VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:TADRARL:2016:162 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 16 juli 2018

ECLI:NL:TADRARL:2016:295 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018

RAAD VAN DISCIPLINE. en mr. [ ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten (123b/13) klager

RAAD VAN DISCIPLINE. De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 10 januari 2011 binnengekomen klacht van:

14-400/DB/OB ECLI:NL:TADRSHE:2016:37 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /DB/OB

ECLI:NL:TAHVD:2017:73 HOF VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 12 december 2016

Raad van Discipline. adres. tegen:

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

17-540/A/A ECLI:NL:TADRAMS:2017:209 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /A/A

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

18-132/A/A ECLI:NL:TADRAMS:2018:129 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /A/A

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

17-779/A/A ECLI:NL:TADRAMS:2017:265 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /A/A

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

L ECLI:NL:TADRSHE:2015:144 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: L

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 10 april 2018 in de zaak /A/A naar aanleiding van de klacht van:

RAAD VAN DISCIPLINE in het ressort 's-gravenhage

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1226 Wtra AK van 9 december 2016 van

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen.

DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

RAAD VAN DISCIPLINE in het ressort Amsterdam BESLISSING d.d. 19 april 2010 in de zaak H

CR 09/2280 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

14-229A ECLI:NL:TADRAMS:2015:30 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: A

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/340 Wtra AK van 15 juli 2019 van

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

Beslissing van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 februari 2017

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 13 maart 2017

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

De heer S., aangesloten makelaar, verbonden aan [naam makelaarskantoor], [adres] beklaagde.

UITSPRAAK In de klacht van: de heer B. tegen: de heer D. (naam makelaarskantoor) (12.03)

De Raad van Toezicht West geeft uitspraak inzake de klacht van:

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

R A A D V O O R G E S C H I L L E N

JT RAAD VAN TUCHT DEN HAAG EN COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Nieuwsbrief NOvA Tuchtrecht Updates

Ontvankelijkheid. Belangenbehartiging niet-opdrachtgever. Ongepast optreden. Misleiding.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Raad van Toezicht NVI, Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen Postbus AG BUSSUM T: F:

R A A D V O O R G E S C H I L L E N van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

Beheerovereenkomst. Extra betaalde werkzaamheden vanouds verricht. De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

Raad van Toezicht Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde Incasso-ondernemingen Postbus AG BUSSUM T: F:

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M.G. de Vries, secretaris)

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17).

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Informatie aan niet-opdrachtgever. Beëindiging huurovereenkomst. Terugbetaling waarborgsom.

Belangenbehartiging opdrachtgever. Beslaglegging.

DE TUCHTCOMMISSIE VAN DE STICHTING TUCHTRECHTSPRAAK MEDIATORS

H RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: H

ALGEMENE VOORWAARDEN 1 - M

RAAD VAN DISCIPLINE. 2.8 Bij beslissing van 7 oktober 2010 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof

Meetinstructie. Geen informatie verstrekt over positie van medewerker van makelaarskantoor.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter enl mr. R.G. de Kruif, secretaris)

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties;

b) Neen, het zou kunnen dat meneer te veel vermogen heeft om voor een toevoeging in aanmerking te komen (2 punten), artikel 34 lid 2 Wrb (1 punt).

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

a. U heeft voor deze toets 90 minuten de tijd. VERGEET U NIET UW GEMAAKTE TOETS IN TE LEVEREN BIJ DE SURVEILLANT?

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

RAAD VAN DISCIPLINE. - de van de voormalige gemachtigde van verweerder aan de raad van 12 januari

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dat de advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten,

RAAD VAN DISCIPLINE. mr. [ ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord- Nederland klager

de heer B., te O., klager,

2.3. Today s is onderdeel van de Todays s Groep, eveneens een online broker.

Uitspraak Geschilleninstantie Zorggeschil

Optie en Bod. Afbreken onderhandelingen. Contact opnemen met opdrachtgever van collega.

17-505/A/A/ ECLI:NL:TADRAMS:2017:261 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van: /A/A/

R A A D V O O R G E S C H I L L E N

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Tuchtrechtspraak NVM. Stichting RvT Zuid 203 ERECODE 202 TAXATIE. Taxatie uitgevoerd door medewerker die geen lid NVM was.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris)

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

CR 10/2311 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM 20 april 2010

Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld.

