DEN DUIVENTOREN, besloten vennootschap met beperkte. aansprakelijkheid, met zetel te 9150 Kruibeke, Lange Gaanweg 1,

Vergelijkbare documenten
BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van. Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12,

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

O. T., eiser tot cassatie van een arrest, op 5 juni 1998 gewezen. vertegenwoordigd door mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

DE IDEALE WONING, coöperatieve vennootschap, arrondissement. Antwerpen, met maatschappelijke zetel te 2600 Berchem,

Hof van Cassatie van België

EUROPABANK, naamloze vennootschap, met maatschappelijke zetel. gevestigd te 9000 Gent, Burgstraat 170, ingeschreven in het

Hof van Cassatie van België

SOFIMO, naamloze vennootschap, met maatschappijke zetel te Roeselare, Noordstraat 4, ingeschreven in het handelsregister te

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

eisers tot cassatie van een arrest, op 25 november 1997 gewezen vertegenwoordigd door mr. Francis Marck, advocaat bij de balie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

VLAAMSE GEMEENSCHAP, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de Minister-President, wiens kabinet gevestigd

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

SECUREX, Gemeenschappelijke Verzekeringskas tegen Arbeidsongevallen, met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Verenigde

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

HET HOF, Gehoord het verslag van raadsheer Bourgeois en op de conclusie van advocaatgeneraal

Transcriptie:

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/1 Nr. F.00.0023.N DEN DUIVENTOREN, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, met zetel te 9150 Kruibeke, Lange Gaanweg 1, ingeschreven in het handelsregister te Sint-Niklaas, nummer 41.192, eiseres tot cassatie van een arrest, op 26 oktober 1999 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen, vertegenwoordigd door mr. Huguette Geinger, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1083 Ganshoren, de Villegaslaan 33-34, tegen BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12, voor wie optreedt de directeur der directe belastingen te Antwerpen I, wiens kantoren gevestigd zijn te Antwerpen, Italiëlei 4b/2, verweerder in cassatie, vertegenwoordigd door mr. Ignace Claeys Bouuaert, advocaat bij

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/2 het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 9000 Gent, Paul Fredericqstraat 13. HET HOF, Gehoord het verslag van raadsheer Londers en op de conclusie van advocaat-generaal Goeminne ; Gelet op het bestreden arrest, op 26 oktober 1999 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen ; Over het middel, gesteld als volgt : schending van de artikelen 1315, 1316, 1319, 1320, 1322, 1349, 1353 van het Burgerlijk Wetboek, 870 van het Gerechtelijk Wetboek, 371 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992), zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 maart 1999, en 149 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, doordat het Hof van Beroep te Antwerpen, rechtdoende bij het bestreden arrest op eiseres' voorziening tegen de directoriale beslissing van 14 september 1995, waarbij eiseres' bezwaarschrift wegens forclusie niet ontvankelijk werd verklaard en werd beslist dat artikel 376 W.I.B. (1992) niet toepasselijk was, "gelet op de aanslag in de vennootschaps-belasting Gemeente Kruibeke, aanslagjaar 1993, artikel 843201746, toegezonden aan de belastingschuldige op 23 september 1994 en

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/3 gelet op het bezwaarschrift, toegekomen bij de bevoegde directeur op 9 mei 1995 de voorziening toelaatbaar, doch ongegrond verklaart en derhalve de bestreden beslissing bevestigt, op grond : dat de betwiste aanslag in toepassing van artikel 351 W.I.B. (1992) van ambtswege werd gevestigd, aangezien eiseres in gebreke is gebleven over het aanslagjaar 1993 een aangifte in de vennootschapsbelasting in te dienen ; dat de verschuldigde belasting werd ingekohierd op 19 september 1994 en het aanslagbiljet, blijkens de vermeldingen op het overgelegde afschrift, aan eiseres werd toegezonden op 23 september 1994 ; dat het bezwaarschrift van eiseres bij de bevoegde directeur toekwam op 9 mei 1995, zodat de gewestelijke directeur en verweerder concluderen tot de forclusie daar de uiterste datum voor het indienen van een geldig bezwaarschrift 2 mei 1995 was ; (...) dat krachtens artikel 371 W.I.B. (1992) de bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval ingediend uiterlijk op 30 april van het jaar na dat waarin de belasting is gevestigd, zonder dat de termijn evenwel minder dan zes maanden mag bedragen vanaf de datum van het aanslagbiljet of van de kennisgeving van de aanslag ; dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift een vervaltermijn is die behoudens overmacht niet kan worden

