VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. BIOLOGIE Tweede graad ASO



Vergelijkbare documenten
BIOLOGIE TWEEDE GRAAD TSO PLANT-, DIER- EN MILIEUTECHNIEKEN LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. September 2003 LICAP BRUSSEL D/2003/0279/026

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. BIOLOGIE Tweede graad TSO BIOTECHNISCHE WETENSCHAPPEN

1 Eindtermen. 1.1 Onderzoekend leren. 1.2 Wetenschap en samenleving

Uit waarnemingen en voorbeelden de relatie prikkel- reactie vaststellen

Uit waarnemingen en voorbeelden de relatie prikkel-reactie vaststellen

Secundair onderwijs - Tweede graad ASO/KSO/TSO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. BIOLOGIE Tweede graad TSO

Nieuwe leerplandoelstellingen voor Opmerkingen. Inhoud leerwerkboeken

Gelijkwaardig verklaarde eindtermen natuurwetenschappen Voor de tweede graad ASO

Eerste graad A-stroom

BIOLOGIE TWEEDE GRAAD ASO WETENSCHAPPEN WETENSCHAPPEN-TOPSPORT LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. september 2006 LICAP BRUSSEL D/2006/0279/017

EINDTERMEN Bosbiotoopstudie

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. BIOLOGIE Tweede graad TSO

Secundair onderwijs - Tweede graad ASO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

BIOLOGIE TWEEDE GRAAD ASO (ECONOMIE, GRIEKS, GRIEKS-LATIJN, HUMANE WETENSCHAPPEN, LATIJN, SPORTWETENSCHAPPEN) LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

Samenvatting Biologie Thema 6

STUDIEGEBIED CHEMIE (tso)

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. BIOLOGIE Tweede graad TSO TOERISME

JAARPLAN NATUURWETENSCHAPPEN tweede jaar

Eindtermen Natuurwetenschappen. Voor de eerste graad van het secundair onderwijs.

BIOTOOPSTUDIE HET BOS

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS BIOLOGIE. Landbouwtechnieken Tuinbouwtechnieken.

Studiegebied. (tso) Tweede graad... Techniek-wetenschappen. Derde graad...

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3. Zintuigen

Vakoverschrijdende eindtermen die van toepassing zijn tijdens de klimaatexcursie

Zintuigelijke waarneming

Aanbod natuur & avontuur en de eindtermen: informatie voor leerkrachten

Scheikunde inhouden (PO-havo/vwo): Schaal, verhouding en hoeveelheid

Samenvatting Biologie Thema 4:

Biologie ( havo vwo )

BIOLOGIE TWEEDE GRAAD TSO PLANT-, DIER- EN MILIEUTECHNIEKEN LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS

Onderwijsinspectie Vlaanderen

Het vak biologie kennis MN001 Een biologische tekening maken praktijk MN005 Werken met een loep praktijk MN008

Kennismaking met natuurwetenschappen

Onderzoekscompetenties (OC) in de 1e graad

Docent: A. Sewsahai Thema: Zintuigelijke waarneming

BEWAREN VAN GROENTEN EN FRUIT LEERPLANNEN EN EINDTERMEN LES WETENSCHAPPEN

kleuteronderwijs lager onderwijs secundair onderwijs 1 ste graad A- stroom en B-stroom eindtermen en en ontwikkelingsdoelen techniek

4 keer beoordeeld 30 mei 2017

Hoe kan de school in het algemeen werk maken van het nieuwe concept (stam + contexten)?

Examenprogramma biologie havo

uitleg proefje 1 spiegelbeeld schrijven

ZINTUIGEN: GEVOELIGE ANTENNES

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Dynamisch evenwicht

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Profilering derde graad

Examenprogramma scheikunde havo

ASO - studierichtingen in VIA-TIENEN

Waar biologie de grens met ethiek raakt deel A

Samenspel. Anatomie oog, lenzen, gele vlek, kegels / staafje 17.2 behind blue eyes

- Prikkels worden opgevangen - Prikkels worden omgezet in impulsen (elektrische stroomstootjes)

Onderzoekend leren/leren onderzoeken DBOC,15/03/2011 1

Examenprogramma biologie havo

Examenprogramma biologie vwo

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS. BIOLOGIE Tweede graad TSO TECHNIEK-WETENSCHAPPEN

Waarneming zintuig adequate prikkel fysiek of chemisch zien oog licht fysiek ruiken neus gasvormige

Samenvatting Biologie Regeling

EINDTERMEN en ONTWIKKELINGSDOELEN Zoektocht in het Maascentrum. A. Eindtermen voor het basisonderwijs vanaf 01/09/2010

Leerdoelen en kerndoelen

WETENSCHAPPELIJK TEKENEN

BIOGENIE 3.2 DEEL 1: ORGANISMEN ONTVANGEN PRIKKELS UIT HUN OMGEVING

Examenprogramma scheikunde vwo

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Instandhouding

Inhoudstafel WEZO3: 3-4 uurs

DOELSTELLINGEN LESPAKKET OVERAL DNA

groen in de stad BIOTOOPWANDELING BIOTOOPWANDELINGleidraad natuurreservaat bourgoyen-ossemeersen biotoopstudie 1 MO biotoopstudie

Creepy Griezelbeesten. Handleiding en leerdoelen - 3de graad

Synthese 35 Kruiswoordraadsel 36 Ken je de leerstof? 37. Hoofdstuk 2 Hoe zijn bloemplanten opgebouwd? 38 1 Wat zijn bloemplanten?

Samenvatting project natuur zintuigen

Sint-Jan Berchmanscollege

verwijderen P kleurenblindheid 3.6 Optische toestellen: bril verwijderen P 45(3.6) - 47 A Terugkaatsing en spiegels Nieuw Bijlage 48a

Proef 50 Vingerafdrukken zoeken met behulp van cacao- en talkpoeder

Lokaliseren situeren van plaatsen op een landkaart (in een beperkt of ruim kader).

Pilot in de 1HV klassen

PTA scheikunde Belgisch park cohort

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen:

Profilering derde graad

Climate Clash. eindtermen

Profilering derde graad

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

verwijderen P kleurenblindheid 3.6 Optische toestellen: bril verwijderen P 45 (3.6) - 47 A Terugkaatsing en spiegels Nieuw Bijlage 48a

Profilering derde graad

Examenprogramma biologie vwo

Examenprogramma biologie havo

Onderzoekscompetenties. Schooljaar GO! atheneum Campus Kompas Noordlaan Wetteren

Actualisering leerplan eerste graad - Deel getallenleer: vraagstukken Bijlage p. 1. Bijlagen

Gebruik module 1 bij het beantwoorden van de vragen. Indien je het antwoord hierin niet kunt vinden dan mag je andere bronnen gebruiken.

B Accommodatie van de ooglens

Handige Harry s. Handleiding en leerdoelen - 2de graad

Beide helften van de hersenen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest.