ECLI:NL:TADRARL:2016:210 RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing in de zaak onder nummer van:

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/350 Wtra AK van 3 december 2018 van

Raad van Discipline. Beslissing. Beslissing van 12 november 2013 in de zaak A naar aanleiding van de klacht van: klaagsters.

Beweerdelijke instructies bij verkoop niet opgevolgd. Declaratie zonder overleg bij notaris ingediend? Nodeloze kosten veroorzaakt?

DE RAAD VAN TOEZICHT ZUID VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y..

Klachtencommissie NBA. Informatie voor de indiener van een klacht

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Transcriptie:

17-266 ECLI:NL:TADRARL:2018:100 RAAD VAN DISCIPLINE Beslissing in de zaak onder nummer van: 17-266 Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 april 2018 in de zaak 16-266 naar aanleiding van de klacht van: klager tegen verweerder 1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brief van 22 april 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Bij brief aan de raad van 30 maart 2017 met kenmerk 51/16/030, door de raad ontvangen op 31 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht. 1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 november 2017 in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde en verweerder. Van de behandeling is procesverbaal opgemaakt. Daaraan zijn de zittingsaantekeningen van verweerder gehecht. 1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier. 2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan. 2.1 Op 7 november 2014 heeft klager verweerder om advies gevraagd over een geschil met de toenmalige huurders van zijn bedrijfspand, waarin klager een eethuis heeft gevestigd. Klager heeft dat eethuis Eethuis [L] genoemd en heeft dat compleet met inventaris en apparatuur als Eethuis [L] verhuurd. Verweerder heeft in opdracht van klager de huurovereenkomst met de toenmalige huurders beëindigd. Die huurders hebben daarna in een bedrijfspand, op steenworp afstand van klager zijn pand, hun onderneming voortgezet onder de naam Eethuis [L] plus. 2.2 Per e-mail van 5 december 2014 heeft verweerder aan klager onder meer aan klager de wijze van declareren van zijn kantoor bevestigd: Mijn honorarium wordt berekend op basis van het aantal gewerkte uren vermenigvuldigd met ons kantoortarief. In deze zaak zal ik mij uurtarief matigen tot 170,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW. 2.3 Op verzoek van klager heeft verweerder per e-mail van 27 maart 2015 aan klager twee concept-brieven gestuurd (hierna verder: de eethuis- kwestie). In de eerste brief worden de toenmalige huurders van het bedrijfspand gesommeerd om de schade te betalen, alsmede het gebruik van de handelsnaam Eethuis [L] te staken en de domein- 1/8

