Beoordelingsformulier voor KRW MIRT 3 toets

Vergelijkbare documenten
Beoordelingsformulier voor KRW MIRT toets Opgesteld door W.M. Liefveld & I. van Gogh (Bureau Waardenburg) in opdracht van Dhr. M.

Ecologische doelstelling

Assetmanagement van nevengeulen

Opbouw presentatie. Kansen voor waterplanten langs de Rijntakken. 15 december 2011 Gerben van Geest Deltares. - Achtergrond;

Dossiernummer: Projectnummer:

Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten

Natuurvriendelijke oevers langs de Lek

veronderstelde voordelen van Natuurvriendelijke oevers.

Bijlage 2: Waterkwaliteit Kromme Rijn (DM hoort bij bestuursvoorstel DM )

Factsheet: NL04_STEEN-WETERINGa

Kansen voor waterplanten langs de Rijntakken. 18 oktober 2012 Gerben van Geest Deltares

Natuurvriendelijke oevers: mogelijkheden per standplaats. Emiel Brouwer en Pim de Kwaadsteniet

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Reactienota zienswijzen Project natuurontwikkeling Elster Buitenwaard

Gebied: De Drie Polders

Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen...

Bomen in water, gemeente Heerde

Factsheet: NL04_NOORD-ZUIDLEIDING

Factsheet: NL04_EMMERTOCHT-SLOOT

Samenvatting PlanMER, obstakelverwijdering Elst

: KRW-geul Bentickswelle : Aanvulling op activiteitenplan Flora- en faunawet Zomerbedverlaging Beneden- IJssel

Natte Natuurparel Nemerlaer

Factsheet: NL33HM. Naam: Hondshalstermeer

PROJECTPLAN UITVOERING ELSTER BUITENWAARD

Factsheet: NL04_KOLK-WETERING Kolkwetering

Witteveen+Bos, RW /torm/027 definitief d.d. 26 maart 2012, toelichting aanvraag watervergunning

Opbouw. Het belang van natuurvriendelijke oevers. EU Kaderrichtlijn Water (KRW) Waterbeleid. Doel KRW voor oevers. EU Kaderrichtlijn Water Maatregelen

Factsheet: NL04_STOUWE-LEIDING Stouwe

Het groeiende beek concept

Beheer- en onderhoudsplan Vledders en Leijerhooilanden

4.6 Vissen KRW. Joep de Leeuw, RIVO en Tom Buijse, RIZA

: KRW Bentinckswelle : Aanvulling op aanvraag watervergunning LW-AF

Spiegelplas en Ankeveense plassen

Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem. Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016

Koppel kuifeenden. Kuifeenden

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

notitie Grondbank GMG 1. INLEIDING

Bermenplan Assen. Definitief

Waterhuishouding en riolering Groot Zonnehoeve

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO

Factsheet: NL04_OVERIJSSELSKNL-ZWa

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Factsheet: NL04_WITTEVEENS-LEIDING

Gendtse Waard - Presentatie

Dieptekaart van de Munnikenhank Diepenveen De nieuwe situatie na het project ruimte voor de rivier

Kunstmatige structuren als habitat voor vis in stilstaande wateren. Martin Kroes Vissennetwerk 27 september 2012

Factsheet: NL04_SAL-SOESTWTR-MIDDEN

Oppervlaktewater in Nederland

Nr. Element Werkzaamheden Bestemmingsplan Bestemming Beoordeling

Inrichtingsplan verbindingszone Weerribben-Wieden Deelgebied Noordmanen, versie 1.2

NVO's en vis. Wat is het effect van NVO s op de visstand? 32 tigste bijeenkomst Vissennetwerk: KRW, Vis & Maatregelen

De werking van RWS KRW maatregelen in conceptuele relatieschema s

Factsheet: NL43_04 Puttenerbeek

Visonderzoek uiterwaardwateren Rijntakken

Factsheet: NL04_OOSTERBROEKS-WATER

Factsheet: NL43_11 Bussloo

Nieuwe natuur voor droge voeten

Ecologische kennisregels rijkswateren KRW-Verkenner. Mijke van Oorschot, Gertjan Geerling, Gerben van Geest, Joost van den Roovaart, Tom Buijse

Afvoergebied Spuikom Bath; GAF57

Delta Talent themadag: Oude Maas

Help mee om achterstallig onderhoud te signaleren!

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Factsheet: NL04_SAL-SOESTWTR-BO

RENHEIDE OP PEIL Doel pilot Beoogde effecten Maatregelen

Factsheet: NL04_WESTERVELDSE-AA

Factsheet: NL04_MARS-WETERING Marswetering

Notitie. 1 Aanleiding

Hydraulische beoordeling nieuwe waterkering Alexander, Roermond. WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag

Factsheet: NL43_10 Fliert

Ooibossen zijn bossen die op natuurlijke wijze zijn ontstaan en langs rivieren groeien.

Kwabaal Gelderland Kansen voor herstel

Building with Nature: maatregelen In vogelvlucht

Projectplan (ontwerpbesluit) Aanpassen Heelsumse beek

Resultaten heroverweging KRW maatregelen De Eendragt. 1. Aanleiding

(Regionale) gebiedsinformatie over huidig watersysteem

Herinrichting Hagmolenbeek Meer berging, meer stroming, meer fauna

Project Doelen Overig Water. Anita Buschgens Waterschap Vallei en Veluwe

Factsheet: NL04_BUITEN-REVE Reeve

Visie Water en Ruimtelijke Ontwikkeling bijlage 1

Gebiedsbeschrijving Oude Diep

Put van Schoonhoven (Amerongse Bovenpolder)

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Beekherstel Dommel door Eindhoven tot het Wilhelminakanaal

Rijkswaterstaat Ministerie van tnftastructuur en Milieu

Definitief ontwerp (Eis OW110-1, OW110-2, OW320)

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Rivierkundige berekeningen Randwijkse Waard Rivierkundige analyse

De aanpassing van de maatlatten. Eddy Lammens, RWS WVL Roelf Pot. De evaluatie van de maatlatten in 2010

Beschrijving deelgebied Buitengebied Breda Haagse Beemdenbos

Ecologische effecten van verondieping van zandwinputten in het Gooimeer. Mike van der Linden. wat komt aan de orde

- Sint Jansberg: ligt voor het grootste deel buiten het projectgebied en daarnaast is er geen oppervlaktewater aanwezig.

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Knelpunten van de Natuurzoom.

Memo WSR c.c.: Noël Geilen Tom Buijse Luc Jans Emiel van Velzen

Effectiviteit KRW maatregelen. Halen we met de geplande maatregelen de ecologische doelen?

