Voorstellen tot een meer evenwichtige versobering van de. van de voorwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting

Vergelijkbare documenten
Ter consultatie (16 april 2019)

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

Position paper prof. dr. J.L. van de Streek (Universiteit van Amsterdam) t.b.v. rondetafelgesprek Belastingafdracht multinationals op 29 mei 2019

Het mkb vlucht uit de fiscale eenheid

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding

ACTIEPUNTEN. EIND 2018 voor de DGA TARIEVEN WONING BTWVERHOGING EIGEN KLAAR VOOR

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 's-gravenhage

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Memorandum RECENTE BELASTINGONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE FISCALE EENHEID

Eindejaarstips

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

CHECKLIST JURIDISCHE FUSIE

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking

RB EINDEJAARSTIPS EN AANDACHTSPUNTEN 2014/2015

Prinsjesdag Belastingplan september 2018 Bram Faber

Fiscale aspecten van aandelenvennootschappen met een dubbele vestigingsplaats

Wetsvoorstel Zorginstellingen en Deelnemingsrente vennootschapsbelasting. Cervus, juni 2012

GEMOTIVEERD ADVIES VAN EEN NATIONAAL PARLEMENT INZAKE DE SUBSIDIARITEIT

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA DEN HAAG

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017)

PRAKTIJKNOTITIE Fiscaal. 1. Inleiding. 2. De fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting Inleiding Voorwaarden vormen fiscale eenheid VPB

Nieuwsbrief december 2012

Fiscale eenheid. Agenda. 4 juni dr. A. (Aad) Rozendal. Verlies verrekening. Entreeproblematiek. Bezitseis. Verlies verrekening.

Overgangsrecht Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging van artikel 15ad Wet Vpb Einde aan de excessen of onnodig complexe wetgeving?

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA s-gravenhage

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Naar een EU-bestendige vennootschapsbelasting. Frank Engelen PricewaterhouseCoopers Universiteit Leiden International Tax Center Leiden

Het idee van een Vpb-light heeft intussen bijval

Tweede Kamer der Staten-Generaal

17 Winstbelasting binnen de fiscale eenheid

Eerste Kamer der Staten-Generaal

bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2016 in gebruik zijn genomen. Bepaalde investeringen zijn uitgesloten van de regeling.

Reactie van het Register Belastingadviseurs (RB) op het ter consultatie gelegde concept Wet aanpassing innovatiebox

Op Prinsjesdag 2018 zijn de belastingplannen voor 2019 en latere jaren gepresenteerd.

De Earningsstrippingregeling (ATAD 1)

Wet werken aan winst in Staatsblad

Reactie Register Belastingadviseurs inzake wetsvoorstel , Wet spoedreparatie fiscale eenheid

Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001

Eerste Kamer der Staten-Generaal

FISCALE EINDEJAARSTIPS [1/8]

Gegevens belastingplichtige. Naam. Adres Postcode Plaats Telefoon. Inspectienaam Boekjaar van.. t/m

Presentatie fiscale wijzigingen. 24 januari 2019

No.W /III 's-gravenhage, 1 juni 2011

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 24 mei 2018

Reactie Register Belastingadviseurs (RB) inzake de aangekondigde spoedmaatregelen inzake de fiscale eenheid vennootschapsbelasting

Samenvatting Miljoenennota & Belastingplan 2019 In Beeld

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Belastingdienst/Landelijk Kantoor Belastingregio s, Brieven en beleidsbesluiten

DEELNEMINGSRENTE Dr. J. Vleggeert 1. 1.Inleiding

UW ONDERNEMING, ONZE ERVARING. Belastingplan mr. B. (Bas) Opmeer

CPB Notitie 2 november 2018

Transparante Vennootschap

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Vennootschapsbelasting. Artikel 28a; omzetting rechtspersoon

De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA s-gravenhage

Vennootschapsbelasting. Artikel 28a; omzetting rechtspersoon. Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

Zowel de moedervennootschap als de dochtervennootschap(pen) moet(en) feitelijk in Nederland zijn gevestigd.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toelichting op de raming van de budgettaire effect van de maatregelen bij het wetsvoorstel

HRo - Vennootschapsbelasting -- Deel 1

Romy Blankenspoor MSc RAE verenigingsdirecteur BSPD.

Position paper inzake een toekomstbestendige fiscale concernregeling

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Spoedreparatie in de Fiscale Eenheid Vennootschapsbelasting

SRA-Praktijkhandreiking. Spoedreparatie fiscale eenheid vennootschapsbelasting

Tweede bewerking : verdeling resultaat volgens oorsprong

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De standaardvoorwaarden voor de juridische fusie: van standaard naar maatwerk?

