Gezaghebbende versus kind: wie dient de verantwoordelijkheid te dragen?

Vergelijkbare documenten
Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Inleiding. Het systeem II 15. Causaal verband Relativiteit Groepsaansprakelijkheid. Aansprakelijkheid voor personen

Een rechtseconomische analyse van het Nederlandse onrechtmatigedaadsrecht. Louis Visscher

Programma van vandaag. Aansprakelijkheid van (brede) scholen

Voorwoord 13. Lijst van gebruikte afkortingen Inleiding Het thema De opzet 26. Deel I 29

Platform WOW Aansprakelijkheid en wegbeheer

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ7462

2015 De vernieler betaalt

HOOFDSTUK II De aansprakelijkheid van ouders/voogden voor hun minderjarige kinderen /7

Voorrang hebben versus overschrijding van de maximumsnelheid

De Commissie stelt vast dat Gevolmachtigde heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend.

Symposium Relativiteit EUR - Wouter den Hollander 4 november 2016

Hoge Raad 23 november 2012, LJN: BX5880: als twee vechten om een been, mag de WAM-verzekeraar van de medeschuldenaar er mee heen?

Het effect van de Wnra op de schaderegeling. 7 november 2017 mr. J. (Jasper) W.F. Overtoom

Hof van Cassatie van België

Kwalitatieve aansprakelijkheid van ouders voor minderjarige kinderen

Rb. 's-gravenhage 6 juli 2012, LJN BX2021, JA 2012/183. Trefwoorden: Sommenverzekering, Voordeelstoerekening, Eigen schuld

Bestuurs(proces)recht II- B Samenvatting van de stof - Bestuursrecht in het Awb- tijdperk, T. Barkhuysen e.a., Kluwer 2014.

Aansprakelijkheid binnen sportverenigingen

B35 Schadevergoeding: algemeen, deel 2

Aansprakelijkheid Scholen

Schadevergoeding na discriminatie

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. D.B. Holthinrichs, secretaris)

RISICO-AANSPRAKELIJKHEDEN BIJ PAARDEN. I. Risico-aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door dieren

Leidraad over het beroep op de onrechtmatige daad bij discriminatie en ongelijke behandeling

Rechtbank Maastricht 26 oktober 2011, nr. HA RK 11-88, LJN BU7197 (mr. J.F.W. Huinen, mr. T.A.J.M. Provaas en mr. E.J.M. Driessen)

Komt een wijkteammedewerker bij de burger en hij maakt en fout

Reanimatie & Recht. mr. Bob Berkemeier Letselschade adviseur Maassen Letseldesk

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster

Lijst van gebruikte afkortingen

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. A.M.S. Westenbrink, secretaris)

Datum 8 juni 2011 Onderwerp De op het goed werkgeverschap gebaseerde verzekeringsplicht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

3 Onrechtmatige overheidsdaad

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aansprakelijkheid bij stages

KWADE TROUW VAN DE BELASTINGADVISEUR IN DE ZIN VAN ARTIKEL 16 AWR

De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan

DEEL I DE RECHTSMACHT 1

Aansprakelijkheid van ondernemers. 19 juni Over Juridiq. * eerstelijns juridisch adviesbureau voor ondernemers

INHOUD. Lijst van aangehaalde werken XV

Aansprakelijkheid op het ijs

Turbo-liquidatie en de bestuurder

Factsheet De aansprakelijkheid van de arts

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Limburg. Datum: 16 oktober Rapportnummer: 2013/147

Woningeigenaar en overlast. artikel 6:162 BW

Advies over juridische consequenties verlenging/overschrijding vastgelegde normtijden voor opkomst van de brandweer

Document: Masterscriptie

Symposium Omkering van bewijslast. 27 oktober 2017 Rotterdam Studiekring Normatieve Uitleg

De eigendomskwestie KNAW. 9 januari Dr. mr. H. van Meerten (disclaimer: standpunten komen voor rekening van de auteur)

t twaalfuurtje van deze week 9 april 2014

Het wetsvoorstel Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade

ECLI:NL:RBMNE:2017:2000

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

[naam] [geboortedatum] [woonplaats] hierna te noemen: aanvraagster

Kennisdag Inspectie Waterkeringen. Prof.dr. Marleen van Rijswick Arnhem, 24 maart 2011

Aansprakelijkheid van scholen

Welke kwaliteit past bij bepaalde risico s bij gebruik van die data? - wanneer ben ik aansprakelijk? prof.mr.dr.ir. J.A.

mr. ing. R.O.B. Poort

LEI Plagiaat ongegrond


Toezicht en aansprakelijkheid

Jurisprudentie Ondernemingsrecht

Toelichting Bedrijfsregeling 7: Schaderegeling schuldloze derde

De Hangmatzaak: Doorwerking van de rechtsregel is nog niet zo simpel. Maybritt van Lieshout

De civiele aansprakelijkheid van sportorganisatoren

Verruiming ouderlijke aansprakelijkheid DE WENSELIJKHEID VAN HET VERRUIMEN VAN DE OUDERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID STEPHANIE KORTING 31 JULI 2015

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. C.A. Koopman, secretaris)

Wegvallen fiscale bijtelling auto is ook schade

Zelfredzaamheid Persoonlijke verzorging en algemene dagelijkse levensverrichtingen. De zelfredzaamheid valt niet onder de norm huishoudelijke hulp.

de naamloze vennootschap ABM AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren,

Rechtsfilosofische annotaties. HR 26 januari 1990, NJ 1990, 794

Onrechtmatige overheidsdaad

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401

DE GEWONE RECHTER EN DE BESTUURSRECHTSPRAAK. mr. J.A.M. van Angeren. Tweede druk

ECLI:NL:RBNNE:2014:1383 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HA ZA

Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen

Lijst van gebruikte afkortingen

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

Beoordeling Bevindingen

Kluwer Online Research Bedrijfsjuridische berichten Verruiming van de zorgplicht en werkgeversaansprakelijkheid

Aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad in sport- en spelsituaties in Nederland

Zorgplichten en zorgethiek

Prioritaire voertuigen

Beleidsregel subsidiëring medisch haalbaarheidsonderzoeken in letselschadezaken

Het verstrekken van referenties na einde dienstverband; goed ex-werkgeverschap vereist?

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/143

DE AANSPRAKELIJKHEID VOOR ONRECHTMATIGE DAAD

Aansprakelijkheid ondernemers paardenbranche

WERKGEVERS- AANSPRAKELIJKHEID

mr. Jilles van Zinderen

Terug naar de Collegebanken

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

Aansprakelijkheid voor andermans fouten. Dennis Martens Steven Palm

Transcriptie:

Gezaghebbende versus kind: wie dient de verantwoordelijkheid te dragen? Een onderzoek naar de wijze(n) waarop het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker verbeterd zou kunnen worden door Kathelijne van Gulick (ANR: 111922) Masterthesis Nederlands Recht Universiteit van Tilburg Faculteit der Rechtsgeleerdheid Departement Privaatrecht Examencommissie: Mw.mr.dr. J.A.E. van Raak en Mr.dr. T.F.E. Tjong Tjin Tai 23 juni 2008

