Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11



Vergelijkbare documenten
Level 1. Vul het juiste woord in

Oefenvraagstukken genetica

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie: Erfelijkheid 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Level 1. Vul het juiste woord in

Biologie (jaartal onbekend)

Het genotype van een individu staat in de chromosomen. Daar staat namelijk de erfelijke informatie in van alle eigenschappen die erfelijk zijn.

Let er op dat je voor iedere vraag een uitwerking maakt met kruisingsschema en/of berekening.

Newsletter April 2013

AAbb of Aabb = normaal zicht aabb of aabb = retinitis pigmentosa AABB of AABb = retinitis pigmentosa

6,1. Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2

H5 Begrippenlijst Zenuwstelsel


Erfelijkheid. Examen VMBO-GL en TL. biologie CSE GL en TL. Bij dit examen hoort een bijlage.

Door recombinatie ontstaat een grote vescheidenheid in genotypen binnen een soort. (genetische

2 Voortplanten met organen Bouw en werking van geslachtsorganen Werking van geslachtshormonen Afsluiting 31

Examen Voorbereiding Erfelijkheid

Alles door elkaar 1. a) b) c) 2. a) b) c) a) b) BIOLOGIE 2017/18 WERKBOEK

4 HAVO thema 4 Erfelijkheid EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN

Verslag Biologie Drosophila Melanogaste

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

1 Antwoorden Monohybride Kruisingen

Lens plat of lens bol?

3. Eén gen kan vele allelen hebben. Hoeveel allelen van één gen heeft ieder individu?


Biologie 1997 Augustus

Onwillekurig of Autonoom Ingedeeld in parasympatisch en orthosympatisch

Beide helften van de hersenen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest.

Juli blauw Biologie Vraag 1

Juli geel Biologie Vraag 1

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

Samenvatting door een scholier 1681 woorden 19 juni keer beoordeeld. Genetica

CE toets HAVO (1) erfelijkheid

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou

H2 Bouw en functie. Alle neuronen hebben net als gewone cellen een gewone cellichaam.

Mendel en Morgan versie

Copyright 2008 Pearson Education Inc., publishing as Pearson Benjamin Cummings

Copyright 2008 Pearson Education Inc., publishing as Pearson Benjamin Cummings

Erfelijkheidsschema's deel 1.

Antwoorden Biologie Thema 4

8,6. Samenvatting door Jasmijn 2032 woorden 9 januari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie samenvatting hoofdstuk 4 Genetica

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

3 Rundveefokkerij Melkproductiecontrole Selectie Fokwaardeschatting Inseminatieplannnen 69 3.

vwo erfelijkheid 2010

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 14 Zenuwstelsel

De volgende vragen testen je kennis van de meest voorkomende vaktermen in de klassieke genetica. Welk woord ontbreekt in de volgende zinnen?

Welke van de onderstaande beweringen is correct met betrekking tot het zenuwstelstel?

Welke van de onderstaande beweringen is correct met betrekking tot het zenuwstelstel?

Genetische Selectie. Eindwerk: hondenfokker 2 de jaar. Sabine Spiltijns

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 13 en 14

De hersenen, het ruggenmerg en hun bloedvaten worden beschermd door drie vliezen.

Vraag Welk van de onderstaande beweringen over deze F 2 zijn juist?

Vraag /144. Vraag 14

Oefen Repetitie thema Erfelijkheid

Welke combinatie van twee celorganellen en hun respectievelijke functies is correct?

Monohybride en dihybride kruisingen vmbo-kgt34

Mogelijke combinaties van genotypen. Mogelijke combinaties van fenotypen. Deze kruising levert 2 X 2 = 4 fenotypen.

HAVO 5 Begrippenlijst Erfelijkheid allel Allelen zijn verschillende vormen van een gen. Zij liggen in homologe chromosomen op precies dezelfde

Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1)

Examenreader Erfelijkheid BIOLOGIE

Paragraaf Homologe chromosomen

Biologie Vraag 1 <A> <B> <C> <D> Vraag 1. Dit zijn een aantal gegevens over een nucleïnezuur.

V5 Begrippenlijst Hormonen

BIOLOGIE VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V

Oplossingen Biologie van 2000

Samenvatting Biologie hoofdstuk 14 - zenuwstelsel

Begrippenlijst Biologie DNA

Samenvatting door Hidde 506 woorden 31 maart keer beoordeeld. Biologie Hoofdstuk 14: Zenuwstelsel Centraal zenuwstelsel

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 + 4

Dialogen voor conceptcartoons. Verband genotype/fenotype, dominant/recessief

Dan is de waarde van het recessieve allel q dus 0,87, vanwege het feit dat p + q = 1.

