ter zake van een geschil tussen 1. I W., 2. MEVROUW Y. M., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,



Vergelijkbare documenten
ter zake van een geschil tussen 1. A. P., 2. T. P., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

1. A., 2. B., hierna te noemen opdrachtgevers, C., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. MEVROUW B., hierna te noemen opdrachtgevers,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap R. EN D. B.V., hierna te noemen aanneemster, M. V., hierna te noemen: opdrachtgeefster,

de besloten vennootschap C, hierna te noemen aanneemster,

B., hierna te noemen onderneemster,

ter zake van een geschil tussen M.M., hierna te noemen: opdrachtgever, de besloten vennootschap D. B.V., hierna te noemen: aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen

ter zake van een spoedgeschil tussen J.J., hierna te noemen: opdrachtgever, e i s e r, L.H., H.O.D.N. BOUWBEDRIJF H., hierna te noemen: aannemer,

ter zake van een geschil tussen 1. W. Z., 2. L. R., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

ter zake van een geschil tussen M. B. hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen. A., hierna te noemen de adviseur,

terzake van een geschil tussen de besloten vennootschap B. B.V. hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen. de vereniging A., hierna te noemen de VVE,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS in een geschil tussen. de besloten vennootschap A., hierna te noemen leverancier,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. de besloten vennootschap C. hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap B. B.V., hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL VONNIS ter zake van het bevoegdheidsincident in een geschil tussen: B., hierna te noemen onderneemster,

ter zake van een geschil tussen W.H., hierna te noemen: opdrachtgeefster, de besloten vennootschap BOUWBEDRIJF R. B.V., hierna te noemen aanneemster,

A, hierna te noemen opdrachtgever, de besloten vennootschap B, hierna te noemen aanneemster, zonder gemachtigde.

ter zake van een geschil tussen 1. A. W. en 2. B. V., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s in conventie, v e r w e e r d e r s in reconventie,

ter zake van een geschil tussen VvE H., hierna te noemen de VvE, de besloten vennootschap H. B.V., voorheen I. B.V., hierna te noemen onderneemster,

ter zake van een geschil tussen 1. W.D., 2. H.S., hierna te noemen: opdrachtgevers, e i s e r s,

de besloten vennootschap B, hierna te noemen onderneemster,

ter zake van een geschil tussen 1. R.L. en, 2. J.L., hierna (enkelvoudig) te noemen: opdrachtgever,

ter zake van een geschil tussen 1. de stichting STICHTING W., 2. de stichting STICHTING BEHEER REGISTERGOEDEREN W., hierna te noemen: het ziekenhuis,

ter zake van een geschil tussen R. S., hierna te noemen opdrachtgever, e i s e r,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS in een (spoedbodem-) geschil tussen. A, hierna te noemen hoofdaanneemster, e i s e r e s,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap K. B.V., hierna te noemen aanneemster, e i s e r e s, S. S., hierna te noemen opdrachtgever,

(Kort geding) ter zake van een spoedgeschil tussen. J.H., hierna te noemen opdrachtgever,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. B., hierna te noemen kopers,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen

Essentie: faalrisico ligt op grond van de overeenkomst bij de aannemer. Uitleg van nadere afspraken aan de hand van Haviltex-maatstaf.

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. A., hierna te noemen de VvE, B., hierna te noemen B.,

ter zake van een geschil tussen 1. naamloze vennootschap A.E. N.V., 2. de naamloze vennootschap D. N.V., 3. de naamloze vennootschap A. N.V.

terzake van een geschil tussen J. P., hierna te noemen: opdrachtgever, de coöperatie C. UA, hierna te noemen aanneemster, v e r w e e r s t e r,

ter zake van een geschil tussen de stichting WONINGSTICHTING V., hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

ter zake van een geschil tussen A.Z., hierna te noemen opdrachtgever, e i s e r,

de besloten vennootschap C., hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen

de besloten vennootschap A., (hierna: aanneemster ) e i s e r e s de besloten vennootschap B., (hierna: opdrachtgeefster ) v e r w e e r s t e r