Rondleidingen ZOO ANTWERPEN

Toets Communicatie (eindtoets) 1

Eencellige en meercellige organismen

T3 L7-8 De elektronica in mijn lichaam Onze zintuigen Bronnenboek Onze vijf zintuigen

a. vakgebonden eindtermen p. 2 b. leerplandoelstelllingen in het vrij onderwijs (VSKO) p. 3

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Samenvatting door Hidde 506 woorden 31 maart keer beoordeeld. Biologie Hoofdstuk 14: Zenuwstelsel Centraal zenuwstelsel

voorwaarden inherent aan de leerling voorwaarden inherent aan techniek

Van cel tot organisme hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Transcriptie:

VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS BIOLOGIE Tweede graad ASO Brussel Licap: september 2002

INHOUD 1 BEGINSITUATIE... 5 2 ALGEMENE DOELSTELLINGEN... 6 3 ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN... 9 EN DIDACTISCHE MIDDELEN 4 LEERINHOUDEN...11 5 LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN...12 EN PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN 5.1 Eerste leerjaar...12 5.2 Tweede leerjaar...31 6 MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN...50 7 EVALUATIE...51 8 BIBLIOGRAFIE...54 9 LIJST VAN EINDTERMEN...58 AV Biologie 3 2 de graad ASO

1 BEGINSITUATIE Na de uitwerking van het leerplan Biologie van de eerste graad dienen verworven te zijn: een zekere feitenkennis, een aantal inzichten, vaardigheden. De mate waarin dit door de leerplannen werd voorgeschreven, is hieronder weergegeven. Bij de uitwerking van het leerplan kunnen echter grote verschillen bestaan: het al dan niet gebruiken van een handboek, het soort handboek, de gebruikte methodiek... Daarom is het ten stelligste aan te raden om de leraars van de eerste en de tweede graad samen te brengen in een vakwerkgroep en hen onderling gegevens rond de gebruikte terminologie, precieze invulling van de leerstofpunten,... te laten uitwisselen. 1.1 Feitenkennis Uitwendige en inwendige bouw van zaadplanten en gewervelde dieren uit de omgeving. Uitgaande van concrete voorbeelden werd gezocht naar een algemeen bouwplan. Ongewervelde dieren en lagere planten kwamen slechts zeer sporadisch ter sprake. Gebruikelijke terminologie voor de beschrijving van de morfologie en de anatomie van de bestudeerde groepen. Functies bij gewervelde dieren met uitzondering van zintuig- en coördinatiestelsel. Functies bij zaadplanten zijn ofwel beperkt tot voeding en voortplanting, eventueel uitgebreid met ademhaling, excretie en transport (afhankelijk van het gevolgde leerplan in het tweede leerjaar van de eerste graad). Relaties tussen functies bouw milieu. In de eerste graad heeft men de belangrijkste levensfuncties vastgesteld: voeding, voortplanting, transport, ademhaling, excretie. Men onderzocht hiertoe de bouw van organen die in deze functies een rol spelen op macro- en microscopisch observatieniveau en de relaties tussen functie - bouw - milieu. Uitbreiding van soortenkennis. 1.2 Inzichten Overeenkomsten in het bouwplan van alle bestudeerde organismen. Verscheidenheid in het bouwplan van een aantal zaadplanten en gewervelde dieren. Functionele aanpassingen van de bouw. 1.3 Vaardigheden Ontleden van zaadplanten en gewervelde dieren. Gebruiken van determinatietabellen. Nauwkeurig waarnemen. Grafisch en verbaal weergeven van waarnemingen. Kwantitatief uitdrukken van waarnemingen via metingen. Interpreteren van waarnemingen of resultaten van experimenten. AV Biologie 5 2 de graad ASO

2 ALGEMENE DOELSTELLINGEN De gemeenschappelijke eindtermen voor wetenschappen en de vakgebonden eindtermen voor biologie zijn in dit deel 2 Algemene doelstellingen en in de leerplandoelstellingen (zie verder) verwerkt. De verwijzing naar de eindtermen gebeurt steeds tussen haakjes. De nummers van de gemeenschappelijke eindtermen voor wetenschappen worden voorafgegaan met een letter E; de vakgebonden eindtermen voor biologie met een letter B. Sommige eindtermen zijn attitudes. Deze zijn aangeduid met een * voor de letters E of B. Ze moeten door alle leerlingen nagestreefd worden. U vindt een lijst van de gemeenschappelijke eindtermen voor wetenschappen en vakgebonden eindtermen voor biologie achteraan dit leerplan onder punt 9. Natuurwetenschappen of fysica en/of chemie en/of biologie, al of niet toegepast, al of niet in een geïntegreerde vorm. Bij de uitwerking van het leerplan Biologie wordt ernaar gestreefd het volgende te laten verwerven: kennis, vaardigheden en attitudes. 2.1 Kennis Waar in de eerste graad de kennisaspecten rond bouw en functie van het organisme centraal stonden, wordt in de tweede graad dieper ingegaan hoe de mens in interactie met zijn omgeving staat. De leerlingen krijgen in het eerste leerjaar inzicht in het waarnemen van prikkels en in de reactie op die prikkels. Tevens wordt de coördinatie van reacties op prikkels besproken. Hiermee wordt de volledige studie van de mens afgerond. Daarbij worden de voorwaarden voor een gezonde levenswijze aangegeven. (B1) Tijdens het tweede leerjaar krijgen ze meer inzicht in de complexiteit van de levende wezens. De waaier van het vijfrijkensysteem wordt opengetrokken; dit is meteen een mooi voorbeeld van hoe een concept in de loop der tijden ontwikkeld werd (E13). Daarnaast wordt ook dieper ingegaan op interacties die tussen organismen en het milieu en organismen onderling kunnen bestaan. (B25) De tere evenwichten die daarbij ontstaan worden besproken, wat uiteindelijk moet leiden tot een beter inzicht in duurzame ontwikkeling. De leerlingen moeten inzien dat ondoordacht ingrijpen op de biosfeer catastrofale gevolgen kan hebben op korte of lange termijn (cf. broeikaseffect, uitputting van grondstoffen en energiebronnen, monoculturen, afvalbergen...) (B2 en B3). De westerse mens zal moeten leren een duurzame levensstijl aan te nemen. De meeste milieuproblemen die onze wereld bedreigen zijn inderdaad een gevolg van onze welvaartsmaatschappij (E18, E21). Duurzame ontwikkeling is een mondiale opgave. De oplossing van de milieucrisis in de wereld hangt nauw samen met de economische ontwikkeling en de technologische vooruitgang. Die vooruitgang wordt soms in de kiem gesmoord door het lobbyen van grote concerns en het gebrek aan geld in de ontwikkelingslanden (E15, 18). Deze inzichten in het functioneren van het menselijk organisme en in duurzame ontwikkeling vormen een eerste aanzet om de studie- en beroepsmogelijkheden in het domein van de biologie te verkennen en er enkele kenmerken van aan te geven. (B7) AV Biologie 6 2 de graad ASO

2.2 Vaardigheden Om deze kennisaspecten te verwerven, moeten de leerlingen zich de wetenschappelijke denken werkmethode eigen maken: zien en formuleren van een probleem, opstellen en verantwoorden van één of meerdere hypothesen (E1,E2,E6), toetsen van een hypothese door middel van een experiment (E1, E3, E5, E12) (B5), het resultaat waarnemen of op een meettoestel aflezen (E10,E11), de vaststelling beredeneren en verwoorden (E4, E5, E7, E10, E11), het besluit formuleren en het confronteren met het probleem en de hypothese(n) (E4, E7, E8, E11, E12), in een verslag de resultaten van het onderzoek in een schema of model weergeven (E11, E12) (B5). Vooraleer een experiment wordt uitgevoerd, wordt nagegaan in hoeverre de uitvoering voldoet aan veiligheids- en milieunormen (*E30). Een besluit is steeds een logische gevolgtrekking uit waarneming(en) en een (reeks) experiment(en) (E5) die ook door meerdere onderzoekers kunnen bekomen worden. Wanneer leerlingen dit inzien, beseffen zij ook dat de natuurwetenschappelijke methode behoort tot cultuur, leidt tot opvattingen die door meerdere personen gedeeld worden, (E14) dat die opvattingen, zoals bv. ook in een klassensituatie, aan andere personen kunnen overgedragen worden (E20) en kunnen ze voorbeelden geven hoe toepassingen van wetenschappelijke kennis kunnen leiden tot veranderingen in de samenleving. Door kritisch benaderen van de gebruikte opstellingen bij een experiment (E3) zien de leerlingen in dat het instrumentarium voor onderzoek in de klassensituatie beperkt is. Tijdens een bezoek aan een modern bedrijf of laboratorium of via een video over een experiment dat uitgevoerd werd in een goed uitgerust laboratorium kunnen zij vaststellen dat de moderne technologie, zelf het resultaat van onderzoek, nieuwe mogelijkheden creëert voor het wetenschappelijk onderzoek en dat de resultaten hiervan impact hebben op de leefomstandigheden van de mens (E15). Zij stellen hieruit vast dat de biologie toepassingen heeft in het dagelijks leven en dus ook mogelijkheden biedt in het beroepsleven (E9) (B7). Zoveel mogelijk worden waarnemingen, resultaten en besluiten van experimenten in klassensituaties met reële situaties uit het dagelijks leven verbonden (E9). Indien de besluiten uit experimenten toelaten een verband te leggen met natuurwetenschappelijke toepassingen, wordt nagegaan in hoeverre deze toepassingen sociale en ecologische gevolgen (E17) en/of nadelige effecten kunnen hebben (E16, E18). Hierbij wordt ook het ethisch aspect niet uit het oog verloren en kunnen leerlingen in een klassengesprek hun standpunt met argumenten verduidelijken (E7, E19, E21). Het spreekt voor zich dat een zekere mate van leiding van de leraar noodzakelijk is om de leerlingen in deze experimenteervaardigheden te oefenen. Een belangrijk deel van het leerplan voorziet dat de leerlingen zelfstandig experimenten uitvoeren (E1-12). Denken we aan microscopie, aan een geleide dissectie en aan eenvoudige veldbiologische technieken (B4). De tweede graad is trouwens slechts een voortzetting van een methodiek die op dit punt ook in de eerste graad werd toegepast. Leerlingen moeten in de tweede graad in staat zijn om biologische samenhangen in schema s en andere ordeningsmiddelen weer te geven (B5). AV Biologie 7 2 de graad ASO

