PLANNEN IN1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 De leerlingen zijn bereid ICT te gebruiken Bij het creatief vormgeven van hun ideeën. De leerlingen kunnen bepalen welke vorm (beeld, tekst, geluid) Relevant is om hun ideeën creatief vorm te geven. De leerlingen kunnen hulpmiddelen kiezen die Relevant zijn om hun ideeën creatief vorm te geven. De leerlingen kunnen bepalen hoe ze beeld, woord of Geluid gaan gebruiken om hun ideeën creatief vorm te geven. De leerlingen zijn bereid ICT te gebruiken bij het voorstellen Van digitale informatie aan anderen. De leerlingen kennen verschillende manieren om digitale informatie met behulp van ICT voor te stellen. De leerlingen kunnen die hulpmiddelen kiezen die het meest Geschikt zijn om hun informatie digitaal voor te stellen. De leerlingen kunnen de randvoorwaarden voor hun voorstelling bepalen: technisch (hardware en software) en Organisatorisch (planning en taakverdeling, hoe ver zitten de toehoorders van mij af, wat kunnen ze zien/horen vanuit die positie ). Pagina 1
UITVOEREN IN1 1.9 De leerlingen kunnen voor hen geschikte beeld-, geluid-, Tekst- en tekenprogramma s gebruiken. 1.10 De leerlingen kunnen voor voor hen geschikte presentatieprogramma s gebruiken. 1.11 De leerlingen kunnen oorspronkelijke materialen bewerken en/of verwerken in functie Van hun doelen en ideeën. 1.12 De leerlingen kunnen zelf materialen ontwerpen om hun ideeën vorm te geven. 1.13 De leerlingen kunnen op hun niveau gebruikmaken van ICT bij het voorstellen van Digitale informatie aan anderen 1.14 De leerlingen kunnen tekst en/of beeld en/of geluid integreren (combineren) bij het Voorstellen. CONTROLEREN 1.15 De leerlingen kunnen in functie van de gegeven opdracht en de doelgroep de Opdracht controleren en indien nodig bijsturen. 1.16 De leerlingen kunnen hun voorstelling controleren en indien nodig aanpassen. Pagina 2
REFLECTEREN IN1 1.17 1.18 De leerlingen kunnen reflecteren op de meerwaarde van het gebruik van ICT bij het Creatief vormgeven van hun ideeën. De leerlingen kunnen reflecteren op de voorbereiding en uitvoering van hun voorstelling En indien nodig hun werkwijze in de toekomst aanpassen. Pagina 3
PLANNEN IN2 2.1 2.2 2.3 2.4 De leerlingen zijn bereid voor hen bestemde programma s te gebruiken voor het Inoefenen van de leerinhoud. De leerlingen kunnen programma s en/of hulpmiddelen kiezen in functie van het Inoefenen van verwerkte leerinhouden. De leerlingen zijn bereid voor hen bestemde programma s te gebruiken bij het Verwerven en verwerken van de nieuwe leerinhoud. De leerlingen kunnen programma s en/of hulpmiddelen kiezen in functie van de te Verwerven en verwerken leerinhouden. UITVOEREN 2.5 De leerlingen kunnen eenvoudige, ingebouwde procedures in programma s begrijpen En deze correct uitvoeren. 2.6 De leerlingen kunnen oefenen met voor hen vertrouwde programma s. 2.7 De leerlingen. kunnen eenvoudige, ingebouwde procedures in programma s begrijpen en deze correct uitvoeren. 2.8 De leerlingen kunnen zelfstandig leren met voor hun vertrouwde programma. Pagina 4
CONTROLEREN IN2 2.9 2.10 2.11 De leerlingen kunnen aan de hand van een vooropgestelde norm nagaan of de leerinhoud voldoende is ingeoefend met behulp van een: - ingebouwde correctiesleutel; - ingebouwde toets; - streefscore; -... De leerlingen kunnen aan de hand van een vooropgestelde norm nagaan of de Leerinhoud voldoende is verworven en verwerkt met behulp van een: - ingebouwde correctiesleutel; - ingebouwde toets; - streefscore; -... De leerlingen kunnen hun leerproces bijsturen wanneer ze bij het zelfstandig leren Niet het gewenste resultaat bereiken. REFLECTEREN 2.12 2.13 De leerlingen kunnen reflecteren over de meerwaarde van ICT bij het inoefenen Van de leerinhoud en kunnen hun gedrag in functie hiervan aanpassen in de toekomst. De leerlingen kunnen reflecteren over de meerwaarde van ICT bij het verwerven En verwerken van nieuwe leerinhoud en kunnen hun gedrag in functie hiervan Aanpassen in de toekomst. Pagina 5