naam en het telefoonnummer aan klager over te dragen. In de andere brief worden die huurders aansprakelijk gesteld voor de schade. Klager heeft daarna met verzending ervan ingestemd. Bij gebreke van betaling heeft verweerder in opdracht van klager een kort geding gestart tegen de toenmalige huurders van zijn bedrijfspand. 2.4 Per e-mail van 3 april 2015 heeft verweerder aan klager bericht in kwestie-p: De brieven aan ex-huurders en [M] (en vennoten) alsmede de brieven aan de heer [P] zijn verzonden. Zodra ik een reactie heb hoor je van mij. In beginsel ben jij mijn cliënt. Nu ik in de incassozaken ook de belangen behartig van je zoon en de heren wil ik je vragen mij een kopie van hun legitimatiebewijs te zenden. Dit is voor mijn dossier. [afkortingen-raad] 2.5 Op 7 mei 2015 heeft verweerder onder meer aan klager gemaild in de kwestie- P: Omdat ik nog geen reactie van je heb ontvangen op onderstaand bericht breng ik het hierbij nog even bij je onder de aandacht. Ik stel voor in de kwestie van je zoon in ieder geval een incassodagvaarding aan het adres van de heer [P] te laten betekenen. Met jouw toestemming zal ik een dagvaarding opstellen en je deze in concept toesturen. ( ) Tot slot omtrent de door mij verrichte werkzaamheden in dit dossier. Ik zal mijn incassowerkzaamheden (nog) niet bij je in rekening brengen, omdat deze op de heer [P] worden verhaald. ( ) Mochten mijn werkzaamheden niet op [P] kunnen worden verhaald dan zal ik mijn werkzaamheden (zij het gematigd) alsnog bij jou in rekening brengen. ( ). [afkortingen-raad] 2.6 Bij vonnis van 22 mei 2015 heeft de voorzieningenrechter, voor zover relevant, het volgende overwogen in de eethuis-kwestie: 4.1 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [klager] een spoedeisend belang heeft bij een deel van de gevorderde voorzieningen. 4.3 [Klager] heeft weliswaar het pand de naam Eethuis [L] meegegeven, althans het pand voorzien van die naam, maar dit neemt niet weg dat [klager] geen onderneming voert onder de handelsnaam Eethuis [L]. ( ) Nu niet is gebleken dat de handelsnaamrechten met betrekking tot de handelsnaam [L] bij [klager] liggen, kunnen de door hem gevorderde voorzieningen op grond van de handelsnaamwet niet worden toegewezen. ( ) Gevorderde voorschot 4.7 ( ) Niet aannemelijk is geworden dat [klager] een dermate spoedeisend belang heeft dat een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereist is. [Klager] heeft ten aanzien van de spoedeisendheid van die geldvordering namelijk niets, dan wel onvoldoende gesteld. ( ). [afkortingen-raad] 2.7 In de periode vanaf eind mei tot begin juni 2015 hebben verweerder en klager met elkaar gecommuniceerd over de opties na het vonnis in kort geding in de eethuiskwestie. Per e mail van 8 juni 2015 heeft verweerder in dat kader aan klager bericht: In principe zijn beide procedures (hoger beroep en bodemprocedure) naast elkaar mogelijk. Zoals gezegd zal in hoger beroep met name gaan om het staken van de handelsnaam. Ik acht de kans echter reëel dat daarover in hoger beroep een zelfde oordeel geveld wordt. Tevens kan in hoger beroep een voorschot op de schade en huurachterstand gevorderd worden, maar mocht dat uw prioriteit zijn, dan adviseer ik u daarvoor een bodemprocedure te starten. Ik stel voor om een hoger beroepdagvaarding te laten betekenen aan het adres van de wederpartij, zodat de termijn hoger beroep in ieder geval veilig gesteld is. ( ). 2/8

2.8 Per e-mail van 6 juli 2015 heeft verweerder aan klager, zoals was besproken, een concept-dagvaarding toegezonden in de kwestie-p, met verzoek om instemming daarmee. In die e-mail heeft verweerder ook aan klager laten weten dat hij, voordat hij overgaat tot betekening van de dagvaarding, een declaratie zal opstellen met verzoek om voor betaling daarvan zorg te dragen. 2.9 Per e-mail van 23 juli 2015 heeft klager aan verweerder gevraagd of hij de bodemprocedure inmiddels heeft gestart in de eethuis-kwestie. 2.10 Per e-mail van 11 oktober 2015 heeft klager aan verweerder meegedeeld dat hij de concept dagvaarding voor de bodemprocedure van hem heeft ontvangen, heeft daarop een aantal aanpassingen geadviseerd en aan verweerder verzocht zo snel mogelijk met de bodemprocedure te beginnen, onder meer vanwege de financiële gevolgen van de sluiting van eethuis [L] in zijn bedrijfspand en de onkosten van dit alles voor klager. 2.11 Op 11 november 2015 heeft klager aan verweerder gemaild: Ik heb je naar mijn weten al twee keer een bedrag betaald als voorschot. No cure no pay. Achteraf 15%. Oid geïncasseerde gelden. Ik dacht dat je allang de procedure bent begonnen. Eethuis [L] is tot op heden nog steeds gesloten. ( ). 2.12 In reactie hierop heeft verweerder op 13 november 2015 aan klager gemaild dat zij nimmer no cure no pay zijn overeengekomen, dat een prijsafspraak is gemaakt van 170,- (exclusief 6% kantoorkosten en BTW) en verweerder al vergaand eerdere declaraties heeft gematigd en klager op korte termijn een nieuwe gematigde declaratie tegemoet kan zien. Verweerder sluit de mail af met de opmerking: Tot dat de facturen zijn betaald schort ik mijn werkzaamheden op en wordt geen bodemprocedure aanhangig gemaakt. 3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) (sub 1) zelf als klachtenfunctionaris binnen het kantoor op te treden en (sub 2) te weigeren om een overzicht van de aan klager verzonden declaraties en specificaties aan de gemachtigde van klager toe te sturen; b) kwalitatief onvoldoende werk te leveren in de eethuis-kwestie en daarvoor vervolgens te hoge declaraties van in totaal 8.429,23 aan klager te sturen; c) zonder opdracht van de zoon van klager en buiten de opdracht van klager om een enkele sommatie te sturen in de zaak-p van zijn zoon meer werkzaamheden te verrichten en die in rekening te brengen aan klager voor 1.261,43 4 VERWEER Ad klachtonderdeel a) 4.1 Sub 1: Volgens verweerder is de klacht tegen hem binnen zijn kantoor op juiste wijze behandeld. De klachtenfunctionaris van kantoor, mr. [naam], heeft met klager gesproken. Uit praktisch oogpunt is de conclusie van die klachtenfunctionaris in een brief door verweerder aan klager beschreven. 4.2 Sub 2: Verweerder heeft klager veelvuldig en herhaaldelijk op de hoogte gebracht van de door hem verrichte werkzaamheden en de declaraties met urenspecificaties aan klager toegestuurd. Dat klager daarover beschikte blijkt ook uit de door klager bij zijn klacht overgelegde declaraties. Verweerder zag geen reden om die stukken in kopie ook aan de gemachtigde van klager te sturen. Ad klachtonderdeel b) 4.3 Verweerder voert hiertegen gemotiveerd verweer, waarop de raad hierna, voor zover relevant, in zal gaan bij de beoordeling. 3/8