Voorwoord Een jaar langer studeren, met allerlei extra vakken en misschien nog een aantal weken vrijwilligerswerk in het buitenland; dat was mijn plan voor komend collegejaar. Echter, eind februari / begin maart 2008 werd dit plan helemaal omgegooid, toen ik uitgenodigd werd deel te nemen aan de sollicitatieprocedure voor een van de vacatures van docent bij het departement Privaatrecht aan de Universiteit van Tilburg. Na goed nagedacht te hebben of doceren iets voor mij zou zijn en of ik daarvoor mijn gemaakte plannen zou willen wijzigen, heb ik mij vol overgave gestort op de sollicitatie; 14 maart kreeg ik het verlossende bericht dat ik aangenomen was. Vanaf dat moment ging alles in een stroomversnelling; ik moest nog drie vakken afronden en een scriptie schrijven, om voor augustus te kunnen afstuderen. Gelukkig heb ik al die vakken goed afgerond en wist ik vrij snel waar ik mijn scriptie over zou willen schrijven. Tijdens een van de colleges van het vak Jeugdrecht, jeugdbescherming en jeugdbeleid II kwam het wetsvoorstel van Çörüz namelijk ter sprake. Meteen was ik geboeid door het wetsvoorstel, aangezien Çörüz voorstelt het aansprakelijkheidsrecht met betrekking tot de minderjarige als schadeveroorzaker ingrijpend te wijzigen; ik vroeg me af of zijn voorstel zou kunnen slagen. Jeannette van Raak was meteen bereid mij te begeleiden bij het schrijven van mijn scriptie. Zonder haar flexibiliteit en bereidheid mijn hoofdstukken steeds binnen een heel kort tijdsbestek na te kijken en van suggesties te voorzien, was het mij nooit gelukt mijn scriptie zo snel te schrijven. Ik wil haar daar dan ook hartelijk voor bedanken. Eric Tjong Tjin Tai wil ik bedanken voor zijn bereidheid als tweede beoordelaar zitting te nemen in de examencommissie, aangezien ik hem dit pas enige tijd geleden heb gevraagd en mijn afstuderen vlak voor zijn vakantieperiode valt. Daarnaast wil ik ook mijn andere collega s op het werk bedanken voor de belangstelling die zij hebben getoond in de gemaakte vorderingen. Ten slotte wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun en raad in de afgelopen maanden. Met hen heb ik namelijk geregeld mijn ideeën kunnen bespreken, om zo zelf helderder voor ogen te krijgen wat ik wilde bereiken met mijn scriptie. Als ik terugkijk op de afgelopen maanden, heb ik vooral een tevreden gevoel. Ik heb gemerkt dat als je iedere dag gewoon weer verdergaat waar je bent gebleven, je uiteindelijk heel wat kunt bereiken in een korte tijd. Tilburg, juni 2008 Kathelijne van Gulick 1

Inhoudsopgave Inleiding...4 Hoofdstuk 1 Het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht...6 1.1 Algemene vereisten voor persoonlijke aansprakelijkheid...6 1.1.1 De onrechtmatige daad...7 1.1.2 De toerekenbaarheid...9 1.1.3 Schade...9 1.1.4 Causaal verband tussen daad en schade...10 1.1.5 Relativiteit...10 1.2 Het aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker...11 1.2.1 Minderjarigheid, ouder(s) en gezag...11 1.2.2 Art. 6:164 BW in samenhang met art. 6:169 BW...12 1.3 Meest opvallend aspect van het aansprakelijkheidsrecht bij minderjarigen...14 Hoofdstuk 2 Knelpunten van het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht...15 2.1 Doorwerking van het aansprakelijkheidsrecht in de praktijk...15 2.1.1 Risicoaansprakelijkheid bij kinderen jonger dan 14 jaar...16 2.1.2 Schuldaansprakelijkheid bij kinderen van 14 of 15 jaar...17 2.1.3 Mogelijke problemen...19 2.2 Discussie over de inrichting van het aansprakelijkheidsrecht...19 2.2.1 Matigingsrecht en draagplicht...20 2.2.2 Aansprakelijkheid bij kinderen van 16 en 17 jaar...21 2.2.3 Verzekeringsplicht?...21 2.2.4 Aansprakelijkheid bij een zuiver nalaten...22 2.3 Wenselijkheid van het aanpassen van het aansprakelijkheidsrecht...23 Hoofdstuk 3 Wetsvoorstel van Co kun Çörüz...25 3.1 Keuze huidig aansprakelijkheidsrecht en aanleidingen voor wetsvoorstel Çörüz...26 3.1.1 Redenen voor het aanpassen van het tot 1992 geldende aansprakelijkheidsrecht...26 3.1.2 Aanleidingen voor de indiening van het wetsvoorstel van Çörüz...28 3.2 Inhoud en doelstellingen van wetsvoorstel Çörüz...28 3.2.1 Inhoud wetsvoorstel Çörüz...28 3.2.2 Doelstellingen wetsvoorstel Çörüz...30 3.3 Eerste kritische opmerkingen over het wetsvoorstel van Çörüz...31 2

Hoofdstuk 4 Beoordeling van het wetsvoorstel van Co kun Çörüz...32 4.1 Kritiek op het wetvoorstel...32 4.1.1 De noodzaak van het wetsvoorstel...33 4.1.2 Het wetsvoorstel en het creëren van betere verhaalsmogelijkheden...33 4.1.3 De preventieve werking van het wetsvoorstel...35 4.1.4 De hoofdelijke aansprakelijkheid van ouders...37 4.1.5 De rechtvaardiging voor de vergaande risicoaansprakelijkheid van ouders...37 4.1.6 Tussenconclusie 1...38 4.2 Rechtsvergelijking met België...39 4.2.1 Het Belgische aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker...40 4.2.2 Doorwerking van de Belgische (weerlegbare) schuldaansprakelijkheid in de praktijk...42 4.2.3 Tussenconclusie 2...45 4.3 De wenselijkheid van het wetsvoorstel van Çörüz...46 Hoofdstuk 5 Conclusie en aanbevelingen...47 5.1 Conclusie...47 5.2 Aanbevelingen...49 Literatuurlijst...52 Jurisprudentielijst...55 3

Inleiding Het is vervelend, het wekt irritatie op, het kost tijd en geld en er is een dader: het gaat hier uiteraard over schade. Op welke manier schade ook ontstaat, iedereen zal het ermee eens zijn dat het in geen geval plezierig is. Echter, gevoelsmatig maakt het toch verschil of de schade opzettelijk veroorzaakt is of door een ongeluk(je) is ontstaan. Bij (jonge) kinderen is de kans op schade door een ongelukje vaak groter dan bij volwassenen, aangezien kinderen vaker dan volwassenen ondoordachte gedragingen begaan. De schade die door dergelijke gedragingen ontstaat is wel vervelend, maar vervelender is de schade die ontstaat door opzettelijk verrichte schadeveroorzakende gedragingen van minderjarigen, in de vorm van jeugdcriminaliteit en vandalisme. Balkenende maakte op het CDAcongres van 31 mei jl. dan ook duidelijk dat jongeren die opzettelijk schade veroorzaken, de zogenoemde probleemjongeren, direct aangepakt zouden moeten worden in hun portemonnee en hun reputatie. 1 Ook Çörüz, lid van de Tweede Kamerfractie van het CDA, is van mening dat er iets gedaan moet worden aan jeugdcriminaliteit en vandalisme en aan de nadelige gevolgen daarvan; Çörüz stelt dan ook voor het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht met betrekking tot de minderjarige als schadeveroorzaker aan te passen. 2 Men zou zich nu kunnen afvragen: Voldoet het aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker in haar huidige vorm dan niet? In deze scriptie zal aangetoond worden dat het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht met betrekking tot de minderjarige als schadeveroorzaker enige verbetering behoeft. Dit om er onder meer voor te zorgen dat de benadeelde van een onrechtmatige gedraging, verricht door een minderjarige, voldoende mogelijkheden heeft om zijn schade te verhalen, dat jeugdcriminaliteit en vandalisme voorkomen kunnen worden of in ieder geval beter aangepakt kunnen worden en dat minderjarigen meer verantwoordelijkheid leren nemen voor (de gevolgen van) hun daden. Echter, over de wijze(n) waarop het aansprakelijkheidsrecht aangepast dient te worden, kan gediscussieerd worden. Met deze scriptie tracht ik een aandeel te leveren aan deze discussie, door enkele aanbevelingen te doen over de wijze(n) waarop het betreffende aansprakelijkheidsrecht aangepast zou moeten worden. Met het oog op het hiervoor genoemde doel, staat in deze scriptie de volgende onderzoeksvraag centraal: Dient het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker aangepast te worden, en indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, biedt het wetsvoorstel van Çörüz een wenselijke wijziging of kunnen er betere aanbevelingen worden gedaan? Om een antwoord te kunnen geven op deze onderzoeksvraag wordt om te beginnen in hoofdstuk 1, aan de hand van geldend recht, literatuur en jurisprudentie, bekeken hoe het huidige 1 NOS journaal 31 mei 2008. 2 Wetsvoorstel 2006, nr. 1 3. 4

