Samenvatting door een scholier 2092 woorden 7 maart 2005 5,5 103 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde Wereldwijs Kleding over de grenzen heen. 1: De Nederlandse kleding en schoenenindustrie kende rond 1970 grote problemen: - geringe omzetgroei - sterke (loon) kostenstijging - grote concurrentie uit het buitenland veel fabrieken moesten sluiten. De overgebleven fabrieken hebben zich sterk gespecialiseerd en zijn andere grondstoffen gaan gebruiken, bijvoorbeeld kunstvezel. De moderne bedrijven koppelen een enorme vakkennis (het oude ambacht) aan de nieuwe manieren van produceren en uitgebreide marketing. Zoals elke bedrijfstak kan ook de kleding- en schoenen industrie niet zonder de productiefactoren arbeid, kapitaal en natuur: - arbeid: het werk dat mensen verrichten - kapitaal: geld, maar ook gebouwen, machines en vrachtauto s - natuur: bouwgrond, grondstoffen en energie. Elk bedrijf probeert winst te maken. Door concurrentie met andere bedrijven kan de winst dalen. Een bedrijf zal dus steeds proberen de productie kosten te verlagen door: - alle onderdelen van de productieketen te controleren. Daarbij moeten alle onderdelen die nodig zijn voor de productie of verkoop van goederen, zo goed mogelijk samenwerken. - Te kiezen voor schaalvergroting. Productie en afzet worden vergroot door uitbreiding van het eigen bedrijf en door het opkopen van andere bedrijven. Soms gaat men daarvoor naar een lagelonenland. De loonkosten worden lager en de winst hoger. Wanneer veel fabrieken moeten sluiten, kan de overheid maatregelen nemen om de import uit andere landen te beperken. Dat is een vorm van protectionisme. Het risico daarvan is, dat andere landen ook zulke maatregelen nemen, waardoor je je eigen producten niet meer kunt exporteren. Bron 2 en 4. 2: als je het over kleding en schoeisel hebt, heb je het ook over mode. Mode is tijdelijk en voorbijgaand, maar wordt wel door de meeste mensen gevolgd. Mode en trend hebben veel met elkaar te maken. Trend kun je omschrijven als een tijdelijk populaire ontwikkeling. Trend en mode kunnen lijden tot iets nieuws. Zo n vernieuwing noem je innovatie. Een voorbeeld daarvan is de airsportschoen van nike. Innovatie heeft zowel gevolgen voor het productieproces als voor de consument. Het productieproces: tegenwoordig maken schoenenfabrieken niet alleen schoenen van leer, maar ook van kunststof en textiel. Kledingfabrikanten bedenken de meest waanzinnige materialen: van katoen, wol, https://www.scholieren.com/verslag/22718 Pagina 1 van 5
linnen en zijde tot allerlei kunstvezels, rubber, leer, kralen, kettingen en veren. De industrie past zich dus aan de mode aan. Winkeliers zijn bang dat ze met de artikelen blijven zitten die uit zijn. Daarom willen ze kleinere voorraden en een snellere wisseling van hun collectie. De fabrieken houden hier rekening mee en passen hun productie daarbij aan. De consument Niet iedereen zal de mode en de innovaties even snel accepteren. Bron: 8 3: de geschiedenis van Nederland wordt al eeuwen lang gekenmerkt door contacten met landen over de hele wereld. Sinds 1970 hebben veel Nederlandse kleding- en schoenenfabrieken hun productie hier stopgezet en zijn verhuisd naar landen als Indonesië en tunesie. En na 1990 ook naar Roemenië en polen. Deze spreiding van bedrijven over de grenzen heen, noem je internationalisering. Wanneer bedrijven wereldwijd gaan samenwerken, spreek je van globalisering. De enorme internationalisering is een gevolg van twee ontwikkelingen: 1. schaalvergroting over de hele wereld zie je een enorme schaalvergroting. Voortdurend worden andere bedrijven opgekocht om mee te kunnen blijven doen in het grote wereldconcurrentiespel doe je niet mee, dan word je opgeslokt door de grotere broer. 2. het comparatief voordeel als jij iets hebt wat een ander niet heeft, dan ben je in het voordeel. Dat is ook zo met landen. Nederland bijvoorbeeld heeft een gunstige ligging aan zee. Daar profiteren wij met z n allen van. Zo heeft het ene land veel grondstoffen en het andere land niet. Tussen die twee landen ontstaat handel waar ze allebei voordeel van hebben. In lagelonenlanden is arbeid goedkoop. In die landen kan men dus goedkoper produceren dan in andere landen. Door nu in het goedkope land iets te maken en in het andere land te verkopen kan men handeldrijven en daar kunnen beide landen van profiteren. Dat noem je comparatief voordeel. Bron 10. 4. 