DE OPTIMALE SYLLABE IN GEÏMPROVISEERD ZINGEN VAN ONZINTEKST



Vergelijkbare documenten
Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Fonologie. inleiding taalkunde 2012/13 30 mei 2013

Akoestiek. Geluid zichtbaar gemaakt. Golfvormen. Geluid zichtbaar gemaakt. Golfvormen. Golfvormen. Overzicht

Intrinsieke prosodie van klinkers. Constantijn Kaland Marie Postma

Klanken 1. Tekst en spraak. Colleges en hoofdstukken. Dit college

Wesp vs. Weps. Een literatuurstudie. Bachelorthesis Taal- en Cultuurstudies, Taal en Ontwikkeling Briënne Wagenaar, oktober 2015

1) Bekijk spectrogram 1. Denk niet aan wat er gezegd wordt, maar identificeer minimaal drie in het oog springende patronen in het spectrogram.

Optimale ontwikkeling prenatale fase tot en met zes jaar

1) Bekijk spectrogram 1. Denk niet aan wat er gezegd wordt, maar identificeer minimaal drie in het oog springende patronen in het spectrogram.

Het belangrijkste doel van de studie in hoofdstuk 3 was om onafhankelijke effecten van visuele preview en spellinguitspraak op het leren spellen van

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Verslag leerorkest studieochtend. Zingen tijdens de instrumentale groepsles

Samenvatting in het Nederlands

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Twee jaar spraak en taal bij schisis Jansonius-Schultheiss, K. Link to publication

Vakgroep Spraak-, Taal- en Gehoorwetenschappen

Bij het muzikaal spelen wordt gebruik gemaakt van dynamiek en articulatie.

Algemene Taalwetenschap. Hogeschool van Amsterdam Josefien Sweep

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

184 Maartje Schreuder

Papiamento M. Browne en L. van der Zijden-Holstvoogd


Logopedische behandeling bij kinderen met een schisis. in de basisschoolleeftijd

Spreken Wat is een dysartrie?

De opbouw van notenladders

Eindexamen havo muziek 2013-I

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Modellen en data-acquisitie. acquisitie. Bart de Boer University of Washington Center for Mind, Brain and Learning & AI-Lab Vrije Universiteit Brussel

Samenvatting. Inleiding

Over de lengte van korte klinkers, lange klinkers en tweeklanken in het Nederlands

Ikfstajezotuuknie: gereduceerde obstakels in alledaagse gesprekken

Curriculum Leerorkest groep 5 t/m 8

Eindexamen muziek havo I

Het einde van een muziekstuk wordt aangegeven doormiddel van een dubbele maatstreep.

huiswerkvragen Spreken en Verstaan ( )

ETUDES VOOR DE CF TREKHARMONICA

Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens

OOSTENRIJK 1 GROEP 7. Muzikale elementen. Volksmuziek. Bron: Alma ten Bruin

Verdeling vakinhoud leerlijn muziek groep 1-8

» Oefening. Een voorbeeld van een idee: Ik ben soms graag alleen

DE TONOLOGIE VAN ONBEKLEMTOONDE

Verbonden spraak. Vloeiend Nederlands spreken kan je leren.

Taalverwerving en Interpretatie (cursushandleiding)

De hele noot Deze noot duurt 4 tellen

Muziek en het Oor van de Luisteraar

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

PROEFTENTAMEN KLANKLEER. Bij dit tentamen mag je een fonologische featuretabel gebruiken, maar geen IPA tabellen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Nederlandse klanken: onuitspreekbaar! Of toch niet?

