Thema 7 Sportdag op school

Vergelijkbare documenten
Thema 5 Elena heeft nieuwe spullen nodig

Thema 6 De mensen om mij heen

Mijn familie en ik 3. Lang zal zij leven Lang zal zij leven Lang zal zij leven in de gloria In de gloria In de gloria

Thema 10 Elena heeft het druk

Elena gaat naar de dierentuin

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Thema 3 Elena speelt buiten 1

Elena moet naar de dokter 1

De wereld om mij heen

Klap, stamp en sla. Opmerking. Tijd: 1-5 min. Deelnemers: minimaal 2 Materiaal: niets Opstelling: kinderen vormen tweetallen. Verloop van het spel:

Spelenderwijs rijmen. Linda Willemsen.

Auditieve oefeningen bij het thema: sport en spel

Hotel Hallo - Thema 2 Hallo TELEVISIE KIJKEN

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Lesideeën beroepenkaarten WERKEND NEDERLANDS

Leesboekje de kleding

Coöperatief leren Verschillende werkvormen:

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

flitsletters spellenbundel Voor speelse oefenmomenten, thuis en in de klas.

Lesdoelen De kinderen herkennen het werkwoord in een zin. Materiaal Oefenblad instaples 1 taal Antwoordblad instaples 1 taal. Lesduur 25 minuten

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

LES 3. GROEP: 3 t/m 8 TENNIS.

16. En nu vakantie! Vakantie. Waar ga jij het liefst naar toe op vakantie? Schrijf dat op. Wat doe jij het liefste in de vakantie? Schrijf dat ook op.

Miauw! Miauw!

Prinsen en prinsessen les 3. Doelen:

compliment geven. De les Inhoud Doelen Materiaal Tip GROEP 1 & 2

Spelregels. Het spelen van levend ganzenbord

Handleiding voorbereidende les bij Democracity. Basisonderwijs. Versie 22 mei Handleiding voorbereidende les bij Democracity

Inleiding 8 DEEL Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben.

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Het spellenboek. De plaatjes laten zien wat je bij elk spelletje nodig hebt. Hieronder zie je wat elk plaatje betekent:

Lesdoelen De kinderen kunnen aanhalingstekens gebruiken.

Wie ben ik? Benodigheden. Lesdoelen. Begrippen. Ik, jij, groot, klein, uiterlijk, verschillen, overeenkomsten, haar, ogen, gezicht, lichaam

Wat schrijf je en voor wie: een gedicht voor op een. Hoe pak je het schrijven van een gedicht aan?

Uitleg bij de spellingskaartjes.

Warming up. Shuttle tikkertje. Hoe lang? Doel van het spel Wat heb ik nodig? Organisatie. Start. Speelregels Hoe maak ik het makkelijker?

Warming-up Doel: Losmaken van lijf en stem; concentratie vergroten; richten op leraar voor de klas.

KIJK! mijn leven. Leerjaar 2. Leskatern 1. Ont wikkeld voor. praktijkonderwijs Basis - Kader

Dino en het ei. Duur activiteit: 30 minuten Lesdoelen: De kleuters: kunnen een prent linken aan een tekst; kunnen het verhaal navertellen.

WERKEN MET VERHALEN VAN DE HODJA

KIND TOCH! Een bad op straat

Kern 6: geit-pauw-duif-ei

Hotel Hallo - Thema 1 Hallo

Wie ben ik? Benodigheden. Lesdoelen. Begrippen. Ik, jij, groot, klein, uiterlijk, verschillen, overeenkomsten, haar, ogen, gezicht, lichaam

Er zijn enkele dingen waar u als ouder al op kunt letten in de uitspraak van uw kind:

Tips spelend leren kern 3

Wat is Kraak kracht? Kraak kracht

Aankleding: ballonnen, slingers, rode neuzen, jongleerspullen,

Les 4. De fysiotherapeut.

oktober 2013 vanaf 9 jaar Klaar voor de start tekst: Marian van Gog muziek: Ton Kerkhof

werkbladen thema 7 DE BASISSCHOOL

LES 2. GROEP: 3 t/m 8 TENNIS.

