producenten terugbetaald. Het totaalbedrag van de extra steunbedragen die in een kalenderjaar in een lidstaat kunnen worden verleend, kan niet hoger zijn dan een vastgesteld maximum. Indien nodig passen de lidstaten op de extra steunbedragen een lineaire procentuele daling toe. Die maxima kunnen bovendien gewijzigd worden om rekening te houden met de structurele wijzigingen van de bedrijven. 2.2 Implementatie in de buurlanden Tabel 1 vat samen wanneer en hoe de bedrijfstoeslag geimplementeerd is in Wallonië en een aantal buurlanden (Nederland, Frankrijk en Duitsland). Frankrijk heeft gekozen voor het behoud van een zo maximaal mogelijke koppeling volgens een historisch model vanaf 2006. Bij de uitwerking van de regelgeving is speciaal rekening gehouden met het ondersteunen van jonge starters. De directe steun in de zuivel is eveneens in 2006 ontkoppeld. Frankrijk wordt niet onderverdeeld in regio s. Toeslagrechten mogen wel enkel verhandeld worden binnen de departementen. Van de toeslagrechten verhandeld zonder grond vloeit 50% terug naar de reserve. Nederland heeft gekozen voor een historisch model vanaf 2006 met behoud van de koppeling van de slachtpremie kalveren (100%), de slachtpremie runderen (100%) en de premie voor lijnzaad (100%). De zuivelsteun is pas ontkoppeld in 2007. Nederland wordt, net zoals Frankrijk, niet verder onderverdeeld in regio s. 13

De bedrijfstoeslag in Wallonië is geïmplementeerd vanaf 2005 volgens het historische model. De zuivelsteun wordt ontkoppeld in 2006. In Wallonië blijft de zoogkoeienpremie (100%) en de steun voor zaaizaad (spelt en lijnzaad) (100%) gekoppeld. Duitsland heeft verregaand ontkoppeld vanaf 2005 volgens een dynamisch hybride model, het zogenaamde Combi-model. De steun in de zuivel is eveneens al in 2005 ontkoppeld. Enkel de steun voor hop (25%) en de steun voor tabak in de overgangsperiode tot 2010 (60%) blijft gekoppeld. Duitsland is regionaal ingedeeld volgens deelstaten (Bundesländer). In het Combi-model wordt gestart met het historische model en wordt geleidelijk overgegaan naar een regionaal model of een flat rate per deelstaat. Alle landbouwers ontvangen voor de periode 2005 tot en met 2009 een regionale (flat rate) steun per hectare akkerland en / of grasland, plus, waar relevant, top-ups per bedrijf gebaseerd op historische steunbedragen en dit als volgt: - een toeslagrecht (steunbedrag) voor akkerland voor elke regio betaald als een regionale flat rate en afkomstig van volgende historische steun: steun aan akkerbouwgewassen, zaaizaad steun, 75% van het ontkoppelde deel van de steun voor aardappelzetmeel, en het ontkoppelde deel van de hop steun; - een toeslagrecht (steunbedrag) voor grasland in elke regio betaald als een regionale flat rate en afkomstig van volgende historische steun: de slachtpremie voor runderen, de nationale enveloppe voor rundvee, en 50% van de extensificatiepremie voor rundvee; - een toeslagrecht (steunbedrag) betaald als een top-up per individueel bedrijf en afkomstig van volgende historische steun: de melkpremie, de zoogkoeienpremie, de speciale premie voor rundvee, de slachtpremie kalveren, de ooipremie, 50% van de extensificatiepremie voor rundvee, de steun voor het drogen van voedergewassen, en 25% van het ontkoppelde deel van de steun voor aardappelzetmeel. Elke deelstaat kan het aandeel van de steun tussen akkerland en grasland met 15% laten variëren. Tussen 2010 en 2013 is er een geleidelijke overgang naar een volledige regionaal flat rate model. De kloof tussen het toeslagrecht (steunbedrag) van het hybride model en het nieuwe toeslagrecht (steunbedrag), gebaseerd op een volledig regionaal model, wordt gedicht als volgt: 10% van het verschil in 2010, 30% van het verschil in 2011, 60% van het verschil in 2012 en 100% van het verschil in 2013. 14