civiele aansprakelijkheidsrecht met betrekking tot de minderjarige als schadeveroorzaker in elkaar zit. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2, middels jurisprudentie en literatuur, eerst onderzocht of het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker knelpunten bevat, waarna op grond van die uitkomsten geëvalueerd wordt of het wenselijk is het betreffende aansprakelijkheidsrecht aan te passen. Voorts wordt in hoofdstuk 3 het wetsvoorstel van Çörüz, als mogelijke wijziging van het huidige aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker, behandeld, waarbij reeds enkele kritische opmerking worden geplaatst. Daarna wordt het hiervoor genoemde wetsvoorstel in hoofdstuk 4 bekritiseerd aan de hand van literatuur en aan de hand van een korte rechtsvergelijking met België; het hoofdstuk wordt afgesloten met het beoordelen of het wetsvoorstel van Çörüz in haar huidige vorm al dan niet een wenselijke wijziging is van het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte antwoord gegeven op de onderzoeksvraag, bestaande uit een conclusie en enkele aanbevelingen. 5

Hoofdstuk 1 Het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht Het civiele aansprakelijkheidsrecht is geregeld in titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. In deze scriptie, daar het gaat over aansprakelijkheid van minderjarigen, is een specifiek gedeelte van het aansprakelijkheidsrecht van belang en daarom worden (een aantal bepalingen uit) de eerste twee afdelingen van titel 3 besproken. Afdeling 6.3.1 regelt de persoonlijke aansprakelijkheid en afdeling 6.3.2 geeft regels met betrekking tot de kwalitatieve aansprakelijkheid. 3 Persoonlijke aansprakelijkheid houdt in dat een persoon zelf een schadeveroorzakende gedraging heeft begaan en op grond daarvan aansprakelijk gehouden kan worden. 4 Bij kwalitatieve aansprakelijkheid kan een persoon aansprakelijk gesteld worden op grond van een bepaalde hoedanigheid die hij heeft; de persoon dient dan in te staan voor bepaalde andere personen of zaken. 5 In paragraaf 1 van dit hoofdstuk wordt de persoonlijke aansprakelijkheid, meer precies de onrechtmatige daad in de zin van art. 6:162 BW, nader uiteengezet. Er zal in hoofdlijnen bekeken worden wat in het algemeen de vereisten zijn voor het persoonlijk aansprakelijk stellen van een persoon. Bij de bespreking van de vereisten zal worden uitgegaan van een (meerderjarig) persoon die niet onder invloed is van een geestelijke of lichamelijk tekortkoming. In paragraaf 2 van dit hoofdstuk zal vervolgens bekeken worden hoe het aansprakelijkheidsstelsel in elkaar zit wanneer een minderjarig persoon de schadeveroorzakende gedraging heeft begaan. Het gaat daarbij voornamelijk om het beschrijven van de regels die afwijken van de algemene vereisten voor persoonlijke aansprakelijkheid. In deze paragraaf zal dan ook de kwalitatieve aansprakelijkheid van afdeling 6.3.2 behandeld worden. In paragraaf 3, de laatste paragraaf van dit hoofdstuk, zal een korte bespreking plaatsvinden van het meest opvallende aspect van het aansprakelijkheidsrecht met betrekking tot minderjarigen. 1.1 Algemene vereisten voor persoonlijke aansprakelijkheid Het recht kent twee gezichtspunten die een rol spelen bij het aansprakelijkheidsrecht, te weten het gezichtspunt dat een ieder zijn eigen schade dient te dragen en het gezichtspunt dat men een ander geen schade mag berokkenen. 6 In art. 6:162 BW wordt de aansprakelijkheid geregeld van een persoon, die een onrechtmatige daad jegens een ander heeft gepleegd. Met deze bepaling wordt het gezichtspunt dat men een ander geen schade mag berokkenen groter gewicht toegekend dan de visie dat een ieder zijn eigen schade dient te dragen. 7 In sommige gevallen is het dus niet rechtvaardig de gelaedeerde met zijn schade te laten zitten en dient de persoon die de schade heeft veroorzaakt aansprakelijk gesteld te worden. Het doel van het 3 Verheij 2005, p. 6. 4 Verheij 2005, p. 5. 5 Verheij 2005, p. 5. 6 Asser/Hartkamp 2002 (4-III), p. 13. 7 Asser/Hartkamp 2002 (4-III), p. 17. 6

aansprakelijkheidsrecht is dan ook het herstellen van de veroorzaakte schade en het voorkomen van dreigende schade. 8 Art. 6:162 lid 1 BW verwoordt de persoonlijke aansprakelijkheid als volgt: Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Er dient aan vijf vereisten te zijn voldaan voordat een persoon op grond van dit artikel aansprakelijk gesteld kan worden, namelijk de onrechtmatige daad, de toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen de daad en de schade en relativiteit. 9 Iedere eis wordt hierna kort behandeld in een aparte subparagraaf. 1.1.1 De onrechtmatige daad Het eerste vereiste van art. 6:162 lid 1 BW is dat de schadeveroorzakende gedraging ook een onrechtmatige gedraging (in het wetsartikel omschreven als onrechtmatige daad) moet zijn. Om te kunnen beoordelen of een gedraging onrechtmatig is geeft art. 6:162 lid 2 BW drie verschillende onrechtmatigheidscategorieën, te weten een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Door deze drie onrechtmatigheidscategorieën naast elkaar te zetten, heeft elke onrechtmatigheidsgrond een zelfstandige betekenis; de onrechtmatigheid van de gedraging staat dus in beginsel vast wanneer er aan één van de drie categorieën is voldaan. 10 In beginsel, want lid 2 sluit af met de woorden een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Bij de categorie inbreuk op een recht gaat het om de aantasting van subjectieve rechten. 11 Die subjectieve rechten zijn te onderscheiden in absolute vermogensrechten en persoonlijkheidsrechten. 12 Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter dat niet elke gedraging die letsel of zaakbeschadiging als voorzienbaar gevolg heeft een onrechtmatige inbreuk op een recht is; een inbreuk is slechts onrechtmatig indien de gedraging in strijd is met bepalingen uit het geschreven of ongeschreven recht die tot doel hebben letsel of zaakbeschadiging te voorkomen. 13 De parlementaire geschiedenis stelt daarentegen ook dat het niet altijd nodig is de inbreuk die extra toets te laten ondergaan, namelijk in die gevallen wanneer de gedraging zelf de inbreuk oplevert; de onrechtmatigheid is daarmee in beginsel gegeven. 14 Niet alle auteurs delen deze opvatting, maar daar wordt, gezien het doel van deze scriptie, nu niet verder op ingegaan. Bij de categorie een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht dient men onder een wettelijke plicht zowel wetten in formele zin, wetten in materiële zin als ook bepalingen van het 8 Spier e.a. 2006, p. 7. 9 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2005, p. 2317. 10 Spier e.a. 2006, p. 25. 11 PG Boek 6, p. 614. 12 Spier e.a. 2006, p. 35. 13 PG Boek 6. p. 614. 14 PG Boek 6, p. 614. 7