Particulier Natuurbeheer bloemrijk grasland in Groot Mijdrecht Noord-Oost

Harderbos en Harderbroek verbonden

Bijlage bij besluit DRZO/ Vergunning Natuurbeschermingswet 1998 Kribverlaging Waal Traject Km INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN

Transcriptie:

Beoordelingsformulier voor KRW MIRT 3 toets Omschrijving maatregel(en) Waterlichaam SGBP omschrijving NL93_7 Nederrijn, Lek Aanleg nevengeul RWS-Y3044 - Aantakken strangen Elster buitenwaarden. Maatregel Type maatregel Plan Realisatie Leefgebied 2,9 km aantakken strang. (Nevengeul is niet functioneel in gestuwde Nederrijn) 3,7 km strangen (waarvan 0,6 km buitenkaads) NL93_7 Nederrijn, Lek NL93_7 Nederrijn, Lek Verbreden watergang/-systeem: aansluiten wetland Verbreden (snel) stromend water/hermeanderen, NVO groter dan 3m en kleiner dan 10 m RWS-Y3046 - Uiterwaardverlaging Elster buitenwaarden. RWS_x2342-b Optimalisatie oevers en kribvakken. Leefgebied Uiterwaardverlaging tot ongeveer 0,5m - mv (28 ha) tussen de zomerdijk en winterdijk. Leefgebied Aanleggen 12,5 kilometer natuurlijke oevers. ( 2015-2021: 7,5 km, na 2021: 5 km) (RWS_2342c). Incl. verwijderen bovenmaats grind. 28,4 ha uiterwaardverlaging (27 ha moeras en 1,43 ha afvoergeultjes) 1,3 km natuurlijke oevers in kribvakken Ingediend door : Bart Grutters & Iris van Gogh (Bureau Waardenburg) Datum : 18-01-2018 Beoordeeld door : Eddy Lammens, Marjoke Muller, Maarten Platteeuw, Ute Menke Datum : 16-01-2018 Status : Definitief Resultaat van de beoordeling: Het resultaat van de beoordeling is positief. Enkele aandachtspunten voor andere functies benoemd. A Doel van de maatregel 1. Wat is het hoofddoel van de maatregel (KRW, RvR, NURG, )? Het project is onderdeel van het project Natuurontwikkeling Uiterwaarden Neder-Rijn. De invulling van de maatregelen is gebaseerd op de kernopgaven voor het gebied: Invulling geven aan vigerende wetgeving en beleid op het gebied van natuur (KRW, N2000, EHS) Het benutten van ecologische potenties Het behoud van bestaande ecologische kwaliteiten en ontwikkeling van natuur Aandacht voor landschap, cultuurhistorie en archeologie Recreatief medegebruik en draagvlak omgeving Daarnaast wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden, o.a. wat betreft daling van de hoogwaterstanden in het kader van het Stroomlijn programma (zie punt 10). B KRW opgave 2. Wat is de huidige toestand en de doelstelling van het waterlichaam op maatlatniveau? Neem hier de EKR waarden voor de huidige toestand en de GET/GEP doelen van de kwaliteitselementen over uit de laatste factsheet. 3. Indien relevant: wat is de huidige ecologische toestand van het waterlichaam op deelmaatlatniveau? Deelmaatlatcijfers kunnen voorlopig worden opgevraagd bij: Frans Kerkum (06-51575429) of Marieke Ohm (06-10929058). Watertype R7: Langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei Huidige toestand is gemiddelde over de laatste 3 meetjaar (geel = matig, oranje = ontoereikend) Huidige toestand 2017 GEP macrofyten 0,36 0,42 macrofauna 0,27 0,48 vis 0,07 0,17 NL93_7 Nederrijn-Lek macrofyten = ((2xmacrofy ten + 1xfytobenth os)/3) 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Gemiddeld eindoordeel macrofyten soortsamenstelling 0,00 0,14 0,14 0,20 macrofyten abundantie 0,32 0,32 0,24 0,24 fytobenthos 0,66 0,72 0,62 0,65 Eindoordeel 0,33 0,39 0,33 0,36 0,36 macrofauna Ekr 0,39 0,32 0,29 0,26 0,29 0,26 Eindoordeel 0,39 0,32 0,29 0,26 0,29 0,26 0,27 vis EKR 0,05 0,14 0,14 0,07 0,04 0,09 Eindoordeel 0,05 0,14 0,14 0,07 0,04 0,09 0,07 Beoordeling