Tabel 1. Overzicht van de implementatie van de bedrijfstoeslag in een aantal buurlanden Lidstaat Regio Start Toeslag Model Zuivel ontkoppeld Sectoren die gekoppeld blijven en transitionele gekoppelde steun voor fruit en groenten vanaf 2008 België Vlaanderen 2005 Historisch 2006 Zoogkoeienpremie 100% Slachtpremie kalveren 100% Zaaizaad (spelt en lijnzaad) 100% Wallonië 2005 Historisch 2006 Zoogkoeienpremie 100% Zaaizaad (spelt en lijnzaad) 100% Duitsland Bundesländer 2005 Dynamisch hybride (evolutie flat rate) 2005 Hop 25% Tabakcoëfficiënt voor ontkoppeling: 0,4 (dus 60% gekoppeld) Frankrijk - 2006 Historisch 2006 Akkerbouwgewassen 25% Schaap en geit premie 50% Zoogkoeienpremie 100% Slachtpremie kalveren 100% Slachtpremie runderen 40% Zaaizaad (aantal soorten) 100% Overzeese gebieden 100% Tabakcoëficiënt voor ontkoppeling: 0,4 (dus 60% gekoppeld) Hop 25% Fruit en groenten: - 50% voor tomaten bestemd voor verwerking tot eind 2011-98% tot eind 2010 en 75% van 2011 tot eind 2012 van het nationaal maximum voor boomgaarden die pruimen, perziken en peren produceren bestemd voor verwerking Toeslagrechten mogen enkel verhandeld worden binnen departementen. Van toeslagrechten verhandeld zonder grond gaat 50% naar de nationale reserve. Nederland - 2006 Historisch 2007 Slachtpremie kalveren 100% Slachtpremie runderen 100% Zaaizaad (lijnzaad) 100% 15

2.3 Toepassing in Vlaanderen 2.3.1 Algemeen Vlaanderen heeft, in overleg met de landbouworganisaties en met Wallonië, gekozen voor een historisch model en een introductie van de bedrijfstoeslag vanaf 2005 met volgende modaliteiten (zie ook Tabel 1): - De hectarepremies in de akkerbouwsector worden volledig ontkoppeld, wat betekent dat de areaalbetalingen voor maïs, granen, oliehoudende zaden, vlas en braaklegging worden opgenomen in de unieke bedrijfstoeslag; - In de zaaigoedsector blijft de premie voor lijnzaad en speltzaad gekoppeld aan de productie; - In de dierlijke sector blijven de premies voor zoogkoeien (gedeeltelijk) en de slachtpremie voor kalveren gekoppeld. De andere premies worden opgenomen in de unieke bedrijfstoeslag; - In de melksector wordt de aanvullende steun ter compensatie van de melkprijsdaling geïntegreerd in de unieke bedrijfstoeslag met ingang van 2006. - De directe steun in de tabaksteelt wordt met ingang van 2006 en voor de overgangsperiode tot en met 2010 volledig ontkoppeld. - De compensatiesteun voor bieten en cichoreiwortelen wordt in vier stappen geïntroduceerd van 2006 tot en met 2009 en wordt vanaf de introductie in 2006 direct ontkoppeld en opgenomen in de bedrijfstoeslag. - Vanaf 2006 kunnen toeslagrechten verhandeld worden. De afhouding bij verhandeling van toeslagrechten (ten voordele van de nationale reserve) bedraagt voor Vlaanderen 0%. - Vanaf 2009 worden de teelten groenten, fruit en aardappelen andere dan voor de zetmeelproductie subsidiabel en komen zo in aanmerking om toeslagrechten mee te activeren. - Het