90% van de Nederlandse kledingproductie wordt aan het buitenland uitbesteed. De belangrijkste landen zijn: polen, Tunesië en Hongarije. Dat uitbesteden heeft alles met goedkope arbeid te maken. Over het algemeen zijn er meer redenen om zich ergens te vestigen. Dat zijn de verstigingsplaats factoren. voorbeelden van deze factoren zijn: - goedkope arbeidskrachten - klanten - gunstige verkeersligging - goede infrastructuur - andere bedrijven - aanwezigheid van vrije productiezones. Deze factoren noemt men ook wel locatiefactoren. Welke factoren het zwaarst wegen, is afhankelijk van het soort bedrijf. Voor een kledingfabriek zullen goedkope arbeidskrachten belangrijker zijn dan de aanwezigheid van klanten. De productie is erg arbeidsintensief en kan nauwelijks geautomatiseerd worden. Bij de keuze van een andere vestigingsplaats zal een gebied of land gekozen worden dat de meeste pluspunten heeft. We spreken dan ook wel van pullfactoren. https://www.scholieren.com/verslag/22718 Pagina 2 van 5
De aanwezigheid van een vrije productiezone kan gunstig zijn om een bedrijf te trekken. Rond 1970 kende Tunesië bijvoorbeeld dit systeem. In zo n zone hoeft geen invoerbelasting geheven over ingevoerde grondstoffen. De hele winst mag naar het moederbedrijf worden overgemaakt. Het voordeel van Tunesië was dat de enorme werkloosheid minderde. Een gebied kan natuurlijk ook minpunten hebben: een slechte infrastructuur, hoge lonen en dergelijke. Die minpunten noem je pushfactoren. Bron 1 en 4 5. over de hele wereld verspreid zijn er 250 miljoen kinderen onder de 14 jaar die gedwongen worden te werken. De kinderen werken vooral in tapijtindustrie, kledingindustrie en de mijnbouw. Je spreekt van kinderarbeid als een kind zoveel moet werken, dat het daarvoor geen onderwijs kan volgen, terwijl arbeid zelf schadelijk is voor de gezondheid. Natuurlijk zijn er ook voordelen van kinderarbeid. Er komt bijvoorbeeld eten op de plank. Maar eigenlijk valt kinderarbeid niet goed te praten. Er is altijd sprake van uitbuiting. De oorzaken van kinderarbeid zijn: - armoede: iedereen in het gezin moet meewerken om te overleven. - Geen onderwijs: onderwijs is in de ontwikkelingslanden vaak niet verplicht of te duur voor ouders. - Bevolkingsgroei: er komen meer mensen bij dan banen. - Schuld: veel ouders hebben schuld. - Politiek: in veel landen worden geen maatregelen genomen om kinderarbeid terug te dringen. - Productieproces: bedrijven worden aangetrokken door lage kinderlonen. Kinderarbeid komt het meest voor in Azië, vooral in India, Pakistan en Bangladesh. Maar ook in zuid- Amerika en Afrika is veel kinderarbeid. De arbeidsomstandigheden zijn vaak uiterst beroerd: lange werkdagen en werken met gevaarlijke stoffen. De rol van de rijke landen Steeds meer multinationals, maar ook kleinere bedrijven uit de rijke landen schakelen kleine bedrijfjes in de arme landen in voor het uitvoeren van allerlei orders. De bedrijfjes voeren een moordende concurrentie met elkaar. En wat is er dan goedkoper dan kinderen! Vanwege de concurrentie wordt er ook geen rekening gehouden met het milieu. De gevaarlijke kleurstoffen uit de tapijt- en kledingindustrie worden direct in het milieu geloosd. Bron 5 6. de katoenplant kan onder de volgende omstandigheden geteeld worden: - temperatuur tussen de 15 en 30 c. - minstens 200 vorstvrije dagen. - Neerslag tussen de 580 en 910 mm per jaar. - Droge periode om te groeien en te oogsten. - In te droge gebieden: irrigatie. Katoen kan machinaal of met de hand geoogst worden. De handgeplukte katoen heeft een betere kwaliteit. Deze manier van oogsten is arbeidsintensief. Het is dan aantrekkelijk om de katoen in lagelonenlanden te verbouwen. In de teelt zijn er twee periodes waarin veel arbeid verricht moet worden: - vroeg in het seizoen als er geplant, gedund en gewied moet worden - laat in het seizoen, als de katoen geoogst moet worden. In de tijd tussen deze twee periodes zijn er https://www.scholieren.com/verslag/22718 Pagina 3 van 5