Ad klachtonderdeel c) 4.4 Volgens verweerder ging het inderdaad om een kwestie tegen de voormalig huurder van de zoon van klager, maar heeft klager aan verweerder de opdracht verstrekt tot het verrichten van diverse (incasso)werkzaamheden voor zijn zoon. Verweerder heeft klager daarna ook voortdurend op de hoogte gehouden van de voortgang en alle genomen stappen in overleg met klager gedaan. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake, aldus verweerder. 5 BEOORDELING Ad klachtonderdeel a) 5.1 Klager verwijt verweerder in dit onderdeel onder sub 1 dat hij de klachtenprocedure op kantoor niet op de voorgeschreven wijze heeft behandeld, omdat verweerder de klacht tegen hem zelf heeft afgehandeld en dat niet is gebeurd door een van de aangewezen klachtenfunctionarissen van het kantoor. Verweerder heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en ter zitting nog toegelicht dat de klachtenfunctionaris, mr. [naam], op 17 februari 2016 bij het gesprek met klager en verweerder aanwezig is geweest en bij de klachtafhandeling nauw betrokken is geweest. 5.2 Op grond van het bepaalde in artikel 6:28 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) dient een advocaat te beschikken over een kantoorklachtenregeling die voldoet aan de in het tweede lid bepaalde eisen. 5.3 Voor zover klager al een eigen belang heeft bij dit verwijt, het is immers aan de deken voorbehouden om vanuit het algemeen belang op te komen tegen een onjuiste uitvoering van de klachtenregeling bij een advocaat, is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel moet stranden bij gebrek aan gewicht. Niet alleen is binnen het kantoor van verweerder de klachtenregeling naar het oordeel van de raad correct uitgevoerd in bijzijn van de klachtenfunctionaris, klager krijgt door indiening van deze klacht alsnog een integrale beoordeling van zijn klachten tegen verweerder door de raad. Op grond hiervan zal de raad klachtonderdeel a) sub 1 als van onvoldoende gewicht afwijzen en oordeelt dit klachtonderdeel daarmee ongegrond. 5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel a) sub 2 is de raad van oordeel dat niet valt in te zien in hoeverre in dezen aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft ter zitting onbetwist verklaard dat hij alle declaraties en specificaties aan klager heeft toegestuurd. De raad is niet gebleken op welke (rechts)grond verweerder gehouden was om op verzoek van de gemachtigde van klager nadien daarvan nog een overzicht te verstrekken. Nu een feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, oordeelt de raad klachtonderdeel a) sub 2 ongegrond. Klachtonderdeel b) 5.5 In dit klachtonderdeel wordt verweerder verweten dat hij de belangen van klager heeft behandeld met onvoldoende zorg ten opzichte van de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking. 5.6 Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt en wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van 4/8