B., hierna te noemen aanneemster,

B., hierna te noemen: opdrachtgeefster,

ter zake van een geschil tussen de VERENIGING VAN EIGENAARS H,, hierna te noemen de VvE, e i s e r e s,

ter zake van een spoedgeschil tussen de besloten vennootschap V. B.V., hierna te noemen aanneemster,

ter zake van een geschil tussen de stichting B. M. STICHTING, hierna te noemen opdrachtgeefster, e i s e r e s,

1. H. C., 2. mevrouw I. D., de besloten vennootschap S. B.V., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. a p p e l l a n t e,

B., hierna te noemen aannemer,

ter zake van een geschil in kort geding tussen A., hierna te noemen opdrachtgeefster, B., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 11 april 2011 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van:

SCHEIDSRECHTERLIJK INCIDENTEEL APPELVONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. A, hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. A., hierna te noemen opdrachtgeefster, B., hierna te noemen aanneemster,

(art. 6:248 BW) De gronden van de beslissing De bevoegdheid 4. De bevoegdheid van de ondergetekende tot beslechting van het onderhavige geschil 1/10

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. B., hierna te noemen opdrachtgevers,

Raad van Arbitrage voor de Bouw , No , (Waarschuwingsplicht en deskundigheid opdrachtgever)

ter zake van een geschil tussen de naamloze vennootschap A. N.V., h.o.d.n. A.A., hierna te noemen assuradeuren, e i s e r e s,

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen

e i s e r e s, v e r w e e r s t e r,

de besloten vennootschap B., hierna te noemen aanneemster,

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357

ter zake van een geschil tussen

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van de gevoegde (spoed)geschillen in hoger beroep tussen. de besloten vennootschap A. hierna te noemen A,

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

A, hierna te noemen aanneemster,

de besloten vennootschap L., hierna te noemen onderneemster, gemachtigde: mr. R. van der Hooft, advocaat te Hoorn.

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

VvE., hierna te noemen opdrachtgeefster, A., hierna te noemen aanneemster,

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ter zake van een geschil tussen H., hierna te noemen: koper, gemachtigde: mr. T. Segers, advocaat te s-hertogenbosch,

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap H. B.V., hierna te noemen aanneemster,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240

Afdeling GIW: de Stichting Garantie Instituut Woningbouw te Rotterdam.

DE STAAT, hierna te noemen opdrachtgever, gemachtigde: mevr. mr. M. Vink, advocaat te Utrecht,

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

A., hierna te noemen aanneemster, 1. B., 2. C., 3. D.,

ter zake van een geschil tussen 1. J. T., 2. A. T.-R., hierna te noemen: opdrachtgevers, e i s e r s,

ter zake van een spoedgeschil tussen H.D., hierna te noemen: opdrachtgever, e i s e r in conventie, v e r w e e r d e r in reconventie,

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

B., hierna te noemen onderneemster, gemachtigde: mr. J.H. Meerburg, advocaat te Amsterdam.

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBAMS:2017:5266

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBALM:2011:BU1896

Tuchtrechtspraak NVM. Stichting RvT Zuid 203 ERECODE 202 TAXATIE. Taxatie uitgevoerd door medewerker die geen lid NVM was.

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

R A A D V O O R G E S C H I L L E N

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

Transcriptie:

Nr. 30.596 SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen 1. I W., 2. MEVROUW Y. M., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s, gemachtigde: mr. Th.C.J. Kaandorp en mr. K. Meijer, advocaten te Alkmaar, en de besloten vennootschap B.V. P. hierna te noemen aanneemster, v e r w e e r s t e r, gemachtigde: mr. F.M. Wagener, advocaat te Alkmaar. HET SCHEIDSGERECHT 1. De ondergetekende, IR. P. BOT, lid-deskundige van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, is door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot enig scheidsman in dit geschil. De ondergetekende heeft zijn benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief d.d. 23 december 2008 is daarvan mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht toegevoegd mevrouw mr. J.M.G. Leferink, secretaris van de Raad. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2. Voor de loop van het geding wordt verwezen naar de volgende stukken: - de memorie van eis d.d. 20 augustus 2008, binnengekomen op 22 augustus 2009, met producties; - de memorie van antwoord; - de pleitnotities van mr. K. Meijer. 3. De mondelinge behandeling van het onderhavige geschil heeft plaatsgevonden op woensdag 24 juni 2009.