Anatomie / fysiologie. Zenuwstelsel overzicht. Perifeer zenuwstelsel AFI1. Zenuwstelsel 1

Examenreader ERFELIJKHEID

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Antwoorden Biologie Thema 4 erfelijkheid

vwo zintuigen, zenuwen en spieren 2010

Tentamen Genetica Studentnr:

Samenvatting Biologie H7 erfelijkheid

Oefenstencil opdrachten ter voorbereiding op het SE1. Cellen Kattenziekte

2. Erfelijkheid en de ziekte van Huntington

Klinische Genetica. Geslachtsgebonden (X-chromosoom gebonden) recessieve overerving

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie: Erfelijke informatie in de cel 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Genetica. Marvin Tersluijsen. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal

T G7091. G1-fase en bevat A chromosomen en B DNA. M-fase en bevat 1 2 A chromosomen en 1 2 B DNA. S-fase en bevat A chromosomen en 1 2 B DNA

Keuzeopdracht Biologie Leertaken Hoofdstuk 5 en 7

Toelatingsexamen arts geel Biologie Vraag 1

Examentraining onderwerp: diagrammen Lees eerst de vraag. ga dan naar de tekst! onderwerp: Bloedsomloop Lees eerst de vraag. ga dan naar de tekst!

V6 Oefenopgaven oktober 2009

4 VWO thema 4 Genetica EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN


WERKING VAN HET ZENUWSTELSEL

Fysiologie / zenuwstelsel

OPEN VRAGEN. Genetica en Evolutie (5502GEEV9Y) Biologie en Biomedische Wetenschappen. Deeltoets 2

Samenvatting Biologie Zenuwstelsel

2. Van welke van de onderstaande factoren is de hartslagfrequentie NIET afhankelijk? a. de wil b. lichamelijke activiteiten c.

Transcriptie:

1. Bij honden is het allel voor donkerbruine haarkleur (E) dominant over het allel voor witte haarkleur (e). Het allel voor kort haar (F) is dominant over het allel voor lang haar (f). Een aantal malen worden donkerbruine, kortharige dieren die allemaal hetzelfde genotype hebben, gekruist met witte, kortharige dieren. De fenotypen van de nakomelingen met hun aantallen staan in de tabel. Fenotype nakomelingen Aantal donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11 Welke zijn de genotypen van de ouderparen? A. EeFf x eeff B. EeFf x eeff C. EEFf x eeff D. EeFF x eeff 2. Bij banenvliegjes wordt de oogkleur onder andere bepaald door een gen gelegen in het X-chromosoom. Het allel voor de rode oogkleur is dominant over het allel voor witte oogkleur. Bij welke van de volgende kruisingen zullen alle mannelijke nakomelingen witogig zijn? A. heterozygoot wijfje x roodogig mannetje B. heterozygoot wijfje x witogig mannetje C. witogig wijfje x roodogig mannetje D. homozygoot roodogig wijfje x witogig mannetje 3. Een ouderpaar heeft drie zonen en geen dochters. Hoe groot is, in theorie, de kans dat het eerstvolgende kind een dochter zal zijn? A. 1/4 B. 1/3 C. 1/2 D. 3/4

4. Het aantal chromosomen in de kern van een mannelijke voortplantingscel van een organisme is 4. Bij deze organismen vindt de geslachtsbepaling plaats op dezelfde wijze als bij de mens. Hoe groot is het aantal chromosomen in de kern van een vrouwelijke voortplantingscel van een organisme van dezelfde soort? A. 2 B. 4 C. 5 D. 8 5. In de stamboom van een familie is het voorkomen van een bepaalde erfelijke eigenschap weergegeven. Is het allel dat de eigenschap veroorzaakt recessief? En is het X- chromosomaal? Recessief X- chromosomaal A. Ja Ja B. Ja Nee C. Nee Ja D. Nee Nee

6. Kleurenblindheid wordt bij de mens veroorzaakt door een recessief X-chromosomaal allel. Persoon P in de stamboom is kleurenblind. Bij welke van de personen 1 t/m 7 kan het allel voor kleurenblindheid afkomstig van P door overerving terecht zijn gekomen? A. bij 1, bij 2 en bij 4 B. bij 1 en bij 5 C. bij 3 en bij 6 D. bij 3 en bij 7 7. Bij de honigbij komen twee typen vrouwtjes voor: de koningin en de werkbij. Afhankelijk van het voedsel kan iedere vrouwelijke larve ofwel een koningin dan wel een werkbij worden. Hoe wordt het verschijnsel genoemd waarbij dit verschil in volwassen vormen ontstaat? A. Metamorfose B. Modificatie C. Mutatie D. Selectie

8. Van de individuen 5 en 6 uit de stamboom is bekend dat ze blauwe ogen hebben. Het allel voor blauwe ogen is recessief ten opzichte van dat voor bruine ogen. Is met zekerheid te zeggen of één van de individuen 1, 2, 3 of 4 blauwe ogen heeft? Zo ja, welk individu heeft of welke individuen hebben blauwe ogen? A. Nee, dat is niet met zekerheid te zeggen B. ja, individu 1 of individu 2 C. Ja, individu 3 of individu 4 D. Ja, individu 3 en individu 4 9. Het schema stelt een stadium voor in de meiose van een organisme Q waarbij n=2. Over dit schema worden de volgende uitspraken gedaan: 1. Indien chromosoom 1 afkomstig is van de vader van individu Q, dan is chromosoom 2 afkomstig van de moeder van Q. 2. Chromosoom 1 en 2 kunnen afkomstig zijn van de vader van Q en de chromosomen 3 en 4 van de moeder van Q. 3. Bij het uiteenwijken van de chromosomen gaat chromosoom 1 naar de ene pool en chromosoom 2 naar de andere pool.