Zonder al teveel uitleg van de leraar moet de leerling de receptuur uit de handleiding kunnen volgen. Deze vaardigheid is niet eigen aan dit vak en is transfereerbaar naar andere vakken. Niet alle kennis kan achterhaald worden via experimenten. Daarom zal de leraar doelgerichte opdrachten geven om gegevens te verzamelen over een bepaald thema (E4,E12). Voor deze zoekopdrachten kan de leraar zich onder andere laten inspireren door de bibliografie die aan dit leerplan werd toegevoegd. Daarnaast kan ook geput worden uit informatie op cd-roms, uit de oneindige stroom van informatie op internet (B6)... In de huidige tijd worden jongeren meer en meer geconfronteerd met een vloed van informatie. Ze zullen moeten leren deze informatie op een zinvolle manier te selecteren, te verwerken en te presenteren. Ongetwijfeld is de pc hierbij een prachtig hulpmiddel. 2.3 Attitudes Langs deze weg zullen de leerlingen waardevolle attitudes ontwikkelen, vooral met betrekking tot het natuurlijk milieu rondom hen en met betrekking tot hun eigen gezondheid en die van anderen. Ze zullen een verantwoorde houding moeten verwerven tegenover de natuur en tegenover de gehele wereld die hen omringt. Dergelijke waardevolle attitudes kunnen zijn: een verantwoorde houding tegenover het milieu, zodat leerlingen aansluiten bij natuurverenigingen en meewerken aan natuurbeheerwerken; voor- en nadelen van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang kritisch afwegen in functie van het menselijk welzijn; een verantwoordelijkheidsbesef ten opzichte van organismen zodat ze deze niet zinloos beschadigen of doden, en ook geen zeldzame exemplaren in hun verzamelingen opnemen; bewondering en respect hebben voor de verscheidenheid, de orde en het evenwicht in de natuur en gevoelig zijn voor de rust die uitgaat van een verblijf in de vrije natuur. Door het ontwikkelen van deze attitudes zal de leraar bijdragen tot de vorming van milieubewuste mensen. Ook attitudes in verband met eigen gezondheid en die van hun medemens zullen tot ontwikkeling gebracht worden zoals: zorg besteden aan hygiëne (*B8); voorzichtig zijn in het gebruik van tabak, alcohol en geneesmiddelen (*B8); een wetenschappelijke kritische houding ontwikkelen tegenover lawaaihinder, het afvalprobleem... (*E26,*E27) Leerlingen moeten ook goed functioneren in de groep: houden rekening met de mening van anderen (*E23) zijn bereid om samen te werken (*E25) De vaardigheden die reeds besproken werden, kunnen leiden tot het verwerven van degelijke werkattitudes: zijn gemotiveerd om hun eigen mening te verwoorden (*E22), zijn bereid om resultaten van zelfstandige opdrachten objectief voor te stellen (*E24), onderscheiden feiten van meningen of vermoedens (*E26), AV Biologie 8 2 de graad ASO

beoordelen eigen werk en werk van anderen kritisch en objectief (*E27), trekken conclusies die ze kunnen verantwoorden (*E28), hebben aandacht voor het correcte gebruik van wetenschappelijke terminologie, symbo-, len en data (*E29), houden zich aan instructies en voorschriften bij het uitvoeren van opdrachten (*E31). Het spreekt vanzelf dat al deze attitudes slechts bij de leerlingen tot ontwikkeling kunnen komen als de leraar hierin een voorbeeldfunctie vervult. 3 ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN EN DIDACTISCHE MIDDELEN 3.1 De wetenschappelijke methode In het eerste leerjaar van de tweede graad staat de mens centraal. Er moet zoveel mogelijk uitgegaan worden van directe observatie of waarneming van levend of bewaard materiaal, eerst op macroscopisch niveau om dan geleidelijk de studie op kleinere schaal voort te zetten. Na dit onderzoek van levend of bewaard materiaal kan verder stapsgewijze geabstraheerd worden door gebruik te maken van een driedimensionaal model, een dia, een plaat of een schets. Het zelfstandig tekenen kan voor de leerling een hulp zijn in het voorstellen van structuren: één duidelijke figuur kan soms meer zeggen dan duizend woorden (E11). Door gebruik te maken van aangepast didactisch materiaal kunnen de lessen veel verlevendigd worden en zal de motivatie van de leerlingen aangescherpt worden. De leerinhouden van biologie zijn zo rijk aan levend materiaal, preparaten, driedimensionale modellen, structuren..., dingen die een leerboek nooit kan bieden; wie ze niet gebruikt gaat voorbij aan de specificiteit van dit onderricht. Tenslotte kan als laatste fase van abstractie de opgedane kennis verbaal geformuleerd worden. De leraar benoemt de geziene structuren en de onderdelen, en formuleert samen met de leerlingen de relevante kenmerken en functies. Het zal niet altijd mogelijk zijn om deze stapsgewijze methode te volgen; toch menen we dat deze geleidelijke overgang van concreet naar abstract, van macroscopisch naar microscopisch, garant staat voor het vormen van inzicht in structuur en functie van de levende materie. De geschetste methode geldt zowel voor reacties op prikkels als voor classificatie en ecologie. De directe waarneming blijft de steunpilaar van de methode. Dit betekent dat de studie van de morfologische kenmerken voor de classificatie op levend of geconserveerd materiaal moet gebeuren en dat de studie van de relaties tussen organismen een startpunt in een biotoop moet hebben. Onder de rubriek vaardigheden (2.2) werd reeds uiteengezet dat van de leerlingen verwacht wordt dat ze zich de natuurwetenschappelijke methode eigen maken. Logischerwijze zal de leraar deze methode hanteren bij de uitwerking van de leerstof. Functies worden dan ook afgeleid door experimenten in de klas, gedachte-experimenten of weergave van het onderzoek dat door wetenschappers gebeurde. AV Biologie 9 2 de graad ASO