EG-recht te verstaan. 15 In beginsel is de onrechtmatigheid van een hier bedoeld doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht gegeven, omdat de wetgever bij het opstellen van een wettelijke norm op voorhand een bepaalde belangenafweging heeft gemaakt; deze afweging hoeft dus niet meer door de rechter gemaakt te worden. 16 Ook is het bij deze onrechtmatigheidscategorie niet nodig afzonderlijk vast te stellen dat de dader bedacht was of behoorde te zijn op de belangen van de benadeelde, die de geschonden norm tracht te beschermen. 17 De laatste categorie is een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Hierbij is het wel van belang dat vastgesteld wordt dat de dader de vereiste zorgvuldigheid, die hij in acht diende te nemen tegenover één of meer bepaalde anderen, verzaakt heeft; deze onrechtmatigheidscategorie is dus niet bedoeld om afgeleide schade te verhalen. 18 Om te bepalen of er sprake is van zo n onrechtmatige gedraging, dient men dus te beoordelen of de persoon in kwestie maatschappelijk aanvaarde normen over behoorlijk en zorgvuldig gedrag heeft geschonden. 19 In Asser/Hartkamp wordt deze onrechtmatigheidscategorie verder onderverdeeld in drie subcategorieën, te weten schending van verkeers- of veiligheidsnormen, schending van normen ter bescherming tegen zuivere vermogensschade en schending van normen ter bescherming tegen immateriële schade. 20 Zoals hierboven al kort aan de orde is geweest, zorgt de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond er voor dat de gedraging haar onrechtmatige karakter verliest, ook al valt de gedraging onder één van de, hiervoor genoemde, onrechtmatigheidscategorieën. 21 Een persoon kan in een dergelijk geval dus niet meer aansprakelijk gesteld worden op grond van art. 6:162 BW. 22 Een rechtvaardigingsgrond kan zowel gebaseerd zijn op de wet als op het ongeschreven recht. 23 Een voorbeeld van een geslaagd beroep op een wettelijke rechtvaardigingsgrond is te ontlenen aan een zaak die speelde in 1999. 24 Nadat ruzie was ontstaan in een discotheek werd een persoon bedreigd met een pistool. De portier van de discotheek schoot de bedreigde man te hulp en raakte daarbij de ruziezoeker met een ijzeren staaf. In principe zou dit een onrechtmatige daad opleveren wegens inbreuk op een recht, te weten lichamelijke integriteit, maar nu de portier handelde uit noodweer, een wettelijke rechtvaardigingsgrond, verloor de daad haar onrechtmatigheid en kon de portier niet aansprakelijk gesteld worden krachtens art. 6:162 BW. 15 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2005, p. 2319. 16 Spier e.a. 2006, p. 28. 17 Spier e.a. 2006, p. 30. 18 HR 2 december 1994, NJ 1995, 288. 19 Spier e.a. 2006, p. 43. 20 Asser/Hartkamp 2002 (4-III), p. 55-64. 21 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2005, p. 2319. 22 Spier e.a. 2006, p. 24. 23 PG Boek 6, p. 617. 24 HR 10 december 1999, NJ 2000, 9. 8

1.1.2 De toerekenbaarheid De tweede eis die art. 6:162 lid 1 BW stelt, is dat de daad ook aan de dader toegerekend moet kunnen worden (men noemt een aan de dader toerekenbare onrechtmatige daad ook wel een fout 25 ). Lid 3 van art. 6:162 BW geeft drie gronden voor toerekenbaarheid: de daad kan aan de dader worden toegerekend wanneer die daad te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak die voor zijn rekening komt krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen. Bij schuld gaat het om een gedraging die een normaal mens verweten kan worden; het gaat dus om schuld in objectieve zin. 26 Echter, wanneer er sprake is van de aanwezigheid van een schulduitsluitingsgrond kan de gedraging de dader niet toegerekend worden op grond van schuld (dit zegt echter niets over de twee andere gronden voor toerekenbaarheid). 27 Bij toerekening krachtens de wet kan men denken aan art. 6:165 lid 1 BW. Dat artikel bepaalt namelijk dat een geestelijke of lichamelijke stoornis aan toerekening niet in de weg staat. De laatste grond voor toerekenbaarheid is toerekening op grond van verkeersopvattingen. Deze grond wordt vooral gebruikt wanneer er geen sprake is van toerekening op grond van schuld, omdat de dader geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden, maar het toch gewenst is de dader aansprakelijk te stellen. 28 Een voorbeeld hiervan is te ontlenen aan een zaak die in 2004 voor de Rechtbank Leeuwarden kwam. 29 Wegens kortsluiting ontstond er brand in een busje, dat leidde tot (zaak)schade aan het wegdek. Deze schadeveroorzakende daad is te beschouwen als een onrechtmatige daad, maar was niet toerekenbaar op grond van schuld. Het risico van het ontstaan van een dergelijke brand dient echter wel voor rekening te komen van de eigenaar van het busje. Het gevolg hiervan is dat de onrechtmatige daad de eigenaar toch toegerekend kon worden en wel op grond van de in het verkeer geldende opvattingen. 1.1.3 Schade Men kan een persoon enkel aansprakelijk stellen op grond van art. 6:162 BW, indien die persoon een aan hem toerekenbare onrechtmatige daad jegens een ander heeft gepleegd en die ander dientengevolge schade lijdt. Het veroorzaken van schade is dus het derde vereiste voor persoonlijke aansprakelijkheid. De wet geeft echter niet precies aan wat er verstaan moet worden onder schade. 30 In de wet wordt enkel via art. 6:95 BW aangegeven wat voor vergoeding in aanmerking komt, namelijk vermogensschade en ander nadeel (ander nadeel echter slechts voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft). Volgens art. 6:96 lid 1 BW wordt met vermogensschade zowel geleden verlies als gederfde winst bedoeld en bij ander nadeel gaat het vooral om immateriële schade. 31 25 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2005, p. 2320. 26 Verheij 2005, p. 50. 27 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2005, p. 2320. 28 Spier e.a. 2006, p. 81. 29 Rb. Leeuwarden 17 maart 2004, LJN AO6070. 30 Brahn/Reehuis 2002, p. 436. 31 Brahn/Reehuis 2002, p. 436. 9

1.1.4 Causaal verband tussen daad en schade Het enkel lijden van schade is niet voldoende om een persoon aansprakelijk te kunnen stellen. Vereist is dat er causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad en de schade. Dit vereiste van causaal verband komt tot uitdrukking in het woord dientengevolge van art. 6:162 lid 1 BW. 32 Om te bepalen of er causaal verband bestaat tussen daad en schade, dient gekeken te worden of er sprake is van een condicio sine qua non-verband en of de schade wel voor vergoeding in aanmerking komt gezien art. 6:98 BW. 33 Het condicio sine qua non-verband bepaalt of de daad een feitelijke oorzaak van de geleden schade is. 34 Er is sprake van een condicio sine qua non-verband, indien de schade niet zou zijn opgetreden indien de onrechtmatige daad niet had plaatsgevonden. 35 Wanneer het condicio sine qua non-verband vaststaat, moet (door de rechter) beoordeeld worden of er ook een juridisch gevolg aan die oorzaak moet worden toegekend in de vorm van schadevergoeding. Of dit dient te gebeuren, wordt bepaald aan de hand van art. 6:98 BW (dit artikel behelst de leer van de toerekening naar redelijkheid). 36 1.1.5 Relativiteit Het laatste vereiste voor persoonlijke aansprakelijkheid is de relativiteit. Dit relativiteitsvereiste komt tot uitdrukking in art. 6:163 BW. De tekst van art. 6:163 BW luidt: Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. Het relativiteitsvereiste zorgt dus voor twee beperkingen. 37 De eerste beperking ziet op de kring van personen die aanspraak kunnen maken op schadevergoeding en de tweede beperking ziet op de soort schade die is geleden en die (mogelijk) voor vergoeding in aanmerking komt. In 2006 is er een zaak aan de Hoge Raad voorgelegd, waarbij de vraag naar de relativiteit centraal stond. 38 Het ging om het feit dat een vaartuig gekanteld was, als gevolg van de slechte staat waarin dit zich bevond, en daarbij een aantal andere vaartuigen beschadigd had. De schadeveroorzakende duwbak had echter wel een keuring ondergaan en aan de hand daarvan een certificaat van onderzoek ontvangen. Toch konden de benadeelde partijen hier geen recht aan ontlenen, want het vereiste van het bezitten van een certificaat van onderzoek was niet bedoeld om een in beginsel onbeperkte groep van derden te beschermen tegen de vermogensschade die op een vooraf veelal niet te voorziene wijze kan ontstaan. Nu er niet voldaan was aan het relativiteitsvereiste, kon er geen veroordeling plaatsvinden op grond van art. 6:162 BW. 32 Verheij 2005, p. 28. 33 Verheij 2005, p. 28 29. 34 Verheij 2005, p. 69. 35 Verheij 2005, p. 27. 36 Verheij 2005, p. 69. 37 Spier e.a. 2006, p. 75. 38 HR 7 mei 2004, NJ 2006, 281. 10