4. Een beschrijving van de (deel)maatlat waarop de maatregel is gericht, in algemene termen geformuleerd (bijvoorbeeld stroomminnende vis, kwelderareaal en kwelderkwaliteit, etc.). C Hydromorfologische ingrepen 5. Beschrijf de hydromorfologische ingrepen die beperkend zijn voor de kwaliteitselementen uit het antwoord bij vraag 4 (bijvoorbeeld bedijking, verstuwing, normalisatie etc.) 6. Beschrijf de negatieve effecten van deze hydromorfologische ingrepen op de kwaliteitselementen zoals beschreven bij vraag 4 (bijvoorbeeld stroomminnende vis heeft stroming nodig). 7. Beschrijf hoe de maatregel de negatieve effecten van de hydromorfologische ingrepen mitigeert. Berekend met de nieuwe maatlatten en nieuwe Geps. Huidige toestand/gemiddeld eindoordeel is gemiddelde over de laatste 3 meetjaren. In 2016 is het waterlichaam niet onderzocht. De maatregel is gericht op het vergroten van het areaal ondiep stagnant tot zwak stromend water voor de kwaliteitselementen vis, macrofauna en macrofyten door de aanleg van strangen, optimalisatie van de oevers en de aanleg van een groot moerasgebied. Dit sluit slechts ten dele aan bij de maatlatten voor R7 (zie verder punt 14). Bedijking, normalisatie (stuwen: door het gestuwde karakter is er in grote delen van het jaar weinig stroming), oeververharding en kribben, kanalisatie (bochtafsnijdingen). Vis: Normalisatie, bedijking, oeververdediging en kanalisatie tasten de leefomstandigheden en opgroeimogelijkheden voor vis aan, met name voor jonge vis. Door onvoldoende variatie in stroomsnelheid en waterdiepte is met name een gebrek ontstaan aan rustig stromend, ondiep water en verschillende substraattypen. Substraat als hout en waterplanten ontbreken vaak. Door de stuwen en het peilbeheer is er onvoldoende stroming voor stroomminnende soorten. Scheepvaartverkeer zorgt bovendien voor extreme hydrodynamica die de ecologische waarde van de rivieroevers verder aantast. Met name paai- en opgroeigebied (ondiep, beschut water) voor vis is onvoldoende aanwezig. De aanwezige uiterwaardwateren (binnenkaads) zijn slecht toegankelijk voor vis vanuit de rivier door de zomerkade. Macrofauna: De hydromorfologische aantastingen verminderen de diversiteit in habitats (verschillende substraattypen, verschillende stroomsnelheden), wat ten koste gaat van kenmerkende macrofaunasoorten. Door het beperkte areaal ondiep beschut water in verbinding met de rivier zijn de mogelijkheden voor kenmerkende riviersoorten klein. Door gebrek aan plantaardig substraat (rivierhout, water- en oeverplanten) komen bijbehorende kenmerkende soorten niet of nauwelijks voor. Bossen en ruigtes ontbreken in de uiterwaarden terwijl deze van belang zijn voor diverse soorten macrofauna. Macrofyten: De ingrepen in het riviersysteem hebben geleid tot een gebrek aan natuurlijke oevers en zones met ondiep, rustig stromend water. Ook is er gebrek aan substraatdiversiteit en aan verschillende waterdieptes. De oeverzones zijn relatief homogeen en het stortstenen substraat is ongeschikt voor plantengroei. Bovendien is in de ondiepe oeverzone de dynamiek door scheepvaartgolven te groot [1]. De gestuwde situatie zorgt er wel voor dat de ongunstige peildynamiek die in sommige vrij afstromende riviertrajecten een knelpunt is, hier niet aanwezig is. Tot slot kan ook de waterkwaliteit, met name het doorzicht, beperkend zijn voor de groei van waterplanten. De uiterwaarden zijn grotendeels in landbouwkundig gebruik genomen, wat de kwaliteit van de uiterwaardwateren verder aangetast heeft (zie onder vis ). Ook komt er nauwelijks nog droogval voor (dankzij de stuwen). Er is sprake van laagdynamische omstandigheden in de uiterwaardwateren, vooral omdat ze ook nog relatief weinig overstromen [1]. Soorten van meer dynamische omstandigheden zijn dan ook nauwelijks aanwezig in de meeste nevenwateren. De ontsteende kribvakken, de rivier(kwel)geulen, de centrale geul en de moerassen binnen het ontwerp dragen allemaal op hun eigen manier bij aan de KRW doelen. De vergraving van de oeverzones van het zomerbed vergroot het areaal ondiep (zwak stromend) water langs de rivier, waarbij de oeververharding wordt weggenomen en een meer natuurlijk oevermilieu ontstaat. De aanleg van (aangetakte) strangen vergroot het areaal ondiep stilstaand water dat enigszins beschut is tegen scheepvaartgolven, maar wel in verbinding staat met de rivier. De golfslag zal bij de aantakking met de rivier nog merkbaar zijn, maar verder in de strangen in intensiteit afnemen. In het binnenkaadse gebied neemt het areaal aan stilstaand tot matig stromend water met natuurvriendelijke oevers (kwelgeul) en moeras toe. Beoordeling D Het projectontwerp 8. "Beschrijf de ontwerpcriteria en het daaruit voortvloeiende optimale ontwerp voor deze maatregel om de ongewenste effecten van hydromorfologische ingrepen maximaal te mitigeren (zoals beschreven bij vraag 6). Denk hierbij aan hellingshoek, stroomsnelheid, etc. Zie ook de verwijzingen naar de diverse ecotopenstelsels zoals die op pagina 4 worden gegeven. Voorbeelden van criteria zijn: maximalisatie van de oppervlakte intergetijdengebied, maximalisatie van de land-water interactiezone, maximalisatie van geschikt groeigebied voor waterplanten, optimalisatie van de stroomsnelheid voor bepaalde vissoorten, etc." De maatregel richt zich op het vergroten van het areaal ondiep langzaam stromend en beschut stagnant water. Dit habitat vormt geschikt opgroeigebied voor vis en leefgebied voor macrofauna en waterplanten. De optimale uitvoering van de maatregel is een ontwerp dat veel variatie biedt aan waterkwaliteit (rivierkwel versus rivierwater) en mate van stroming / beschutting. Onderstaand zijn de belangrijkste ontwerpcriteria voor de strangen, moerassen en optimalisatie van kribvakken te vinden. Geulen Voor macrofauna, vis en waterplanten is het belangrijk dat de strangen: - zoveel mogelijk oppervlak ondiep water heeft (waterdiepte bij gemiddeld zomerpeil tussen de 0 en 2 meter [2]); - niet te breed is en een natuurlijke vormgeving heeft die zo veel mogelijk aansluit bij bestaande structuren uit het verleden; - natuurlijke oevers heeft met zo min mogelijk kunstwerken en verhardingen; - waar mogelijk bos op de oevers heeft. Dit is gunstig voor zowel dood hout in het water als voor het onaantrekkelijk maken van de oever voor ganzen (hout in het water is ook een optie); - variatie in oeverbegroeiing heeft, waardoor zon en schaduwplekken elkaar afwisselen; - verbonden gedeelte: verbinding van de geulen met de Nederrijn biedt migrerende vissen de kans om te rusten of paaien in de rustig stromende geul; - onverbonden gedeelte: geïsoleerde wateren bieden vissoorten met lage concurrentiekracht Beoordeling