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

NEDERBELGENMAIL DECEMBER 2017

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Besluit van PM datum tot wijziging van de Belastingregeling voor het land Nederland

Checklist Deelnemingsvrijstelling

Vennootschapsbelasting -- Deel 3

De kunst van het bepalen van de optimale transactiestructuur

Vennootschapsbelasting -- Deel 1

Belastingpakket 2019: huishoudens krijgen meer te besteden

Staatssecretaris beantwoordt vragen spoedreparatie fiscale eenheid

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PRAKTIJKNOTITIE Reparatiemaatregelen fiscale eenheid Vpb. 1. Inleiding. 2. Waar ging en gaat de discussie over? 2.1. Globale beschrijving

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De problemen en onvolkomenheden van het forfaitair bepaalde liquidatieverlies

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het kabinet is de Afdeling zeer erkentelijk voor de grote voortvarendheid waarmee het advies over het bovenvermelde voorstel is uitgebracht.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Belastingplan Bram Faber 20 september 2017

Transcriptie:

1494 Weekblad fiscaal recht. 7263. 22 november 2018 WFR 2018/215 Voorstellen tot een meer evenwichtige versobering van de voorwaartse verliesverrekeningstermijn in de vennootschapsbelasting PROF. DR. J.L. VAN DE STREEK 1 1 Inleiding Van de Prinsjesdagvoorstellen maken diverse maatregelen deel uit, die de grondslag van de vennootschapsbelasting beogen te verbreden. 2 Op deze wijze wordt een deel van de beoogde tariefsverlaging tot (intussen) 20,5% vanaf 2021 gefinancierd. Eén van die maatregelen is een verdere versobering van de voorwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting (carry forward). De maatregel doet nog een schepje bovenop de reeds bij de Wet Werken aan winst per 1 januari 2007 aanzienlijk ingeperkte voorwaartse verliesverrekeningstermijn. Hoewel de Raad van State in de aanloop naar de beperking van de verliesverrekeningsmogelijkheden per 1 januari 2007 forse kritiek uitte, bleef het thans muisstil. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de aanvankelijk voorgestelde afschaffing van de dividendbelasting alle aandacht opslokte van de onafhankelijk adviseur van de regering. 3 In elk geval betekent de afwezigheid van opmerkingen van de Raad van State niet dat er helemaal geen kritiek op het voorstel mogelijk zou zijn. Integendeel. In deze bijdrage neem ik de voorgestelde beperking van de carry-forwardtermijn onder de loep vanuit een fiscaal beleidsmatige optiek, waarbij ik kom tot twee aanbevelingen aan de wetgever: overweeg of het mkb buiten schot kan blijven (onderdeel 3); en 1 Verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en het Amsterdam Centre for Tax Law (ACTL). 2 Zie het wetsvoorstel Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (Kamerstukken II 2018/19, 35 030, nr. 1-4) en het wetsvoorstel Wet Bronbelasting 2020 (Kamerstukken II 2018/19, 35 028, nr. 1-4). 3 Zie Kamerstukken II 2018/19, 35 028, nr. 4, p. 1-7. overweeg of de oneindige uitstelmogelijkheid van de aftrek van een liquidatieverlies ex art. 13d Wet VPB 1969 eveneens beperkt kan worden (onderdeel 4). Beide aanbevelingen voorzie ik tevens van een voorstel voor een concrete fiscaaltechnische uitwerking. 2 Het kabinetsvoorstel is kantje boord voor het vestigingsklimaat voor multinationals Het kabinet stelt voor om de carry-forwardtermijn te beperken van negen tot zes jaren. Daartoe wordt in art. 20 lid 2 Wet VPB 1969 geregeld dat een verlies nog slechts voorwaarts kan worden verrekend met de belastbare winsten 4 van de zes volgende jaren. De carry-backtermijn van één jaar, die neerkomt op eerste overheidshulp bij een verlies, laat het kabinet onaangetast. De voorgestelde versobering van de carry-forwardtermijn moet in werking treden per 1 januari 2019 en voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2019. 5 Dat betekent dat de zesjaarstermijn alléén van toepassing wordt op nieuwe verliezen. Compensabele verliezen die reeds op de lat staan, dat wil zeggen verliezen uit boekjaren die zijn aangevangen vóór 1 januari 2019, blijven gewoon negen jaar voorwaarts verrekenbaar. Er is dus geen sprake van materieel terugwerkende kracht. Zo blijft, kort gezegd, een verlies geleden in 2018 uiterlijk voorwaarts 4 Dan wel het Nederlands inkomen ex art. 17 lid 3 Wet VPB 1969 genoten door buitenlands belastingplichtige lichamen. 5 Zie art. 9.2 van het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020.