3.2 Contexten Bij de uitwerking van het leerplan kunnen enkele van de volgende contexten geïntegreerd worden: zintuiglijke waarnemingen: reacties op specifieke prikkels; zintuigstoornissen (gezicht, gehoor, evenwicht, e.a.). neurologische reacties: reactievermogen en reactiesnelheid; neurale aandoeningen (ziekte van Parkinson, epilepsie, multipele sclerose, e.a.). hormonale reacties: hormonale regeling van ontwikkeling in de puberteit en van de vruchtbaarheid; regeling van de vruchtbaarheid (hormonale behandeling, contraceptie, in vitrofertilisatie, donorschap, e.a.); hormonale aandoeningen (groeistoornissen, diabetes, e.a.); gebruik en misbruik van hormonen. gezond leven: werk en ontspanning (werkkracht, werkritme, vermoeidheid, stress, e.a.); sport en gezondheid (training, doping, e.a.); gebruik en misbruik van genees- en genotsmiddelen. gedragspatronen: aangeboren en aangeleerd gedrag; individueel en groepsgedrag; aangepast en afwijkend gedrag; dierenwelzijn. natuurbeheer en natuurbehoud: biodiversiteit; groene schoolomgeving; ecologische landbouw (bemesting, landschapsbeheer, e.a.); economie en ecologie ( gebruik van grondstoffen, vervuiling, e.a.); geschiedenis van de milieuproblematiek; milieubeleid. zorgzame omgang met lucht, water en bodem: milieuzorg op school en thuis (spaarzaam gebruik van energie, water, afvalbeheer, e.a.); bodemgebruik (aanplantingen, bodemverdichting, bodembeschadiging, e.a.). respect voor de natuur: invloed van recreatie op het milieu (toerisme, sportbeoefening, e.a.); excursies (waarnemingen, inventarisatie, e.a.); natuurbeleving (esthetisch, sociaal, e.a.). milieu en gezondheid: belang van groene omgeving (ruimtelijke ordening, e.a.); schadelijke invloed van milieufactoren (pesticiden, uitstoot van schadelijke gassen, lozingen, e.a.); biosfeer Aarde (aantasting ozonlaag, broeikaseffect,e.a.). AV Biologie 10 2 de graad ASO

4 LEERINHOUDEN 4.1 Eerste leerjaar 4.1.1 Organismen krijgen informatie over hun omgeving Begrippen: reactie, prikkel, zintuig, zin Prikkels waarop organismen reageren soorten prikkels receptoren van prikkels bij organismen structuuraanpassing van de receptoren aan hun functie 4.1.2 Reactie van organismen op prikkels uit hun omgeving Het ontstaan van beweging bij organismen aanpassing van organismen aan de beweging Het ontstaan van klierafscheiding bij organismen aanpassing van organismen aan de klierafscheiding 4.1.3 Coördinatie van reacties op prikkels Opbouw van het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel Functie van deze stelsels en hun belangrijkste delen Globale coördinerende functies van de stelsels 4.1.4 Biosociaal probleem 4.2 Tweede leerjaar 4.2.1 Terreinstudie Observatie van verscheidenheid van organismen Identificatie van soorten Beschrijving van habitat van soorten Observatie van interacties tussen organismen onderling en tussen organismen en het milieu (biotische en abiotische factoren) 4.2.2 Classificatie Classificatie van planten Classificatie van dieren Een classificatiesysteem AV Biologie 11 2 de graad ASO

Systematiek als resultaat van classificatie 4.2.3 Relaties tussen organismen Interactie bij organismen tussen soorten onderling: parasitisme, mutualisme... functies van micro-organismen in relatie met de mens (gezondheid) binnen de soort: groepsvorming, communicatie... Gedrag (aangeleerd, aangeboren) 4.2.4 Relaties tussen organismen en hun milieu Invloed van organismen op het milieu Producenten, consumenten, en reducenten Functies van micro-organismen in de natuur Materiekringloop en energiedoorstroming Begrip ecosysteem Invloed van de mens op het milieu Belang van duurzame ontwikkeling 5 LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN 5.1 Eerste leerjaar 5.1.1 Organismen krijgen informatie over hun omgeving Begrippen, reactie, prikkel, zintuig, zin Prikkels waarop organismen reageren soorten prikkels receptoren van prikkels bij de mens structuuraanpassing van de receptoren aan hun functie LEERPLANDOELSTELLINGEN 1 Uit concrete voorbeelden een inhoud geven aan de begrippen reactie, prikkel, zintuig en zin. (B12-partim) PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN In een eerste les kan de prikkelbaarheid van mensen, dieren en eventueel planten door waarnemingen of uit vroegere ervaringen vastgesteld worden. Uit enkele concrete voorbeelden wordt een inhoud geformuleerd voor de begrippen reactie, prikkel, zintuig en zin. AV Biologie 12 2 de graad ASO

2 De relatie leggen tussen de soorten prikkels en de zintuigen en de drempelwaarde van prikkels experimenteel onderzoeken. (B12-partim) Enkele suggesties voor experimenten omtrent drempelwaarde van prikkels vindt u in practica 4, 5 en 6. 3 Uit waarnemingen vaststellen dat organismen op lichtprikkels kunnen reageren. (B12-partim) 4 Zelfstandig een oog dissecteren en schematisch voorstellen. (B4-partim, B5-partim, B13-partim) 5 Op het gedissecteerd oog, een model en een schets de macroscopisch waarneembare uitwendige en inwendige delen aanduiden, benoemen en beschrijven. (B5-partim, B13-partim) Enkele suggesties voor de dissectie vindt u achteraan dit deel 5.1.1. in practicum 1: Dissectie van een oog Tijdens de dissectie van het oog wordt de uitwendige en de inwendige bouw macroscopisch waargenomen. Ook de elasticiteit van de lens en de omgekeerde beeldvorming worden bestudeerd. 6 De functies van de belangrijkste macroscopische delen van een lensoog opnoemen. (B13-partim) 7 Experimenten in verband met de werking van het oog zelfstandig uitvoeren. 8 Bij wisselende voorwerpsafstanden, de beeldvorming op het netvlies (accommodatie) van het lensoog beschrijven. (B13-partim) 9 Uit waarnemingen de betekenis van het binoculair zien bij mens en dier omschrijven. (B13-partim) Enkele suggesties voor de experimenten vindt u achteraan dit deel 5.1.1. in practicum 2: Werking van het oog Met behulp van een kaars-lens (loep)- schermsysteem wordt de accommodatie en de beeldvorming bij het oog verduidelijkt. In fysica werd de beeldvorming nog niet behandeld; het is niet de bedoeling van ze volledig uit te werken in de lessen biologie. Het principe van de accommodatie kan ook zonder de grondige fysische achtergrond van de beeldvorming uitgelegd worden. Er wordt een verband gelegd met de functie van een bril en contactlenzen bij oogafwijkingen. Met eenvoudige proefjes (bv. met één oog gesloten de twee wijsvingers naar elkaar toebrengen) het binoculair zien bij de mens illustreren. 10 Op een micropreparaat of een schets de lichtgevoelige cellen van het netvlies aanduiden en benoemen. (B13-partim) AV Biologie 13 2 de graad ASO

11 De functies van staafjes en kegeltjes omschrijven. (B13-partim) 12 Enkele andere lichtreceptoren, zoals een facetoog en een ocel, aanduiden, benoemen en beschrijven. 13 Aantonen dat het eigenlijk zien een proces is dat in de hersenen gebeurt. 14 Zelfstandig receptoren van ongewervelde dieren waarnemen. Om het licht- en kleurenzien te verklaren, vertrekt men het best van de bouw van het netvlies (bouw van staafjes en kegeltjes). Verder kunnen facetogen en ocellen bij geleedpotige dieren bestudeerd worden. Door middel van eenvoudige proefjes in verband met optisch bedrog en omgekeerde beeldprojectie komen leerlingen tot het inzicht dat het beeld in de hersenen verwerkt wordt. Enkele suggesties voor de experimenten vindt u achteraan dit deel 5.1.1. in practicum 3: Lichtreceptoren bij ongewervelde dieren 15 Uit waarnemingen vaststellen dat dieren en mensen kunnen reageren op geluid. 16 Experimenten in verband met de werking van het oor zelfstandig uitvoeren. Enkele suggesties voor de experimenten vindt u achteraan dit deel 5.1.1. in practicum 4: Werking van het oor 17 Uit waarnemingen afleiden dat geluid een trillingsverschijnsel is. 18 Op een model en een schets de uitwendige en inwendige delen van het menselijk oor aanduiden en benoemen (B13-partim) De structuur van het oor wordt bestudeerd aan de hand van een model en een schets. Op de structuur van het evenwichtszintuig wordt voorlopig niet ingegaan. Wel worden het slakkenhuis en het orgaan van Corti bestudeerd. Dit kan met een micropreparaat, een film, een schets of een model. 19 De weg die de geluidsgolven volgen beschrijven en de functies van de uitwendige en de inwendige delen van het geluidopvangend deel van het oor aangeven. (B13-partim) 20 Aantonen dat het horen een proces is dat in de hersenen totstandkomt. (B13-partim) AV Biologie 14 2 de graad ASO