lineaire afhoudingspercentage indien het nationaal plafond overschreden wordt bedraagt voor Vlaanderen 0%. - Het lineaire afhoudingspercentage dat wordt toegepast op de toeslagrechten om de nationale reserve te vullen is voor Vlaanderen op 1,65% gezet. Het lineaire afhoudingspercentage is gebeurd vóór de definitieve toekenning van de toeslagrechten. Vlaanderen heeft gekozen voor een grote mate van ontkoppeling. Enkel de steun voor zaaizaad (spelt en lijnzaad), de slachtpremie kalveren (100%) en de zoogkoeienpremie (100%) blijven gekoppeld. Het behoud van enkele gekoppelde premies houdt verband met de concurrentiele positie voor slachtkalveren (ten opzichte van Nederland) en voor lijnzaad (waar Vlaanderen deel uitmaakt van een vlasgebied van Noord-Frankrijk tot Nederland). Nederland en Frankrijk houden hun lijnzaadproductie en hun slachtpremie voor kalveren eveneens gekoppeld (zie hiervoor). De praktische implementatie in Vlaanderen gebeurt via de verzamelaanvraag van het Agentschap voor Landbouw en Visserij (ALV). Elke landbouwer die rechtstreekse steun aanvraagt is verplicht om alle landbouwgronden die hij gebruikt aan te geven via de verzamelaanvraag. Via de verzamelaanvraag worden toeslagrechten geactiveerd met subsidiabele percelen, en worden oppervlaktegebonden beheersovereenkomsten en agromilieumaatregelen aangegeven. Naast de verzamelaanvraag moeten ook de aanvragen voor niet-ontkoppelde premiestelsels (zoogkoeienpremie, slachtpremie kalveren, steun voor 16

lijnzaad en speltzaad (zaaizaad), areaalsteun voor noten, steun voor energiegewassen, en steun voor gedroogde voeders) via daarvoor bestemde formulieren of contracten afzonderlijk ingediend worden. Voor een meer gedetailleerde uitleg ivm de verzamelaanvraag en de praktische implementatie van de bedrijfstoeslag in 2005 wordt verwezen naar Campens et al. (2006). Hierna worden enkel de wijzigingen van 2006 ten opzichte van 2005 weergegeven. 2.3.2 De bedrijfstoeslag: verdere ontkoppeling in 2006 In 2005, het eerste jaar van de ontkoppeling, is de definitieve waarde van ieder toeslagrecht vastgelegd. Door de ontkoppeling van de melkpremie en de tabakspremie en de introductie van steun voor suikerbieten en cichorei in de bedrijfstoeslag kan én de waarde van die toeslagrechten veranderen én kunnen nieuwe toeslagrechten gecreërd worden. In ieder geval neemt de omvang van de totale bedrijfstoeslag in Vlaanderen toe. Het referentiebedrag van de melkpremie wordt berekend door het melkquotum op 31 maart 2006 te vermenigvuldigen met een éénheidsbedrag per liter, namelijk 0,0366312 euro per liter melkquotum. Op dat referentiebedrag wordt een korting van 1,65% toegepast als afhouding voor de nationale reserve. Indien de landbouwer toeslagrechten in eigendom had wordt het referentiebedrag gedeeld door het totale aantal gewone en speciale toeslagrechten. Dit geeft de waarde waarmee alle gewone en speciale toeslagrechten worden verhoogd. Indien de landbouwer geen toeslagrechten in bezit had, worden nieuwe toeslagrechten toegekend. Indien de landbouwer geen percelen aangegeven heeft in de verzamelaanvraag worden speciale toeslagrechten toegekend met een maximale eenheidswaarde van 5.000 euro. Als referentiegegevens voor de ontkoppeling van de tabakspremie worden het referentieareaal en het referentiebedrag gebruikt. Het referentiebedrag is het gemiddelde bedrag