Klankproductieproblemen: een fonologische benadering

De aanzet. De plaats waar de punt van de tong tegen de achterzijde der boventanden geplaatst moet worden, is afhankelijk van:

Onderzoek naar het hulpwerkwoord OP

53. Anders ga je met pensioen!

HOOFDSTUK 18 : INLEIDING TOT DE RITMIEK

Wie maakt het klankverschil? Klankontwikkeling bij peuters (KoP) Esther Ottow MSc en Dr. Brigitta Keij Siméa-congres

Personiceren van stemmen met Deep Learning

Toonhoogte. Toonaarden Groot of klein

Duurkenmerken van Intervocalische Occlusieven in het Nederlands

ZEG HET MAAR HET PRATEN VAN UW KIND

Siméa Nienke Lam de Waal, MA Dr. Annette Scheper

Muziekvakexamens 2015

Summary 215. Samenvatting

Voorjaar 2016 Plug In Music

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Twee jaar spraak en taal bij schisis Jansonius-Schultheiss, K. Link to publication

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt 1 scorepunt toegekend. J. Haydn - Pianoconcert nr.

Eindexamen Muziek vwo 2003-I

Eindexamen Muziek havo 2003-I

Methode Een leven lang zingen

Eindexamen Muziek vwo 2002-I

Tekst en spraak. spraaksynthese (tekst-naar-spraak) rijtje letters akoestische golfvorm

Opnieuw, luid en duidelijk

EIGENSCHAPPEN CONVERGED HARDWARE

DIAS: Diagnostisch Instrument voor Apraxie van de Spraak

HELDER! SPREKEN. Een praktische voorbereiding voor beroepssprekers. Marieke Dooper

Therapiekeuze bij verstaanbaarheidsproblemen. Waarom dit onderwerp? Goed nieuws! Therapiekeuze bij verstaanbaarheidsproblemen

Les 1 (van een reeks van 3) aan beginnende orgelleerlingen volgens de in de scriptie beschreven inzichten. (Duur van de les: 30 min.

De invloed van de plaats van articulatie op de diadochokinesesnelheid

INHOUDSOPGAVE. Harmoniseren met I, IV en V in de toonsoort C Pagina 6. Harmoniseren met I, IV en V in de toonsoorten D, F en G Pagina 11

Les 3 Monniken en Ridders MUZIEK

Kenmerkeconomie in de GTRP-database

In Evacuate the dancefloor van Cascada wordt een langer motief gebruikt. Meteen daarna wordt een variatie gespeeld.

Herkansing 1 e Deeltentamen Spraakherkenning en -synthese

Boekverslag door J woorden 27 oktober keer beoordeeld. Nederlands

Coronalen in het stad-utrechts

Basale muziektheorie. Basale Muziek Theorie.

Vroege spraak- en taalontwikkeling

Klankfrequenties in het Nederlands

Muziek beweegt Neurologische muziektherapie De invloed van muziektherapie & muziek op het brein

Herleve het kofschip! Over fouten en strategieën bij de spelling van zwakke ovt-vormen en didactische implicaties

ZEG HET MAAR HET PRATEN VAN UW KIND. Leeftijd 0 tot 4 jaar

Samenvatting. Audiovisuele aandacht in de ruimte

14 SPREKEN EN VERSTAAN - SPRAAKKLANKEN 1

EPTA. Muziektheorie A1-A2-B. MANSARDA - SINTRA muziekuitgaven. Landelijk Graadexamen Systeem. European Piano Teachers Association

MUZIEK IN DE LAGERE SCHOOL EERSTE KLAS

ZINGEN BRAINSTORM MET DE KLAS BELANGRIJK BIJ DE KEUZE VAN EEN LIED

Fonemisch Bewustzijn

Intonatie (1) Intonatie (2) Intonatie (3) Intonatie (4) Opbouw van het college: Intonatie. Pieken en dalen. Kenmerken. Intonatie.

fill $in stina n to syn sy c n o c pe opmaat opmaat motief riff

ALGEMENE MUZIEKLEER VOOR HET B-EXAMEN

Transcriptie:

DE OPTIMALE SYLLABE IN GEÏMPROVISEERD ZINGEN VAN ONZINTEKST Laura van Eerten, Dicky Gilbers, Wander Lowie 1. Introductie 1 In dit artikel bespreken we ons onderzoek naar de optimale lettergreepstructuur in geïmproviseerd gezongen onzintekst. Eerder onderzoek naar optimale of ongemarkeerde syllabes is uitgevoerd op het gebied van eerste taalverwerving (Dinnsen, 1992; Gierut, 1996 e.a.). Vanuit een functioneel articulatorisch perspectief kunnen de uitkomsten van dit verwervingsonderzoek worden vergeleken met geïmproviseerde zang. Gezongen klanken kunnen worden beschouwd als de optimale realisatie van spraakklanken en hun kenmerken; een [] in zang zal zo open mogelijk zijn en een [ wordt met zo veel mogelijk lipronding gearticuleerd. Daarnaast is geïmproviseerd zingen van onzintekst vooral een ontspannende bezigheid, we willen niet te veel moeite doen om de lettergrepen te produceren. Het doel van dit artikel is het beschrijven en verklaren van de optimale lettergreepstructuur in zang, in vergelijking met spraak. Syllabesequenties die prototypisch aan gezongen onzintekst worden toegeschreven, zoals tralala, worden ter discussie gesteld aan de hand van een experiment waarin professionele- en amateurmuzikanten onzinsyllabes zingen op drie bestaande melodieën. Sundberg (1994) beschrijft een onderzoek naar de aanname dat het improviseren van gezongen onzinlettergrepen geleid wordt door een set principes die muzikale structuur reflecteren. Het huidige artikel is een vervolg op het onderzoek van Sundberg. De opbouw van het artikel is als volgt: in paragraaf 2 schetsen we een overzicht van relevante linguïstische literatuur en onze functionele benadering. In paragraaf 3 zetten we onze hypotheses uiteen, vervolgd door een beschrijving van het experiment, de resultaten en een vergelijking met de resultaten uit het onderzoek van Sundberg (1994). In paragraaf 4 concluderen we met een verklaring voor de optimale lettergreepstructuur, gebaseerd op fonetische en fonologische argumenten. 2. Theoretische achtergrond 2.1 Sonoriteit en constrictie Volgens Clements (1990) wordt de optimale syllabestructuur gekenmerkt door een toename van sonoriteit. Hoe sterker de toename in sonoriteit aan het begin van de syllabe, en hoe minder afname in sonoriteit aan het einde van de syllabe, des te optimaler de syllabe is. 1

(1) Sonoriteitscontouren; / is de optimale syllabe met alleen een maximale toename van sonoriteit aan de onset. a a a s p p p p hoge sonoriteit lage sonoriteit Een consonant met veel constrictie is het minst vocalisch en veroorzaakt een zo groot mogelijke toename in sonoriteit aan het begin van een syllabe. Het sonoriteitscontour van // verloopt van minimale sonoriteit in de stemloze stop // naar maximale sonoriteit in de vocaal //. De syllabes // en // bevatten een finale consonant; het optimale sonoriteitscontour wordt doorbroken door afname in sonoriteit. Een zo min mogelijke afname in sonoriteit wordt beschouwd als optimaal. Dit betekent dat // in dit voorbeeld de optimale syllabe is, en // is weer beter dan //. Syllabeopeenvolgingen representeren een patroon met een afwisselende stijging en daling in sonoriteit dat door Clements (1990) aangeduid wordt als een sonority cycle. In (2) is een afbeelding weergegeven van een sonority cycle. (2) Een onzinfrase in het sonority cycle model van Clements (1990). De stippellijnen geven de verbinding met de adjacente syllabe weer. hoge sonoriteit lage sonoriteit De syllabesequentie in (2) is overgenomen uit het artikel van Sundberg (1994) waarin hij concludeert dat de muzikale articulatie in onzinsyllabes vooral naar voren komt in de frasering. Vergeleken met andere mogelijke sequenties zoals lipomdeti of pomlitide is de onzinfrase tidelipom natuurlijker om te produceren. Dit kan beschouwd worden als een consequentie van de ritmische structuur van de frase. 2