9. Zijn er N2000 soorten en/of habitattypen waarvoor in dit gebied instandhoudingsdoelstellingen gelden? Zo ja, beschrijf deze en geef vervolgens een beschrijving van de mogelijkheden om via eenvoudige aanpassingen in het ontwerp de synergie tussen het bereiken van KRW-doelen en Natura 2000 doelen te versterken. 10. Geef een beschrijving van de randvoorwaarden (bv vanuit veiligheid, scheepvaart) en nevendoelen (bv bestaande natuurwaarden) die van invloed zijn geweest op het projectontwerp. Maak vervolgens inzichtelijk op grond van welke afwegingen tussen KRWdoelen, randvoorwaarden en nevendoelen het projectontwerp tot de kans om zich te vestigen (modderkruiper). Moeras - rijke begroeiing mogelijk maken (ook ruimte voor verruwing in ontwerp); - variatie in structuur en openheid van vegetatie faciliteren: soms kale bodem, soms dichte begroeiing van planten; - waterpeil 10 tot 50 cm; - peilfluctuatie waarbij (hogere) moerasdelen droogvallen. Dit om eutrofiëring en opslibbing te beperken. Daarnaast kiemen vele moerasplanten tijdens droogval. Optimalisatie oevers kribvakken - flauw talud (1:5 1:10); - geen bestorting of andere kunstmatige verhardingen; - ruimte voor erosie en sedimentatieprocessen (beperkt want oever op evenwichtsprofiel gebracht). In de Elster Buitenwaarden is duidelijk gekozen voor de hoge potenties van vochtige tot natte graslanden, die beide niet tot de primaire doelen van N2000 of KRW behoren. De achterliggende gedachte is het zoveel mogelijk aansluiten op NNN (Natuurnetwerk Nederland), maar wel rekening houdende met Natura 2000 soorten en habitattypen. Het ontwerp schept onder meer randvoorwaarden voor zeldzame vegetatietypen zoals kalkrijke moerassen en vochtige hooilanden, die ook kunnen bijdragen aan N2000 vogel doelsoorten (zie onder). Vanuit provinciaal natuurbeleid is voor de uiterwaarden een hoge prioriteit gegeven aan deze natuurbeheertypen. In de natuurmonitoring blijkt dat de uiterwaarden hoog scoren met aantallen beschermde (Rode lijst)soorten en bijdragen aan het verhogen van de biodiversiteit langs de Nederlandse rivieren. De Elster Buitenwaarden maken onderdeel uit van het Natura 2000 gebied Rijntakken (38). Het gebied ligt in het deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn en het plangebied zelf ligt alleen binnen de grenzen van de Vogelrichtlijn. Vanuit Natura 2000 zijn voor dit project dan ook vooral de broedvogels en niet-broedvogels relevant (bijlage 3). Wel is het wenselijk om waar mogelijk bij herstelprojecten ook aan te sluiten bij de doelstellingen voor habitattypen en soorten die gelden voor de andere deelgebieden langs de Rijntakken (bijlage 3). Broedvogels Alleen voor de dodaars zijn in de huidige situatie geschikte broedlocaties aanwezig in strangrestanten (Natuurtoets Bijlage 14). Voor de overige aanwezige broedvogels zijn geen tot nauwelijks geschikte broedlocaties aanwezig. Niet-broedvogels Het gebied vormt foerageergebied voor de voorkomende weidevogels en steltlopers zoals grutto, kievit en tureluur en daarnaast voor grasetende watervogels zoals wilde eend, meerkoet en smient. Voor de wintergasten zoals de verschillende soorten voorkomende ganzen, vormt het gebied een geschikte overwinterplaats. Visetende watervogels zoals de aalscholver, maken gebruik van de plas. In de toekomstige plannen zouden visetende vogels kunnen profiteren van de toenemende oppervlakte aan (aangetakte) strangen. Effect van herinrichting De herinrichting leidt tot een inrichting met open water en veel ruimte voor waterplanten en geleidelijke natuurvriendelijke oevers. Watervogels als dodaars, aalscholver en roerdomp leven in dergelijke moerassen. De ijsvogel en oeverzwaluw komen nu niet broedend voor. De aanleg van steilwanden in de aangetakte strangen, zoals voorzien in het ontwerp, verhoogt de broedgelegenheid voor deze soorten. Niet-broedende vogels zoals ganzen zullen ten opzichte van de huidige situatie minder geschikt habitat tot hun beschikking hebben tijdens en na de herinrichting [3]. Ganzen foerageren liever op de huidige voedselrijke weilanden dan in de aan te leggen voedselarmere moerassen of vochtige hooilanden. Er is echter voldoende geschikt habitat (akkers en productiegrasland) in de omgeving om dit op te vangen, zodat volgens de natuurtoets de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar komen [3]. De zandwinplas dient als overnachtingsplek en hoewel deze wordt verkleind en verondiept functioneert deze dan nog steeds als potentiële slaapplek. De bever komt incidenteel als dwaalgast voor, maar is niet permanent gevestigd. Daarom zijn geen maatregelen nodig voor deze soort [3]. Rivierprik zou kunnen profiteren van aangetakte strangen, maar dan vooral als er luwe, ondiepe zones ontstaan buiten de invloed van scheepvaart. Door de herinrichting maakt de helft van het areaal dat in de huidige situatie Kruiden- en faunarijk grasland is, plaats voor natte hooilanden van de natuurbeheertypen N10.01 Nat schraalland en N10.02 Vochtig hooiland. Deze natuurbeheertypen hebben een hogere ecologische waarde en bieden in de nieuwe situatie geschikt leefgebied voor o.a. kwalificerende vogels voor het Natuura 2000-gebied. Een deel (circa 10 ha) wordt omgezet naar N05.01 Moeras, eveneens van een hogere natuurwaarde voor verschillende vogelsoorten. Het deel van Kruiden- en faunarijk grasland dat blijft behouden zal zich in positieve zin ontwikkelen en daarmee ruimte bieden voor vlinders en andere insecten, vogels en kleine zoogdieren [3]. Randvoorwaarden: De randvoorwaarden vanuit beleid en regelgeving zijn [3]: Het vegetatiebeheer moet duurzaam en betaalbaar zijn (zie punt 16 voor uitwerking) Een vergunbaar en uitvoerbaar ontwerp Passend binnen het beschikbare budget Inpassen van de maatregelen uit het Stroomlijnproject (vooropgesteld dat kwestie verlies foerageergebied brandgans en smient in vergunningtraject zorgvuldig afgehandeld wordt)

stand is gekomen. Geef daarbij tevens aan in hoeverre de N2000 meekoppelmogelijkheden zoals beschreven bij vraag 9 zijn benut. Met het inrichten van vochtige tot natte graslanden wordt vooral invulling gegeven aan het Natte Natuurnetwerk en sluit aan bij de ecologisch ontwikkelkansen van deze specifieke locatie. Dit valt niet direct onder de doelstellingen voor het Natura 2000 gebied Rijntakken voor deze plek, die alleen vogelrichtlijngebied is, maar vergelijkbare bestaande graslanden zijn elders langs de Rijntakken wel als habitatrichtlijngebied aangewezen, juist vanwege hun bijzondere waarden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de naastgelegen Amerongse bovenpolder, die qua systeem nu feitelijk uitgebreid wordt met de Elster bovenwaarden en neemt daarmee toe aan robuustheid. 11. Geef een korte beschrijving van de maatregel naar aard, lengte en/of oppervlakte zoals beschreven in de betreffende factsheet en een eventuele afwijking daarvan. Het uitvoeren van vegetatiebeheer is op de langere termijn waarschijnlijk nodig om de N2000 en Natuurnetwerkdoelstelling te behalen en te voorkomen dat ongewenste soorten gaan domineren. Een belangrijke randvoorwaarde vanuit hoogwaterveiligheid is de 4 mm waterstandsdaling die het project EBW dient te realiseren op de MHW op de as van de rivier (taakstelling, cf. bestuurlijke afspraak uit project Palmerswaard)[5]. Dit stelt onder meer randvoorwaarden aan de doorvoercapaciteit, dwarsstroming, sedimentatie en erosie. Uit de rivierkundige toetsing blijkt dat de waterveiligheid niet in het geding komt door het projectontwerp, maar dat deze juist wordt verhoogd door de bereikte waterstanddaling (2,8 mm meer dan taakstelling). [5] Tot slot zijn er wensen vanuit de omgeving ingebracht (bewoners Elst): Recreatief medegebruik van het gebied: Hierbij is vooral de ontsluiting van het gebied van belang. Behouden (deel van) de zandwinplas vanuit belevingswaarde en als herkenbare verwijzing naar de ontgrondingsgeschiedenis van de EBW. Behouden zichtlijnen op de uiterwaarden vanuit de bewoning. Landschappelijke en cultuurhistorische objecten behouden. Er zijn in het gebied meerdere objecten waarvan het wenselijk is deze te behouden/zichtbaar te maken, zoals: o de zomerkade met de coupure; o de knotwilgen bij de bestaande strang en langs de sloot ter hoogte van Elst; o oude grens Utrecht/Gelre zichtbaar maken. De maatregel is als volgt in de KRW factsheet opgenomen: 12. Geef een uitgebreide beschrijving van het ontwerp, voorzien van zaken als kaarten, dwarsprofielen en aanvullende informatie (bijvoorbeeld over overstromingsfrequenties) die een compleet beeld geeft van de wijze waarop de maatregel zal worden uitgevoerd. Het huidige ontwerp realiseert [4]: Watertype oppervlakte (ha) lengte (m) Buitenkaadse riviergeul 610 Binnenkaadse rivierkwelgeul 1220 Binnenkaadse centrale geul 1870 Binnenkaadse afvoergeultjes 1,4 ha (1910) * Natuurlijke rivieroevers (13 kribvakken gemiddeld 100 m) 1300 Moerassen 27 *De afvoergeultjes worden niet meegerekend bij de totale lengte aan strangen/geulen, maar gezien als 1,4 ha uiterwaardverlaging (zie punt 13). De gerealiseerde arealen komen nagenoeg overeen met de geplande arealen (uiterwaardverlaging) of zijn groter dan gepland (aantakken strangen). Onderstaande ontwerp-beschrijvingen zijn gebaseerd op het definitief ontwerp [14]. In bijlage 1 is het ontwerp voor het gebied opgenomen en in bijlage 2 zijn de voor de KRW relevante objecten op kaart weergegeven. Kribvakken In de huidige situatie zijn 13 kribvakken geheel of gedeeltelijk voorzien van bestorting. Dit is veelal bovenmaats grind. In het ontwerp wordt allereerst het grind verwijderd. Vanwege de verwachte bodemverontreiniging wordt het evenwichtsprofiel hier direct aangelegd, zodat er geen vrije oevererosie plaatsvindt (p. 48 en 52 van [4]). De buitenkaadse riviergeulen/plassen De geulen worden 15 tot 20 m breed (op de waterlijn), bij een bodemhoogte van 4,50 m +NAP. De maximale waterdiepte daarbij is dan 1,50 m, uitgaande van het stuwpeil op de Nederrijn van 6,00