De relativiteitsvraag behoeft niet expliciet getoetst te worden wanneer het gaat om een onrechtmatige inbreuk op een recht. 39 De reden hiervoor, is dat enkel de drager van het subjectieve recht kan klagen over een onrechtmatige inbreuk die op dat recht is gemaakt. 40 Wanneer het gaat om een onrechtmatige daad wegens strijd met een wettelijke plicht, dient aan de hand van de wettelijke norm bekeken te worden wie zich op die norm kan beroepen en welke schade de norm tracht te beschermen en dus voor vergoeding in aanmerking komt (vooral bij deze onrechtmatigheidscatagorie is de relativiteitsleer dus van belang). 41 Bij een onrechtmatige daad wegens strijd met het ongeschreven recht is een extra toets aan art. 6:163 BW niet echt nodig, omdat de aard van deze categorie al een relatief karakter met zich meebrengt. 42 1.2 Het aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker In de bovenstaande paragraaf is art. 6:162 BW met haar vijf vereisten uiteengezet. Wanneer er aan al die vereisten voldaan is, staat de persoonlijke aansprakelijkheid van de dader in principe vast. Dit is echter niet altijd het geval, onder andere wanneer het een minderjarige persoon betreft. Voor minderjarigen tot 16 jaar gelden namelijk andere, van het persoonlijk aansprakelijkheidsstelsel afwijkende, regels. Om die afwijkende bepalingen goed te kunnen doorgronden, is het nodig eerst enkele begrippen, die met deze bepalingen samenhangen, te verduidelijken. Vervolgens worden de, van het persoonlijk aansprakelijkheidsstelsel afwijkende, bepalingen kort toegelicht. 1.2.1 Minderjarigheid, ouder(s) en gezag Het eerste begrip dat verduidelijking behoeft, is het begrip minderjarigheid. Art. 1:233 BW geeft de volgende definitie van minderjarigheid: Minderjarigen zijn zij, die de ouderdom van achttien jaren niet hebben bereikt en niet gehuwd of geregistreerd zijn dan wel gehuwd of geregistreerd zijn geweest of met toepassing van artikel 253ha meerderjarig zijn verklaard. Het is van belang te weten of een persoon minderjarig is, omdat minderjarigen slechts gedeeltelijk handelingsbekwaam zijn en onder gezag staan. 43 Ten tweede dient kort toegelicht te worden wanneer men precies spreekt van een ouder. Art. 1:197 BW stelt dat een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten in familierechtelijke betrekking met elkaar staan. Met de term ouders worden de juridische ouders van het kind bedoeld. 44 Men kan dus pas van een (juridische) ouder spreken, wanneer diegene met het kind in familierechtelijke betrekking staat. In art. 1:198 BW wordt uitgelegd wanneer een vrouw de juridisch moeder van een kind is en art. 1:199 BW geeft het juridisch vaderschap weer. 39 Spier e.a. 2006, p. 70. 40 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2005, p. 2336. 41 Spier e.a. 2006, p. 71. 42 Spier e.a. 2006, p. 73. 43 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2007, p. 285. 44 Van Mourik & Nuytinck 2002, p. 151. 11

Uit art. 1:245 lid 1 BW volgt het uitgangspunt dat minderjarigen onder gezag staan. Het is nu de vraag wat er onder gezag wordt verstaan. Lid 2 van art.1:245 BW legt uit dat gezag onderverdeeld kan worden in ouderlijk gezag en voogdij. Lid 3 van hetzelfde artikel stelt dat onder ouderlijk gezag wordt verstaan gezag uitgeoefend door de ouders gezamenlijk of door één ouder (al dan niet met partner, zie voor verdere uitleg lid 5) en dat bij voogdij het gezag door een ander dan een ouder wordt uitgeoefend. Uit lid 4 blijkt tenslotte dat het gezag op drie bepaalde onderdelen betrekking heeft, te weten op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte. Naast art. 1:245 BW, zijn de artikelen 1:247 en 1:248 van het Burgerlijk Wetboek van belang wanneer het gaat over het hebben van gezag. Art. 1:247 lid 1 BW bepaalt namelijk dat degene met het ouderlijk gezag zowel de plicht als het recht heeft zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Lid 2 van hetzelfde artikel legt uit dat er onder die verzorging en opvoeding mede wordt verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. Belangrijk is de laatste zin van lid 2, te weten dat de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe (mogen) passen in de verzorging en opvoeding van het kind. Art. 1:248 BW stelt dat art. 1:247 lid 2 BW van overeenkomstige toepassing is op de voogd en op degene die een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem het gezag over dat kind toekomt. 1.2.2 Art. 6:164 BW in samenhang met art. 6:169 BW Voor 1 januari 1992 rustte er op ouders en voogden een schuldaansprakelijkheid in het geval dat de, bij hen inwonende, minderjarige een onrechtmatige daad jegens een ander had gepleegd en zij die onrechtmatige daad, waardoor schade was ontstaan, hadden kunnen voorkomen. 45 Met deze regeling bleef de benadeelde echter (te) vaak met de schade zitten, want ouders of voogd(en) konden in veel gevallen aannemelijk maken dat zij de onrechtmatige daad niet hadden kunnen voorkomen en daardoor dus niet aansprakelijk gesteld konden worden. 46 Dit aansprakelijkheidsstelsel, dat tot 1992 gold, is verlaten en met het huidige aansprakelijkheidsstelsel is een heel andere weg ingeslagen. Art. 6:164 BW bepaalt nu dat een gedraging van een kind jonger dan 14 jaar niet aan hem kan worden toegerekend als een onrechtmatige daad in de zin van art. 6:162 BW. De benadeelde zou zelf zijn schade, veroorzaakt door een onrechtmatige gedraging van een kind onder de 14 jaar, moeten dragen wanneer er verder niets in de wet geregeld zou zijn. 47 De kwalitatieve aansprakelijkheid van afdeling 6.3.2 van het Burgerlijk Wetboek, meer in het bijzonder art. 6:169 BW, biedt de benadeelde echter de mogelijkheid toch iemand aansprakelijk te stellen voor die onrechtmatig veroorzaakte schade. Voor de bespreking van deze kwalitatieve 45 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 172. 46 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 172 173. 47 Spier e.a. 2006, p. 89. 12