(3) Ritmische structuur van de onzinfrase tidelipom bestaande uit een triool en een kwartnoot. Deze onzinfrase geïntegreerd in het model van Clements (1990) geeft een duidelijk patroon weer met een afwisselende stijging en daling in het sonoriteitscontour. De sonoriteit neemt geleidelijk toe in de onset van de eerste drie syllabes. De consonant met de meeste constrictie // bevindt zich aan het begin van de sequentie. Daarna volgt een syllabe met de stemhebbende // welke minder constrictie heeft dan // en de laatste syllabe uit de groep begint met de sonorante consonant / /. De laatste syllabe van de frase begint met veel constrictie, om het contrast en het begin van een nieuwe maat te markeren, en eindigt op /m/. Dit sonorante segment is ongemarkeerd in deze positie omdat het een minimale afname in sonoriteit veroorzaakt; /m/ markeert het einde van de toongroep door de mond te sluiten en stemhebbendheid te behouden. /m/ krijgt de voorkeur boven sonorante consonanten zoals /l/ or /n/, omdat deze te veel constrictie hebben en daardoor meer inspanning vereisen. Murray en Venneman (1983) beschrijven de invloed van sonoriteit op syllabesequenties in de Syllable Contact Law. Deze theorie houdt in dat in elke opeenvolging C a $ C b (waar $ de syllabegrens aanduidt) er een voorkeur is voor C a om C b te overschrijden in sonoriteit. In (2) zijn alle syllabes, met uitzondering van de laatste, open en is er geen sprake van adjacente consonanten op een syllabegrens. Een sequentie onzinsyllabes vergelijkbaar met (2) is bijvoorbeeld pom$pi$dom. In overeenstemming met de Syllable Contact Law overschrijdt de klank // aan het einde van de eerste syllabe de adjacente consonant // van de opvolgende syllabe in sonoriteit. Een opeenvolging van onzinsyllabes zoals mop$mi$dop voldoet niet aan de theorie en klinkt dan ook een stuk minder aannemelijk om te zingen. 2.2 Onzinsyllabes in geïmproviseerde zang Sundberg (1994) onderzoekt wat voor muzikale informatie overgebracht wordt in de syllabekeuze in syllabling (de term die Sundberg gebruikt voor het zingen van muzikale thema s met gebruik van onzintekst). Uit zijn resultaten blijkt dat er weinig variatie is in syllabekeuze; de meest voorkomende syllabe is //. Tralla, het Zweedse prototype voor syllabling (vergelijkbaar met tralala of lalala in het Nederlands), komt geen enkele keer voor. De finale consonant die voornamelijk voorkomt in de data is //, en de syllabe / / is zeldzaam. Stemloze fricatieven en trilklanken zijn helemaal afwezig. Voorklinkers komen meestal voor in combinatie met hoge noten en herhaling van syllabes blijkt minder vaak voor te komen in een legatomelodie dan in een energieker thema. Syllabes eindigend op een vocaal komen vaak voor binnen een toongroep en syllabes die op een finale consonant eindigen komen voor aan het einde van toongroepen (zie voorbeelden (2) en (3)). Sundberg wijst hiermee op een duidelijke overeenkomst tussen syllabekeuze en muzikale frasering. Uit de data blijkt echter ook een duidelijke overeenkomst tussen syllabekeuze en de articulatorische eigenschappen van klanken. 3