2 DE GRONDEN VAN DE BESLISSING de bevoegdheid 4. De bevoegdheid van de ondergetekende tot beslechting van het onderhavige geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast. Zij berust op paragraaf 49 van de toepasselijke Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989) alsmede artikel 20 sub B van de Algemene Verkoop- en leveringsvoorwaarden van B.V. P., waarin een arbitraal beding is opgenomen dat verwijst naar de Raad en zijn statuten. de feiten 5. Tussen partijen staat het volgende vast: a. Op of omstreeks 7 oktober 1998 is tussen opdrachtgevers en aanneemster een overeenkomst van aanneming van werk gesloten ten behoeve van de bouw van kort gezegd de huidige woning met garage van opdrachtgevers, gelegen aan de P.hof 27 te H. voor een aanneemsom van 88.306,54 exclusief BTW; b. Op grond van de onder sub 5a genoemde overeenkomst heeft aanneemster het werk gerealiseerd conform de Technische Omschrijving 22/98 van B.V. P., verder te noemen T.O. ; c. In de T.O. staat onder meer vermeld: 1. Buitentimmerwerk f. De panelen in de topgevels samenstellen uit regelwerk 38x39 mm. hoh 40 cm. Waartussen een isolatiedeken dik 90 mm, afgedekt met ventilerende bouwfolie, aan de binnenzijde afgewerkt met witte plexplaat dik 10 mm. En aan de buitenzijde red cedar rabatdelen 22x150 mm. d. Op de overeenkomst van aanneming van werk zijn van toepassing verklaard de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989, verder te noemen UAV 1989 en de betalings- en leveringsvoorwaarden van B.V. P., verder te noemen leveringsvoorwaarden P. ; e. De woning is op 8 oktober 1999 opgeleverd; f. Opdrachtgevers hebben in 2003 het houtwerk, waaronder de buitenkozijnen en de panelen in de topgevels voor en achter, laten schilderen ter conservering. De werkzaamheden zijn door derden uitgevoerd;

3 g. Op 29 mei 2007 is eveneens door derden het houtwerk rondom de woning schoongemaakt. Tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden is houtrot van een aantal rabatdelen geconstateerd; h. Eind mei 2008 hebben derden herstelwerkzaamheden aan de aangetaste rabatdelen uitgevoerd. de vordering 6. Met een beroep op de aanwezigheid van een verborgen gebrek stellen opdrachtgevers zich op het standpunt dat aanneemster toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. Opdrachtgevers beklagen zich met name over het feit dat de ontstane houtrot van de rabatdelen het gevolg is van het door aanneemster toepassen van een ondeugdelijke c.q. onjuiste constructie betreffende de ventilatie. 7. Opdrachtgevers concluderen derhalve: Hetde Raad van Arbitrage voorde bouw moge behagen bijarbitraal VONNIS,uitvoerbaarbijvoorraad: I. Voorrechtteverklaren,datdeontstanehoutrothetgevolgisvaneen toerekenbaretekortkomingindenakomingvan deverplichtingen van P.jegensW.,teweten:hettoepassenvaneenondeugdelijkec.q.onjuiste constructie betrefende de ventilatie,waarvoor P.jegens W. aansprakelijkis; II. P.teveroordelenom aanw.tebetaleneenbedragvan 4.580,00te vermeerderen met19% BTW,derhalve 5.450,20 inclusiefbtw,althans te veroordelen toteen bedrag datuw raad redelijk en bilijk voorkomt,zulksuithoofdevanherstelvanschadetengevolgevaneen toerekenbaretekortkomingindenakomingvan deverplichtingen van P.jegensW.alshierbovenonderIomschreven; III. P.teveroordelenom aanw.tebetalendekostenvan 275,00betreffendededoorW.ingeschakeldedeskundige,BouwserviceChrisBlok, Advisering-Calculatie-Bouwbegeleiding;