aan premies dat de landbouwer tijdens de referentieperiode 2000-2001-2002 heeft ontvangen, verminderd met 1,65% als afhouding voor de reserve. Het referentieareaal (ha) is de gemiddelde oppervlakte waarvoor de landbouwer tabakspremie aangevraagd heeft in de referentieperiode. Als de landbouwer geen toeslagrechten had, worden nieuwe toeslagrechten toegekend. Het aantal nieuwe toeslagrechten is gelijk aan het referentieareaal. Het referentiebedrag wordt dan verdeeld over die nieuwe toeslagrechten. Indien de landbouwer al toeslagrechten in eigendom had, worden het referentieareaal en het referentiebedrag voor de tabakspremie opgeteld bij het aantal toeslagrechten (met uitzondering van de braakleggingstoeslagrechten) en de totale bedrijfstoeslag. Vervolgens wordt de som van de bedrijfstoeslag en het referentiebedrag gedeeld door de som van het aantal toeslagrechten en het referentieareaal. Het resultaat is een hoger aantal toeslagrechten die allemaal eenzelfde eenheidswaarde hebben, uitgezonderd de braakleggingstoeslagrechten. Na de integratie van de tabakspremie bevat elk toeslagrecht een bepaald deel dat afkomstig is van de tabakspremie, de tabakscomponent. Vanaf 2010 wordt de tabakssteun met de helft afgebouwd en wordt de tabakscomponent in de toeslagrechten dus met 50% verminderd. De eenheidswaarde van de toeslagrechten met een tabakscomponent zal dus vanaf 2010 verlagen. De compensatiesteun voor suikerbieten en cichoreiwortelen wordt berekend op basis van het referentieareaal en het referentiebedrag. Het aantal nieuwe toeslagrechten dat wordt toegekend, is gelijk aan het referentieareaal. Dit referentieareaal wordt berekend door het leveringsrecht of de gemiddelde gecontracteerde hoeveelheid te delen door een forfaitair rendement dat is vastgesteld op 80,2 ton per hectare voor suikerbieten en op 50,3 ton per hectare voor cichoreiwortelen. 17

Het referentiebedrag wordt bepaald door het leveringsrecht of de gemiddelde gecontracteerde hoeveelheid te vermenigvuldigen met een eenheidsbedrag per ton. Het eenheidsbedrag wordt berekend door de Belgische enveloppe voor 2006 te delen door de som van alle Belgische referentiegegevens die worden ontkoppeld. Het verkregen eenheidsbedrag wordt vervolgens verminderd met 1,65% als afhouding voor de reserve. Voor suikerbieten bedraagt het eenheidsbedrag 7,15 euro per ton of 573,43 euro per hectare referentieareaal in 2006. Voor cichoreiwortelen is dat 9,23 euro per ton of 463,76 euro per hectare referentieareaal. Het referentiebedrag per landbouwer voor 2006 is dan het leveringsrecht suikerbieten (in ton) x 7,15 + gecontracteerde hoeveelheid cichoreiwortelen (in ton) x 9,22. Het referentiebedrag wordt zowel verdeeld over de nieuw toegekende toeslagrechten als over de toeslagrechten die de landbouwer al in bezit had. Voor de berekening van de nieuwe eenheidswaarde van de toeslagrechten wordt het referentiebedrag voor de compensatiesteun opgeteld bij het totale bedrag van alle toeslagrechten (uitgezonderd de braakleggingstoeslagrechten). Het verkregen totaalbedrag wordt gedeeld door het totale aantal toeslagrechten. Het resultaat is de nieuwe eenheidswaarde van alle gewone en speciale toeslagrechten. Het aantal toeslagrechten neemt toe en alle toeslagrechten hebben dezelfde eenheidswaarde. De integratie van de compensatiestun voor suikerbieten en cichoreiwortelen wordt gespreid over vier jaar, met een eerste deel toegekend in 2006. De eenheidswaarde van alle toeslagrechten zal opnieuw worden aangepast in 2007, 2008 en 2009. Na de integratie is in elk van de toeslagrechten een bepaald deel, de suikercomponent, afkomstig van de compensatiesteun in het kader van de suikerhervoming. Die suikercomponent zal in 2007, 2008 en 2009 jaarlijks verhoogd worden. Als een dergelijk toeslagrecht tussentijds wordt overgedragen, dan wordt de waardewijziging doorgevoerd bij de overnemer. 