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/4 verlengd ; (...) dat de termijn waarin de reclamatie, op straffe van verval, moet worden ingediend ingaat op de datum die op het aanslagbiljet als datum van verzending wordt vermeld, wanneer de verzending regelmatig is ; dat de verzending van een aanslagbiljet naar de woonplaats van de belastingplichtige regelmatig is, en zodoende het vertrekpunt van de bezwaartermijn de datum is die op dat aanslagbiljet is vermeld (cfr. Cass. 21 mei 1968, Arr. Cass. 1968, 1159 ; Cass. 17 november 1988, Arr. Cass. 1988-89, 333) ; (...) dat in casu uit het onderzoek van de gegevens van het fiscale dossier blijkt dat het aanslagbiljet aan eiseres werd toegezonden op haar maatschappelijke zetel, die ten tijde van de verzending en tot op heden ongewijzigd is gebleven ; dat dan ook de verzending van het aanslagbiljet op 24 september 1994 regelmatig is, en de vervaltermijn van 6 maanden doet aanvangen ; dat derhalve uiterlijk op 2 mei 1995 een geldig bezwaarschrift kon worden ingediend zodat het op 9 mei 1995 toegekomen bezwaarschrift laattijdig en onontvankelijk is ; dat de thans door eiseres aangevoerde middelen niet vermogen afbreuk te doen aan vorenstaande vaststellingen en niet van aard zijn het ten gunste van de administratie ingestelde vermoeden van regelmatige verzending te ontkrachten ; dat eiseres verweer dan ook wordt afgewezen ;

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/5 (...) dat, rekening houdende met de hierboven gedane vaststellingen de bestreden beslissing op juiste gronden werd getroffen, voor geen kritiek vatbaar is en mede om de vorenstaande consideransen dient te worden bevestigd ; De bestreden beslissing van de gewestelijke directeur nopens de tijdigheid van het door eiseres ingestelde bezwaar volgende gronden inhield : (...) dat luidens voormeld artikel de bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval ingediend uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op datgene waarin de belasting is gevestigd, zonder dat de termijn nochtans minder dan zes maanden mag bedragen vanaf de datum van het aanslagbiljet of van de kennisgeving van de aanslag of vanaf de datum van de inning der belastingen op een andere wijze dan per kohier ; (...) dat de betwiste aanslag, onder artikel 843201746 van het kohier, gevestigd werd in het jaar 1994 en dat het aanslagbiljet gedateerd is op 23 september 1994 ; dat derhalve de termijn om geldig bezwaar in te dienen verstreek op 30 april 1995 ; (...) dat het bezwaarschrift pas werd ingediend op 9 mei 1995, dus na het verstrijken van de uiterste datum ; (...) dat artikel 371 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) van openbare orde is en van strikte toepass-

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/6 ing (arrest van het Hof van Cassatie van 5 november 1957, inzake C., Wwe D. Pas., 1959, I, blz. 230) ; (...) dat na afloop van de wettelijke termijnen de belastingschuldige vervallen is van het recht om bezwaar aan te tekenen (arrest van het Hof van Cassatie van 9 april 1934, inzake Coöperatieve vereniging voor Landbouw, Handel, Bankzaken en Nijverheid, Speciale verzameling van de rechtspraak, deel VII, blz. 171) en dat de administratie niet mag nalaten de verjaring in te roepen, terwijl, eerste onderdeel, de bij artikel 371 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992), zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 maart 1999, bepaalde termijn, waarbinnen het bezwaarschrift op straffe van verval moet worden ingediend, een aanvang neemt de dag na de datum van de werkelijke verzending van het aanslagbiljet, als die verzending regelmatig is ; Die datum, behoudens bewijs van het tegendeel, de op het aanslagbiljet vermelde verzendingsdatum is ; Een en ander weliswaar veronderstelt dat het aanslagbiljet daadwerkelijk verzonden werd, bewijs dat in geval van betwisting door de fiscus zal moeten worden bijgebracht ; Bij gebreke van dit bewijs de termijn van zes maanden eerst vanaf de datum van de betekening van het dwangbevel, waarin alle voor de kennisgeving van de aanslag vereiste ver-

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/7 meldingen voorkomen, zal lopen ; Te dezen eiseres zowel in haar voorziening als in haar besluiten voor het hof van beroep aanvoerde eerst op 24 januari 1995 van het bestaan van de omstreden aanslag kennis genomen te hebben door de betekening van het bevel tot betaling door gerechtsdeurwaarder B. en zodoende betwistte dat het aanslagbiljet haar eerder werd toegezonden ; Het derhalve de administratie, die de laattijdigheid van het bezwaar aanvoerde, toekwam het bewijs te leveren van de werkelijke toezending van het aanslagbiljet aan eiseres, zodat het bestreden arrest, dat zich ertoe beperkt te stellen dat het aanslagbiljet werd verzonden, gegeven dat als dusdanig evenwel formeel door eiseres werd betwist, zonder dat uit de aangehaalde feiten blijkt dat het bewijs van de werkelijke verzending van het aanslagbiljet door verweerder werd bijgebracht, niet wettig kon besluiten dat eiseres' bezwaar laattijdig was (schending van de artikelen 371 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992), zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 maart 1999, 870 van het Gerechtelijk Wetboek en 1315 van het Burgerlijk Wetboek) en bovendien, 'in zoverre zou moeten worden aangenomen dat het hof van beroep oordeelt dat artikel 371 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992), zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 maart 1999, een vermoeden van

