Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.

Transcriptie

1 Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr d.d. 3 augustus 2016 te Amsterdam (prof. mr. J.J.C. Kabel, A.A.M. Beijersbergen van Henegouwen, mr. K.D. van Ringen, mr. A.H. Beekhuizen). 1. Behandeling van het geschil Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Commissie te laten beslechten, binnen de door het Reglement Geschillencommissie BKR (hierna: het Reglement) gestelde grenzen. De Commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken en heeft de betrokkene en de deelnemer uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de klacht op 11 juli 2016 te Amsterdam. Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht. 2. Standpunt van de betrokkenen De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie van een aflopend krediet met contractnummer *****630. De registratie wordt gekenmerkt door een achterstandsmelding (A) op 10 augustus De overeenkomst staat in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) als niet beëindigd. Zij vordert een materiële schadevergoeding ad EUR 930, bestaande uit EUR 770 aan advocaatkosten en EUR 150 aan telefoonkosten, benzinekosten en het opnemen van vrije dagen. De betrokkene heeft haar klacht als volgt toegelicht. De betrokkene heeft met haar echtgenoot in februari 2014 een contract getekend met een hypotheekadviseur van [X] waarin stond, dat als er een koop plaatsvond betrokkene EUR aan de hypotheekadviseur schuldig was (voor bemiddeling en advies) en zonder koop niets. De betrokkene stuurt kopie van de overeenkomst met [X]. Die euro zou in een hypotheek worden meegenomen. Er staat niets vermeld over uitbesteding aan een derde partij (de deelnemer). De betrokkene stelt nimmer een contract met de deelnemer te zijn aangegaan. De handtekening onder een contract met de deelnemer zou naar de mening van de betrokkene zijn vervalst. Betrokkene heeft niets betaald aan de deelnemer en zij kreeg pas anderhalf jaar later een achterstandsmelding. Om van de BKR registratie af te zijn heeft betrokkene voorgesteld om EUR euro te betalen, maar dat voorstel wordt afgewezen. 3. Standpunt van de deelnemer

2 Pagina 2 van 5 De deelnemer stelt dat betrokkene zaken heeft gedaan met [X] (een klant van de deelnemer). Er is een opdracht hypotheken verstrekt en ondertekend met datum 14 januari Op deze overeenkomst is het bedrag EUR doorgestreept en er is handmatig EUR van gemaakt. Waar staat 0 euro, is tevens EUR ingevuld. De betaling zou worden voldaan middels een consumptief krediet. De betrokkene heeft hiertoe alle gegevens verstrekt en per 20 januari 2014 zijn deze gegevens in de administratie verwerkt. Op 4 februari 2014 is aan de betrokkene meegedeeld dat het consumptief krediet ten bedrage van EUR is toegewezen in 36 termijnen van EUR 95,43. Eind april 2014 is de eerste automatische incasso uitgevoerd en het krediet is gemeld bij het BKR. In juni wordt de automatische incasso door betrokkene gestorneerd. De deelnemer stuurt kopie van de ingebrekestelling d.d. 25 augustus 2014 waarin de BKR registratie wordt aangekondigd en kopie van een brief d.d. 19 januari 2015 waarin een juridisch traject wordt aangekondigd. Op 10 april 2015 is de incasso overgedragen aan de deurwaarder. De deelnemer stelt dat zij geen partij is in het geschil tussen [X] en betrokkene. Zij heeft van haar klant ([X]) een getekend dienstverleningsdocument ontvangen alsmede een loonstrook van beide partners en kopie legitimatiebewijzen. Deze stukken zijn beoordeeld op grond waarvan het consumptief krediet tot stand is gekomen en geregistreerd. Betrokkene heeft weliswaar aangeboden te betalen, maar er is tot op heden niets voldaan. Er is geen aangifte gedaan tegen [X] dat de handtekeningen vervalst zouden zijn. 4. Beoordeling van het geschil Uit de stukken, de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, en het overigens ter zitting verhandelde, is het volgende komen vast te staan. De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie van een aflopend krediet met contractnummer *****630. De registratie wordt gekenmerkt door een A op 10 augustus De overeenkomst staat in het CKI als niet beëindigd. De betrokkene vordert een materiële schadevergoeding ad EUR 930. De Commissie oordeelt als volgt. Het draait in deze zaak om het feit of er wel of niet een rechtsgeldige overeenkomst bestaat tussen betrokkene en de deelnemer, waaruit voortvloeit dat betrokkene een bedrag ad EUR verschuldigd is aan de deelnemer. Het bedrag van EUR wordt gevormd door het honorarium dat betrokkene zou hebben afgesproken met een tussenpersoon van de deelnemer ([X]). Betrokkene betwist dat zij dat honorarium verschuldigd is.