De pietenschool. speluitleg

Je spreekt thuis verschillende talen? Dat is goed voor je kind!

Oefenen met breuken. Circuitles voor groep 6

Circus les 5. Doelen:

januari 2015 vanaf 4 jaar tekst: Marian van Gog muziek: Ton Kerkhof Ik huppel - BVP Hint Music 2015

Meer doen met de rijtjesboeken

AAN DE SLAG DIT BEN IK

Inleiding Waarom vind jij bewegen belangrijk?

Uitleg Werkwijzers Bovenbouw Dit zijn de beschrijvingen van alle presentaties die je moet doen en het werkstuk dat je maakt.

Werkblad. LES 9: Ouders. GROEP 5-6. Bijlage 1. Rood actief inspannen/ sporten. Oranje middelmatig inspannen.

Wat voor tekst schrijf je en voor wie: een gedicht voor op een poëziekaart. Hoe pak je het schrijven van een gedicht aan?

Muziek Singer Songwriter 1. Workshop Handleiding. Singer Songwriter 1. wat is jouw talent? 1. Singer Songwriter 1

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Adviezen voor het bevorderen van de taalontwikkeling. Afdeling Logopedie

(nodig: een basketbal, een basketbalring, een stopwatch)

Hoe gaat het in groep 1/2 b

LES 37. GROEP: 3 t/m 8 Klimmen, springen, mikken. DOELSTELLINGEN:

LES 34. GROEP: 3 t/m 8 Klimmen, tikspelen, Stoeien. DOELSTELLINGEN:

Ik ben een heel klein muisje

Gastlessen voor studenten 1 e leerjaar PW 3 en 4 Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar - Docentenhandleiding. Doelgroepen in de kinderopvang

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken

De ontwikkelde materialen per unit.

Lesbrief bij Als honden konden bidden van Margriet Cobben

De kinderen zitten in een hoefijzeropstelling, omdat er iets gaan gebeuren vooraan in de klas. Iedereen moet dat goed kunnen zien.

Bungelende emmer. Benodigdheden: emmertje, touw, kleine ballen Aantal spelers: 3+ Voorbereiding : geen Leeftijd: 4+ Soort: spel

Lesbrief. Introductie

1b nr. 1 Wie of wat?

De golf spoelt op het strand. 1. golf 2. strand

Schaken op de basisschool Werkboek 1, les 1: de beginstelling, de Toren en de Loper

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

- je kan me wat - module 2. docere delectare movere. tekeningen -

Lesbrief Kikker viert de lente. Kikkertiendaagse: 21 t/m 30 maart Thema: Kikker viert de lente Leeftijd: voor kinderen van 3 tot en met 6 jaar

Benodigdheden: A. Inleiding: kringgesprek 15 minuten.

De ADHD van André Als het te druk is in je hoofd

Onder schooltijd: groep 5-6

LES 38 GROEP: 3 t/m 8 Handstand, mikken, over de kop gaan

LES 2. GROEP: 3 t/m 8 VOLLEYBAL

leerlingbrochure nld Door: Jolanthe Jansen

MAFKEES! HALLO, BENT U DAAR NOG?

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

SPROET DE BRUID DE BRUILOFT

Uitgeverij Schoolsupport

Spelregels IK BOX spel (3 of 4 personen)

Werkwijzer Verslagkring:

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

7&8. Sportles groep 7 & 8 Lekker in je vel? Jouw veiligheidsplan. Over deze les. Wat heeft u nodig?

Transcriptie:

1 7.1 Materialen (selectie) sportspullen zoals een voetbal, een tennisbal, een tennisracket, een zak (voor zaklopen), een bikini/zwembroek flitskaarten: voetballen, handballen, volleyballen, tennissen, judo, zwemmen, duiken, fietsen flitskaarten gooien, vangen, spelen, rennen, schoppen, springen, fietsen, dansen, spelen Introductie Vertel (in de moedertaal) aan de leerlingen dat het weer tijd is voor de Nederlandse les. Laat de sportspullen zien en laat de leerlingen raden wat het thema is. egin met de normale sportspullen, zoals de bal en de rackets, en laat dan ook de zak en de lepel zien. Wanneer komen die aan bod? espreek ook het eens de lange ij uit thema 6 (eroepen). Doe een spelletje woorden raden. U laat telkens de ij weg. De kinderen zeggen het woord en u schrijft de letter/s. t ger, _sje, hoofdp n, schr ven, gl baan, bl, v f, v ftien, v ftig, v fenv ftig ewegen is gezond (herhaling doe-woorden) U hangt een aantal flitskaarten op en noemt een activiteit. Laat de kinderen raden welke flitskaart bedoeld wordt. Dan herhaalt u de activiteit, die ook online kan worden geoefend. Kies uit: dansen, fietsen, gooien, rennen, schoppen springen, vangen, duiken, spelen, duiken Speel dan een spel. Zeg telkens jongens of meisjes en dan een activiteit. Alleen de jongens of alleen de meisjes voeren de activiteit uit. Wie doet telkens op het juiste moment mee? En wie beeldt de

2 goede sport uit? Wat doe je met en wat doe je zonder bal? Met bal is gooien, vangen, schoppen. Speel dan spelletje. Zeg een woord. Is het een activiteit met een bal? Dan zeggen de leerlingen bal! Is het een activiteit zonder bal, moeten de leerlingen stil zijn. Video/prentenboek Kijk en luister samen met de leerlingen naar het filmpje Sportdag op school. Welke sporten doet Elena? De kinderen mogen in hun moedertaal antwoorden. U kunt ook gewoon de prenten laten zien en het verhaal zelf voorlezen. Elena is in haar slaapkamer. Elena is blij want vandaag is het sportdag! Ze trekt een T-shirt en korte broek aan over haar bikini. Waar zijn haar sokken? Snel trekt ze haar sportschoenen aan. Dan loopt ze naar de keuken. Moeder, mag ik de voetbal meenemen? Dan kan ik voetballen voor de sportdag begint. Okay. Doe je best en veel plezier. Goed zo, Elena! ij het eerste spel slaat Elena twee tennisballen hard over een net. Op naar het tweede spel. Kom op, Elena! Hard schoppen! De voetbal komt ver over de achterste lijn. Elena rent over het veld om de bal te halen. ij het derde spel moeten ze een volleybal overgooien. Gooien, vangen, gooien, vangen. Elena telt. 23, 24, 25 keer voordat de bal valt! Wat moeten ze doen? Jullie moeten de bal hooghouden, zegt juf Heleen. Dat is leuk! Elena houdt van voetbaltrucjes! Gebruik je voeten en benen. Mag ik mijn handen en armen gebruiken? vraagt Lionel. Nee, dat mag niet. Het is geen handbal. Lionel begrijpt het natuurlijk wel. Elena wint gemakkelijk en is trots op zichzelf. Op naar het volgende spel. Er liggen twee stroken plastic op de heuvel. Leerlingen gooien water op het plastic. Jippie! Een glijbaan! Snel trekken Elena en Lionel hun T-shirt en korte broek uit. Daar staan ze in hun bikini en zwembroek. Duiken maar! Elena en Lionel duiken links en rechts naar beneden. Dan rennen ze naar boven. Nog een keer! Ze drogen zich af met een handdoek. Verrassing! zegt juf Heleen dan.