18

3 Aantal toegekende rechten en de aangifte via de verzamelaanvraag 3.1 Toegekende rechten Tabel 2 toont de nationale maxima voor België van een aantal rechtstreekse steunmaatregelen van Pijler I voor de periode 2005-2013 zoals vastgelegd door de Europese Unie. Waar mogelijk wordt de uitsplitsing voor Vlaanderen weergegeven. Het nationale maximum van het totaal van alle rechtstreekse steun uit Pijler I neemt toe tot en met 2009. Dit is te wijten aan de toename van één component van die rechtstreekse steun: de bedrijfstoeslag. Die stijgt omwille van de stapsgewijze jaarlijkse introductie van directe steun aan zuivelproducenten in de periode 2004-2006, én de stapsgewijze jaarlijkse introductie van directe steun aan producenten van suikerbieten en cichoreiwortelen in de periode 2006-2009. Die laatste rechtstreekse steun wordt van bij de aanvang ontkoppeld. De directe steun aan de zuivel is in 2006 ontkoppeld, net zoals de tabakspremie. De daling in 2010 is te wijten aan het feit dat 50% van het aandeel van de tabakscomponent in de bedrijfstoeslag vanaf 2010 getransfereerd wordt naar Pijler II. Het maximum van een aantal gekoppelde premies (zoogkoeienpremie, slachtpremie kalveren, zaaizaadpremie en premie voor noten) blijft constant gedurende de periode 2005-2013. De slachtpremie kalveren blijft enkel gekoppeld binnen Vlaanderen, vandaar dat geen maximum vastgesteld is op Belgisch niveau. Het maximum budget is 6,384 miljoen euro en het maximum aantal kalveren dat een premie kan ontvangen is vastgelegd op 335.000. De premie per kalf bedraagt maximaal 50 euro. Het plafond van het aantal premierechten voor zoogkoeien is voor Vlaanderen vastgesteld op 127.548 premierechten en een maximum budget van 31,366 miljoen euro. Dit bedraagt ongeveer 1/3 van het totale budget voor België. De maximale premie per dier bedraagt 250 euro en bestaat uit een basispremie en een aanvullende premie. Voor energiegewassen en eiwithoudende gewassen bestaat enkel een plafond op niveau van de Europese Unie. De vrijstelling van de eerste 5.000 euro rechtstreekse steun van verplichte modulatie wordt als extra betaling teruggegeven. Die extra betaling is eveneens geplafonneerd. De toename van het maximale extra steunbedrag over de periode 2005-2013 is te wijten aan het verhogen van de totale rechtsteekse steun uit Pijler I en / of het verhogen van de percentages verplichte modulatie. Tabel 2. Nationale maxima België in 1000 euro, periode 2005-2013 Nationale maxima België in 1000 euro 2005 2006 2007 2008 2009 2010 en erna Nationaal maximum 411.053 580.376 593.395 606.935 614.179 611.805 bedrijfstoeslag 306.318 475.641 488.660 - - - waarvan Vlaanderen 144.670 234.633 239.239 - - - zoogkoeienpremie 96.954 96.954 96.954 96.954 96.954 96.954 waarvan Vlaanderen 31.366 31.366 31.366 31.366 31.366 31.366 slachtpremie kalveren 6.384 6.384 6.384 6.384 6.384 6.384 (Vlaanderen) zaaizaad premie 1.397 1.397 1.397 1.397 1.397 1.397 energiegewassen nvt nvt nvt nvt nvt nvt eiwithoudende gewassen nvt nvt nvt nvt nvt nvt noten 12,075 12,075 12,075 12,075 12,075 12,075 Extra steunbedrag 4.700 6.400 8.000 8.000 8.100 8.100 19