m+nap. De taludhellingen variëren van steil, 1:0 tot flauw, 1:10. Met een steile oever wordt broedgelegenheid voor de oeverzwaluw beoogd. De aansluitende bodem en taluds van de meest westelijke gelegen riviergeul, worden verstevigd met vrijkomend grind uit de kribvakken. De oostelijk gelegen geul komt uit in een kribvak en hier wordt geen verdere erosie verwacht. Hier is dus geen noodzaak tot vastleggen van de geulmonding en deze wordt dan ook natuurlijk uitgevoerd. De geulen binnenkaads In het binnenkaadse gebied worden 3 typen geulen aangelegd, waarbij de vrijkomende grond grotendeels in de zandwinplas wordt verwerkt (zie bijlage 2): De rivierkwelgeulen. Er worden 2 rivierkwelgeulen aangelegd. Deze geulen liggen achter de zomerkade. Verder wordt de bestaande strang bij de Ingense Veerweg verbreed en verdiept. In deze geulen wordt een toestroom van rivierkwel verwacht bij een stijging van het rivierpeil van 6.00 tot 8.00 m + NAP. De breedte van deze geulen varieert van 10 tot 25 m op de waterlijn, met een taludhelling van 1:0 (steilrand) tot 1:10. De bodemhoogte is 4,50 m NAP. Om de kwel mogelijk te maken snijdt de geulbodem overal de zandondergrond aan. De centrale geul. Allereerst gaan alle bestaande restanten van de historische strang deel uitmaken van de nieuw aan te leggen centrale geul. Deze restanten zijn veelal erg ondiep geworden. Ze worden eenzijdig verbreed, met een bodemhoogte van 4,50 m + NAP. Dit betekent een waterdiepte van 1,50 m bij een beoogd waterpeil van 6.00 m +NAP. De breedte op de waterlijn van de centrale geul loopt van 20 m in het oosten tot 30 m in het westen. Omwille van de KRW-doelen: het creëren van variatie in waterdiepte, taludhellingen, substraat en stroomsnelheid, krijgt de centrale geul een veelvormige inrichting, met waterdiepten variërend van 1,00 tot lokaal 2,00 m, bij bodemhoogte variërend van 5,00 tot 4,00 m +NAP. De diepere geultrajecten kunnen vanuit hydraulisch (rivierkundig) oogpunt slechts op enkele plekken worden aangelegd. De taluds van de centrale geul zijn variabel van 1:3 tot 1:15 ter hoogte van de aangrenzende moerassen. In het centrale en oostelijk deel van het plangebied zal de zandbodem worden aangesneden. Het vrijkomende zand zal worden toegepast als afdeklaag voor de te dempen zandwinput. Om onderhoud aan de geul mogelijk te maken zal tenminste één oever grenzen aan de toekomstige graslanden. In het westen sluit de centrale geul aan op de duiker onder De Opslag. Om een goede hydraulische en ecologische verbinding met de geul in het terrein van de Machinistenschool mogelijk te maken, moeten de bestaande duiker en sloten worden verruimd. Afvoergeultjes. De geultjes hebben een breedte van 5-10 m en een diepte van 50 cm. Ze zijn zo gesitueerd, dat ze de laagste plekken van het toekomstige maaiveld opzoeken, om zo een optimale afwatering van de graslanden te bewerkstelligen. Deze geultjes zijn permanent watervoerend (bodemhoogte geultjes ca. + 5NAP, oppervlaktewaterstand in het plangebied is 5,85-6,00 m +NAP) en daarmee relevant voor de KRW. De geringe dimensies bieden een meerwaarde ten opzichte van de grotere, diepere geulen vooral voor macrofauna en limnofiele vis. Vanwege de geringe dimensie van de afvoergeultjes, worden ze niet meegerekend als strang, maar als bijzondere vorm van uiterwaardverlaging. Het geschatte oppervlak wordt bij het areaal uiterwaardverlaging voor moeras opgeteld (zie punt 13). Foto 1: Voorbeeld uit een ander gebied hoe de afvoergeultjes eruit kunnen gaan zien (Veluwe). Moeras Om moerasontwikkeling mogelijk te maken, wordt het gebied afgraven tot op of net boven de GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand). Hierbij wordt gestreefd naar een waterdiepte van 10-30 cm in het voorjaar, met periodieke droogval in de zomer indien het gewenste peilbeheer kan worden gerealiseerd. Dit betekent een aanleghoogte van de moerassen variërend van 5,60-5,80 m NAP. E Verwachte effecten van het project 13. Geef een kwantitatieve beschrijving van wat gerealiseerd wordt aan oppervlaktes van relevante habitats/ecotopen, gerealiseerde verbindingen, etc. In totaal worden 3,7 km strangen, 1,3 km oever met natuurlijk substraat in kribvakken en 27 ha moeras gerealiseerd: De maatregel levert circa 0,6 km eenzijdig aangetakte rivierstrang op met nagenoeg stagnant water waarin gedeeltelijk sprake is van invloed door scheepvaart. Dit areaal kan dienen als paai- en opgroeiplaats voor vis, en is tevens ecologisch relevant areaal voor macrofauna en macrofyten. De herinrichting van de kribvakoevers levert ca. 1,3 km oever met 'natuurlijk' substraat (zand) op, wat vooral relevant is als leefgebied voor vis en macrofauna, maar ook voor waterplanten, die in verschillende kribvakken langs de Nederrijn tot ontwikkeling komen (b.v. bij Wageningen). Het gaat hier vooral om een verbetering van de kwaliteit van dit areaal (van kunstmatig substraat naar natuurlijk substraat). De wijzigingen in de inrichting achter de zomerkade veranderen ook sterk ten opzichte van de huidige situatie. De zandwinplas wordt grotendeels verondiept, ca 2,5 ha wordt behouden met een waterdiepte van 2,5 m. Er wordt circa 27 ha moeras aangelegd en er komen diverse binnenkaadse strangen: zowel rivierkwelgeulen (1,2 km) als een centrale geul (1,9 km). Het habitat zal deels (rivier) kwelgevoed zijn en circa 1x per 3 jaar overstromen. De binnekaadse geulen staan via de kwelgeul Amerongen uiteindelijk in verbinding met de Nederrijn. In deze 'uiterwaardbeek' zijn enkele stuwen en duikers aanwezig die visvriendelijk zijn gemaakt middels vispassages. Daarnaast Beoordeling