3 De leerlingen gaan racen tegen de ouders! Klaar voor de start? Af! roept opa. Lachend vallen Elena en mama over de finish. Oma klapt hard. Elena kan niet zo goed zaklopen. Het wordt een spannende race. Wat een heerlijke dag. Elena houdt van sporten! De sporten in de video zijn voetbal(len), volleybal(len), tennis(sen), handbal(len) (zaklopen is niet echt een sport. Laat de flitskaarten van de sporten zien. Vraag de leerlingen goed te luisteren en het woord na te zeggen of online te oefenen. Thuiswerk Laat de kinderen online de sporten en de activiteiten oefenen. Tip Geef de uitgeprinte flitskaarten een duidelijk zichtbare plaats in de klas, als u tenminste een eigen klas hebt, en creëer op deze manier een Nederlandse woordenhoek. Deze hoek kunt u verder aankleden met werk van de leerlingen rondom dit thema, zoals sportspullen en de werkbladen. 7.2 Materialen (selectie) sportspullen zoals een voetbal, een tennisbal, een tennisracket, een zak (voor zaklopen), een bikini/zwembroek flitskaarten: voetballen, handballen, volleyballen, tennissen, judo, zwemmen, duiken, fietsen flitskaarten gooien, vangen, spelen, rennen, schoppen, springen, fietsen, dansen, spelen Maak het verhaal De leerlingen zien plaatjes uit het prentenboek, terwijl u het verhaal voorleest. Daarna moeten de leerlingen de plaatjes in de goede volgorde zetten. De oefening staat ook online! U kunt een ingekorte versie van het verhaal voorlezen. Elena is blij want vandaag is het sportdag! Ze trekt een T-shirt en korte broek aan over haar bikini. Moeder, mag ik de voetbal meenemen? Dan kan ik voetballen voor de sportdag begint. Okay. Doe je best en veel plezier.

4 Kom op, Elena! Hard schoppen! ij het derde spel moeten ze een volleybal overgooien. Gooien, vangen, gooien, vangen. Elena houdt van voetbaltrucjes! Gebruik je voeten en benen. Elena wint met gemak en is trots op zichzelf. Lionel is blij en springt hoog in de lucht: gewonnen! Jippie! Een waterglijbaan! Duiken maar! Elena en Lionel duiken naar beneden. Dan rennen ze naar boven. Nog een keer! Ze drogen zich af met een handdoek. Als laatste gaan ze zaklopen. De leerlingen gaan racen tegen de ouders! Klaar voor de start? Af! roept opa. Het wordt een spannende race. Lachend vallen Elena en mama over de finish. Wat een heerlijke dag. Elena houdt van sporten! Verdwenen woorden ied de volgende woorden aan: voetballen, handballen, volleyballen, tennissen, judoën, turnen, zwemmen, duiken. Gebruik eerst de flitskaarten. Zeg zelf de woorden en beeld ze uit. Laat de leerlingen de woorden nazeggen en meedoen met uitbeelden. Zet dan 8 leerlingen voor de klas. Iedere leerling krijgt een woord: voetballen, handballen, volleyballen, tennissen, judoën, turnen, zwemmen, duiken. De leerlingen beelden hun woord om de beurt uit en de hele klas zegt de woorden in koor. Laat dan de zittende leerlingen de ogen sluiten. Een van de zeven leerlingen voor de klas gaat zitten. Zijn/haar plek blijft leeg. De leerlingen openen hun ogen. De leerlingen die nog over zijn beelden hun woord om de beurt uit en de hele klas zegt alle 8 woorden weer in koor, ook het woord van de verdwenen leerling. Laat zo iedere leerling om de beurt verdwijnen terwijl de klas wel de woorden blijft herhalen.

5 Ich speel graag Gebruik bij deze activiteit eventueel de sportspullen die u ook in les 1 heeft gebruikt. Dit zorgt ervoor dat de woorden beter beklijven. Noem een sport waarvan u houdt. Doe dat door de zin: Ik zwem graag of Ik voetbal graag af te maken. Nodig alle leerlingen die ook van die sport houden uit om te gaan staan. reid dit dan uit. Vraag de klas: Voetbal/handbal/zwem/duik/ peel je graag [plus een sport]. Alle leerlingen die van die sport houden staan op en zeggen: Ik speel graag [plus die sport]. Geef tenslotte een aantal leerlingen de beurt: zij zeggen steeds waarvan ze houden en de klasgenoten die ook van die sport houden staan op. Als u de variant met het verbum spelen en het nomen Ik speel graag voetbal wil gebruiken, moet u erop letten, dat judo (!), zwemmen, turnen en duiken al verba zijn en dus niet met het verbum spelen verbonden kunnen worden. Thuiswerk Laat de kinderen online de sporten en de activiteiten oefenen. Les 7.3 Materialen (selectie) sportspullen zoals een voetbal, een tennisbal, een tennisracket, een zak (voor zaklopen), een bikini/zwembroek flitskaarten: voetballen, handballen, volleyballen, tennissen (judo, turnen, zwemmen, duiken) flitskaarten gooien, vangen, spelen, rennen, schoppen, springen, fietsen, dansen, duiken Introductie Start de les met het noemen van de taaldoelen in het Nederlands. Wat gaan we vandaag leren? Vraag een aantal leerlingen te zeggen in het Duits van welke sport ze houden. Ik zwem graag Hang de kaarten voor zwemmen, handballen, judo en voetbal op. Laat het gesprek eerst helemaal horen. Positief maakt u duidelijk met duim omhoog, negatief met duim omlaag. Herhaal dit voor elke sport. U kunt dit ook online doen. Laat het nog een keer zin voor zin horen en vraag de leerlingen de zinnen te herhalen. Oefen dan het gesprek precies zo in tweetallen. U kunt het makkelijker maken door de vragen op het bord te laten zien. Controleer na het oefenen het geleerde door enkele paren het gesprek te laten voeren. Dialoog 7.3 A Zwem je graag? Ja, ik zwem graag. A Speel je graag handbal?