3 Pagina 3 van 5 Ten aanzien van de rechtsbetrekking tussen partijen geldt het volgende. Er zijn twee overeenkomsten in het dossier. Betrokkene heeft een contract overgelegd waarin staat kort gezegd dat de tussenpersoon ([X]) recht heeft op een beloning van EUR en bij voortijdige beëindiging van de opdracht nihil. De deelnemer heeft een contract overgelegd waarop beide bedragen zijn doorgekrast en op beide plekken EUR handmatig - is ingevuld. Niet in geschil is dat de bemiddeling door de tussenpersoon niet heeft geleid tot afsluiting van een hypotheek, zodat sprake is, van een voortijdige beëindiging van de opdracht. De vraag is vervolgens wat partijen voor die situatie hebben afgesproken: een vergoeding van nihil of een bedrag van EUR De Commissie is uitsluitend bevoegd uitspraak te doen in geschillen over onjuiste en/of onterechte registratie van gegevens bij het BKR. De Commissie kan slechts marginaal toetsen of er al dan niet sprake is van een rechtsgeldige vordering. Het uiteindelijke oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter. Om tot een beoordeling van de rechtsgeldigheid van de registratie te komen, zal de Commissie daarom aannames moeten maken, waarop haar beslissing gebaseerd is. In dit geval neemt de Commissie aan, dat betrokkene wel heeft ingestemd met het feit dat de tussenpersoon een honorarium toekwam van EUR De Commissie baseert zich daarbij op de verklaring van de tussenpersoon die in het geding is gebracht, waarin specifiek wordt toegelicht hoe betrokkene heeft ingestemd met het honorarium. Voorts heeft betrokkene aangeboden een bedrag van EUR te betalen, indien dan ook de BKR-registratie zou worden geschrapt. Verder staan onder de afgesloten kredietovereenkomst (volgens betrokkene vervalste) handtekeningen die echter wel overeenkomen met de handtekeningen onder de offerte van de tussenpersoon die volgens betrokkene wel echt zijn. In deze omstandigheden zal de Commissie aannemen dat wel een kredietovereenkomst is gesloten. Indien in het civiele geding zou blijken, dat toch geen kredietovereenkomst is afgesloten, dan is dat een nieuw feit waarmee betrokkene zich opnieuw tot de Commissie kan wenden. Uitgaande van een rechtsgeldig afgesloten kredietovereenkomst oordeelt de Commissie als volgt. Alvorens de deelnemer overgaat tot registratie van een achterstandsmelding, is zij reglementair verplicht daarvoor te waarschuwen (een zogenaamde vooraankondiging ), zodat men nog in de gelegenheid wordt gesteld de registratie te voorkomen. In beginsel rust op de deelnemer de plicht

4 Pagina 4 van 5 om aannemelijk te maken dat zij een vooraankondiging heeft verzonden, indien de klager dat betwist. De administratie van de deelnemer kan tot bewijs strekken. Het is vaste jurisprudentie van de Geschillencommissie dat de deelnemer door overlegging van kopieën van brieven de verzending van de vooraankondiging aannemelijk kan maken. Uit de door de deelnemer overgelegde stukken is gebleken dat de deelnemer op 25 augustus 2014 een brief heeft verzonden naar het bij haar bekende adres met daarin de vereiste vooraankondiging. De A is echter geregistreerd op 10 augustus De betrokkene heeft de ontvangst van de vooraankondiging overigens niet betwist. Ter zitting heeft de deelnemer verklaard dat de reden voor het late melden van de A is, dat zij er zeker van wilde zijn dat haar cliënt ([X]) juist had gehandeld. De Commissie is van oordeel dat door de A pas een jaar later te melden, de betekenis van de vooraankondiging aan kracht verliest. Anderzijds bepaalt het Algemeen Reglement (artikel 10) dat overschrijding van de registratietermijn de rechtsgeldigheid van de registratie niet aantast. De Commissie oordeelt dat sprake is van een rechtsgeldige achterstandsmelding. Zij betrekt in haar oordeel dat de deelnemer de argumenten van betrokkene grondig heeft onderzocht en pas daarna toen de deelnemer voldoende zeker was over de rechtsgeldigheid van de A in de gegeven omstandigheden zij is overgegaan tot registratie. De Commissie zal vervolgens moeten toetsen of de registratie voldoet aan het proportionaliteitsbeginsel. Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds de betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij/zij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van betrokkene is dat hij/zij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of zelfs van een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een negatieve registratie die in veel gevallen verhindert dat de betrokkene een krediet kan afsluiten. Omdat de Commissie heeft aangenomen, dat betrokkene een honorarium schuldig was aan de tussenpersoon en in verband daarmee met de deelnemer een rechtsgeldige kredietovereenkomst is afgesloten, moet haar betaalgedrag worden aangeduid als betalingsonwil. Om die reden kan de proportionaliteitstoetsing niet in het voordeel van de betrokkene slagen. De Commissie herhaalt, dat dit anders zou kunnen zijn indien in het civiele proces komt vast te staan dat de deelnemer geen

5 Pagina 5 van 5 vordering op de betrokkene heeft en/of indien komt vast te staan dat de betrokkene geen honorarium verschuldigd was aan de tussenpersoon. De betrokkene vordert materiële schadevergoeding voor een bedrag van EUR 930. Omdat geen sprake is van een onjuiste registratie moet deze schadevordering worden afgewezen. 5. De beslissing De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene ongegrond is.