14. Geef een kwalitatieve beschrijving van wat dit betekent voor de KRW doelen (in termen van maatlatten en deelmaatlatten, waar wenselijk kunnen ook specifieke soorten worden genoemd). 15. Beschrijf de bijdrage van deze maatregel aan de realisatie van aquatische N2000-doelen. worden in het hooiland twee afvoergeultjes aangelegd van 5-10 me breed en 50 cm diep, die ook permanent watervoerend zijn (zie bijlage 2). Deze geultjes hebben een totale lengte van 1910m. Omgerekend naar oppervlak is dit 7,5 (gemiddeld tussen 5-10 m) x 1910 = 1,43 ha extra uiterwaardverlaging. Macrofauna De eenzijdig aangetakte strang en ontsteende oever in kribben bieden ecologisch relevant areaal voor macrofauna. Macrofauna kan profiteren van de luwere omstandigheden in de strang. Dit gebeurt vooral indien voldoende substraatvariatie aanwezig is. Met name waterplanten en dood hout vergroten de diversiteit aan macrofauna. De grotendeels zandige ondergrond vormt een aanvulling op de grindoevers, maar moet niet te eentonig worden en ook kansen voor andere substraten bieden. De omstandigheden voor macrofauna zullen verbeteren als de maatregel de werkelijke habitatdiversiteit vergroot. Door het grotendeels ontbreken van (deels) beboste oevers zal het aantal profiterende macrofaunasoorten beperkt blijven. Ook is te verwachten dat het enkele decennia zal duren voordat de habitatdiversiteit richting haar optimum gaat. In combinatie met andere projecten kan een lokaal hogere soortenrijkdom in de strang naar verwachting bijdragen aan een hogere EKRscore in het waterlichaam als geheel, maar dit zal waarschijnlijk langer dan 10 jaar duren, zoals blijkt uit een recente studie van Deltares [13]. Macrofyten Macrofyten kunnen profiteren van de luwte in de strang. Aangezien de gemiddelde waterdiepte in de geul circa 1,50 m is, is er voldoende licht op de bodem om de ontwikkeling van ondergedoken waterplanten mogelijk te maken. Doordat de strang in het zand wordt aangelegd is er weinig risico op vertroebeling door opwervelend slib, tenzij de strang gaat aanslibben. De kranswieren die aanwezig zijn in de diepe plas zullen mogelijk verdwijnen als in plaats daarvan geulen en de verondiepte plas worden gerealiseerd. De realisatie van flauwe oevers verhoogt de heterogeniteit in het binnenkaadse deel. Vis Verschillende vissoorten kunnen profiteren van de luwere omstandigheden in de aangetakte strangen (minder scheepvaartgolven dan in de rivier zelf). Hiervoor is het belangrijk dat deze strangen aangetakt blijven en de ingang ervan niet aanzandt. De strangen voorzien potentieel in paai- en opgroeiplaatsen en foerageergebied voor vis, zeker als er waterplantengroei in de strangen op gang komt. Voor watertype R7 is vooral toename van het aantal reofiele en limnofiele soorten van belang. Omdat de aangetakte strang het grootste deel van het jaar niet stroomt, anders dan door de invloed van scheepvaart, zullen reofiele vissoorten slechts in beperkte mate profiteren. Een minder veeleisende reofiele soort als winde maakt wel gebruik van eenzijdig aangetakte strangen en ook voor jonge reofiele vis zijn de wat rustiger omstandigheden in de strangen gunstig [7]. Voor limnofiele soorten is de strang geschikt als leefgebied, mits de waterplanten tot ontwikkeling komen. Ook hierdoor kan de EKR-score lokaal verbeteren. De binnenkaadse strangen stromen slechts beperkt mee (korte tijd, circa 1x per 3 jaar) en zijn naar verwachting niet specifieke waarde voor reofiele vissen. Hoewel de binnenkaadse strangen bereikbaar zijn voor vis via de kwelgeul Amerongen, wordt verwacht dat er slechts beperkte (kwel)stroming is. Voor kleine individuen van reofiele vissoorten kan de 'uiterwaardbeek' mogelijk een rust- of paaiplaats bieden. Naar verwachting zijn het echter vooral (limnofiele) soorten die profiteren van de binnenkaadse geulen, zoals vetje, bittervoorn en mogelijk kleine modderkruiper. Voorwaarde is wel dat de water- en oevervegetatie zich heeft ontwikkeld. Doordat de zandwinplas grotendeels wordt verondiept gaat diep water als habitat verloren. Er mag een kleine positieve bijdrage aan de KRW-doelen verwacht worden indien waterplantengroei en habitatstructuur op gang komt in de aangetakte strangen. Kribvakken De herinrichting van de kribvakken zal naar verwachting maar een heel klein effect op de KRWscore hebben omdat er geen gebrek is aan dit soort natuurlijke kribvakken in het waterlichaam. Daarnaast is er, als gevolg van het vaste stuwpeil, geen ruimte voor natuurlijke morfodynamiek in deze kribvakken en worden ze aangelegd op de verwachte evenwichtslijn. Wel is de verwachting dat in de kribvakken zelf een duidelijk positief effect te zien zal zijn omdat het aandeel exoten van zowel voor vis als macrofauna (die een voorkeur hebben voor kunstmatig, hard substraat) zal afnemen, ten bate van inheemse soorten. De vis- en macrofaunagemeenschap zal hierdoor meer aansluiten bij de R7-maatlat omdat hierbij een zandige bodem hoort en geen bodem van grof grind. Dit effect is ook te zien bij projecten waar vrij eroderende oevers worden aangelegd [10], hoewel hier geen sprake zal zijn van vrij eroderende oevers (omdat deze vervuild zijn mogen ze niet vrij eroderen (p. 48 en 52 uit [4])). Daarom worden ze aangelegd op de te verwachten evenwichtssituatie. Optimalisatie De kwaliteit van het leefgebied kan zowel voor vissen als voor macrofauna verder geoptimaliseerd worden door aanvullende inrichtingsmaatregelen te nemen. Voorbeelden zijn het aanbrengen van lokale versmallingen met behulp van dode bomen, of lokale verondiepingen met bodemstructuren zoals grind vlak voor of na het instroompunt van strangen voor reofiele vissoorten [7]. Daarnaast zal de waterhoogte (ook variatie daarin over ruimte en tijd) bepalend zijn voor de kwaliteit van de aan te leggen natuur. Algemeen kan het aanbrengen van dood hout variatie brengen in patronen van sedimentatie en erosie, wat lokaal positief kan werken op de groei van macrofyten. Daarnaast levert het structuren op waar inheemse vis en macrofauna van kunnen profiteren [12]. De maatregel levert de volgende bijdrage aan de realisatie van Natura 2000-doelen: - Verbetering leefgebied ijsvogel en oeverzwaluw door toenemende dichtheid jonge vis en steilwanden. - Uitbreiding areaal/verbetering leefgebied van actieve viseters als fuut, aalscholver en nonnetje door hogere dichtheid aan vis in de plassen, strangen en kribvakken. - Moerasvogels kunnen profiteren van de uitbreiding van riet- en zeggemoeras in het binnenkaadse deel. (vooropgesteld dat kwestie verlies foerageergebied brandgans en smient in vergunningtraject zorgvuldig afgehandeld wordt)