Weekblad fiscaal recht. 7263. 22 november 2018 1495 verrekenbaar met de belastbare winst in 2027. Voor een verlies geleden in 2019 geldt als laatste verrekeningsjaar 2025. Het is meteen duidelijk dat zonder een nadere maatregel een jonger verlies eerder zouden kunnen verdampen dan een ouder verlies. Om dit voor belastingplichtigen nadelige effect te voorkomen, stelt het kabinet overgangsrecht voor op grond waarvan wordt afgeweken van de chronologische volgorde van de verrekening van verliezen. 6 Concreet bevat het voorgestelde overgangsrecht de volgende voorrangregels: het verlies geleden in 2019 wordt met voorrang verrekend boven de verliezen geleden in 2017 en 2018; het verlies geleden in 2020 wordt met voorrang verrekend boven een verlies geleden in 2018. Het kabinet heeft reeds diverse complimenten in ontvangst mogen nemen voor dit royale overgangsrecht. 7 Ik sluit mij daarbij aan. De voorgestelde inperking van de carry-forwardtermijn vormt samen met diverse andere maatregelen een omvangrijk grondslagverbredingspakket in de vennootschapsbelasting. Het kabinet kiest ervoor om grondslagverbreding af te ruilen tegen een nominale tariefverlaging in de vennootschapsbelasting. Na het debacle rondom de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting, die niet doorging, is het doeltarief naar beneden bijgesteld tot 20,5% in 2021. 8 Voor een deel houdt de tariefsverlaging overigens ook een daadwerkelijke lastenverlichting in voor het bedrijfsleven. De voorgestelde majeure tariefsverlaging beoogt het vestigingsklimaat te verbeteren. Specifiek voor het deel van de tariefsverlaging dat wordt gefinancierd door een beperking van de verliesverrekeningstermijn, houdt het voorstel volgens het kabinet in dat Nederland aantrekkelijker wordt voor winstgevende ondernemingen. 9 Het behoeft evenwel geen betoog dat sprake is van een hellend vlak. Zo rijst de vraag in hoeverre de voorwaartse verliesverrekeningstermijn kan worden beperkt in ruil voor een tariefsverlaging zónder dat per saldo schadelijke effecten optreden voor het vestigingsklimaat. Ik wijs erop dat we met een verliesverrekeningstermijn van zes jaren in wezen terug zijn bij af. Ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet VPB 1969 bedroeg de verliesverrekeningstermijn ook zes jaren. Daarna is de voorwaartse verliesverrekeningstermijn tweemaal 6 Het overgangsrecht is opgenomen in art. 8.1 van het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020. Zie voor een getalsmatig voorbeeld Kamerstukken II 2018/19, 35 028, nr. 3, p. 75-76. 7 Onder andere van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in het commentaar van 5 oktober 2018 (p. 2), de redactie Vakstudienieuws in V-N 2018/52/10 en E.J.W. Heithuis, Belastingpakket 2019: maatregelen voor het mkb c.a., WFR 2018/184, onderdeel 4. 8 Kamerstukken II 2018/19, 35 000, nr. 72, p. 1-5. 9 Kamerstukken II, 2018/19, 35 028, nr. 3, p. 27. verruimd, vanaf 1973 naar acht jaren en vanaf 1995 zelfs naar onbeperkt in de tijd. De trendbreuk is ingezet in 2007 toen de voorwaartse verliesverrekeningstermijn werd beperkt tot negen jaren. In de onderstaande tabel heb ik de verschillende verliesverrekeningstermijnen opgenomen die van toepassing zijn (geweest) sinds de inwerkingtreding van de Wet VPB 1969. 10 Periode Carry back Carry forward 1969-1972 1 jaar 6 jaar 1973 1 jaar 8 jaar 1974-1983 2 jaar 8 jaar 1984-1994 3 jaar 8 jaar 1995-2006 3 jaar oneindig 2007-2018 1 jaar 9 jaar 2019 e.v. 1 jaar 6 jaar Bekend is dat in 1995 het slot van de carry-forwardtermijn werd afgehaald met het oog op een verbetering van het vestigingsklimaat, terwijl in 2007 de carryforwardmogelijkheid (weer) aan banden werd gelegd om een tariefsverlaging te financieren ter verbetering van hetzelfde vestigingsklimaat. Het is geen geheim dat de wetswijziging die in 2007 is doorgevoerd, mede een oplossing betrof voor de budgettaire risico s van een stuwmeer aan in de tijd onbeperkt verrekenbare compensabele verliezen. 11 De thans voorgestelde beperking heeft niets van doen met deze intussen afgewikkelde risico s en beoogt dus, via een terugsluis in de tariefsfeer, louter een impuls te zijn voor het vestigingsklimaat. 12 In het algemeen kan worden gezegd dat verliesverrekeningstermijnen investeringsbeslissingen beïnvloeden vanwege hun effect op het verwachte rendement ná belasting. Op een gegeven moment verstoort een (te) korte verliesverrekeningstermijn naar verwachting economische beslissingen om risicovol, en daarmee nou juist potentieel buitengewoon winstgevend, in Nederland te investeren. 13 In de Macro-Economische Verkenning 2019 merkt het Centraal Planbureau (CPB) op, dat de voorge- 10 Zie over de historie van de verliesverrekening uitgebreid(er) D.R. Post, De invloed van belangenwijzigingen op verliesverrekening, SDU, 2012, par. 3.2. In de tabel heb ik vermelding van de verruimde carry-backmogelijkheid achterwege gelaten die gold voor de verliesjaren 2009, 2010 en 2011 in ruil voor een kortere carry-forwardtermijn (zie hierover ook par. 3). 11 Zie J.W. Bellingwout, Een win-win alternatief voor verliescompensatie, WFR 2005/1518, onderdeel 3. 12 Ook heeft de beperking niets van doen met de verliescompensatierechten die zijn opgebouwd in de crisisjaren na 2007 tot recent; deze verliezen zijn en blijven immers negen jaren bruikbaar. 13 Zie ook H. Vording, Fiscale beleidsnotities 2019, WFR 2018/179, onderdeel 3.2.