In een soortgelijk onderzoek beargumenteren Patel en Iversen (2003) dat er een gelijkenis bestaat tussen akoestische aspecten van drumgeluiden van Noord-Indiase tabladrums, en het bijbehorende systeem van onzinsyllabes om de geluiden te benoemen. 2.3 Functionele fonologie Articulatiegemak speelt een belangrijke rol in improvisatie van nieuwe lettergrepen. Sundberg (1994) constateert dat onzintekst zingen een ontspannen karakter heeft in tegenstelling tot een articulatorisch actief karakter. Voor de constructie van nieuwe lettergrepen en opeenvolgingen ervan wordt de complexiteit van articulatiebewegingen geminimaliseerd. Tegelijkertijd wordt er door middel van frasering muzikale informatie overgebracht. Variatie in gezongen lettergrepen is van belang voor de frasering. Tijdens de improvisatie ontstaat daarom een conflict tussen articulatiegemak en de behoefte aan variatie. Een vergelijkbaar fenomeen is aanwezig in spreektaal. Volgens Passy (1980) bepalen de articulatorische principes van effectieve communicatie de structuur van geluid. Optimale communicatie is het primaire doel waarbij articulatiegemak en begrip op de eerste plaats staan. Het begrip wordt bevorderd door het aanbrengen van maximale contrasten binnen een lettergreep (zie (1)). Om zo efficiënt mogelijk informatie over te kunnen brengen ontstaat er bij de spreker een conflict tussen articulatiegemak en begrip van de luisteraar. Het ontstaan van optimale syllabes in geïmproviseerde zang en optimale communicatie is in die zin vergelijkbaar. 2.4 Complexe klanken, kindertaal en onderspecificatie Makkelijk te articuleren klanken zijn het meest frequent in alle talen van de wereld en duidelijk van elkaar te onderscheiden (Ruhlen, 1976; Maddieson, 1984). Een (minimaal) klinkersysteem bevat drie vocalen /, // en //. Van de vocalen vormt // het beste akoestische contrast met een adjacente consonant, omdat het de meest open klinker is en daardoor het segment met maximale release. Daarnaast is de // ook makkelijk te articuleren met een ballistische opening van de onderkaak, zonder dat het tonglichaam een vernauwing voor of achter in de mondholte hoeft te maken zoals vereist is voor // en // (MacNeilage & Davis, 1990; 1993). De klinker / kunnen we beschouwen als de meest ongemarkeerde kern van een beklemtoonde syllabe. Kindertaal biedt inzicht in de complexiteit van spraakklanken. Omdat in het begin van de taalverwerving het motorische systeem nog niet goed ontwikkeld is, zijn complexe klanken en klankcombinaties zeldzaam. Fricatieven bijvoorbeeld zijn moeilijk te realiseren klanken door de grote mate van gecontroleerde spiersamentrekking (Hardcastle, 1976), en worden laat verworven in de taalontwikkeling. Volgens Hardcastle bestaan er zeven articulatorische parameters van linguale activiteit. De productie van een fricatief vereist het gebruik van alle zeven parameters: 4