plannen nr omschrijving 2,5j 3j 4j 5j 6j 7j 8j 9j 10j 11j 3.1 de leerlingen zijn bereid ict te gebruiken om informatie op te zoeken. 3.2 de leerlingen weten dat veel informatie digitaal beschikbaar is. 3.3 de leerlingen kunnen beslissen of ze ict gebruiken bij een zoekactie. 3.4 de leerlingen kunnen een informatievraag vertalen in één of meer trefwoorden. 3.5 3.6 de leerlingen kunnen een informatievraag vertalen door gebruik te maken van logische operatoren. de leerlingen kunnen verwoorden in welke digitale vorm (tekst, beeld, geluid ) ze het resultaat van hun zoekactie verwachten. de leerlingen kunnen de digitale informatiebron kiezen die het meest geschikt is om 3.7 hun informatievraag te beantwoorden als een aantal mogelijke digitale informatiebronnen aangeboden zijn. de leerlingen kunnen de digitale informatiebron kiezen die het meest geschikt is om 3.8 hun informatievraag te beantwoorden als ze zelfstandig een keuze moeten maken uit beschikbare digitale informatiebronnen. 3.9 de leerlingen zijn bereid ict te gebruiken bij het verwerken van informatie. 3.10 de leerlingen kunnen verwoorden hoe ze de geselecteerde digitale informatie zullen verwerken in functie van het gestelde doel. 3.11 de leerlingen zijn bereid ict te gebruiken bij het bewaren van informatie 3.12 de leerlingen kennen verschillende mogelijkheden voor het bewaren van digitale informatie. 3.13 de leerlingen kunnen bepalen of het zinvol is om digitale informatie te bewaren. Pagina 6
3.14 de leerlingen kunnen beslissen op welke manier zij de gevonden digitale informatie zullen bewaren. 3.15 de leerlingen zijn bereid ict te gebruiken om op een veilige en verantwoorde manier te communiceren. 3.16 de leerlingen kunnen het meest geschikte communicatiekanaal kiezen. 3.17 de leerlingen kunnen het meest geschikte communicatiekanaal kiezen rekening houdend met de kostprijs van de communicatie. 3.18 de leerlingen weten dat iemand zich via elektronische communicatiekanalen anders kan voordoen dan dat hij/zij in werkelijkheid is. 3.19 * de leerlingen zijn waakzaam bij het doorspelen van hun persoonlijke gegevens. 3.20 *de leerlingen zijn bereid ict te gebruiken om op een doelmatige manier te communiceren. 3.21 de leerlingen weten dat er diverse soorten elektronische communicatiekanalen bestaan. 3.22 de leerlingen kunnen diverse elektronische communicatiekanalen benoemen. 3.23 3.24 3.25 de leerlingen kunnen eenvoudige kenmerken van elektronische communicatiemiddelen verwoorden. de leerlingen kunnen adequaat kiezen tussen elektronische en meer traditionele communicatiemiddelen. de leerlingen kunnen het meest geschikte communicatiekanaal kiezen rekening houdende met één of meer van volgende criteria: - de beschikbaarheid van het medium; -de snelheid waarmee men wil communiceren (vraag en snelheid antwoord); - de kostprijs van de communicatie; - het persoonlijk gebruiksgemak; - de ontvanger; - synchrone en asynchrone communicatie. Pagina 7
uitvoeren nr omschrijving 2,5j 3j 4j 5j 6j 7j 8j 9j 10j 11j 3.26 de leerlingen maken verantwoord en doelbewust gebruik van elektronische informatiebronnen. de leerlingen kunnen zoekacties uitvoeren met behulp van een digitale bron 3.27 als de digitale bron informatie bevat over één of een beperkt aantal gelijkaardige onderwerpen. 3.28 de leerlingen kunnen zoekacties uitvoeren met behulp van een digitale bron als de digitale bron informatie bevat over diverse onderwerpen. 3.29 de leerlingen kunnen zoekacties uitvoeren met behulp van één digitale bron. 3.30 de leerlingen kunnen zoekacties uitvoeren met behulp vanverschillende digitale bronnen. 3.31 de leerlingen kunnen zoekacties uitvoeren door middel van eenvoudige procedures: de ingebouwde zoekfunctie van de digitale bron volgen. 3.32 de leerlingen kunnen zoekacties uitvoeren door middel van eenvoudige procedures: een aangepaste zoekrobot gebruiken. 3.33 de leerlingen tonen bereidheid en volharding bij het opzoeken van digitale informatie. 3.34 de leerlingen streven naar orde, nauwkeurigheid en systematiek bij het zoeken van informatie. 3.35 de leerlingen kunnen de digitale informatie die voldoet aan hun informatievraag selecteren. 3.36 de leerlingen kunnen de geselecteerde digitale informatie overbrengen naar een andere digitale omgeving. 3.37 de leerlingen kunnen de overgebrachte digitale informatie ongewijzigd gebruiken voor het bestemde doel. 3.38 de leerlingen kunnen de overgebrachte digitale informatie ordenen en bewerken in functie van het doel volgens opgelegde criteria. Pagina 8