een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen. 5.7 Voornoemde maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter een klager die klaagt over kwaliteit van de verrichte werkzaamheden niet zonder meer doorverwijst naar de civiele rechter, maar dat de tuchtrechter zich over de geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt vanuit het oogpunt van de voor advocaten geldende gedragsrechtelijke normen, voor zover de tuchtrechtelijke procedure daartoe mogelijkheden biedt. 5.8 Volgens klager heeft verweerder in de eethuis-kwestie onvoldoende deskundig en onvoldoende voorbereid een kort geding tegen de voormalige huurders van zijn bedrijfspand gestart, terwijl een bodemprocedure de geëigende weg was geweest. Klager is daarbij ook niet door verweerder gewezen op de financiële risico s van een kort geding. Ter onderbouwing verwijst klager naar het kortgedingvonnis van 22 mei 2015, waaruit blijkt dat verweerder, gelet op de aard van het geschil tegen de voormalige huurders, een op voorhand kansloos kort geding is gestart en bovendien in het kort geding onvoldoende relevante feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit de spoedeisendheid van de vordering wegens schadevergoeding door voortgezet gebruik van de handelsnaam van klager zou blijken. Als gevolg daarvan zijn de vorderingen van klager in kort geding afgewezen en heeft klager schade geleden onder meer door de proceskostenveroordeling en doordat klager voor deze onnodige werkzaamheden van verweerder heeft moeten betalen. 5.9 Volgens verweerder heeft klager hem verzocht om in de eethuis-kwestie in kort geding het gebruik van de handelsnaam Eethuis [L] door de voormalige huurders te laten staken. Daarbij was volgens klager grote spoed geboden, omdat de klanten dachten dat Eethuis [L] was verhuisd naar een paar panden verderop met als gevolg minder klanten en minder omzet. In aanloop naar het kort geding heeft verweerder naar zijn zeggen uitvoerig met klager de voor- en nadelen van een kort geding besproken en de daarmee gemoeid gaande kosten. In nauw overleg en pas na goedkeuring van de concept-stukken door klager heeft verweerder het kort geding gestart, waarbij tevens als nevenvordering een voorschot op de door klager geleden schade is gevorderd (de huurachterstand en schade aan de inventaris). Verweerder betwist dat hij onvoldoende voorbereid naar het kort geding is gegaan. Uit genoemd kort geding vonnis blijkt ook dat de diverse vorderingen uitvoerig door hem tijdens de mondelinge behandeling zijn toegelicht. 5.10 De daaropvolgende beslissing van de voorzieningenrechter was teleurstellend, maar dat alleen is volgens verweerder onvoldoende om van een op voorhand kansloze procedure te spreken. Nadien heeft hij klager geadviseerd over de mogelijk te nemen vervolgstappen, waarbij de prioriteit van klager was verschoven van het staken van de handelsnaam naar het vorderen van de geleden schade. Om die reden heeft verweerder klager geadviseerd om een bodemprocedure te starten en af te zien van hoger beroep tegen het kortgedingvonnis. Op 6 juli 2015 heeft verweerder aan klager een conceptdagvaarding van de bodemprocedure toegezonden met daarbij het uitdrukkelijke verzoek om eerst de openstaande declaraties te voldoen. Rond diezelfde tijd heeft klager zijn bedrijfspand aan een derde verhuurd, welke huurovereenkomst daarna voortijdig werd beëindigd doordat die huurder simpelweg is vertrokken zonder te betalen. Dat het pand van klager in afwachting van een bodemprocedure gesloten is geweest, is volgens verweerder dan ook pertinent onjuist. Op verzoek van klager heeft verweerder hem ook geadviseerd over de wijze waarop klager zijn onderneming zou voortzetten en over 5/8