1496 Weekblad fiscaal recht. 7263. 22 november 2018 stelde beperking van de verliesverrekening tot zes jaar vooruit mogelijk een negatief effect op het vestigingsklimaat (kan) hebben als multinationals met eventuele verliezen rekening houden. Daaraan wordt door het CPB toegevoegd dat de wetenschappelijke literatuur hier niet eenduidig over is. De conclusie van de (enige) empirische studie waarnaar door het CPB wordt verwezen, luidt dat een beperking van de voorwaartse verliesverrekeningstermijn tot vijf jaren of korter nadelige effecten heeft op investeringen door een multinational via een (lokale) dochtermaatschappij in een industrie die over het algemeen risico s met zich brengt. 14 De voorgestelde verkorting tot zes jaren lijkt daardoor een keuze die nog net verantwoord is, maar ik houd eerlijk gezegd mijn hart vast voor het schadelijke effect dat mogelijk toch optreedt voor investeringsbeslissingen in zéér innovatieve, en daarmee risicovolle, technologiesectoren. 15 Opmerkelijk genoeg wordt door het kabinet in de toelichting op het wetsvoorstel of elders geen aandacht besteed aan de verliesverrekeningsmogelijkheden in andere landen, terwijl dit toch voor een beoordeling van het vestigingsklimaat van belang is. De ons omringende landen België, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland kennen een oneindige carry-forwardtermijn. 16 Landen die het hebben aangedurfd om een kortere carry-forwardmogelijkheid dan de economisch-kritische grens van zes jaren te hanteren, zijn onder andere Tsjechië, Griekenland, Hongarije en Polen. Alleen Hongarije combineert de korte carryforwardtermijn met een winstbelastingtarief ver onder het Europese gemiddelde, hetgeen de fiscale verzilveringswaarde van het verlies drukt en daarmee het belang van een langere verliescompensatietermijn. 3 Introductie van een mkb-drempel De vraag rijst of de voorgestelde afruil tussen een verkorting van de verliesverrekeningstermijn en een tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting niet onevenredig hard uitpakt voor het mkb. Een door mij al vaker aangekaart probleem in de vennootschapsbelasting is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen het mkb en het grootbedrijf. 17 Het maken van een dergelijk onderscheid in voor 14 Zie D. Dressler en M. Overersch, Investment Impact of Tax Loss Treatment Empirical Insights from a Panel of Multinationals, ZEW Discussion Paper 10-097, 2010. 15 Bijvoorbeeld rondom Eindhoven en Maastricht. 16 Ik baseer mij op T. Hanappi, Loss carryover provisions: Measuring effects on tax symmetry and automatic stabilisation, OECD Taxation Working Papers, nr. 35, OECD Publishing, Paris, 2018, p. 16. Overigens stellen Duitsland als Frankrijk wel paal en perk aan het bedrag van de winst waarmee een verlies kan worden verrekend (zie par. 3). 17 Zie onder andere mijn bijdrage Proefballonnen voor de toekomst van de vennootschapsbelasting, WFR 2012/6944, p. 329-339. het mkb gunstige zin zou kunnen worden gebaseerd op een beleidsmatige keuze om het mkb te stimuleren. 18 Maar volgens de economische literatuur zijn er ook meer specifieke redenen voor een fiscaal gunstigere behandeling van het mkb. Eén van die redenen ligt bij uitstek op het gebied van de verliesverrekening. 19 Dat komt omdat het mkb, waaronder in het bijzonder risicovolle start-ups, gevoeliger is dan het grootbedrijf voor asymmetrie tussen winsten en verliezen. Anders dan het volwassen grootbedrijf, mist het mkb vaak de bedrijfseconomische mogelijkheid om verliezen direct op te vangen met overigens behaalde winsten. Ook is het voor het mkb lastiger om bankfinanciering aan te trekken dan het grootbedrijf om eventuele verliezen op te vangen. 20 De bezuiniging op de voorwaartse verliesverrekeningstermijn is voor het mkb dan ook ingrijpender dan voor het grootbedrijf. In het geval waarin een mkb-onderneming schommelende resultaten laat zien en in financieel zwaar weer raakt, kan het verdampen van verliezen bovendien eerder de financiële nekslag zijn. In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat als een onderneming, met inachtneming van een carry-backtermijn van een jaar en een carry-forwardtermijn van zes jaren, er in het zevende jaar niet in slaagt om per saldo winst te maken, dit twijfels oproept over levensvatbaarheid. 21 Ik kan die twijfels moeilijk rijmen met het grote budgettaire effect van meer dan 1 miljard structureel dat is ingeboekt voor deze maatregel. 22 Bij de raming van deze opbrengst is logischerwijs geen rekening gehouden met verliezen die sowieso al verdampen vanwege een gebrek aan levensvatbaarheid en/of winst. 23 Dat betekent dat de maatregel er dus voor zorgt dat substantieel winstpotentieel van het bedrijfsleven niet langer kan worden afgezet tegen geleden verliezen. Voor zover het mkb daaronder is begrepen, lijkt mij een uitzondering op zijn plaats! 18 Bijvoorbeeld omdat de voordelen van de Wet Werken aan winst vooral bij het grootbedrijf terecht zijn gekomen. 19 Een andere belangrijke reden ligt op het terrein van administratieve lasten. 20 Ik besef overigens dat dit een marktimperfectie is die ook langs andere wegen zou kunnen worden opgelost. Voor de beoordeling van de economische gevolgen van een beperking van de verliesverrekeningstermijn wordt de mate waarin bankfinanciering kan worden verkregen, evenwel relevant geacht; zie T. Hanappi, t.a.p., p. 2. 21 Kamerstukken II 2018/19, 53 028, nr. 3, p. 27. 22 Zie de budgettaire tabel in Kamerstukken II 2018/19, 35 028, nr. 3, p. 30. Uit de ramingstoelichtingen bij het pakket Belastingplan 2019 blijkt dat er sprake is van een ingroei. Zo doen de eerste budgettaire effecten zich pas voor in 2026 als voor het eerst verliezen uit 2019 na zeven jaren niet meer verrekenbaar zijn. 23 Zie Toelichting op de ramingen van de budgettaire effecten van de maatregelen in het pakket Belastingplan 2019, par. 3.7.