3.39 de leerlingen kunnen de overgebrachte digitale informatie ordenen en bewerken in functie van het doel volgens eigen criteria. 3.40 de leerlingen kunnen de overgebrachte digitale informatie integreren in een document. 3.41 de leerlingen kunnen niet-digitale informatie omzetten in digitale informatie. 3.42 de leerlingen hebben de gewoonte de bron te vermelden die ze gehanteerd hebben. 3.43 de leerlingen streven naar orde, nauwkeurigheid en systematiek bij het verwerken van informatie. 3.44 de leerlingen kunnen verzamelde informatie digitaal opslaan. 3.45 de leerlingen kunnen een systeem op hun niveau beheren om informatie digitaal te bewaren. 3.46 de leerlingen streven naar orde, nauwkeurigheid en systematiek bij het bewaren van informatie. 3.47 de leerlingen respecteren de elementaire regels en omgangsvormen bij het elektronisch communiceren. 3.48 de leerlingen respecteren de privacy van anderen. 3.49 de leerlingen zien in dat ict niet mag gebruikt worden om anderen lastig te vallen of te pesten en passen dit toe. 3.50 de leerlingen gebruiken spontaan de elektronische communicatiekanalen wanneer het zinvol is. 3.51 de leerlingen kunnen een elektronisch bericht ontvangen. 3.52 de leerlingen kunnen een elektronisch bericht opstellen. 3.53 de leerlingen kunnen een elektronisch bericht verzenden. 3.54 de leerlingen kunnen een elektronisch bericht bewaren. 3.55 de leerlingen kunnen een elektronisch bericht verwijderen. 3.56 de leerlingen kunnen via het elektronisch communiceren informatie geven of vragen aan anderen onder de vorm van ofwel: - tekst; - beeld; - geluid. Pagina 9
3.57 3.58 de leerlingen kunnen via het elektronisch communiceren informatie geven over: - hoe en waar zij bepaalde informatie opgezocht en gevonden hebben; - hoe zij bepaalde informatie verwerkt en opgeslagen hebben; - hoe zij een taak aangepakt hebben. de leerlingen kunnen via het elektronisch communiceren informatie vragen over: - het zoeken van informatie; - het verwerken en opslaan van informatie; - het aanpakken van een taak. Pagina 10
controleren nr omschrijving 2,5j 3j 4j 5j 6j 7j 8j 9j 10j 11j 3.59 de leerlingen kunnen nagaan of de geselecteerde digitale informatie voldoet aan hun informatievraag en indien nodig hun zoekproces bijsturen. 3.60 de leerlingen nemen een kritische houding aan tegenover de geselecteerde informatie. 3.61 de leerlingen kunnen nagaan of het resultaat van hun verwerking voldoet aan het doel en indien nodig bijsturen. 3.62 de leerlingen kunnen nagaan of de informatie digitaal is bewaard en indien nodig herbeginnen. 3.63 de leerlingen kunnen de opgeslagen informatie terugvinden. 3.64 de leerlingen gaan niet in op dubieuze berichten of verzoeken met een onduidelijke herkomst. 3.65 de leerlingen verwittigen een bekende volwassene ingeval van ongewenste boodschappen. 3.66 de leerlingen kunnen de inhoud van de boodschap aanpassen aan het publiek waarvoor de boodschap bestemd is (bv. het taalgebruik). 3.67 de leerlingen kunnen de vorm van de boodschap aanpassen aan de persoon of het publiek waarvoor de boodschap bestemd is. Pagina 11
reflecteren nr omschrijving 2,5j 3j 4j 5j 6j 7j 8j 9j 10j 11j 3.68 3.69 3.70 3.71 3.72 3.73 de leerlingen kunnen reflecteren over hun digitaal zoekproces naar informatie en indien nodig hun werkwijze in de toekomst aanpassen. de leerlingen kunnen reflecteren over de kwaliteit van hun verwerking en indien nodig hun werkwijze in de toekomst aanpassen. de leerlingen kunnen reflecteren op hun handelwijze bij het opslaan van digitale informatie en indien nodig hun werkwijze in de toekomst aanpassen. de leerlingen kunnen kritisch reflecteren over de kwaliteit van hun communicatie en zo nodig hun werkwijze in de toekomst bijsturen. de leerlingen zijn kritisch ingesteld t.o.v. bepaalde aan hen gerichte elektronische boodschappen. de leerlingen kunnen reflecteren over de voor- en nadelen van het gebruikte communicatiemiddel en indien nodig hun keuze in de toekomst aanpassen. Pagina 12