4 IV. P.teveroordelenom aanw.tebetalendewetelijkerenteoverdegenoemdebedrageninsubiieniii,zulksvanafdedatum vanhetintredenvanhetverzuim vanp.,teweten3augustus2007,totaandedag deralgehelevoldoening; V. P.teveroordelenom aanw.tebetalendebuitengerechtelijkekosten tenbedragevan 833,00inclusiefBTW,tevermeerderenmetdewettelijkerentehierovervanafdevijftiendedagnadedagwaaropindeze arbitraalvonniswordtgewezen totaan de dag deralgehele voldoening; VI. P.teveroordelentotbetalingvandekostenvandezeprocedure. 8. Tijdens de mondelinge behandeling zijn door opdrachtgevers in aanvulling op de gronden als vermeld in de memorie van eis en onder verwijzing naar de feitelijke gang van zaken na ontdekking van de houtrot de van toepassing zijnde algemene voorwaarden als onredelijk bezwarend gekwalificeerd. Opdrachtgevers hebben een beroep gedaan op vernietiging van de betreffende bedingen, zulks op grond van artikel 6:237 aanhef en onder h BW jo artikel 6:233 aanhef en onder a BW. In dit verband is door opdrachtgevers verwezen naar een uitspraak van de Raad d.d. 10 januari 2003, nr. 23.741 (BR 2003/354). 9. Het standpunt van opdrachtgevers komt er kort gezegd op neer dat aan hun zijde geen sprake is geweest van verwijtbaar handelen dat het verval van rechten rechtvaardigt. Pas na ommekomst van de in de voorwaarden genoemde vervaltermijnen, is gebleken dat er houtrot is opgetreden. Bovendien komt aan aanneemster, gelet op haar naar de mening van opdrachtgevers weigerachtige houding in het door laatstgenoemden na ontdekking van de houtrot geschilderde traject, geen beroep op de vervaltermijnen toe. 10. Voorts is door opdrachtgevers aangevoerd dat men zich de vraag zou kunnen stellen in hoeverre de betreffende bedingen in de algemene voorwaarden in casu überhaupt relevant zijn. Deze bedingen zien immers aldus opdrachtgevers op het instellen van een rechtsvordering bij verborgen gebreken, terwijl het hier feitelijk gaat om wanprestatie.

5 11. Tot slot is door opdrachtgevers opgemerkt dat het door aanneemster ter zake van de ontvankelijkheid van opdrachtgevers gevoerde verweer feitelijk tardief is gedaan. Aanneemster heeft dit verweer eerst bij memorie van antwoord d.d. 10 november 2008 gevoerd, terwijl opdrachtgevers althans zo stellen laatstgenoemden gezien de aan hen gedane toezeggingen er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat aanneemster haar verplichtingen deugdelijk zou nakomen. het verweer 12. Aanneemster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert: CONCLUSIE: Dathetuw raadmogebehagenom W.niet-ontvankelijkinzijnvorderingente verklaren,althansdezeaftewijzenenw.teveroordelenindeproceskosten vanditgeding. de beoordeling van het geschil Ontvankelijkheid 13. Arbiter zal beginnen met bespreking van het meest verstrekkende door aanneemster naar voren gebrachte verweer, namelijk dat op grond van artikel 15 sub F van de leveringsvoorwaarden P., respectievelijk paragraaf 12.4 van de UAV 1989 het recht op garantie of aansprakelijkheid reeds is vervallen en opdrachtgevers derhalve in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. 14. Opdrachtgevers hebben de vernietiging van het bepaalde in de in rechtsoverweging 13 genoemde artikelen ingeroepen nu de daarin opgenomen vervaltermijn onder de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend is als bedoeld in artikel 6 :237 aanhef en onder h BW juncto artikel 6:233, aanhef en onder a BW. 15. Op grond van artikel 15 sub D leveringsvoorwaarden P. garandeert aanneemster rechtstreeks de woning gedurende 30 dagen na de datum van oplevering tegen daarin aan de dag getreden tekortkomingen. Na deze onderhoudsperiode is aanneemster niet meer aansprakelijk voor tekortkomingen aan de woning. Op grond van paragraaf 12 lid 1 UAV 1989 is aanneemster niet meer