6 A A Nee, ik speel niet graag handbal. Hou je van judo? Ja, ik vind judo leuk. Speel je graag voetbal? Nee, ik hou niet van voetbal. Hou je van..? De leerlingen hebben plaatjes van verschillende sporten. Laat leerlingen in tweetallen werken en kijken of ze weten hoe de sport in het Nederlands heet. Dan wijst om de beurt een leerling een activiteit aan en vraagt in de moedertaal of de andere ervan houdt. De ander antwoordt (in het Nederlands). ingo Laat de leerlingen vier sporten uitkiezen. Deze leggen ze met het plaatje naar boven voor zich op de tafel. De rest leggen ze op een stapeltje op de hoek van de tafel. We gaan bingo spelen. U zegt: Het eerste woord is en noemt dan een woord. Als de leerling het woord heeft, mag hij/zij het plaatje omdraaien. Ga zo verder met: Het tweede woord is / Het derde woord is enzovoort. Wie heeft als eerste alle kaartjes omgedraaid? Leuk, duiken! espreek de klanken eu en ui aan de hand van werkblad 7.5; de leerlingen kunnen dit ook online doen. Thuiswerk Laat de kinderen online de sporten en de activiteiten oefenen. Les 7.4 Materialen (selectie) flitskaarten: voetballen, handballen, volleyballen, tennissen (judo, turnen, zwemmen, duiken) flitskaarten gooien, vangen, spelen, rennen, schoppen, springen, fietsen, dansen, duiken online oefening activiteiten en sporten Vind je voetbal leuk? Doe nog een keer de oefening Vind je voetbal leuk? De dialoog wordt uitgebreid met Kun je goed A A Kun je goed zwemmen? Ja, dat kan ik. Vind je zwemmen leuk? Ja, ik zwem graag.

7 A A Kun je goed voetballen? Nee, niet zo goed. Speel je graag voetbal? Nee, ik hou niet van voetbal. Spel dan een spel. Stel de volgende vragen. Laat de leerlingen antwoorden met Ja, dat kan ik! en de actie op hun plek uitvoeren: Kun je goed voetballen? Kun je goed zwemmen? Kun je goed dansen? Tenslotte kunt u, als het heel goed gaat, leerlingen laten zeggen: Ja, ik kan goed voetballen/zwemmen/dansen, etc. Natuurlijk doet u het ook met Nee, niet zo goed. Drie in een rij Schijf op het bord 12 activiteiten, check of de leerlingen nog weten wat de activiteiten in het Nederlands zijn: voetballen handballen rennen gooien dansen tennissen vangen fietsen zwemmen spelen springen duiken Leg uit dat de leerlingen in drie vakjes op een rij een naam moeten schrijven. Ze moeten elkaar vragen: Kun je goed zwemmen? Als de leerling Ja, dat kan ik zegt, dan schrijft de leerling de naam onder het plaatje van degene die ze gevraagd hebben. Als de leerling Nee, niet zo goed zegt, dan mogen ze niets opschrijven. Na het stellen van de vraag moeten ze naar een andere leerling. Ze mogen iedere leerling maar één vraag stellen. Oefen het dan nogmaals met behulp van de coöperatieve structuur Mix-tweetal-gesprek : de leerlingen lopen door elkaar in de ruimte. De leerkracht zegt Stop! de leerlingen vormen een tweetal met degene die het dichtst bij ze staat. Het leerling met het kortste haar mag beginnen. Na het gesprek roept de leerkracht Mix en de leerlingen gaan op zoek naar een nieuwe partner. Thuiswerk Laat de kinderen online de sporten en de activiteiten oefenen. Les 7.5 Materialen (selectie) Tekst en muziek ewegen is gezond flitskaarten gooien, vangen, spelen, rennen, schoppen, springen, fietsen, dansen, duiken