E Beheer en onderhoud 16. Geef een kwalitatieve beschrijving van beheer en onderhoud die nodig is voor blijvende effectiviteit van het project. 17. Geef een inschatting van de daaraan verbonden kosten 18. Beschrijf hoe de verantwoordelijkheid van beheer en onderhoud zal worden geregeld (inhoudelijk en financieel). Onderstaande beschrijving is een ingekorte versie gebaseerd op het definitieve ontwerp. Een uitgebreide beschrijving van het toekomstig beheer is te vinden in het definitieve ontwerp voor de Elster Buitenwaarden [4]. Waterhuishoudkundig Om de zomergrondwaterstand periodiek te verlagen moet het oppervlaktewaterpeil in de afwaterende strangen verlaagd worden tot ruim beneden de GLG. Dit kan geregeld worden door de stuw in de RvdR-Elst (vast peil van 5,80 m + NAP). Resultaat daarvan is een oppervlaktewaterstand in het plangebied op 5,85 tot maximaal 6,00 m +NAP ligt, zo ongeveer het niveau van de GLG. Voorkomen moet worden dat graslanden langdurig inunderen als gevolg van hogere afvoeren door bijvoorbeeld perioden met een fiks neerslagoverschot. De maximale oppervlaktewaterstand in het groeiseizoen (april tot en met juli) is circa NAP+6,00 m en de minimale waterstand is NAP+5,85 m in mei/ juni om permanente inundatie van de moerassen te bewerkstelligen (en daarmee opslag van wilgen te voorkomen). Het peil blijft nagenoeg hetzelfde en de stuwstanden zullen op dezelfde niveaus worden ingesteld als nu het geval is, te weten NAP+5,80 m jaarrond met uitzondering van de maaiperiode (circa eind aug-okt), dan wordt het peil tijdelijk verlaagd naar NAP+5,60 m. Vegetatie Voor het vegetatiebeheer kunnen vijf hoofdbeheervormen onderscheiden worden: Procesbeheer in de vorm van integrale begrazing. Hooilandbeheer van de natte schraallanden. Patroonbeheer in de vorm van hooien of begrazing. Beheer van de moerassen. Beheer van de wateren (geulen en poelen). Westelijk van de Ingense Veerweg liggen enkele hogere graslandpercelen, waarvan een deel wordt omzoomd met meidoornhagen. Het meest wenselijk is een hooilandbeheer: de meeste percelen worden opgehoogd met lichte kalkrijke zavel, waardoor de ontwikkeling van soortenrijke glanshaverhooilanden hier mogelijk moet zijn. Het gehele buitenkaadse gebied en voor het binnenkaadse gebied de graslanden aan de voet van de stuwwal en graslanden aan weerszijden van de Ingense veerweg worden jaarrond begraasd. Voor deze gebieden worden kruiden- en faunarijke graslanden nagestreefd. Aan de voet van de stuwwal gaat het om de mengklasse 70-30; 70% grasland en 30 % bos en struweel). Om hieraan invulling te geven is het waarschijnlijk noodzakelijk om de randzone nabij de stuwwal tijdelijk uit te rasteren. Natte vegetaties en moerassen worden niet begraasd en daarom uitgerasterd. In de moerassen wordt een trage vegetatieontwikkeling verwacht: de vestigingstijd van bepaalde soorten helofyten als riet en grote zeggensoorten kan een langdurig proces zijn. Massale vestiging van wilg is uitgesloten bij een optimaal hydrologisch beheer: een optimale waterhuishouding omvat inundatie van het moeras in de zaaitijd van wilgen (mei-juni). Indien zich toch elzen en wilgen gaan vestigen zijn enkele exemplaren eerder verrijkend dan nadelig. Te grote aantallen dienen handmatig te worden verwijderd. Verwacht wordt echter dat zeker de eerste 10 jaar geen actief beheer van het moeras nodig is. De buitenkaadse riviergeulen mogen niet eroderen richting de kribben (afstand ten minste 10 m) en/ of de zomerkade (ten minste 5 m uit de teen). Ook mogen ze niet aanzanden, hierop wordt gemonitord (zie punt 19). De geulen en poelen mogen niet dichtgroeien met moerasplanten. De beheerders dienen zelf het moment te bepalen om de geulen en poelen uit te maaien met een open maaikorf. Dit moment ligt steeds in het najaar. Een frequentie van eenmaal per 5 jaar, gefaseerd voor het gebied uit te voeren, lijkt reëel. Indien het doorstroommoeras gaat droogvallen als gevolg van opslibbing, wordt cyclisch beheer toegepast: het terugzetten van de successie door de geul 60 80 cm te ontgraven. De kosten worden verdeeld over de gezamenlijke grondeigenaren. Er is nog geen inschatting gemaakt van de hoogte van de kosten. Op basis van het ontwerp en het beoogde beheer wordt verwacht dat de kosten hoger vergelijkbaar zijn met de huidige beheeruitgaven. Dit omdat hoewel er eerste jaren na uitvoering een kwetsbare natuur waarvoor speciaal materieel nodig is (natte omstandigheden) er een minder voedselrijke situatie ontstaat die minder maaibeheer behoeft in de eerste 10 jaar na herstel. Zoals vermeld in het definitieve ontwerp [4]: In het ontwerp is voorzien in grote oppervlaktes (zeer) natte natuurlijke graslanden en moerasgebieden. De eerste jaren na aanleg, vraagt deze kwetsbare situatie om een deskundig beheer, dat met speciaal materieel uitgevoerd moet worden. Partijen hebben daarom het voornemen, om gedurende 6 jaar een ontwikkelbeheer te voeren. De gezamenlijke grondeigenaren kopen dit beheer in gedurende de periode van 1 januari 2019-1 januari 2025 bij een professionele, deskundige partij. Na deze periode blijft het uitgangspunt dat het nieuwe natuurgebied door één gebruiker zal worden beheerd. In 2024 zal een besluit genomen moeten worden of dit via liberale verplichting in gebruik kan worden gegeven of voortzetting van gezamenlijke inkoop van beheer. In onder andere de Waterwetvergunning met interventiekaart staat beschreven aan welke voorwaarden het gebied moet voldoen in het kader van waterveiligheid en doorstroming. Daarnaast zijn er per vegetatietype criteria vanuit de SNL, waar aan het gebied moet voldoen. RWS zal toezien op de naleving van de voorwaarden uit de waterwetvergunning, de provincie houdt toezicht op naleving van de SNLcriteria. Door de wijziging van de functie van landbouw naar natuur vertegenwoordigt de zomerkade geen veiligheidsbelang- of economisch belang meer. Daarom is tussen de partijen overeengekomen dat het beheer en onderhoud van de zomerkade door het waterschap HDSR wordt overgedragen aan de gebiedsbeheerder. De gebiedsbeheerder kan de inrichting en het onderhoud van de zomerkade en bijbehorende coupures naar inzicht invullen. Voorstel voor verdeling van het beheer zoals overgenomen uit het definitieve ontwerp [4]. Dit moet nog nader uitgewerkt worden in een B&O plan. Oevers en kribben: RWS Beoordeling (vooropgesteld dat dit nog goed wordt verankerd in b.v. bestemmingsplan)