Deze nationale / regionale maxima vormen het kader waarbinnen individuele toeslagrechten toegekend worden en rechtstreekse steun van Pijler I uitbetaald wordt. Tabel 3 toont het totaal aantal toeslagrechten (TTR) in 2006. Naast gewone toeslagrechten (GTR) en braakleggingstoeslagrechten (BTR) bestaan speciale toeslagrechten (STR). In totaal bezitten 26.288 landbouwers samen 489.092 toeslagrechten (TTR) voor een totaal bedrag van 237.196.543 euro. Gemiddeld heeft een landbouwer 18,61 toeslagrechten met een gemiddelde waarde van 485 euro per toeslagrecht. Het leeuwenaandeel bestaat uit GTR. Die vertegenwoordigen bijna 99% van de totale waarde van alle toeslagrechten. Het aantal en de waarde van de BTR en de STR is van een veel kleinere orde. Het aantal STR (337) is zeer klein maar de waarde per STR (2.092) is groot. De STR zijn, in tegenstelling tot de GTR en de BTR, niet gelieerd aan grond maar aan een aantal referentie grootvee-eenheden (GVE). Een landbouwer moet 50% van zijn referentie GVE aanhouden gedurende 12 maanden om zijn STR te kunnen activeren. Het aantal referentie GVE in 2006 is gelijk aan 13.883. 1 GTR en 1 BTR komt overeen met 1 ha zodat er in totaal 488.755 hectare zijn waaraan GTR en BTR gekoppeld zijn. De gemiddelde waarde van een GTR bedraagt 485 euro per ha, voor een BTR is dat 376 euro per ha. Het aantal premierechten voor zoogkoeien (in aantal zoogkoeien en vaarzen) voor de campagne 2006 bedraagt 126.591 verdeeld over 6.953 bedrijven. Tabel 3. Toegekende toeslagrechten in 2006 Toegekende toeslagrechten in 2006 GTR BTR STR TTR Aantal landbouwers 26.076 1.991 258 26.288 Totaal aantal TR 483.462 5.293 337 489.092 Totale waarde TR (euro) 234.498.696 1.992. 710 705.138 237.196.543 Aandeel in totale waarde (%) 98,86 0,84 0,30 100,00 Aantal TR / landbouwer 18,5 2,7 1,3 18,6 Waarde TR (euro per TR) 485 376 2092 485 Bron: databank ALV op 26.07.2007 Tabel 4. Toegekende toeslagrechten in 2005 Toegekende toeslagrechten in 2005 GTR BTR STR TTR Aantal landbouwers 26.118 2.033 429 26.517 Totaal aantal TR 456.545 5.880 569 462.994 Totale waarde TR (euro) 144.630.361 2.202.350 1.164.645 147.997.356 Aandeel in totale waarde (%) 97,72 1,49 0,79 100,00 Aantal TR / landbouwer 17,5 2,9 1,3 17,5 Waarde TR (euro per TR) 317 375 2.047 320 Bron: databank ALV op 19.06.2006 Ten opzichte van de situatie in 2005 (Tabel 4) is er een groot verschil. Het aantal en de waarde van de TTR is in 2006 sterk gestegen door de ontkoppeling van de rechtstreekse steun voor zuivel en tabak, en de nieuwe ontkoppelde steun voor suikerbieten en cichoreiwortelen. Binnen de TTR is enkel het aantal GTR (+6%) en de waarde van de GTR (+60%) sterk toegenomen. Het aantal (en de totale waarde) van de BTR en de STR echter is respectievelijk met 10% en 40% afgenomen. De verklaring voor de daling van het aantal STR is dat die geactiveerd geworden zijn met grond. Eens geactiveerd met grond worden dit GTR. De resultaten van 2005 tonen immers aan dat er bij de speciale toeslagrechten een groot verschil was tussen de toegekende en uitbetaalde rechten: maar 70% van de rechten is effectief 20