4. Bij het uiteenwijken van de chromosomen gaan de chromosomen 1 en 2 naar de ene pool en de chromosomen 3 en 4 naar de andere pool. Welke uitspraken zijn juist? A. 1 en 3 B. 1 en 4 C. 2 en 3 D. 2 en 4 10. Een dar (mannelijke bij) is haploïd. Hij ontwikkelt zich uit een onbevruchte eicel. Bij de vorming van lichaamscellen en bij de vorming van voortplantingscellen door deze dar komen delingen voor. Welke delingen komen voor bij een dar? A. alleen mitose B. alleen meiose II C. alleen mitose en meiose I D. mitose, meiose I en meiose II 11. Dwarsgestreepte spiervezels verbruiken vaak veel zuurstof per tijdseenheid. Wat betreft hun structuur wordt deze bewering het meest gesteund door het voorkomen per spiervezel van A. een groot aantal kernen B. een groot aantal mitochondriën C. een groot uitwendig oppervlak D. een groot aantal glycogeenkorrels 12. Hieronder staan een aantal processen welke plaatsvinden in het spierweefsel: 1. De vorming van eiwitten van aminozuren 2. De vorming van glycogeen uit glucose 3. De vorming van melkzuur uit glucose 4. De vorming van vet uit vetzuren en glycerol Energie die de spier gebruikt voor het samentrekken komt vrij bij A. alleen 3 B. alleen 4 C. 1 en 4 D. 2 en 3

13. Impulsen worden via een synaps doorgegeven van een zenuwcel aan een spiervezel. Door toediening van bepaalde stoffen in de synapsspleet kan de spiervezel in een kramp toestand gebracht worden. Wat kan de werking van deze stoffen zijn? A. Ze breken de neurotransmitters in de synapsspleet af op een vergelijkbare wijze aks waarop dit normaal door enzymen geschiedt. B. Ze remmen de werking van enzymen die gewoonlijk de neurotransmitters in de synapsspleet afbreken. C. Ze voorkomen depolarisatie van het zenuwcelmembraam bij de synaps. D. Ze voorkomen depolarisatie van het spiervezelmembraam bij de synaps. 14. Hoe heet het met X aangeduide deel? A. verlengde merg B. hersenbalk C. hypothalamus D. pons

15. Waar vindt de bewustwording van gevoelsindrukken plaats? Bij: A. 1 B. 2 C. 3 D. 4 16. Bij een axon wordt op negen naast elkaar gelegen plaatsen de actiepotentiaal bepaald. De resultaten hiervan worden in een diagram weergegeven, waarbij op de verticale as de actiepotentiaal ( /\ ) is uitgezet. Welke van de onderstaande figuren geeft de resultaten op de juiste wijze weer? A. Figuur 1 B. Figuur 2 C. Figuur 3 D. Figuur 4

17. De tekening stelt een dwarsdoorsnede van het ruggenmerg voor. Op welke van de aangegeven plaatsen ligt het cellichaam van een motorische zenuwcel? A. Op plaats p B. op plaats q C. Op plaats r D. Op plaats s 18. Darmsapklieren en bijniermerg scheiden onder invloed van het autonome zenuwstelsel stoffen af. Zullen darmsapklieren stoffen afscheiden onder invloed van het (ortho)sympatische on onder invloed van het parasympatische deel van het autonome zenuwstelsel? En het bijniermerg? Darmsapklieren onder invloed van Bijniermerg onder invloed van A. het (ortho)sympatische deel het (ortho)sympatische deel B. het (ortho)sympatische deel het parasympatische deel C. het parasympatische deel het (ortho)sympatische deel D. het parasympatische deel het parasympatische deel

19. Een neuron wordt bij P geprikkeld, zodat impulsen ontstaan. Op welke plaatsen kunnen deze impulsen gemeten worden? A. Alleen op plaats 1 B. Alleen op plaats 2 C. Alleen op plaats 1 en 2 D. Op plaats 1, 2 en 3 20. Een sensorische zenuwcel geleidt impulsen. Deze impulsen verlopen van: A. Een zintuigcel naar een cel B. Een deel van het centrale zenuwstelsel naar een spier C. Een zintuigcel naar een deel van het centrale zenuwstelsel D. Een deel van het centrale zenuwstelsel naar een ander deel van het centrale zenuwstelsel 21. Zijn er bij de mens reflexen die die via het de hersenen verlopen? Is de mens zich van alle reflexen bewust? Via hersenen bewust A. Ja Ja B. Ja Nee C. Nee Ja D. Nee Nee

22. Als iemand struikelt, probeert hij te voorkomen dat hij valt. Spelen hierbij de impulsen in de kleine hersenen een rol? En impulsen in de hersenstam? In de kleine hersenen in de hersenstam A. Ja Ja B. Ja Nee C. Nee Ja D. Nee Nee