6 aansprakelijk voor tekortkomingen aan het werk na de dag, waarop het werk overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 10, eerste of tweede lid, als opgeleverd wordt beschouwd. Dit is slechts anders indien de woning of enig onderdeel daarvan een verborgen gebrek bevat en aan aanneemster van zodanig verborgen gebrek binnen 6 weken na ontdekking (artikel 15 sub E leveringsvoorwaarden P.), respectievelijk binnen een redelijke periode na ontdekking mededeling is gedaan (paragraaf 12 lid 2 sub b UAV 1989). Anders dan opdrachtgevers nog veronderstellen is een andere vordering uit wanprestatie niet meer mogelijk. 16. De rechtsvordering uit hoofde van een verborgen gebrek is niet ontvankelijk, indien zij wordt ingesteld na verloop van drie jaren (artikel 15 sub F leveringsvoorwaarden P.), respectievelijk vijf jaren na de in het eerste lid van paragraaf 12 genoemde periode (paragraaf 12 lid 4 UAV 1989). 17. Tussen partijen is niet in geschil dat het gestelde gebrek een verborgen gebrek is en dat de rechtsvordering van opdrachtgevers bij de Raad na de in rechtsoverweging 16 genoemde termijnen is ingesteld. 18. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:237, aanhef en onder h BW - voor zover hier van belang wordt een in een algemene voorwaarden opgenomen vervalbeding vermoed onredelijk bezwarend te zijn als dit als sanctie op bepaalde gedragingen van de wederpartij, nalaten daaronder begrepen, verval stelt van al haar toekomende rechten, behoudens voor zover deze gedragingen het verval van die rechten rechtvaardigen. 19. Gelet op de inhoud van de algemene bepaling inzake de vernietigbaarheid van onredelijk bezwarende bedingen (artikel 6:233, aanhef en onder a BW) spelen bij de beoordeling daarvan tevens de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval een rol. 20. Middels het op de aannemingsovereenkomst toepasselijk verklaren van de leveringsvoorwaarden P., respectievelijk de UAV 1989 hebben partijen er voor gekozen om het risico voor de aanwezigheid van verborgen gebreken op enig moment over te laten gaan op opdrachtgevers. Enerzijds dient aanneemster in te staan voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden, anderzijds moet

7 een werk op enig moment door aanneemster definitief kunnen worden afgesloten. 21. Daarop gelet, mag worden aangenomen dat ten tijde van het sluiten van de aannemingsovereenkomst bij partijen de opvatting leefde dat het niet instellen van een rechtsvordering binnen de termijnen als genoemd in de leveringsvoorwaarden P. alsmede in de UAV 1989 het verval van rechten rechtvaardigt. 22. In 2003 is de woning door derden geschilderd. Blijkens de door opdrachtgevers tijdens de mondelinge behandeling afgelegde verklaring zijn tijdens deze werkzaamheden geen bijzonderheden aan de rabatdelen geconstateerd. Arbiter stelt vast dat opdrachtgevers in ieder geval niet hebben gesteld noch is gebleken dat er op dat moment reeds sprake was van de aanwezigheid van de later geconstateerde houtrot. 23. Op 29 mei 2007 derhalve ruim 8 ½ jaar na oplevering van de woning is door opdrachtgevers tijdens schoonmaakwerkzaamheden van het houtwerk rondom de woning houtrot van een aantal rabatdelen geconstateerd. Door opdrachtgevers is voorts onweersproken gesteld dat zij aanneemster zo spoedig mogelijk na ontdekking van het gebrek op de hoogte hebben gesteld. 24. Op grond van het hierboven overwogene stelt arbiter vast dat het gebrek ruimschoots na het verstrijken van de verborgen gebreken termijn van respectievelijk 3 en 5 jaar na oplevering is ontdekt terwijl bovendien niet door opdrachtgevers is gesteld noch is gebleken dat zich reeds eerder dan het moment van ontdekking problemen ter zake van houtrot hebben voorgedaan. 25. Zou de houtrot zoals door opdrachtgevers is gesteld zijn ontstaan door een door aanneemster verkeerd aangebracht ventilatiesysteem dan had het naar het oordeel van arbiter voor de hand gelegen dat zich reeds in een eerder stadium problemen aan de rabatdelen hadden voorgedaan. 26. Nu deze omstandigheid zich niet heeft voorgedaan, althans niet door opdrachtgevers is aangetoond, kan niet worden uitgesloten dat de later geconstateerde houtrot (mede) het gevolg is geweest van een andere oorzaak.