Sedimentbeheer geulen: RWS. Vegetatiebeheer: provincie i.s.m. HUL Vegetatiebeheer geulen en duikers: Provincie i.s.m. HUL Zomerkade: provincie i.s.m. HUL Recreatieve elementen: provincie F Projectmonitoring 19. Is er voorzien in projectmonitoring? Zo ja, verstrek basisinformatie in termen van parameters, frequentie en looptijd) Ja, dit wordt nog nader uitgewerkt in een Beheer en onderhoudsplan [4]. Hiervoor dienen in elk geval peilschalen te worden geplaatst en enkele peilbuizen met divers te worden geïnstalleerd en periodiek te worden uitgelezen en verwerkt. 1x per jaar dient een beknopt evaluatierapport te worden gemaakt. Afhankelijk van de uitkomsten kan het stuwpeil en stuwbeheer worden aangepast [4]. Aangetakte riverstrangen mogen niet gaan dichtzanden en worden volgens het plan gemonitord (circa 1 keer per 3 tot 5 jaar monitoren) [4]. Het is raadzaam om een (tijdelijk) meetpunt op te nemen om in te kunnen schatten wat de KRWbijdrage is van dit type maatregelen [11]. Voorgesteld wordt om in elk geval macrofauna en vis in de strang op te nemen in het programma voor projectmonitoring. Natuurmonitoring volgens systematiek van Subsidieregeling Natuur en Landschap Beoordeling Peilbuizen zijn mogelijk ook belangrijk ivm komende schadeclaims, vb Afferdensche en Deestsche Waarden. Literatuur [1] Van Geest, G., A. de Niet & S. Teurlincx, 2011. Waterplanten langs de Nederlandse Rijntakken. Huidige waarden. Aanbevelingen voor inrichting. KRW-Tool. [2] Schoor, M.M., M. Greijdanus, G.W. Geerling, L.A.H. van Kouwen, 2011. Een nevengeul vol leven, handreiking voor een goed ecologisch ontwerp. [3] Beerens, A., Verhoeff, G. & Kos, G, 2017. Toetsing natuurwetgeving en -beleid. Arcadis Nederland BV, s-hertogenbosch [4] Verhoeff, G en anderen, 2017. Definitief ontwerp voor de Elster Buitenwaarden. Arcadis Nederland BV, s-hertogenbosch [5] Van Dongen, B en Verhoeff, G, 2017. Rivierkundige toetsing Elster Buitenwaarden. Arcadis Nederland BV, s-hertogenbosch [6] Dorenbosch, M., N. van Kessel, J. Kranenbarg, F. Spikmans, W. Verberk & R. Leuven 2014. Het belang van nieuwe uiterwaardwateren als kraamkamer voor riviervissen. De Levende Natuur 115 (3), pp 110-115 [7] Peters, B. 2009. Kwaliteitsprincipes uiterwaardinrichting. Principes voor de landschapsecologische kwaliteit van inrichtingsprojecten in het rivierengebied. [8] Overkamp, E.T.M. & F.C.M Kerkum, 2014. Werk in uitvoering; De ontwikkeling van natuurlijke oevers langs de Maas. Themanummer Levende rivieren van Levende Natuur, 115 (3) [9] Sieben, A. 2011. Memo advies impact eroderende maasoevers op de vaargeul. Rijkswaterstaat. [10] Universiteit Utrecht, 2014. Oeverstabiliteit Rivieren Oost Nederland Opzet van een conceptueel model en aanzet tot projectmonitoring. In opdracht van Rijkswaterstaat Oost Nederland [11] Liefveld W.M. & J.C. Kleiheeg 2014 Projectmonitoring Maas en Rijn. Afwegingskader en monitoringsprogramma KRW-maatregelen. In opdracht van Rijkswaterstaat Zuid en Oost Nederland [12] Dorenbosch, M., N. van Kessel, W. Liefveld, M. Schoor, G. van der Velde & R.S.E.W. Leuven 2017. Application of large wood in regulated riverine habitats facilitates native fishes but not invasive alien round goby (Neogobius melanostomus). Aquatic Invasions 12: 405-413. [13] Noordhuis, 2016. Time-lag effecten in doelbereik bij KRW-maatregelen. Deltares, Utrecht. Deltares-kenmerk 1220984-000-ZWS-0023

Bijlage 1 Overzichtskaart Elster Buitenwaarden

Bijlage 2 Overzichtskaart objecten met relevante KRW elementen in Elster Buitenwaarden Bron: Provincie Utrecht Binnenkaadse centrale geul Buitenkaadse riviergeulen Binnenkaadse rivierkwelgeulen Natuurlijke rivieroevers Binnenkaadse afvoergeulen Moeras en plas

Bijlage 3 Instandhoudingsdoelstellingen Rijntakken [3]