(4) Linguale parameters, Hardcastle (1976). 1. Horizontaal vooruit/achteruit bewegen van het tonglichaam. 2. Verticaal omhoog/omlaag bewegen van het tonglichaam. 3. Horizontaal vooruit/achteruit bewegen van de tongpunt/blad. 4. Verticaal omhoog/omlaag bewegen van de tongpunt/blad. 5. Dwarse stand van het tonglichaam, bol of hol t.o.v. palatum. 6. Dwarse stand van het tonglichaam, centrale sleuf punt/blad. 7. Tongoppervlak: gespreid of gespitst Gebaseerd op kindertaalonderzoek beargumenteren Jakobson (1960) en Murdock (1957) dat bilabialen de makkelijkste consonanten zijn om te produceren. De eerste betekenisvolle expressies van een kind zijn gebaseerd op het optimale contrast tussen consonant en vocaal. Dat contrast wordt bereikt door complete orale constrictie gevolgd door een wijde frontale opening. Labiale klanken zijn de consonanten die het eerst gebruikt worden door kinderen in het taalverwervingsproces ( papa en mama ). MacNeilage en Davis (2000) stellen eveneens dat de basisbeweging van spraak bestaat uit het afwisselend openen en sluiten van de mond. Ze trokken uit crosslinguïstisch kindertaalonderzoek de conclusie dat kinderen in de brabbelfase overwegend labialen produceren in combinatie met centrale klinkers. In de eenwoordfase neemt echter de combinatie van coronale consonanten met voorklinkers toe en de coronalen overstijgen de labiale consonanten in aantal. Over het algemeen bevatten talen meer coronale klanken dan labiale klanken. Kinderen met een gehoorstoornis maken in de brabbelfase aanzienlijk minder coronale klanken dan kinderen zonder stoornis. De frequente productie van coronalen tijdens het brabbelen blijkt dus mede gebaseerd op wat het kind in de omgeving hoort. Alhoewel uit kindertaalonderzoek blijkt dat labiale consonanten fysisch gezien makkelijker te produceren zijn dan coronalen, zijn de spieren die nodig zijn voor de productie van een labiale consonant trager dan de spieren die gebruikt worden bij een coronaal. De tongpunt kan van alle articulatoren de snelste en meest precieze bewegingen maken dankzij kleine intrinsieke spieren (Hudgins & Stetson, 1937). Een coronale consonant is efficiënter en daarom optimaler dan een labiaal, afgezien van het feit dat labialen in een eerder stadium in de taalontwikkeling verworven worden dan coronalen. Wanneer de uiting van de eerste lettergrepen begint, is een stemhebbende coronaal makkelijker. Het contrast met een stemloze stop en een vocaal is echter groter, in een later stadium voert de stemloze consonant dan ook de overhand. In het vroegste stadium van de brabbelfase wint de stemhebbende labiale consonant het nog van de coronalen op basis van articulatiegemak. In het vroegste stadium van de brabbelfase is de stemhebbende labiale consonant makkelijker dan een coronale consonant omwille van articulatie. In een verder gevorderd stadium wordt de optimale consonant overgenomen door de iets moeilijker te articuleren, maar efficiëntere en beter contrasterende stemloze coronaal in de onset. Vanuit de onderspecificatietheorie (o.a. Archangeli, 1988) zou men verwachten dat coronaal (niet bilabiaal) ongemarkeerd is voor plaats van articulatie. Archangeli beargumenteert dat de grammatica van een taal het makkelijkst (en daarmee het efficiëntst) is wanneer de onderliggende representaties het minimale aan specificatie bevatten, zonder de onderliggende contrasten van de taal te elimineren. Coronale klanken zijn in de onderspecificatietheorie ongespecificeerd als het gaat om plaatskenmerken. In het Nederlands kennen we realisaties als [] waarbij de coronale nasaal zijn plaatskenmerken aanpast aan de adjacente consonant. In het woord // is de nasaal al gespecificeerd voor labiaal en past zich daarom niet aan zijn omgeving aan. De plaatskenmerken van de coronale 5