8 27. Door opdrachtgevers is nog verwezen naar de uitspraak van de Raad d.d. 10 januari 2003, nr. 23.741 (BR 2003/354) en meer in het bijzonder naar de rechtsoverwegingen 40 43, welke overwegingen bovendien tijdens de mondelinge behandeling door de gemachtigde van opdrachtgevers letterlijk zijn voorgedragen. 28. Anders dan door opdrachtgevers wordt gesteld, is arbiter van mening dat een vergelijking van de onderhavige casus met de in rechtsoverweging 27 genoemde uitspraak van de Raad niet opgaat. Immers, in deze uitspraak was door een Vereniging van Eigenaren tijdens de verborgen gebreken termijn bij het Garantie-Instituut Woningbouw, verder te noemen GIW ter zake van het gebrek in geschil reeds een rechtsvordering ingesteld. De VvE heeft de vordering ingesteld na ommekomst van de vervaltermijn, door dat haar eerst na een afwijzing van haar aanspraak in rechte op de GIW-garantie, het opkomen van schade bij reiniging en nader onderzoek naar de oorzaak, gerapporteerd eveneens na ommekomst van de vervaltermijn, is gebleken dat de constructie een fout bevat, die kan worden aangemerkt als een bij oplevering nog verborgen gebrek, waarna zij de vordering op een redelijke termijn alsnog aanhangig heeft gemaakt. In het geval van opdrachtgevers is echter tijdens de verborgen gebreken termijn het gebrek niet ontdekt, noch is een rechtsvordering ingesteld. Tot slot stelt arbiter vast dat opdrachtgevers pas meer dan een jaar na ontdekking van de houtrot, te weten op 22 augustus 2008 een procedure bij de Raad aanhangig hebben gemaakt. 29. Arbiter is van oordeel dat onder de omstandigheden van dit geval, waarvan het pas na ommekomst van de vervaltermijn ontdekken van het gebrek en het vervolgens pas ruim een jaar na deze ontdekking aanhangig maken van de procedure, aan aanneemster wel degelijk een beroep toekomt op de vervaltermijnen. 30. Anders dan door opdrachtgevers is gesteld, is arbiter niet gebleken van een weigerachtige houding van aanneemster en/of toezeggingen door aanneemster aan hen die een ander oordeel zouden rechtvaardigen. 31. Het vorengaande brengt met zich dat arbiter het beroep op de vernietiging van het betreffende beding in de concrete omstandigheden van dit geval, als bedoeld in artikel 6:233, aanhef en onder a BW afwijst.

9 32. Met aanneemster is arbiter van oordeel dat zowel op basis van de toepasselijk verklaarde leveringsvoorwaarden P. als ook op basis van de UAV 1989 de rechtsvordering uit hoofde van een verborgen gebrek te laat is ingesteld. 33. Arbiter zal dan ook opdrachtgevers niet-ontvankelijk verklaren. Gelet hierop behoeven de overige stellingen van opdrachtgevers geen verdere bespreking. de proceskosten en overige vorderingen 34. Nu opdrachtgevers in het ongelijk zijn gesteld acht arbiter het billijk dat zij de proceskosten dragen. 35. De door de Raad gemaakte kosten hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam bij moderatie 2.289,08 (waarvan 349,20 aan BTW) bedragen en zijn verrekend met de door opdrachtgevers gedane stortingen. 36. Arbiter bepaalt de tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van aanneemster in billijkheid op 960,00. 37. Ter zake van de proceskosten dient derhalve door opdrachtgevers aan aanneemster te worden voldaan 960,00. 38. Arbiter zal het vonnis, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. 39. Hetgeen meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen. DE BESLISSING Arbiter, rechtdoende als goed man naar billijkheid: VERKLAART opdrachtgevers NIET-ONTVANKELIJK in hun vorderingen; VEROORDEELT opdrachtgevers ter verrekening van de proceskosten aan aanneemster te betalen 960,00 (negenhonderd zestig euro); VERKLAART dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; WIJST AF hetgeen meer of anders is gevorderd.

10 Aldus gewezen te Amsterdam, 26 augustus 2009 w.g. P. Bot 30596