Weekblad fiscaal recht. 7263. 22 november 2018 1497 Mijn voorstel borduurt voort op de voorstellen die ik eerder heb gedaan ter introductie van een Vpb-light 24 Zie mijn bijdrage Wetsvoorstel Vpb-light voor het mkb 2016, Het Register, augustus 2015, nr. 4, p. 6-10. 25 Een dergelijke afbakening in combinatie met een belastingvoordeel zou overigens spanning kunnen uitlokken met het Europese staatssteunverbod. Er zijn diverse oplossingen denkbaar om de voor het mkb scherpe kantjes van het kabinetsvoorstel weg te nemen. Mijn voorstel borduurt voort op de voorstellen die ik eerder heb gedaan ter introductie van een Vpb-light voor het mkb en houdt in dat het in een jaar geleden verlies tot en met een bepaald bedrag, bijvoorbeeld 200.000, negen jaar voorwaarts verrekenbaar blijft. 24 Ik noem het bedrag van 200.000 als voorbeeld omdat het mkb-tarief in de vennootschapsbelasting bij dit bedrag aanknoopt. Idealiter zou de hoogte van de franchise zo moeten worden gekozen dat het gros van het mkb de facto blijft gevrijwaard van de verdere beperking van de voorwaartse verliesverrekeningstermijn. Een meer gedetailleerde afbakening van het mkb, bijvoorbeeld aan de hand van de hoogte van de omzet, het aantal personeelsleden en/of de waarde van de activa, is derhalve niet nodig. 25 Ik vermoed dat de introductie van een mkb-drempel in de sfeer van de verliesverrekening budgettair niet veel om het lijf heeft, terwijl het positieve effect voor het mkb groot is. De ingeboekte budgettaire opbrengst zal vermoedelijk voornamelijk door het grootbedrijf moeten worden opgehoest. Door mijn voorstel kunnen mkb-ondernemingen die aan het opkrabbelen zijn, gebruik blijven maken van de carry-forwardtermijn van negen jaren. Indien het in een jaar geleden verlies groter is dan 200.000, dient dit verlies te worden gesplitst in tweeën, te weten een mkbverlies van 200.000 met een carry forward-termijn van negen jaren en een restantverlies met een carryforwardtermijn van zes jaren. Het grootbedrijf kan volgens mijn voorstel ook profiteren van de versoepeling, maar alleen tot het voor hen relatieve lage bedrag van de franchise. In aanvulling hierop zou overigens moeten worden geregeld dat mkb-verliezen vanwege hun langere houdbaarheidsdatum altijd als laatste worden verrekend. Op deze wijze wordt voorkomen dat een jonger restantverlies eerder verdampt dan een mkb-verlies. Een soortgelijke voorrangsregel wordt thans voorgesteld als overgangsrecht bij de beperking van de carry-forwardtermijn tot zes jaar (zie onderdeel 2). Overigens zou de invoering van een mkb-franchise in de sfeer van de verliesverrekening ook de rechtsvormneutraliteit ten goede komen aangezien de carry-forwardtermijn voor ondernemers in de inkomstenbelasting door het kabinet niet wordt teruggebracht van negen naar zes jaren. 26 Ik wijs erop dat er reeds in het kader van andere regelingen in de Wet VPB 1969 wordt gewerkt met mkbfranchises. 27 Ook de voorgestelde earningsstrippingmaatregel per 1 januari 2019 kent een mkb-franchise van 1 miljoen. 28 Hoewel dit allemaal renteaftrekbeperkingen zijn, bestaat in de sfeer van de verliesverrekening een precedent waarbij ten faveure van het mkb werd gewerkt met een plafond. Zo kon een belastingplichtige ter zake van de in 2009, 2010 en 2011 geleden verliezen opteren voor een verruimde carry-backtermijn tot een maximaal te verrekenen winst van 10 miljoen per jaar. 29 In andere landen bestaan reeds mkb-drempels in het kader van een beperking van de voorwaartse verliesverrekening, waaronder Duitsland en Frankrijk. 30 Gelet op de onderhandelingen tussen de EU-lidstaten, voorspel ik dat ook op Europees niveau in de gemeenschappelijke grondslag voor de vennootschapsbelasting voorwaartse verliesverrekening aan banden zal worden gelegd, maar met een versoepeling voor het mkb. 31 4 Aanpak van oneigenlijk uitstel van liquidatieverliezen Mede vanwege de door het kabinet voorgestelde verkorting van de voorwaartse verliesverrekeningstermijn, zou mijns inziens iets moeten worden gedaan aan de mogelijkheid om de aftrek van een liquidatieverlies op een deelneming 26 Er blijft, ook na de door mij voorgestelde aanpassing, een verschil bestaan in carry-backtermijnen. Voor IB-ondernemers is die drie jaren en in de vennootschapsbelasting slechts één jaar. 27 Zo kent de aftrekbeperking voor deelnemingsrente ex art. 13l Wet VPB 1969 een mkb-franchise van 750.000, de aftrekbeperking voor overnamerente ex art. 15ad Wet VPBb 1969 een mkb-franchise van 1 miljoen en de voorgestelde spoedrepartiemaatregel van art. 10a Wet VPB 1969 een (tijdelijke) mkb-franchise van 100.000. 28 Zie het voorgestelde art. 15b lid 1 Wet VPB 1969. 29 Zie over deze regeling D.R. Post, De invloed van belangenwijzigingen op verliesverrekening, SDU, 2012, par. 3.2.10. 30 Zo wordt in deze landen de carry-forward van een verlies groter dan 1 miljoen getemporiseerd tot een bepaald percentage van de winst. 31 Zie voor een update par. 11.4.5. van mijn bijdrage aan Peter J. Wattel, Otto Marres en Hein Vermeulen, European Tax Law (Fiscale Handboeken), Deventer: Wolters Kluwer 2018.