21 Ligging, bouw en functie van de halfcirkelvormige kanalen, en van de ovale en ronde blaasjes beschrijven. (B13-partim) 22 Beschrijven hoe het menselijk evenwicht totstandkomt. 23 Experimenten in verband met smaak en reuk zelfstandig uitvoeren, (B4-partim) 24 Uit waarnemingen vaststellen dat organismen op bepaalde chemische stoffen kunnen reageren. (B4-partim) 25 Ligging, bouw en functies van smaak- en reukzintuigen omschrijven. 26 Experimenten in verband met de huidzintuigen zelfstandig uitvoeren. 27 Uit waarnemingen vaststellen dat organismen op aanraking en temperatuurverschillen kunnen reageren. 28 Uit waarnemingen vaststellen dat de gevoeligheid van de huid van de mens voor aanraking verschilt naargelang de plaats op het lichaam. (B4-partim) Voor een goed inzicht in het tot stand komen van de evenwichtszin kan best gebruik gemaakt worden van gegevens uit de literatuur, zoals de proef met de kreeft die ijzerdeeltjes uit haar omgeving opneemt en aldus reageert op een magneet. Voor de bewegingszin kunnen fysische modellen aangewend worden, zoals de invloed van de relatieve beweging van water in een draaiend bekerglas op een kartonnen strook die vastgekleefd is op de binnenwand. Het is niet de bedoeling een fysische verklaring van deze proef te geven. Enkele suggesties voor de experimenten vindt u achteraan dit deel 5.1.1.in practicum 5: Waarnemen van chemische stoffen en hun receptoren Zoals bij de vorige zintuigen wordt op analoge wijze eenvoudig geëxperimenteerd en vastgesteld dat mensen en dieren op chemische stoffen reageren. De cellulaire bouw van het reukslijmvlies en de smaakknoppen wordt elementair behandeld, zodat het tot stand komen van een waarneming kan verklaard worden. Enkele suggesties voor de experimenten vindt u achteraan dit deel 5.1.1.in practicum 6: Waarnemen van druk en temperatuur Met eenvoudige kwalitatieve experimenten wordt aangetoond dat mensen en dieren reageren op aanraking en temperatuurverschillen. Ook de relatieve gevoeligheid van verschillende huidsdelen bij de mens kan experimenteel worden vastgelegd. AV Biologie 15 2 de graad ASO

29 Ligging en functie van de tastlichaampjes beschrijven. De tastlichaampjes worden waargenomen op een micropreparaat, een model of een schets van de huid en hun ligging wordt in verband gebracht met hun functie. Practicum 1 Dissectie van een oog. Voor de dissectie is het oog van een varken of een paard het meest geschikt. Verse ogen zijn in het slachthuis of bij een slager te bekomen. Men kan de ogen invriezen om ze te bewaren. De leerlingen maken een dwarse snede bij de dissectie van een vers of ontdooid oog en schetsen en benoemen wat ze zien. Met een elektrisch mes of een fijne metaalzaag kan men diepgevroren ogen overlangs doorsnijden, zodat men een horizontale doorsnede krijgt zoals die in de meeste handboeken wordt voorgesteld. De leerlingen kunnen de blinde schets gemakkelijk aanvullen of eventueel zelf de horizontale doorsnede van het oog schetsen. Practicum 2 Proeven in verband met de werking van het oog Keuze uit: Model voor de beeldvorming Bij de studie van de werking van het oog kan men zelf een donkere kamer ontwerpen, waarvoor men een lens kan plaatsen. Men kan waarnemingen doen over de grootte, de stand, de scherpte en de lichtintensiteit van het beeld. Er wordt gezocht naar overeenkomsten tussen de ontworpen donkere kamer, het fototoestel en de oogbol. Het netvliesbeeld Een directe waarneming van het netvliesbeeld kan verkregen worden door naast de oogzenuw een stukje harde oogrok weg te knippen en over het venstertje een stukje kalkpapier te brengen. Vervolgens laat men het oog 'kijken' naar een brandend kaarsje. Daarvoor is een vers oog het meest geschikt. Relatie netvliesbeeld en hersenbeeld Via indirecte waarneming van het netvliesbeeld (opstellingen [speldenknop]-->[kaartje met gaatje]-->[oog] en [kaartje met gaatje]-->[speldenknop]-->[oog]) kan men tot het besluit komen dat de hersenen het omgekeerd netvliesbeeld als een rechtopstaand beeld interpreteren. (PEDIC P95/90-91) AV Biologie 16 2 de graad ASO

De blinde vlek Het bestaan van een blinde vlek kan aangetoond worden met volgende opstelling: tekening van kat en muis geleidelijk bij het oog brengen terwijl bv. met het rechteroog de kat gefixeerd wordt. Regeling van de lichtintensiteit De regeling van de hoeveelheid licht door middel van de iris kan experimenteel aangetoond worden door een lichtbundel op het oog te richten, waarna de pupil zal vernauwen (zie oogpupilreflex 5.1.3). Gevoeligheid van de verschillende delen van het oog Via het dichter schuiven van kleuren naar het fixeerpunt van de proefpersoon kan worden aangetoond dat het netvlies aan de rand gevoelig is voor bewegingen en licht-donker contrast (staafjes) en in het midden voor kleuren, meestal eerst voor blauw en geel en dan voor rood en groen (kegeltjes). ('ZINTUIGEN' Leuven, 1991) Stereoscopisch zien Enkele eenvoudige proefjes om de betekenis van stereoscopisch zicht aan te tonen zijn onder meer twee potloodpunten bij elkaar brengen met één oog; een draad in een naald steken met één oog, bepalen van het dominante oog, driedimensionale beelden... Een flesje met één of twee ogen in een ander over gieten. Nabeelden en na-effecten van het oog Nabeelden kunnen met volgende eenvoudige proefjes worden aangetoond: Op de voorzijde van een kartonnetje wordt een vis en op de keerzijde een fuik getekend. Laat men het kartonnetje rond een verticale as wentelen vóór het oog, dan ziet men de vis in de fuik. Men verkrijgt een groen (rood) nabeeld als men een tijdje een rood (groen) voorwerp gefixeerd heeft en plots naar een witte achtergrond kijkt. Practicum 3 Lichtreceptoren bij ongewervelde dieren Men kan een preparaat van een facetoog van een insect maken en er kan gezocht worden naar voor- en nadelen van het mozaïekbeeld dat met dit oog verkregen wordt. Met een sterke loep of met een binoculair kan men bij een dode vlieg de twee facetogen met daartussen de drie ocellen gemakkelijk observeren. Men kan een verscheidenheid van handelspreparaten van lichtreceptoren door de leerlingen gedurende complementair groepswerk laten bekijken. (bv. Daphnia, Planaria, Euglena ) AV Biologie 17 2 de graad ASO