het vorderen van de onbetaalde huurpenningen. Omdat betaling van de declaraties door klager uitbleef, is de dagvaarding van de bodemprocedure niet uitgebracht. 5.11 De raad stelt voorop dat het de taak van de advocaat is om de cliënt bij de aanvang van de zaak gedegen voorlichting te geven over de mogelijke scenario s en de risico s en kosten daarvan. De advocaat moet zich ervan vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van de gekozen strategie voldoende overziet. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar er moet wel als het ware een informed consent zijn; bewust zijn van de risico s die aan bepaalde keuzes kleven (gedragsregel 8 - gedragsregels1992). 5.12 Dat verweerder de risico s en kosten van een kort geding aan klager heeft voorgehouden, wordt door klager betwist op grond waarvan klager stelt dat hem zo de mogelijkheid van een juiste afweging is onthouden waardoor hij schade heeft geleden. Nu dit zonder meer belangrijke informatie betreft die verweerder schriftelijk aan klager had moeten bevestigen, terwijl een dergelijke brief ontbreekt, moet de raad ervan uitgaan dat deze waarschuwing - ten onrechte - niet aan klager is gegeven. Ter zitting heeft verweerder ook erkend dat hetgeen hij destijds met klager heeft besproken niet of niet volledig door hem is vastgelegd en bevestigd. Daarmee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat klachtonderdeel b) in zoverre gegrond wordt geoordeeld. 5.13 Dat verweerder zich onvoldoende heeft voorbereid op het kort geding en dat hij in de eethuis-kwestie van klager onvoldoende deskundig heeft gehandeld, is de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet gebleken. Uit het overgelegde vonnis in kort geding blijkt dat een deel van de door verweerder namens klager ingestelde vorderingen wel spoedeisend zijn geoordeeld en een deel niet, zodat reeds op grond daarvan niet kan worden geconcludeerd dat op voorhand sprake was van een kansloze procedure in kort geding. Verweerder heeft nog als onbetwist ter zitting gesteld dat zich aanvankelijk niemand namens de wederpartij had gesteld. Dat pas tijdens de zitting in kort geding de wederpartij zich heeft gesteld en verweer heeft gevoerd, was voor verweerder niet voorzienbaar. Dat verweerder daarna de belangen van klager in die zitting in kort geding niet naar behoren heeft behartigd, is de raad bij gebreke van concrete verwijten die dat verwijt onderbouwen, niet gebleken. 5.14 Ten aanzien van de declaraties stelt verweerder dat hij uitdrukkelijk met klager is overeengekomen dat zijn werkzaamheden zouden worden gedeclareerd tegen een uurtarief van 170,- exclusief 6% kantoorkosten en BTW, zoals ook blijkt uit zijn e-mail van 5 december 2014 aan klager. Op basis van dat uurtarief heeft verweerder ook zijn declaraties van 11 december 2014 en van 13 januari 2015 aan klager gestuurd, waartegen door klager destijds geen bezwaar is gemaakt. Volgens verweerder heeft klager twee betalingen gedaan, terwijl hij ruim 50 uur voor klager heeft gewerkt in de eethuiskwestie en in de kwestie-p, hij coulancehalve 7 uren niet in rekening heeft gebracht en bovendien na overleg met klager in de kort geding procedure vanaf juli 2015 tegen een lager uurtarief van 155,- (exclusief kantoorkosten en BTW) is gaan werken. Verweerder betwist op enig moment no cure no pay met klager te zijn overeengekomen. 5.15 De raad stelt voorts voorop dat een advocaat, wanneer hij een opdracht aanvaardt, de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient te bespreken en inzicht dient te geven in de in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren (gedragsregel 26 - gedragsregels 1992). Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat verweerder op voldoende zorgvuldige wijze de met klager gemaakte financiële afspraken heeft bevestigd in de met klager gevoerde correspondentie, waaronder de e-mail van 5 december 2014 aan klager. De raad is voorts gebleken dat verweerder met klager aanvankelijk een uurtarief van 170,-, exclusief kantoorkosten 6/8