1498 Weekblad fiscaal recht. 7263. 22 november 2018 van een gekunstelde oprekking van de carry-forwardtermijn tegen te gaan. Mijn voorstel is eenvoudig en houdt in om uit te blijven gaan van de voltooiing van de vereffening als het tijdstip waarop het liquidatieverlies op een deelneming aftrekbaar is, 35 maar vervolgens die aftrek bij de moedervennootschap in beginsel alléén nog toe te staan indien de vereffening wordt voltooid uiterlijk drie jaren na afloop van het jaar waarin de onderneming van dochtervennootschap is gestaakt dan wel het besluit daartoe is genomen. Ik stel bewust een periode van drie jaar voor omdat elke liquidatie, zelfs de populaire turboliquidatie, nou eenmaal de nodige tijd in beslag neemt. Het lijkt mij gelet op de bestaande insolventiepraktijk redelijk om, bij wijze van forfait, uit te gaan van een vereffeningstermijn van drie jaren. Een verlenging van de driejaarstermijn zou vervolgens mogelijk moeten zijn, indien het voltooien van de vereffening op een later tijdstip niet in overwegende mate is gericht op het uitstellen van het liquidatieverlies. 36 Deze verlengingsmogelijkheid is mijns inziens vooral van belang in situaties waarin het vermogen van de deelneming wordt vereffend in het kader van een omvangrijk en ingewikkeld faillissement. De vereffeningsprocedures, uitgevoerd door een curator, kunnen immers daardoor langlopend zijn. Illustratief in dit verband is de goedkeuring in het beleidsbesluit over de deelnemingsvrijstelling, die is opgenomen voor langlopende faillissementen en langlopende liquidaties. 37 De goedkeuring houdt, kort gezegd, in dat het liquidatieverlies vanaf het achtste jaar na de faillietverklaring of het besluit tot liquidatie mag worden afgetrokken in weerwil van het ongelukkige feit dat de vereffening (nog) niet is voltooid. Deze goedkeuring ziet derhalve op de omgeex art. 13d Wet VPB 1969 oneindig uit te stellen. 32 Thans wordt op de voet van art. 13d lid 11 Wet VPB 1969 het liquidatieverlies op een deelneming eerst bij de bepaling van de winst van de moedervennootschap in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid en dan nog alleen indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Door aan te sluiten bij de voltooiing van de vereffeningsprocedure hebben belastingplichtigen het (vrijwel) in eigen hand om het tijdstip te bepalen waarop het liquidatieverlies in aftrek wordt gebracht. 33 Dit is uniek voor liquidatieverliezen op een deelneming want voor (overige) ondernemingsverliezen wordt het aftrekmoment bepaald door goed koopmansgebruik. Bij uitstek in het geval waarin de moedervennootschap een controlerend belang in de dochtervennootschap heeft, kan zij de aftrek van het liquidatieverlies tot elk gewenst tijdstip uitstellen. Het ligt voor de hand dat de spreekwoordelijke trekker wordt overgehaald, zodra er voldoende fiscaal verzilveringspotentieel is, hetgeen tientallen jaren later kan zijn dan het jaar waarin de onderneming van de dochtervennootschap is gestaakt. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan een belastingplichtige een heuse voorraad aan latente liquidatieverliezen hebben opgebouwd. Voor zover een eenmaal afgetrokken liquidatieverlies op een deelneming de belastbare winst overtreft, transformeert het liquidatieverlies in een verrekenbaar verlies ex art. 20 Wet VPB 1969. Pas dan begint de klok te lopen en kunnen belastingplichtigen met een beperking van de verrekening in de tijd worden geconfronteerd. Door de thans voorgestelde beperking van de carry-forwardtermijn tot zes jaren wordt het mijns inziens dringender om de uiteenlopende fiscale behandeling van liquidatieverliezen en overige ondernemingsverliezen op te heffen. Vanuit economische optiek zijn deze verliezen immers uitwisselbaar. Ook vanuit de ratio van de liquidatieverliesregeling is veel te zeggen voor het beëindigen van de mogelijkheid om de aftrek van een liquidatieverlies naar believen uit te stellen. Zo is er simpelweg geen reden voor een tegemoetkoming op het niveau van de moedervennootschap in verband met verliezen die bij de dochtervennootschap verloren zijn gegaan door verdamping. 34 Er zijn verschillenden oplossingen denkbaar om het uitstellen van het liquidatieverlies en in het sequeel daar- 32 Hetzelfde geldt, zij het in iets minder mate, voor de mogelijkheid om de aftrek van stakingsverliezen ex art. 15i Wet VPB 1969 uit te stellen. Ik concentreer mijn betoog verder op liquidatieverliezen. 33 In soortgelijke zin R.J. de Vries, De latente liquidatieverliesregeling bij toepassing van de fiscale eenheid bezien van het aspect van fiscale rechtsvinding, WFR 2008/6752, p. 168. 34 Zie over de ratio van de liquidatieverliesregeling J.A.G. van der Geld en A.W. Hofman, De deelnemingsvrijstelling en de deelnemingsverrekening (Fiscale Monografie nr. 149), Deventer: Wolters Kluwer 2017, p. 97-98. 35 Daarvoor zijn goede redenen; zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 1968/69, 6000, nr. 22, p. 29. Ik ben mij er overigens van bewust dat, afhankelijk van de omstandigheden, een belastingplichtige er belang bij heeft om het liquidatieverlies juist éérder af te trekken dan het tijdstip waarop de vereffening is voltooid. Hiervoor zijn fundamentelere aanpassingen van het liquidatieverlies nodig; zie bijvoorbeeld recent W.R. Kooiman in zijn commentaar op een herziene versie van het beleidsbesluit over de deelnemingsvrijstelling in NTFR 2017/670. 36 Voor zover de liquidatieverliesregeling ex art. 13d Wet VPB 1969 geldt als een invulling van het Marks & Spencer-arrest van het HvJ EU van 13 december 2015, C-446/03 en op dit arrest onder de per-elementbenadering van het arrest van het HvJ EU van 22 februari 2018, C-398/16 nog steeds een beroep kan worden gedaan, vermoed ik dat de door mij voorgestelde driejaarstermijn in combinatie met een tegenbewijsmogelijkheid niet op Europeesrechtelijke bezwaren stuit. Er wordt immers slechts voorkomen dat een belastingplichtige het definitief worden van een buitenlands verlies (lees: liquidatie) en daarmee het ultieme aftrekmoment oneigenlijk uitstelt. 37 Zie Besluit van 20 januari 2017, nr. BLKB2016/803M, Stcrt. 2017, 5003, onderdeel 5.10.1.1.