Practicum 4 Werking van het oor Keuze uit: Geluid is een trillingsverschijnsel Met eenvoudige proeven, zoals het betokkelen van een snaar of het aanslaan van een stemvork en deze tegen een pingpongballetje laten tikken, kunnen de leerlingen waarnemen dat door trillen van materiaal geluid ontstaat. Het is niet de bedoeling diep in te gaan op de fysische aspecten van het geluid. Drempelwaarde van de geluidsprikkels Met een toongenerator kan gezocht worden naar de gevoeligheid voor toonhoogten bij verschillende proefpersonen. De tonen kunnen gevisualiseerd worden met een oscilloscoop of pc zonder door te dringen in de fysische wetmatigheden (cf. fysica derde graad). Een geluidsbron lokaliseren Een geblinddoekte leerling (midden in de klas) bepaalt de richting van de geluidsbron (tikken van een balpen door leerlingen, geplaatst in een cirkel rond de proefpersoon) met behulp van twee oren en nadien met behulp van één oor. Zelfs met twee oren worden opmerkelijk veel fouten gemaakt als de geluidsbron zich recht voor of recht achter de proefpersoon bevindt. Er wordt gezocht naar een verklaring voor dit verschijnsel. Minimum tijdsverschil tussen opeenvolgende geluidsprikkels Het minimum tijdsverschil tussen de prikkeling van beide oren, nodig om de plaats van de geluidsbron te bepalen, kan afgeleid worden uit het verschil in afstand door het geluid afgelegd en de bewegingssnelheid van het geluid. Hiervoor gebruikt men een rubberslang (ongeveer twee meter lang) met een trechtertje aan elk uiteinde. Het midden is gemerkt met aan weerszijden ervan een achttal centimeterverdelingen. Men geeft met een balpen tikjes op de rubberslang, terwijl de proefpersoon beide trechters tegen zijn oren houdt. De proefpersoon zegt telkens of het geluid van links, van rechts of van het midden komt. Rol van het zien bij evenwicht Het belang van het zien bij het bewaren van het evenwicht kan met het volgend eenvoudig proefje gedemonstreerd worden: een proefpersoon wordt gevraagd kaarsrecht te staan eerst met open ogen en nadien met gesloten ogen; het blijkt dat de proefpersoon heel wat meer bewegingen maakt met gesloten ogen. AV Biologie 18 2 de graad ASO

Rol van de stand van het hoofd bij evenwicht Om de ligging van het evenwichtszintuig voor het statisch evenwicht te achterhalen is volgende proef gemakkelijk uit te voeren: een geblinddoekte proefpersoon ligt op een ladder en houdt zich met de handen vast. Een klasgenoot heft de ladder op aan de kant van het hoofd van de proefpersoon. De proefpersoon schat de hoek tussen grond en ladder. De proef wordt voor enkele hoeken gedaan. De proef wordt met dezelfde proefpersoon herhaald, maar nu met voorovergebogen hoofd. Het verschil tussen de geschatte en de gemeten hoek is veel groter bij de tweede proefopstelling. Met rechtgehouden hoofd is het mogelijk om tot op 5 o nauwkeurig te schatten. Het lokaliseren van het evenwichtszintuig voor het dynamisch evenwicht is uit volgende proef af te leiden: drie leerlingen draaien enkele malen om hun as; twee leerlingen zijn geblinddoekt, een van hen houdt tijdens het draaien het hoofd rechtop, de andere houdt het hoofd schuin, de derde leerling is niet geblinddoekt en houdt het hoofd recht. Nadien wordt hun evenwicht getest door op een rechte lijn te lopen. (proef niet uitvoeren met leerlingen met een te lage of te hoge bloeddruk - oppassen voor valpartijen!!). Practicum 5 Waarnemen van chemische stoffen en hun receptoren Keuze uit: Smaakproeven Aan de hand van eenvoudige proefjes (bv. ruiken aan vaste en vloeibare paraffine) kan men aantonen dat alleen stoffen in gasvormige toestand kunnen geroken worden. De primaire smaken worden achterhaald door een geblinddoekte persoon te laten proeven van een aantal voedingsmiddelen. Na elke waarneming wordt de mond gespoeld met zuiver water en de tong met filtreerpapier afgedroogd. Plaatsing van de smaakreceptoren Met oplossingen van de primaire smaken wordt vervolgens de verdeling van de smaakgebieden op de tong aangeduid. Smaak- en reukdrempel Door proeven wordt nagegaan welke concentratie van de verdunningsreeks van een suikeroplossing nog juist de gewaarwording zoet geeft. Na elke waarneming wordt de mond met zuiver water gespoeld. De drempelwaarde van de reukzin kan bepaald worden door te ruiken welke concentratie van een verdunningsreeks van bv. ethanol, eau de cologne,... nog juist wordt waargenomen. AV Biologie 19 2 de graad ASO

Adaptatie Om de adaptatie bij bv. de smaakprikkel aan te tonen spoelt men de mond met een 0,3 % NaCl-oplossing; direct daarna met een 3 % NaCl-oplossing en dan opnieuw met deze van 0,3 %. De 0,3 % NaCl-oplossing, toegediend na de 3 % NaCl-oplossing wordt niet meer als zoutig ervaren. Wordt de mond na elke waarneming met zuiver water gespoeld dan wordt de 0,3 % NaCl-oplossing wel als zoutig ervaren. Verband tussen reuk en smaak Dat reuk en smaak elkaar beïnvloeden wordt aangetoond door bij een geblinddoekte persoon wat kaneelpoeder of tandpasta op de tong te brengen bij geopende en gesloten neus. Practicum 6 Waarnemen van druk en temperatuur Keuze uit: Gevoeligheid van de huid Met een stempel (bv. Nopperblokjes uit een speelgoedzaak) wordt een rooster van 25 contactpunten afgebakend op de handrug, de binnenkant van de onderarm en de vingertop van een proefpersoon. Deze puntjes worden in willekeurige volgorde, met wisselend tijdsinterval, gedurende 0,5 s met een gekoelde en verwarmde breinaald aangeraakt. De proefpersoon sluit de ogen en geeft aan of warmte, koude of enkel een drukgewaarwording wordt aangevoeld. Afzonderlijke waarneming van prikkels Met behulp van een passer met twee punten kan de minimale afstand, tussen twee gelijktijdige aanrakingen die nog als afzonderlijke prikkels worden waargenomen, uitgetest worden. De proefleider raakt de proefpersoon aan met 1 of 2 passerpunten voor een gegeven passeropening, te beginnen bij 1 mm afstand tussen de 2 passerpunten. In totaal worden per passeropening 10 stimuli aangeboden: 5 keer met één passerpunt en 5 keer met de twee punten tegelijk in een willekeurige volgorde. De proefpersoon sluit de ogen en antwoordt of één of twee prikkels werden waargenomen. Zijn meerdere antwoorden verkeerd, dan wordt de passeropening vergroot. Men herhaalt de test telkens met een grotere passeropening tot de 10 antwoorden juist zijn. Op die manier kent men de minimale afstand tussen twee aanrakingen die als 2 afzonderlijke prikkels worden waargenomen. Hoe kleiner die afstand, hoe gevoeliger het bestudeerde lichaamsdeel. AV Biologie 20 2 de graad ASO