aansprakelijkheid op grond van art. 6:169 BW dient echter wel een onderscheid gemaakt te worden tussen drie leeftijdscategorieën van de minderjarige persoon, te weten kinderen jonger dan 14 jaar, kinderen van 14 en 15 jaar en jeugdigen van 16 jaar en ouder. 48 Kinderen jonger dan 14 jaar Art. 6:164 BW bepaalt dus dat kinderen jonger dan 14 jaar niet zelfstandig aansprakelijk gesteld kunnen worden op grond van art. 6:162 BW. Art. 6:169 lid 1 BW bepaalt echter dat degene met het ouderlijk gezag of de voogdij over het kind jonger dan 14 jaar, aansprakelijk gehouden kan worden voor de schadeveroorzakende gedragingen die dat kind verricht. Het gaat in een dergelijk geval om kwalitatieve aansprakelijkheid van de ouder(s) of voogd; zij worden namelijk niet aansprakelijk gesteld wegens het zelfstandig verrichten van een onrechtmatige daad in de zin van art. 6:162 BW, maar in de hoedanigheid van ouder(s) of voogd. 49 Deze kwalitatieve aansprakelijkheid wordt door lid 1 van art. 6:169 BW wel enigszins beperkt. Ten eerste ontstaat de hier bedoelde aansprakelijkheid slechts wanneer het kind een als doen te beschouwen gedraging heeft verricht. Het mag dus niet gaan om schade, veroorzaakt door een zuiver nalaten van het kind. 50 Ten tweede zou de gedraging het kind als een onrechtmatige daad toegerekend moeten kunnen worden, wanneer de leeftijd van het kind daaraan niet in de weg zou staan. Dit betekent dat wanneer een kind niet aansprakelijk zou zijn wegens een reden die buiten zijn jeugdige leeftijd ligt, dat bijvoorbeeld het geval is wanneer er sprake is van een rechtvaardigings- of schulduitsluitingsgrond, degene met het ouderlijk gezag of de voogdij ook niet aansprakelijk gesteld kan worden op grond van art. 6:169 lid 1 BW. 51 De aansprakelijkheid op grond van art. 6:169 lid 1 BW is een risicoaansprakelijkheid. 52 De aansprakelijkheid van de ouder(s) of voogd wordt namelijk niet gebaseerd op een eigen fout, dus kunnen zij geen beroep doen op het ontbreken van schuld. Kinderen van 14 en 15 jaar Art. 6:164 BW geldt niet voor kinderen van 14 jaar en ouder. Dit betekent dat kinderen vanaf 14 jaar zelf aansprakelijk gesteld kunnen worden op grond van art. 6:162 BW, zowel voor een doen als een nalaten. 53 Art. 6:169 lid 2 BW bepaalt echter dat degene met het ouderlijk gezag of voogdij over een kind van 14 en 15 jaar, naast deze zelfstandige aansprakelijkheid van het kind, kwalitatief aansprakelijk gesteld kan worden. Echter, het laatste gedeelte van lid 2 geeft degene die in een dergelijk geval kwalitatief aansprakelijk gesteld kan worden de mogelijkheid zich te disculperen van die aansprakelijkheid, wanneer hem niet kan worden verweten de gedraging van het kind niet belet te hebben. De 48 Verheij 2005, p. 117. 49 Brahn/Reehuis 2002, p. 409. 50 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2005, p. 2346. 51 Verheij 2005, p. 118. 52 Brahn/Reehuis 2002, p. 409. 53 Spier e.a. 2006, p. 91. 13

aansprakelijkheid op grond van art. 6:169 lid 2 BW is dus geen risicoaansprakelijkheid, maar een schuldaansprakelijkheid met omkering van de bewijslast (de ouder of voogd dient dus zelf aannemelijk te maken dat hem geen verwijt gemaakt kan worden). 54 Ten slotte nog een korte opmerking over art. 6:102 BW. Dit artikel geeft de benadeelde de mogelijkheid één van de aansprakelijke personen (in dit geval dus óf het kind óf degene die met het ouderlijk gezag of de voogdij belast is) aan te spreken tot volledige vergoeding van de veroorzaakte schade; de aangesprokene kan vervolgens regres nemen op de andere aansprakelijke persoon. 55 Jeugdigen van 16 jaar en ouder Zowel art. 6:164 BW als art. 6:169 BW is niet van toepassing wanneer het gaat om een onrechtmatige daad, verricht door een minderjarige van 16 jaar of ouder. Dit wil zeggen dat deze categorie minderjarigen enkel zelf op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk gehouden kan worden voor vergoeding van de door hen veroorzaakte schade. 56 1.3 Meest opvallend aspect van het aansprakelijkheidsrecht bij minderjarigen Bij de bespreking van het aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker, is iets opmerkelijks waar te nemen. Tot de leeftijd van 14 jaar kunnen kinderen niet zelfstandig aansprakelijk gesteld worden. Degene met het ouderlijk gezag of de voogdij is in dat geval risicoaansprakelijk op grond van art. 6:169 lid 1 BW. Wanneer het kind 14 of 15 jaar is, kan zowel het kind als degene met het ouderlijk gezag of de voogdij aansprakelijk gesteld worden. Echter, vaak komt het er op neer dat enkel het kind zelf de schade dient te vergoeden; degene met het ouderlijk gezag of de voogdij blijken zich namelijk redelijk gemakkelijk te kunnen disculperen van hun, op art. 6:169 lid 2 BW gebaseerde, kwalitatieve aansprakelijkheid. 57 Tussen de leeftijdscategorie van 14 en 15 jaar en die van 16 jaar en ouder, waarbij het kind enkel nog zelf aansprakelijk gesteld kan worden op grond van art. 6:162 BW, zit dus helemaal niet zo n groot verschil. Dit betekent dat men van een risicoaansprakelijkheid bij kinderen tot 14 jaar overgaat naar een in veel gevallen zelfstandige aansprakelijkheid van kinderen van 14 en 15 jaar en een complete zelfstandige aansprakelijkheid van kinderen ouder dan 16 jaar. Kinderen zijn dus vaak al op jonge leeftijd, namelijk vanaf 14 jaar, zelf aansprakelijk voor hun onrechtmatige gedragingen. De vraag die hierbij gesteld kan worden, is of dit een goede keuze is en of dit in de praktijk voor problemen zorgt (onder andere bij het verhalen van de onrechtmatig veroorzaakte schade). In het volgende hoofdstuk zal, aan de hand van arresten en literatuur, nader ingegaan worden op deze vraag, om uiteindelijk te kunnen concluderen of het al dan niet wenselijk wordt geacht het aansprakelijkheidsrecht aan te passen. 54 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2005, p. 2347. 55 Verheij 2005, p. 79. 56 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 174. 57 PG Boek 6, p. 680. 14

Hoofdstuk 2 Knelpunten van het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht In het vorige hoofdstuk is een specifiek gedeelte van het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht uiteengezet. Hierbij kwamen zowel de eisen voor persoonlijke aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW, als de eisen voor kwalitatieve aansprakelijkheid krachtens art. 6:169 BW aan bod. Deze beide grondslagen voor aansprakelijkheid bleken van belang bij de onrechtmatige daad, gepleegd door een minderjarig persoon. Nu de regels van het aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker verduidelijkt zijn, is het van belang te beoordelen hoe die regels in de praktijk doorwerken. Indien zich hierbij geen problemen voordoen, kan het aansprakelijkheidsrecht in haar huidige vorm blijven bestaan. Echter, wanneer het aansprakelijkheidsrecht in de praktijk tot knelpunten leidt, kan het wenselijk zijn het aansprakelijkheidsrecht aan te passen. In paragraaf 1 van dit hoofdstuk wordt daarom eerst aan de hand van een tweetal uitspraken bekeken hoe het aansprakelijkheidsrecht, bij de minderjarige als schadeveroorzaker, in de praktijk doorwerkt, waarna wordt beoordeeld of deze doorwerking in de praktijk tot problemen kan leiden. Vervolgens wordt in paragraaf 2 aan de hand van literatuur en jurisprudentie bekeken of er discussie bestaat over de inrichting van het civiele aansprakelijkheidsrecht bij de minderjarige als schadeveroorzaker. Aan de hand van de uitkomsten van deze twee paragrafen, zal in paragraaf 3 ten slotte een antwoord worden gegeven op de vraag of het wenselijk is dit gedeelte van het aansprakelijkheidsrecht aan te passen. 2.1 Doorwerking van het aansprakelijkheidsrecht in de praktijk De twee uitspraken die in deze paragraaf worden besproken hebben betrekking op de bijzondere positie die de minderjarige tot 16 jaar inneemt binnen het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht. De eerste uitspraak behandelt de risicoaansprakelijkheid van degene met het gezag over een minderjarige jonger dan 14 jaar (art. 6:169 lid 1 BW) en de tweede uitspraak gaat in op de schuldaansprakelijkheid van degene met het gezag over de minderjarige van 14 of 15 jaar (art. 6:169 lid 2 BW). Er wordt dus geen arrest besproken dat betrekking heeft op de persoonlijke aansprakelijkheid van een minderjarige van 16 jaar of ouder. De reden hiervoor is dat deze categorie minderjarigen geen bijzondere positie inneemt binnen het aansprakelijkheidsrecht, nu er niemand is die kwalitatief aansprakelijk gesteld kan worden voor de onrechtmatige gedraging van een minderjarige van 16 jaar of ouder, en de minderjarige dus op dezelfde wijze wordt berecht als een meerderjarig persoon. Zowel minderjarigen van 16 jaar en ouder als meerderjarigen worden in een dergelijk geval berecht op grond van art. 6:162 BW. 15