8 Drie in een rij Herhaal de activiteit uit 7.4. Werk dan met speeddaten voor wat variatie. De leerlingen zitten in paren tegenover elkaar. Eerst stelt de een de vragen en dan de ander. U geeft aan als er 2 minuten voorbij zijn en de leerlingen zoeken een nieuwe partner, gaan zitten en doen het gesprek nog eens. Lied en dans ewegen is gezond Het liedje ewegen ins gezond van het koor Kinderen voor kinderen is een liedje dat qua tekst en muziek zeer goed in het thema past. Er is een ook video met een dansinstructie, die ook zonder kennis van het Nederlands goed te volgen is. Les 7.6 De leerlingen leren begrijpen als iets niet is toegestaan; Maak de match fotoalbum (een deel van werkblad 10.3) In deze oefening met activiteiten gaan de leerlingen plaatjes met een korte beschrijving matchen. Ze krijgen een blad met de plaatjes A t/e en de zinnen 1 t/m 5. Wat hoort bij elkaar? De leerlingen lezen dus de tekst i.p.v. luisteren. Online doen ze de oefening door te luisteren. Als ze de oefening gemaakt hebben en u de oplossing gecontroleerd hebt, kunnen de leerlingen in groepjes van 2 de oefening herhalen. Ze knippen de beschrijvingen uit in stroken en leggen ze geschud op een stapel. Vervolgens neemt leerling A een strook en leest de tekst. Leerling noemt het goede plaatje. Hier speel ik met mijn buurjongens. We springen in de tuin. Misty vangt de poes in de boom! Hier fiets ik samen met mijn vriend. We gaan naar het park.

9 Hier dansen we. Het is feest. Ik ben jarig. Hier speel ik met Sophie en de buurjongens. Otto en Sophie zoeken mij. Sophie kijkt in de kast. Otto kijkt achter de deur. Max kijkt onder de tafel. Hier gooit mijn vader een pannenkoek omhoog! Mysty vind pannenkoek lekker Mag dat wel? espreek met de leerlingen in hun moedertaal wat je in een zwembad mag en niet mag. ijvoorbeeld: met een bal spelen, duiken, glijden, bommetje, [baantjes] zwemmen, enzovoort. espreek dan dat je in Nederlandse zwembaden sommige dingen niet mogen bijvoorbeeld: duiken, met een bal spelen, springen Dialoog 7.6 A Mag je in het zwembad zwemmen? Ja, dat mag. A Mag je in het zwembad duiken? Nee, dat mag niet. A Mag je in het zwembad met een bal spelen? Ja, dat mag. A Mag je in het zwembad springen? Ja, dat mag. Laat het gesprek 2 keer horen, de tweede keer zin voor zin. Vraag de leerlingen de zinnen te herhalen. Oefen dan het gesprek precies zo in tweetallen. Controleer na het oefenen het geleerde door enkele paren leerlingen het gesprek te laten voeren. Roddel Speel een doorfluisterspel. Verdeel de klas in twee teams. Fluister één iemand in groep 1 een zin in het oor. Deze leerling fluistert het door aan een andere leerling in zijn groep, enzovoort. De laatste in de groep zegt de zin hardop. Klopt de zin?