Waarneming van temperatuurverschillen Dat verschillen in temperatuur niet absoluut maar enkel relatief worden waargenomen kan men afleiden uit volgende proef: men brengt gelijktijdig de linkerhand in ijswater en de rechterhand in warm water; na enige tijd worden beide handen in lauw water gebracht. Ook wordt gelet op het rood worden (vasodilatatie) en het bleek worden (vasoconstrictie) van de huid in respectievelijk warm en koud water. 5.1.2 Reactie van organismen op prikkels uit hun omgeving Het ontstaan van beweging bij organismen aanpassing van organismen aan de beweging Het ontstaan van klierafscheiding bij organismen aanpassing van organismen aan de klierafscheiding LEERPLANDOELSTELLINGEN 30 Uit waarnemingen vaststellen dat beweging en secretie reacties op prikkels zijn. (B10) 31 Uit waarnemingen aantonen dat beweging door samentrekking van spieren totstandkomt. 32 Aantonen dat antagonistische spieren tegenovergestelde bewegingen mogelijk maken. 33 De macroscopische en microscopische bouw van spieren zelfstandig waarnemen. (B4-partim) 34 Uit waarnemingen de macroscopische en microscopische bouw van een skeletspier beschrijven. DIDACTISCHE WENKEN Als uitgangspunt van dit hoofdstuk kunnen de twee soorten reacties - beweging en secretie - bij de mens waargenomen worden. Door een werkende skeletspier ( bv. de biceps) te betasten wordt vastgesteld dat beweging ontstaat door samentrekking van spieren. Ook de functie van antagonistische spieren (bv. triceps / biceps) wordt uit waarnemingen op het lichaam afgeleid. Hierbij wordt benadrukt dat spieren enkel actief kunnen verkorten, maar niet actief kunnen verlengen. Enkele suggesties voor de experimenten vindt u achteraan dit deel 5.1.2. in practicum 7: Macroscopische en microscopische bouw van spieren en gewrichten Het is aan te raden hiervoor gekookt vlees te ontrafelen, eventueel te kleuren en met een microscoop te bestuderen. 35 Uitgaande van microscopische observaties of beeldmateriaal van dwarsgestreept en glad spierweefsel, het onderscheid tussen deze twee weefseltypen verwoorden. (B4-partim) AV Biologie 21 2 de graad ASO

36 Enkele voorbeelden van dwarsgestreept en glad spierweefsel in het lichaam situeren. 37 Verwoorden dat spiercontractie totstandkomt door het inkorten van spierfibrillen in de spiervezels. 38 Enkele voorbeelden beschrijven van beweging, veroorzaakt door spierwerking. 39 Experimenten in verband met de reacties van organismen op prikkels zelfstandig uitvoeren. 40 Beweging en bewegingsstructuren bij enkele ongewervelde dieren en bij ééncellige organismen beschrijven en verklaren hoe de beweging totstandkomt. (U) 41 Vormen van beweging bij hogere planten beschrijven (U) 42 Uitgaande van voorbeelden aantonen dat fysische en psychische factoren een invloed op de kliersecretie uitoefenen. De microscopische waarnemingen worden gebruikt om de spiercontractie te verduidelijken. De spierwerking moet zeker niet op elektronenmicroscopisch niveau verklaard worden. Enkele bewegingen van het lichaam zoals beweging van ledematen, peristaltiek, uitzetten en vernauwen van bloedvaten, kloppen van het hart of adembewegingen worden als spierbewegingen verklaard. Bij de beweging van de ledematen wordt het belang van het skelet benadrukt. Enkele suggesties voor de experimenten vindt u achteraan dit deel 5.1.2. in practicum 8: Reacties van organismen op prikkels in functie van het behoud het individu Op enkele ongewervelde dieren, zoals bv. een insect, een aardworm en/of enkele ééncellige organismen worden bewegingen en bewegingsstructuren vastgesteld. Het bewegingsmechanisme kan verklaard worden. Bij ééncellige organismen kan verwezen worden naar analoge bewegingen in cellen bij de mens. Als beweging bij hogere planten kunnen nastieën (bv. hangen van de bladeren bij aanraking van kruidje-roer-mij-niet en van tropieën (bv. groei van de stengel naar het licht) waargenomen worden. Door waarnemingen of door het bestuderen van literatuurgegevens wordt het inzicht bijgebracht dat kliersecretie ( bv. speekselsecretie) door velerlei factoren, zoals geur, vochtigheid en smaak van voedsel uitgelokt en beïnvloed wordt. AV Biologie 22 2 de graad ASO

43 Aan de hand van voorbeelden de bouw van een exocriene en endocriene klier beschrijven en de aanpassingen aan haar functie opnoemen. (B15-partim) Op een exocriene klier kan macroscopisch de afvoergang waargenomen worden. Op een micropreparaat van een exocriene en een endocriene klier wordt de aan- of afwezigheid van afvoerkanalen waargenomen. Aan de hand van voorbeelden wordt duidelijk gemaakt dat het endocriene kliersap langs het bloed vervoerd wordt, in tegenstelling tot het exocriene kliersap. 44 Een inhoud geven aan het begrip hormoon. 45 Voorbeelden van inwendige en uitwendige secretie bij planten opnoemen. (U) Als voorbeelden van inwendige secretie bij planten kunnen groeistoffen en latex vermeld worden. Uitwendige secretie kan waargenomen en behandeld worden op planten met klierharen (bv. brandnetel, Pelargonium). Practicum 7 Macroscopische en microscopische bouw van spieren en gewrichten. Een stukje dwarsgestreept spierweefsel (gekookt soepvlees, gekookt kippenvlees) wordt ontrafeld; men merkt hierbij de spierbundels met de spiervezels en bindweefselscheden op. Spiervezels (bv. van ontvette ham, soepvlees, kippenvlees) kunnen microscopisch na kleuring (bv. met methyleengroen of karmijnazijnzuur) worden waargenomen en geschetst. Practicum 8 Reactie van organismen op prikkels in functie van het behoud van het individu Keuze uit: Eéncelligen Vertrekkend van microscopische waarnemingen op ééncellige organismen kan beweging door cytoplasmastroming (bv. amoebe), door trilharen (bv. pantoffeldiertje), door gesels (bv.euglena), door contractiele steel (bv. klokdiertje) bestudeerd worden. Hiervoor kan een hooi-infusie of een kweek op basis van raapschijfjes gebruikt worden. (Vliebergh 1992) De snelheid van de organismen kan afgeremd worden met een druppeltje van een 0,05 % Ni- SO 4 -oplossing of van een 1 % behangsellijmoplossing bij het preparaat te voegen. Tevens is het mogelijk de gedragingen van ééncelligen (bv. van het pantoffeldiertje) ten gevolge van temperatuursveranderingen (thermotaxie), chemische stoffen (chemotaxie) en een potentiaalverschil (galvanotaxie) na te gaan. AV Biologie 23 2 de graad ASO

In geval van thermotaxie merkt men een vertraagde beweging in een kouder milieu. Bij chemotaxie kan men het gedrag nagaan ten opzichte van NaCl, methyleenblauw, azijnzuur + congorood. In het geval van galvanotaxie bewegen de pantoffeldiertjes zich naar de negatieve pool toe. (PLUC 1987) Ongewervelde dieren Trilharen kan men vrij goed waarnemen bij de kieuwen en de mondlappen van een mossel. Hierbij dient men een stuk van het kieuwweefsel af te knippen en microscopisch te observeren. Men kan het gedrag van ongewervelde dieren (pissebedden, regenwormen, vliegenlarven, meelwormen, krekels, kakkerlakken, duizendpoten en miljoenpoten) ten opzicht van licht nagaan door de dieren in een afgesloten ruimte de mogelijkheid te geven te bewegen naar een verlichte of een verduisterde ruimte. Vliegenlarven en meelwormen zijn in de visvoerhandel te kopen. Bij de gedragstudie van de regenworm kan men het volgende nagaan: methode van kruipbeweging, reactie op aanraking, reactie op trillingen, reacties op chemische stoffen. De thermotaxie van ongewervelde dieren kan ook nagegaan worden door de dieren in een afgesloten ruimte te brengen bovenop een gebogen metalen plaat, waarbij aan de ene kant de metalen plaat opgewarmd wordt en de andere kant zich in ijswater bevindt. De dieren reageren op deze temperatuursgradiënt door een voorkeurstemperatuur te kiezen. Bij de oorworm kan thigmotaxie (verandering van de lichaamshouding door aanraking met een vast voorwerp bv. de rand van een petrischaal) goed waargenomen worden. Hierbij merken we op dat het dier zoveel mogelijk contact probeert te krijgen met een vast voorwerp. De tastreceptoren spelen hier dus een rol. Er kan gewezen worden op het nut van dergelijk gedrag. (PLUC 1987) Hogere planten Reacties op licht: slaapbeweging bij klaverzuring, positief fototropisme van de stengel, kromming van de stengel in functie van de lichtfrequentie (kleur), negatief fototropisme van de wortel. Reacties op chemische stoffen: chemotropisme van de wortel, groei van de pollenbuis onder invloed van glucose. Reacties op temperatuurschommelingen: kieming van zaden of sporen in functie van de temperatuur. Reacties op water: ontwikkelen van wortelharen, ontwikkelen van kiemplantjes. Reacties op drukveranderingen: bewegingen van bladeren van kruidje-roer-me-niet, vrijkomen van stuifmeel bij brem, reacties op zwaartekracht. Bij de klassikale bespreking kunnen de begrippen nastie, tropie en taxie toegelicht worden. (Vliebergh 1981) AV Biologie 24 2 de graad ASO