en BTW, heeft afgesproken en verweerder zowel de door hem gewerkte uren als zijn uurtarief na het teleurstellende vonnis in kort geding ten gunste van klager heeft gematigd. Dat klager no cure no pay met verweerder zou zijn overeengekomen, kan de raad tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. 5.16 Klager bestrijdt voorts niet het aantal door verweerder gemaakte uren maar stelt dat de kwaliteit van de door verweerder verrichte werkzaamheden een veel lagere declaratie zou rechtvaardigen. Daarmee legt klager aan zijn klacht ten grondslag dat verweerder tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst. Dit verwijt is ontoereikend onderbouwd. Op basis van het voorliggende materiaal kan de raad niet concluderen dat de mening van klager daaromtrent juist is of dat verweerder met betrekking tot de declaraties niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Naar het oordeel van de raad kan onder deze omstandigheden niet worden geoordeeld dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Het is aan de civiele rechter om te beoordelen of en in hoeverre verweerder tekort is geschoten en tot welke schadevergoeding dat in dat geval zou leiden. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder is dan ook geen sprake. 5.17 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder, behoudens het hiervoor als gegrond geoordeelde verwijt, voor het overige op voldoende zorgvuldige wijze de (financiële) belangen van klager heeft behartigd. Daarmee oordeelt de raad dat verweerder met betrekking tot de overige voornoemde verwijten van klager niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat die verwijten van klachtonderdeel b) ongegrond zullen worden verklaard. Ad klachtonderdeel c) 5.18 Klager onderbouwt dit verwijt als volgt. Hij stelt in dit onderdeel dat hij aan verweerder heeft gevraagd om de incassoprocedure tegen de heer P. ter hand te nemen. Klager heeft verweerder gevraagd om een enkele sommatie namens zijn zoon aan de heer P. te sturen en geen verdere kosten te maken, temeer daar klager daarbij zelf geen noemenswaardig belang had. Toen na onderzoek van verweerder was gebleken dat de heer P. niet meer in Nederland woonachtig was, was daarmee voor klager daarmee de zaak afgedaan. Hij heeft nimmer de opdracht aan verweerder gegeven om meer werkzaamheden te verrichten in die kwestie, waaronder het opstellen van een concept-dagvaarding. Door die werkzaamheden, zonder een daartoe verkregen opdracht, te verrichten en die werkzaamheden nadien ook nog aan klager te declareren, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, aldus klager. 5.19 Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist. Ter zitting heeft hij nog toegelicht dat de heer P. volgens diens partner in Turkije zou zijn, wat klager en verweerder destijds niet hebben geloofd. De heer P. bleek bovendien nog gewoon in Nederland te staan ingeschreven. In overleg met klager heeft verweerder toen besloten om de heer P. te gaan dagvaarden. Hij heeft alle werkzaamheden in kwestie-p in nauw overleg en in opdracht van klager voor diens zoon gedaan, aldus verweerder, zodat hij daarvoor terecht gematigde - declaraties aan klager heeft gestuurd. 5.20 De raad volgt klager niet in dit verwijt. Uit de overgelegde correspondentie tussen verweerder en klager uit 2015, deels opgenomen onder de vaststaande feiten hiervoor, blijkt dat verweerder telkens de door hem namens de zoon van klager te verrichten werkzaamheden nauwgezet met klager heeft besproken. Dat zij kennelijk ook op enig moment hebben afgesproken dat verweerder een concept-dagvaarding tegen de heer P zou maken, is aannemelijk. Klager heeft dat concept ook van commentaar voorzien volgens verweerder. Volgens de gemachtigde van klager, zo blijkt uit zijn brief van 19 juli 2017 aan de deken, heeft klager die concept-dagvaarding wel even doorgelezen, omdat hij het had ontvangen van verweerder, maar daaruit kan geen instemming met 7/8

die werkzaamheden worden afgeleid, aldus klager. Dat betoog faalt. Indien klager niet instemde met de werkwijze van verweerder, dan had het naar het oordeel van de raad op zijn weg gelegen om verweerder daarover op dat moment meteen op de hoogte te stellen. Dat hij dat toen heeft gedaan, is de raad echter niet gebleken. 5.21 Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft voor zijn handelwijze in de kwestie-p. Daarmee oordeelt de raad klachtonderdeel c) ongegrond. 6 MAATREGEL Van de klachtonderdelen oordeelt de raad één klachtonderdeel gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond. Nu verweerder inzicht heeft getoond in het verwijtbare van zijn handelen door risico s en kosten van een procedure niet schriftelijk vast te leggen richting klager en hij heeft verklaard daar voor de toekomst lering uit te trekken, ziet de raad, mede gelet op het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft, aanleiding om hem geen maatregel op te leggen. 7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van 50,00 aan hem vergoeden. BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel b) voor zover aan klager dat de waarschuwing voor de risico s en kosten van het kort geding betreft, gegrond; - verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond; - bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van 50,00 aan klager. Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, W.H. Kesler, A.H. Lanting, H.J.P. Robers, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2018. Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 16 april 2018 8/8