2.1.1 Risicoaansprakelijkheid bij kinderen jonger dan 14 jaar De zaak waarin de Hoge Raad in 2004 uitspraak heeft gedaan, laat niet enkel zien dat ouders werkelijk aansprakelijk gehouden worden voor de onrechtmatige gedraging van hun kind, jonger dan 14 jaar, maar geeft tevens duidelijk aan hoe art. 6:169 lid 1 BW uitgelegd dient te worden. 58 Het arrest gaat over twee kinderen, Jarrin een jongen van 5 en Lisa een meisje van 9, die op 12 januari 1999 met een aantal andere kinderen aan het spelen waren in de sneeuw. Jarrin gooide sneeuw- en/of ijsballen in de richting van onder meer Lisa, die hem vervolgens vroeg daarmee op te houden omdat de kans groot was dat iemand hierdoor een (te harde) bal in zijn gezicht zou krijgen. Jarrin luisterde hier echter niet naar en gooide een bal in het gezicht van Lisa. Lisa wilde ervoor zorgen dat Jarrin ophield met het gooien van de ballen en liep daarom naar Jarrin toe, pakte hem vast en draaide hem over haar been. Jarrin viel het laatste stukje en kwam daardoor in de sneeuw terecht, waarbij hij met zijn hoofd het met sneeuw bedekte gras raakte. Als gevolg hiervan liep Jarrin lichamelijk letsel op. De ouders van Jarrin stelden de ouders van Lisa, voor deze onrechtmatige daad van hun dochter, aansprakelijk op grond van art. 6:169 lid 1 BW en wilden dat zij veroordeeld werden tot vergoeding van de door Jarrin geleden en nog te lijden schade. De rechtbank oordeelde dat de ouders van Lisa, op grond van art. 6:169 lid 1 BW, inderdaad aansprakelijk gehouden konden worden voor de door Jarrin geleden en nog te lijden schade, als gevolg van de onrechtmatige daad van hun negenjarige dochter Lisa, en veroordeelde hen tot vergoeding van die schade (op te maken bij staat). De ouders van Lisa legden zich echter niet bij dit vonnis neer en stelden hoger beroep in. Zij voerden aan dat hun dochter niet onrechtmatig had gehandeld, omdat er een lichtere zorgvuldigheidseis toegepast diende te worden nu er sprake was van een sport- of spelsituatie. Het hof was echter van oordeel dat er van een sport- of spelsituatie geen sprake was en er dus ook geen reden was een lichtere zorgvuldigheidseis toe te passen. Het hof achtte de gedraging van Lisa maatschappelijk onzorgvuldig, wegens het in het leven roepen van een voorzienbaar gevaar voor de veiligheid van Jarrin, dat groot genoeg was om de gedraging als onverantwoord af te keuren. Er was daarnaast geen sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, omdat Lisa doelbewust handelde. Jarrin hoefde ten slotte niet bedacht te zijn op de gedraging van Lisa, omdat deze gedraging geen gangbare reactie was op het krijgen van een sneeuwbal in het gezicht. Het hof concludeerde dat Lisa zich onrechtmatig had gedragen en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De ouders van Lisa legden de zaak vervolgens voor aan de Hoge Raad, waarbij zij stelden dat er toch een lichtere zorgvuldigheidseis toegepast diende te worden. De reden hiervoor lag niet (meer) in het bestaan van een sport- of spelsituatie, maar in het feit dat de gedraging plaatsvond binnen het kader van kinderlijke interactie. De ouders meenden dat de kans op lichamelijk letsel bij een dergelijke interactie groot is en dat dit niet al te lichtvaardig als onrechtmatig veroorzaakte schade mag worden bestempeld. Volgens de ouders van Lisa dient het gedrag van kinderen dus aan een 58 HR 12 november 2004, NJ 2005, 138. 16

andere (lichtere) zorgvuldigheidsnorm getoetst te worden, dan wanneer dezelfde gedraging door een volwassene zou zijn begaan. De Hoge Raad was het echter niet met deze stelling eens en oordeelde dat een dergelijke lichtere zorgvuldigheidseis, enkel gebaseerd op de jeugdige leeftijd van het kind, niet strookt met de complementaire bepalingen art. 6:164 BW en art. 6:169 lid 1 BW. Zou een zodanige lichtere zorgvuldigheidseis wel worden toegestaan, dan zou de bescherming van het kind (onbedoeld) ten koste gaan van derden. Volgens de Hoge Raad dient er bij kinderen dus volledig geabstraheerd te worden van de jeugdige leeftijd, waardoor de gedragingen van kinderen ook getoetst dienen te worden aan de zorgvuldigheidsnorm die van toepassing is op gedragingen van volwassenen. De Hoge Raad verwierp dan ook het beroep. Zoals uit het bovenstaande blijkt, staat in deze zaak enkel ter discussie of het kind al dan niet een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Niet ter discussie staat of ouders in een dergelijk geval kwalitatief aansprakelijk gesteld kunnen worden. Het gevolg hiervan is dat, wanneer vaststaat dat het kind een onrechtmatige daad heeft gepleegd, de benadeelde partij zijn schade, op grond van art. 6:169 lid 1 BW, kan verhalen op de ouders van het kind. Art. 6:169 lid 1 BW werkt in de praktijk dus (precies) op die manier als in de wet beschreven staat. 2.1.2 Schuldaansprakelijkheid bij kinderen van 14 of 15 jaar Het vonnis dat nu besproken zal worden, is van belang voor zover het betrekking heeft op de kwalitatieve aansprakelijkheid van ouders op grond van art. 6:169 lid 2 BW en de persoonlijke aansprakelijkheid van kinderen van 14 en 15 jaar op grond van art. 6:162 BW. In 2001 heeft de rechtbank Arnhem in deze zaak uitspraak gedaan. 59 In het vonnis zijn de volgende feiten komen vast te staan. De Ruiter Beesd BV is een bedrijf dat auto s in beschadigde staat koopt en weer doorverkoopt, zonder aan die auto s enige reparaties te verrichten. Deze schadeauto s staan onafgesloten en met de contactsleutels binnen handbereik op het bedrijfsterrein van De Ruiter Beesd BV. Dat bedrijfsterrein is, met uitzondering van de achterzijde, afgezet met een hek. De achterzijde van het terrein is slechts begrensd door een smalle sloot. Op vrijdag 20 februari 1997 waren twee jongens, M.M. van 15 jaar en L.L. van 13 jaar, het bedrijfsterrein van De Ruiter Beesd BV via de achterzijde opgegaan. M.M. en L.L. brachten aan enkele schadeauto s van de Ruiter Beesd BV verdere schade toe, door in een aantal van die auto s te rijden en daarbij aanrijdingen te veroorzaken en door over een aantal auto s heen te lopen en erop te springen. M.M. en L.L. zijn voor deze gedragingen door de kinderrechter veroordeeld. De verzekeraar vergoedde (slechts) 50% van de aanrijdingschade, vastgesteld op ongeveer ƒ 11.000,-, en 75% van de vandalismeschade, vastgesteld op ongeveer ƒ 29.000,-. De reden dat de verzekeraar slechts een gedeelte van de schade wilde vergoeden, was de mening dat er sprake was geweest van eigen schuld aan de zijde van De Ruiter Beesd BV (door het terrein niet goed te beveiligen, de auto s niet af te sluiten en de contactsleutels in die auto s te plaatsen, werd het de twee jongens wel erg gemakkelijk gemaakt schade aan de 59 Rb. Arnhem 5 april 2001, NJ 2001, 489. 17