weinig arbeidskrachten nodig. Met als gevolg seizoenwerkeloosheid. Het oogsten kan ook met machines gebeuren. De methode is arbeidsextensief. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld word de meeste katoen machinaal geoogst. Gaandeweg verspreidde de katoen productie zich over de wereld. Dit betekende een afname van de wereld handel in ruwe katoen. Daardoor werden de oudere op export gerichte productiecentra veel minder belangrijk. De Verenigde Staten droegen in 1930 voor 71% bij aan de wereldhandel. Rond 1990 was dit nog maar 16%. De katoenteelt brengt risico s met zich mee: - uitputting van de bodem: om dat te voorkomen moet er zwaar bemest worden. - Plagen en ziekten: wereldwijd gaan hierdoor tot 20% van de oogst verloren. In de katoenteelt worden veel bestrijdingsmiddelen gebruikt. - Grondwaterpeil daalt: de grondwaterpeil daalt doordat men veel water gebruikt voor de katoenvelden te irrigeren. Rond 1960 kwam de grootschalige productie van synthetische vezels zoals nylon, acryl, aramide en polyester op gang. Deze vezels waren een goedkopere grondstof voor textiel en kleding. Hierdoor kwam de wereldprijs van katoen sterk onder druk te staan. Tussen 1960 en 1970 steeg het aandeel van synthetische vezels in totale wereldvezelproductie van 5 naar 36 %. Bron 9, 10, 11, 12 7. elk bedrijf moet rekening houden met de zogenoemde vestigingsplaatsfactoren. Verschillen De vestigingsplaatsfactoren zijn niet overal hetzelfde. Binnen Nederland zijn er al grote verschillen. De verschillen zijn echter opvallend groot als je derdewereldlanden en oost Europese landen met Nederland vergelijkt. Al tientallen jaren maken de Nederlandse fabrikanten gebruik (misbruik) van de lage loonkosten in Marokko en Tunesië. Toen na 1989 de communistische wereld in elkaar stortte, was een nieuwe keus niet zo moeilijk. In de vroegere Oostbloklanden zoals Polen of Roemenië zijn de lonen ook laag. Bovendien is de ligging ten opzichte van Nederland gunstiger. Wat ook meespeelt, is dat het werk veranderd is. Rond 1970 ging het bijna uitsluitend over ambachtelijk werk. De laatste jaren wordt ook in de lagelonenlanden steeds meer werk geautomatiseerd. In de oost- europa heeft men daar meer ervaring mee dan in Tunesië en Marokko. Beperkte voordelen De productie van schoenen heeft landen als Marokko en polen minder welvaart gebracht dan je zou denken. - natuurlijk heeft een aantal mensen werk en dus geld om te besteden, maar het eindproduct wordt rechtstreeks naar Nederland gebracht en van hieruit verkocht. - De winst die in de lagelonenlanden word gemaakt, stroomt terug naar Nederland. Vooral als een bedrijf zich in een vrije productie zone heeft kunnen vestigen. - Wel heel gunstig is dat door de internationalisering de toekomst voor landen als polen er veel zonniger uitziet. Het milieu De milieueisen van Marokko en polen verschillen veel van elkaar. In polen staan deze eisen op een hoger niveau dan in Marokko. Wanneer in Marokko leer met chromzout gelooid wordt, kan dit bijdragen tot ernstige milieuvervuiling. Chroom is een zwaar metaal dat in de natuur niet kan worden afgebroken en https://www.scholieren.com/verslag/22718 Pagina 4 van 5
dus ergens in de grond achterblijft. Dit ondanks de Marokkaanse wetgeving. In polen moeten hier volgens de wet maatregelen voor worden genomen waar men zich strikt aan houdt. Bron: 2,3 en 4 8. het is een hele opgave om vanuit Nederland een bedrijf of atelier op te starten in een ander land. Je moet bepalen in welk land en op welke plaats in dat land je een bedrijf wilt beginnen. Bij je keuze moet je rekening houden met: - de wetgeving in dat land - de transportmogelijkheden - de aanwezige infrastructuur - de aanwezige arbeidskrachten - het opleidingsniveau van de arbeidskrachten - de organisatie van de productieketen. - De mogelijke subsidies van de overheid. - De schaalvergroting die je wilt bereiken. Periode 1960-1970 Vooral Noord-Afrikaanse landen waren erg geliefde vestigingenplaatsen. In Tunesië bijvoorbeeld had men naast het voordeel van lage lonen de voordelen van een vrije productiezone. Daarnaast konden bedrijven subsidie krijgen van het ministerie van ontwikkelingssamenwerking in Nederland. De subsidie werd gegeven in het kader van ontwikkelingshulp. In feite werden de Nederlandse bedrijven er beter van. De jaren negentig De Oostbloklanden kwamen los van de Sovjetunie. Talrijke bedrijven moesten sluiten, waardoor veel mensen werkloos werden,. In landen als polen en Roemenië ontstond zo een ruim aanbod van goedkopere arbeidskrachten. Voor west Europese bedrijven weer het aantrekkelijk om zich daar te vestigen. Doordat de Oost-Europese landen steeds meer in trek kwamen, kregen de landen in noord-afrika concurrentie. Om te voorkomen dat deze landen weer in de problemen zouden raken werden er overeenkomsten gesloten tussen de verschillende overheden. De belangstelling van Nederlandse bedrijven van oost europa neemt echter nog steeds toe. Bron: 6, 7 en 8 Waarin verschilt de landbouw in noord en zuid? In rijke landen zie je vooral modernere landbouw. In de arme landen zie je naast deze landbouw traditionele vormen. https://www.scholieren.com/verslag/22718 Pagina 5 van 5