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/8 daadwerkelijke verzending instelt, het niet naar recht is verantwoord (schending van artikel 371 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992), zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 maart 1999) ; tweede onderdeel, de toezending van het aanslagbiljet een materieel feit zijnde, dit bewijs wellicht door alle middelen van recht, daaronder begrepen vermoedens, kan worden geleverd ; Een vermoeden meer bepaald een gevolgtrekking is die de rechter afleidt uit een bekend feit om tot een onbekend feit te besluiten ; Zo de feitenrechter in beginsel op onaantastbare wijze de feiten, die hij als feitelijke vermoedens weerhoudt, vaststelt en zo de gevolgtrekkingen daaruit aan zijn oordeel en beleid worden overgelaten, de rechter evenwel niet vermag het rechtsbegrip feitelijk vermoeden te miskennen of te denatureren door uit de gedane vaststellingen gevolgen af te leiden die daarmee geen verband houden of die op grond daarvan onmogelijk kunnen worden verantwoord ; Te dezen het hof van beroep tot vaststelling van de verzending van het aanslagbiljet geen andere feiten aanhaalt dan de omstandigheid dat uit het fiscaal dossier blijkt dat eiseres maatschappelijke zetel ten tijde van de beweerde verzending van het aanslagbiljet en tot op heden ongewijzigd is gebleven ;

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/9 Uit die gegevens hoogstens kon worden afgeleid dat de administratie destijds over de correcte adresgegevens van de belastingplichtige beschikte ; De werkelijke verzending van het aanslagbiljet evenwel onmogelijk uit die enkele vaststelling kon worden afgeleid, zodat door uit de gedane vaststellingen, inzonderheid de vermelding in het fiscaal dossier van de correcte gegevens aangaande de maatschappelijke zetel van eiseres, de daadwerkelijke verzending van het aanslagbiljet af te leiden het hof van beroep het begrip vermoeden miskent, nu het aldus uit de vastgestelde feiten gevolgen afleidt die hierdoor niet kunnen worden gerechtvaardigd (schending van de artikelen 1316, 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek) en derhalve niet wettig kon besluiten dat het bezwaar laattijdig was (schending van artikel 371 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992), zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 maart 1999) en, voor zover zou moeten worden aangenomen dat het hof van beroep geoordeeld heeft dat het bewijs van de werkelijke verzending van het aanslagbiljet uit het fiscale dossier blijkt -quod non-, het bestreden arrest de bewijskracht, gehecht aan de stukken van het fiscale dossier, miskent door hieraan een met de zin, draagwijdte en bewoordingen van deze stukken onverenigbare uitlegging te geven, nu de werkelijke verzending niet door voornoemde stukken wordt vastgesteld of hieruit kan afgeleid

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/10 worden (schending van de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek) en in ieder geval, door in gebreke te blijven voornoemde gegevens, waaruit deze verzending zou blijken, nader te preciseren, het hof van beroep zijn beslissing niet voldoende motiveert, aldus de wettigheidscontrole van het Hof onmogelijk makend, nu deze redenen het Hof niet toelaten uit te maken of de bedoelde gegevens dit besluit wettig konden verantwoorden (schending van artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994) : Wat het eerste onderdeel betreft : Overwegende dat de bij artikel 371 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) bepaalde termijn waarbinnen het bezwaarschrift op straffe van verval moet worden ingediend, begint te lopen vanaf de dag na de werkelijke verzending van het aanslagbiljet, als die verzending regelmatig is ; dat die datum, behoudens bewijs van het tegendeel, de op het aanslagbiljet vermelde verzendingsdatum is ; Dat de loutere bewering door de belastingplichtige dat een aanslagbiljet niet verzonden is, niet tot gevolg heeft dat het bestuur dat voorhoudt dat het op het juiste adres van de belastingplichtige en in de gepaste vorm een aanslagbiljet heeft verzonden, ook het bewijs moet leveren dat die verzending effectief is gebeurd ;

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/11 Overwegende dat het arrest vaststelt dat het aanslagbiljet blijkens de gegevens van het fiscaal dossier gezonden werd aan de maatschappelijke zetel van eiseres, zetel die tot de uitspraak van het arrest ongewijzigd was gebleven ; Dat het aanneemt dat het aanslagbiljet is verzonden en zodoende de in het onderdeel aangewezen wetsbepalingen niet schendt ; Dat het onderdeel niet kan worden aangenomen ; Wat het tweede onderdeel betreft : Overwegende dat het arrest het bewijs van de verzending van het aanslagbiljet niet alleen laat rusten op de omstandigheid dat het aanslagbiljet gestuurd werd naar het juiste adres maar ook op de vermelding op het aanslagbiljet van de datum ervan ; Dat het onderdeel berust op een onvolledige lezing van het arrest, mitsdien feitelijke grondslag mist ; OM DIE REDENEN, Verwerpt de voorziening ; Veroordeelt eiseres in de kosten. Gezegde kosten begroot op de som van negenduizend vierhonderd negentien frank door eiseres betaald.

15 JUNI 2001 F.00.0023.N/12 Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Verougstraete, afdelingsvoorzitter Boes, de raadsheren Bourgeois, Londers, Dirix, en in openbare terechtzitting van vijftien juni tweeduizend en een uitgesproken door voorzitter Verougstraete, in aanwezigheid van advocaatgeneraal Goeminne, met bijstand van griffier Van Geem.