auto s toe te brengen). De Ruiter Beesd BV eiste daarop vergoeding van de overgebleven schade. De rechtbank diende te beoordelen of M.M. op grond van art. 6:162 BW, de ouders van M.M. op grond van art. 6:169 lid 2 BW en/of de ouders van L.L. op grond van art. 6:169 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk gesteld konden worden voor de overgebleven schade. De rechtbank oordeelde dat M.M. en L.L. op 20 februari 1997 willens en wetens het bedrijfsterrein van De Ruiter Beesd BV bezocht hadden, terwijl ze wisten dat dit een afgesloten terrein was waar zij niets te zoeken hadden. Ook stelde de rechtbank dat het voor de beide jongens duidelijk moest zijn geweest dat zij niet in de auto s hadden mogen rijden en die auto s geen verdere schade hadden mogen toebrengen door aanrijdingen te veroorzaken en op die auto s te lopen en te springen. Vastgesteld werd dus dat M.M. en L.L. met opzet onrechtmatig hadden gehandeld. Volgens de rechtbank kon M.M. als gevolg hiervan geen beroep doen op eigen schuld aan de zijde van De Ruiter Beesd BV en hij werd op grond van art. 6:162 BW voor de volledige (overgebleven) schade aansprakelijk gehouden. De ouders van M.M. zouden op grond van art. 6:169 lid 2 BW aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de onrechtmatige daad van hun zoon, tenzij hen niet kon worden verweten dat zij die onrechtmatige gedraging niet hadden belet. De ouders van M.M. voerden aan dat hun zoon (eigenlijk) een normale en oppassende jongen is, die nooit eerder een dergelijke gedraging heeft begaan en die hiervoor ook nog nooit met de politie in aanraking is geweest. De rechtbank vond in de houding van M.M. bevestiging van de stelling dat M.M. (eigenlijk) een normale en oppassende jongen is en oordeelde dat de ouders geen enkel verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank honoreerde hiermee het beroep op de disculpatiemogelijkheid, vervat in art. 6:169 lid 2 BW, waardoor de ouders van M.M. niet aansprakelijk gesteld konden worden voor de onrechtmatige gedraging van hun zoon en daardoor ook niet verplicht konden worden de volledige (overgebleven) schade te vergoeden. De ouders van L.L. werden op grond van art. 6:169 lid 1 BW wel aansprakelijk gesteld voor de door hun zoon verrichte onrechtmatige gedraging, maar daar wordt, gezien het doel van deze subparagraaf, niet verder op ingegaan. Uit dit vonnis blijkt dat een beroep op de disculpatiemogelijkheid van art. 6:169 lid 2 BW vrij snel wordt aangenomen, namelijk al wanneer ouders beweren dat hun kind, afgezien van die ene onrechtmatige daad, heel normaal en oppassend is. Het gevolg hiervan is dat het persoonlijk aansprakelijk stellen van het kind op grond van art. 6:162 BW de enige overgebleven verhaalsmogelijkheid van de benadeelde partij is. De vraag is of nu gesteld kan worden dat het, ondanks dat de tekst van art. 6:169 lid 2 BW doet geloven dat ouders van kinderen van 14 of 15 jaar bijna altijd kwalitatief aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de onrechtmatige gedraging van hun kind en dat dit slechts bij wijze van uitzondering anders zal zijn, eerder uitzondering dan regel is dat ouders in een dergelijk geval kwalitatief aansprakelijk gesteld worden. 18

2.1.3 Mogelijke problemen Uit de eerste uitspraak die besproken is, bleek dat de toepassing van art. 6:169 lid 1 BW in de praktijk in overeenstemming is met de tekst van het artikel. Nu men niet voor verrassingen komt te staan bij de uitleg en de toepassing van het artikel in de praktijk én er sprake is van risicoaansprakelijkheid voor de onrechtmatige gedragingen van een kind jonger dan 14 jaar, leidt art. 6:169 lid 1 BW mijns inziens niet (snel) tot problemen. Echter, uit de tweede uitspraak kwam naar voren dat art. 6:169 lid 2 BW in de praktijk een andere werking heeft dan de wettekst van het artikel doet vermoeden. Dit verschil tussen tekst en toepassing van art. 6:169 lid 2 BW zou tot twee problemen kunnen leiden. Het eerste probleem heeft betrekking op het signaal dat deze praktijk aan de minderjarige kan geven. Stel dat een kind van 14 jaar op een gegeven moment eenmalig een fout begaat, terwijl het over het algemeen heel normaal en oppassend is en nog nooit iets echt verkeerds heeft gedaan. Door de werking van art. 6:169 lid 2 BW in de praktijk wordt het kind in dat geval meteen gestraft door op grond van art. 6:162 BW persoonlijk aansprakelijk gesteld te worden en als gevolg daarvan verplicht te worden (de te grote verantwoordelijkheid van) de schadeveroordeling te dragen, waarbij het kind niet op steun of een bijdrage van zijn ouders of voogd kan rekenen. Alles bij elkaar in ogenschouw genomen, kan dit bij het kind wellicht leiden tot een verstoord beeld van de maatschappij; namelijk het beeld dat je er meteen alleen voorstaat wanneer je een keer de fout in gaat. Dit verstoorde beeld zou mogelijk het karakter van het kind negatief kunnen beïnvloeden. Het tweede probleem heeft betrekking op de verhaalsmogelijkheden van de benadeelde partij. Nu in de praktijk het beroep op de disculpatiemogelijkheid van art. 6:169 lid 2 BW vrij snel gehonoreerd wordt, blijft enkel de verhaalsmogelijkheid over het kind persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de schade op grond van art. 6:162 BW. Echter, een kind van 14 of 15 jaar zal niet vaak over een zodanig vermogen beschikken waarmee de gehele schade vergoed kan worden, zodat dit met andere woorden betekent dat de benadeelde partij in veel gevallen zelf zijn schade zal moeten dragen en dus helemaal geen verhaalsmogelijkheid heeft. Het probleem omtrent de verhaalsmogelijkheid van de benadeelde partij zou ook kunnen ontstaan indien een minderjarig persoon van 16 jaar of ouder persoonlijk aansprakelijk gesteld wordt op grond van art. 6:162 BW. Een kind van 16 of 17 jaar zal misschien wel een bijbaantje hebben en over iets meer geld beschikken dan een kind van 14 of 15 jaar, maar dit zal in de meeste gevallen toch vaak onvoldoende zijn om de volledige schade te kunnen vergoeden. Het gevolg is dat de benadeelde partij ook bij deze categorie minderjarigen het risico loopt met zijn schade te blijven zitten. 2.2 Discussie over de inrichting van het aansprakelijkheidsrecht Sinds de totstandkoming van het huidige civiele aansprakelijkheidsrecht in 1992, zijn een aantal onderdelen van het aansprakelijkheidsrecht door verschillende auteurs van commentaar 19