Weekblad fiscaal recht. 7263. 22 november 2018 1499 keerde situatie waarin de belastingplichtige het liquidatieverlies nou juist niet wil uitstellen maar eindelijk eens wil nemen. In situaties waarin de vereffening plaatsvindt buiten faillissement ligt mijns inziens voor de hand om de belastingplichtige op te zadelen met de bewijslast dat van oneigenlijk uitstel van het liquidatieverlies geen sprake is. Zo zou een bewijsvermoeden kunnen worden ingevoerd op grond waarvan het voltooien van de vereffening ná de door mij voorgestelde driejaarstermijn wordt geacht in overwegende mate te zijn gericht op het uitstellen van het liquidatieverlies, tenzij de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt. De klok gaat voor oude latente liquidatieverliezen dan pas lopen vanaf 1 januari 2019 Indien de door mij voorgestelde wetswijziging per 1 januari 2019 ingevoerd zou worden, rijst logischerwijs de vraag op welke wijze omgegaan moet worden met de gevallen waarin in het verleden de onderneming van de deelneming is gestaakt, dan wel het besluit daartoe is genomen. Naar mijn mening is er geen reden om dergelijke oude latente liquidatieverliezen uit te zonderen van de nieuwe driejaarstermijn. Het is echter niet mijn bedoeling om alle latente liquidatieverliezen per 1 januari 2019 onmiddellijk te laten verdampen. Een dergelijke materieel terugwerkende kracht zou simpelweg te ver gaan. Daarom stel ik bij wijze van overgangsrecht voor om de aftrek bij de moedervennootschap van deze reeds bestaande latente liquidatieverliezen in beginsel alléén nog toe te staan indien de vereffening uiterlijk wordt voltooid in 2021. 38 De klok gaat voor oude latente liquidatieverliezen dan pas lopen vanaf 1 januari 2019. Ik wijs, ten slotte, erop dat de door mij voorgestelde wetswijziging van art. 13d Wet VPB 1969 bovenop de reeds bestaande maatregelen in de vennootschapsbelasting komt, die waken tegen manipulatie van het aftrekmoment van liquidatieverliezen. 39 De bestaande 38 Uiteraard is het ook hier mogelijk om de driejaarstermijn te verlengen indien geen sprake van oneigenlijk uitstel. 39 Zie bijvoorbeeld art. 15ab lid 2 tot en met 5 Wet VPB 1969 en de beleidsbesluiten met betrekking tot een geruisloze bedrijfsfusie, (af)splitsing en juridische fusie opgenomen voorwaarde over deelnemingen waarvan de onderneming geheel of nagenoeg geheel is gestaakt. maatregelen beogen te voorkomen dat het liquidatieverlies op een deelneming wordt afgezet tegen op fiscaal geruisloze wijze bijgemengde winstcapaciteit. 5 Conclusies In deze bijdrage heb ik de voorgestelde beperking van de carry-forwardtermijn in de vennootschapsbelasting tot zes jaren besproken. Deze maatregel beoogt de grondslag van de vennootschapsbelasting substantieel te verbreden teneinde bij te dragen aan de financiering van een gewenste tariefsverlaging. Vanuit een fiscaal-beleidsmatige optiek heb ik drie conclusies getrokken, te weten: De voorgestelde beperking van de carry-forwardtermijn tot zes jaren is kantje boord voor het vestigingsklimaat gelet op de economisch-kritische grens van vijf jaren. Mogelijk kunnen door beslissingen om in Nederland te investeren in innovatieve en daarmee risicovolle sectoren, zoals de technologiesector, worden verstoord. Omdat het mkb economisch meer kwetsbaar is voor fiscale asymmetrie tussen winsten en verliezen dan het grootbedrijf, verdient het aanbeveling het mkb uit te zonderen van de voorgestelde beperking van de carry-forwardtermijn tot zes jaren. Bovendien wordt zo een verschil vermeden ten opzichte van de carryforwardtermijn van negen jaren die geldt voor het mkb in box 1 van de inkomstenbelasting. Vanwege de beperking van de carry-forwardtermijn tot zes jaren verdient het aanbeveling om ook de benutting van een latent liquidatieverlies op een deelneming in de tijd aan banden te leggen. Thans hebben belastingplichtigen de mogelijkheid om de aftrek van het liquidatieverlies oneindig uitstellen waardoor zij, bij een juiste timing, over zeer lange perioden geen vennootschapsbelasting betalen. Iets soortgelijks geldt voor de stakingsverliesregeling. Elk van de twee aanbevelingen heb ik afzonderlijk voorzien van een fiscaaltechnische uitwerking die eenvoudig inpasbaar is in de bestaande wettelijk systematiek. Het mkb kan worden ontzien door de voorgestelde beperking van de carry-forwardtermijn pas te laten gelden voor zover een in te voeren mkb-drempel in een verliesjaar wordt overschreden, bijvoorbeeld 200.000. De introductie van een mkb-franchise is bepaald geen novum in de vennootschapsbelasting want op het gebied van de renteaftrek wordt er door de wetgever al gretig gebruik van gemaakt. Het oneigenlijke uitstel van de aftrek van een liquidatieverlies op een deelneming kan aan banden worden gelegd door die aftrek bij de moedervennootschap in beginsel alléén nog toe te staan, indien de vereffening wordt voltooid uiterlijk drie jaren na afloop van het jaar waarin de onderneming van dochtervennootschap is gestaakt dan wel het besluit daartoe is genomen.