10 Dan is groep 2 aan de beurt met een andere zin. Dan groep 1 weer met een derde zin en tenslotte groep 2 nog een keer met een vierde zin. U kunt de volgende voorbeeldzinnen gebruiken.: [hardop] De eerste zin: [fluisterend] Ik zwem graag. [hardop] De tweede zin: [fluisterend] Ik mag [in het zwembad] met de bal spelen. [hardop] De derde zin: [fluisterend] Ik mag [in het zwembad] niet duiken. [hardop] De vierde zin: [fluisterend] Ik mag [in het zwembad] springen. U kunt een zin korter maken door de delen tussen haakjes weg te laten als u denkt dat de lange zin te moeilijk is. Thuiswerk Laat de kinderen de oefeningen online oefenen. Les 7.7 De leerlingen leren begrijpen als iets niet is toegestaan; Mag dat wel? Herhaal deze activiteit uit 7.6. Goed of fout Leg het spel uit. U zegt een zin. De leerlingen moeten laten zien of horen dat ze weten of de zin waar of niet waar is: - manier 1: leerlingen blijven zitten als de zin niet waar is en gaan staan als die wel waar is (leerlingen luisteren alleen). - manier 2 leerlingen moeten stil zijn als de zin niet waar is en moeten de zin herhalen als die wel waar is (leerlingen luisteren en zeggen na). Voorbeeldzinnen die je kunt zeggen zijn: Je mag voetballen met je voet/hand/hoofd/knie/schouders Je mag handballen met je voet/hand/hoofd/knie/schouders Je mag in een zwembad zwemmen/duiken/springen/met een bal spelen Wie als laatste over is, wint. De anderen verliezen. Het kan ook een gelijk spel worden.

11 winnen verliezen gelijk spelen Les 7.8 Positiespel Schrijf op het bord de tegenstellingen en oefen de woorden met de flashcards of online. op en onder voor en achter in en naast reid dan het aantal tegenstellingen uit met woorden die in de video voorkomen: hoog en laag snel en langzaam links en rechts groot en klein Oefen de woorden op het bord door elkaar door één woord van een paar te noemen en de leerlingen het andere woord te laten noemen. Laat dan de leerlingen in tweetallen met de rug naar elkaar zitten. Leerling A zegt een woord, leerling de tegenstelling. Dan zegt een woord en antwoordt A. Quiz U gaat een quiz doen. Vraag één leerling om de score bij te houden. Verdeel de rest van de klas in vier groepen. U stelt iedere groep om de beurt een vraag. De groep krijgt een minuut maximaal om na te denken. Als de groep het antwoord niet weet, mag de volgende groep antwoorden (met de klok mee). Per goed antwoord is een punt te verdienen. Weet de groep niets of te weinig antwoorden, dan gaat de vraag naar de volgende groep. Moedig de leerlingen aan tijdens de quiz: Veel plezier! Start! Super! Heel goed! Succes! ronde 1 - beginnen bij groep 1 ronde 2 - beginnen bij groep 2 groep 1 groep 2 groep 3 groep 4 Noem een sport Noem een Noem een sport Noem een een die je in binnen kledingstuk voor die je zonder deel van je arm kunt doen het zwembad) handen doet (hand, vinger) (zwemmen, (bikini, (voetbal) handbal, volleybal) zwembroek) Noem een deel van je been (knie, voet, teen) Noem een sport die je alleen doet Noem een kleidingstuk voor Noem 2 mogelijkheden

12 ronde 3 - beginnen bij groep 3 ronde 4 - beginnen bij groep 4 Noem een ding die je nodig hebt bij voetbal (bal, schoenen) Noem 2 kledingstukken voor de sport (tshirt, korte broek, sokken, schoenen) (turnen, zwemmen) Noem 2 lichaamsdelen waarmee je kunt voelen (veel mogelijk) Noem 2 dingen die je met een bal kunt (gooien, schoppen, vangen, spelen) je hoofd (pet, muts) Noem een sport die je samen doet (voetbal, volleybal, handbal) Noem 2 lichaamsdelen (oog, neus, mond, etc.) aan het einde van een spel (winnen, verliezen, gelijk spelen Noem een kledingstuk voor je voeten (sokken, schoenen) Noem een sport die je buiten kunt doen (voetbal, zwemmen, tennis)