5.1.3 Coördinatie van reacties op prikkels Bouw van het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel Functie van de belangrijkste delen van deze stelsels Globale coördinerende functie van deze stelsels. LEERPLANDOELSTELLINGEN 46 Eenvoudige aspecten van de coördinatie van reacties op prikkels zelfstandig onderzoeken. 47 Verwoorden dat de reacties op prikkels door het zenuwstelsel en/of het hormonaal stelsel gecoördineerd worden. (B9-partim) PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Deze doelstelling heeft betrekking op het gehele deel over coördinatie. Het is voldoende één van de practica die onder dit punt 5.1.3. voorgesteld worden uit te voeren. Met voorbeelden kan worden aangetoond dat de reactie op een prikkel meestal in een ander orgaan totstandkomt dan in de receptor. Hieruit kan afgeleid worden dat een schakel noodzakelijk is. Het zenuwstelsel en/of het hormonaal stelsel vervullen deze coördinerende functie. 48 Op een model of op een schets de belangrijkste delen van het zenuwstelsel aanduiden en benoemen. (B14-partim) 49 Op hersenen van een dier of op een model of op schetsen de belangrijkste hersendelen aanduiden en benoemen. (B14-partim) Als dierlijk materiaal kunnen bij de slager schapen- of varkenshersenen en een stukje wervelkolom met ingesloten zenuwweefsel bekomen worden. 50 Op dierlijk materiaal, een micropreparaat, een model of een schets van een dwarse doorsnede van het ruggenmerg, de delen met in- en uittredende zenuwen aanduiden en benoemen. (B14-partim) 51 Op een micropreparaat, een microdia, een model of een schets, de delen van een zenuwcel aanduiden en benoemen. (B14-partim) 52 Zintuigen beschrijven als energietransformatoren bij de overdracht van prikkel naar zenuwimpuls. Verschillende energievormen kunnen zorgen voor specifieke prikkels op de zintuigen, waar ze omgezet worden in zenuwimpulsen. Het verband met fysiologische stoornissen kan aangetoond worden met voorbeelden die behandeld werden bij de biosociale problemen. AV Biologie 25 2 de graad ASO

53 Het doorgeven van een impuls doorheen zenuwcellen op een eenvoudige manier uitleggen. (B14-partim) 54 De gevolgde weg van een zenuwimpuls via de hersenen en via een reflexboog beschrijven. (B11) 55 De functies van enkele hersendelen afleiden uit de gevolgen van letsels aan die hersendelen. (B16-partim) 56 Het onderscheid verwoorden tussen centraal en perifeer, willekeurig en onwillekeurig zenuwstelsel. (B14-partim) 57 Met een eenvoudig voorbeeld het effect van een hormoon illustreren. (B9-partim) 58 Hormonale klieren situeren en de functie van hun hormonen beschrijven. (B15) 59 Met een eenvoudig voorbeeld de coördinerende werking van het endocrien stelsel aantonen. (B9-partim) 60 Met een voorbeeld illustreren dat het zenuwstelsel en het endocrien stelsel als geheel voor de coördinatie van reacties op prikkels instaan (B9-partim) en dat hierbij dikwijls een terugkoppelingssysteem tussenkomt. Op het mechanisme van de impulsgeleiding wordt niet ingegaan. De gevolgde weg van de zenuwimpuls bij een bewuste reactie en bij een reflex worden met een schets verduidelijkt. Het inzicht in de wetenschappelijke werk- en denkmethode voor het verzamelen van die kennis is belangrijker dan een gedetailleerde hersenkaart. Naar de ligging van de delen van het zenuwstelsel wordt onderscheid gemaakt tussen centraal en perifeer zenuwstelsel. Steunend op de functies wordt met voorbeelden bovendien onderscheid tussen willekeurig en onwillekeurig zenuwstelsel gemaakt. Dit punt blijft best beperkt tot de hormonen die betrokken zijn bij het tot stand komen van de secundaire geslachtskenmerken. Dit geeft ook de kans om via de functies van die secundaire geslachtskenmerken in te gaan op relatievorming en seksualiteit. De hormonale regeling van de menstruele cyclus komt in de derde graad uitgebreid aan bod. Op een schema van het menselijk lichaam enkele hormonale klieren situeren en de functies van hun respectievelijke hormonen aangeven. Hiertoe kan bv. de regeling van het glucosegehalte in het bloed door de alvleesklier aan bod komen. De samenwerking tussen beide coördinatiestelsels kan geïllustreerd worden aan de hand van een schema (bv. adrenalineafscheiding bij stress, melkafscheiding bij het zuigen,...) AV Biologie 26 2 de graad ASO

Practicum 9 Coördinatie van reacties op prikkels Keuze uit: Coördinatie van prikkels door de hersenen Een aantal voorbeelden van oog-handcoördinatie kan als volgt waargenomen worden: in een spiegel kijkend met een balpen een labyrint volgen dat voor de spiegel op de tafel ligt op een computerscherm tussen 5 punten een ster tekenen met de muis waarvan de staart naar de proefpersoon is gericht Men zal opmerken dat de linkerhand bij een rechtshandige zich iets sneller zal aanpassen aan deze situatie dan de rechterhand; het omgekeerde geldt evengoed voor een linkshandige. Meten van de reactiesnelheid De reactiesnelheid kan gemeten worden met een elektrische meetklok die tot op 1/100 s werkt. Zulke meetklokken zijn beschikbaar in het fysicalokaal voor tijdsmetingen in bewegingsleer. Voorzie een schakelaar op het toestel (meestal aanwezig) en een schakelaar op de voedingskabel. De leraar of proefleider start de elektrische meetklok met de schakelaar op de voedingskabel, de proefpersoon stopt de meetklok met de schakelaar op het toestel. Een andere methode bestaat erin een lat (met het nulpunt naar beneden) te laten vallen tussen wijsvinger en duim die op 1 cm van elkaar gehouden worden. Van zodra de lat valt, probeert de proefpersoon ze met duim en wijsvinger te vangen. Uit de gemeten lengte op de lat kan met de formule voor de valbeweging de valtijd, dus ook de reactietijd berekend worden ( t= 2 s g ). Omdat de leerlingen deze formule nog niet kennen (cf. fysica 3de graad), kan de leraar de lat reeds in seconden ijken. Observatie van een micropreparaat van zenuwweefsel De macroscopische observatie van ruggenmerg en hersenen kan gebeuren met materiaal dat bij de plaatselijke slager wordt aangekocht. Ook modellen zijn hiervoor zeer geschikt. Met een micropreparaat van een dwarse doorsnede van het ruggenmerg kunnen de delen ervan waargenomen en geschetst worden. Met sterke vergroting kunnen in de voorste hoornen van de grijze stof de cellichamen van de motorische zenuwcellen waargenomen worden. In de witte stof kan men de bouw van de gemyeliniseerde zenuwvezels observeren. Grote en kleine hersenen kunnen microscopisch bestudeerd worden. AV Biologie 27 2 de graad ASO