// zijn onderliggend ongespecificeerd en worden ingevuld in de oppervlaktestructuur, in tegenstelling tot de kenmerken van de bilabiale /. Onderspecificatietheorie definieert coronaal als de default plaats voor articulatie. Op basis van deze theoretische achtergrond over optimale klanken en klanksequenties hebben wij een aantal hypotheses geformuleerd over syllabestructuren in geïmproviseerd gezongen onzintekst. 3. Het experiment 3.1 Hypotheses In een experimentele setting hebben we proefpersonen gevraagd onzinsyllabes te produceren op bestaande melodielijnen. We verwachten dat de gezongen onzinsyllabes voornamelijk zullen bestaan uit CV-sequenties. De combinatie van een enkele consonant en een vocaal is de meest ongemarkeerde universele syllabestructuur, gebaseerd op het sonoriteitscontour en het beste akoestische contrast. Opeenvolgingen van geïmproviseerde syllabes in frases verwachten we volgens het patroon van de sonority cycle. Om syllabe-initieel een zo groot mogelijke toename in sonoriteit te realiseren, begint de eerste syllabe van een frase bij voorkeur met een klank met veel constrictie zoals een stemloze stop. We verwachten dat wanneer syllabes een coda hebben, de sonorante consonant / wordt gebruikt aan het einde van de frase. Zoals eerder genoemd is de nasaal // makkelijker aan te houden in finale positie vanwege de stemhebbendheid. Deze consonant duidt tevens het einde van een frase aan door de mond te sluiten terwijl de stembanden nog trillen, waardoor de amplitude afneemt. Op basis van articulatorische kenmerken verwachten we weinig fricatieven in geïmproviseerde zang. De syllabe // zal bijvoorbeeld vaker voorkomen dan /. In het zingen van onzintekst zou men misschien eerder verwachten dat er veel gebruik gemaakt zal worden van nasalen en liquids; deze klanken komen hoger op de sonoriteitsschaal voor en passen goed in het tonale karakter van zang. Het gebruik van nasalen en liquids in tegenstelling tot stops zal voornamelijk te maken hebben met de muzikale articulatie. In een rustige melodie met veel legato verwachten we meer sonorante onsets dan in een staccato melodie of snelle opeenvolgingen van noten, waarin we juist vaker stemloze stops verwachten. Stemloze stops zullen naar verwachting ook vaker aan het begin van een frase voorkomen voor de contrastwerking, in tegenstelling tot liquids (zie (2)). Daarnaast verwachten we (gebaseerd op de resultaten van Sundberg, 1994) dat herhaling van lettergrepen minder vaak in legato melodieën voorkomen dan in meer energieke thema s. We verwachten dat van alle vocalen // het meest voorkomt in de improvisaties, omdat deze vocaal het beste akoestische contrast vormt met een adjacente consonant. Daarnaast is de // ook makkelijk te articuleren met een ballistische opening van de onderkaak, zonder dat het tonglichaam een extra vernauwing voor- of achterin de mondholte hoeft te maken. Sundberg (1994) concludeert in zijn onderzoek dat voorklinkers iets vaker voorkomen op hogere noten en klinkers met een hoge F1 (//) vaker op geaccentueerde beats. De klinkerkeuze in dit onderzoek zou eveneens afhankelijk kunnen zijn van het muzikale thema en geaccentueerde noten, als gevolg van de zangsnelheid en lengte van de noten. Schwa bijvoorbeeld, kan optimaal zijn in onbeklemtoonde lettergrepen. Het uitspreken van de reductievocaal kost het 6

minste moeite doordat er geen articulatiebeweging aan te pas komt; de articulatoren staan in een neutrale stand. 3.2 Methode en materialen Tweeëntwintig proefpersonen werden geselecteerd op muzikaliteit en studio-ervaring. Dit werd van belang geacht om op een ontspannen manier op een begeleiding te kunnen improviseren. Er werd verondersteld dat conservatoriumstudenten en actieve amateurmuzikanten (muzikanten die spelen in een band en/of studio-/podiumervaring hebben) het benodigde muzikale niveau hebben voor het huidige onderzoek. Proefpersonen met ervaring zullen daarnaast ook minder gêne hebben om aan het onderzoek deel te nemen. Eén van de voorwaarden was dat de deelnemers in staat waren om op de juiste toonhoogte de geselecteerde melodieën te zingen, zodat de uiteindelijke resultaten van de verschillende deelnemers zo goed mogelijk vergelijkbaar waren. Een ander vereiste was dat de proefpersonen vocalisten waren, of veel ervaring hadden met zingen, gebaseerd op Sundberg s (1994) claim dat er een relatie bestaat tussen syllabekeuze en het instrument dat de proefpersoon bespeelt. Hij geeft als voorbeeld een tubaspeler die tijdens zijn experiment overwegend de sequentie tata zong, dat volgens Sundberg te wijten is aan de beperkte muzikale articulatie in tubapartijen. Tien vrouwen en twaalf mannen tussen de 20 en 41 jaar, met minimaal acht jaar muzikale ervaring namen deel aan het experiment. Meer dan de helft van de proefpersonen had een muziekopleiding gevolgd of was er op het moment van het experiment nog mee bezig. Voor negen proefpersonen in het huidige onderzoek was zang het hoofdinstrument. De andere dertien proefpersonen bespeelden naast zang nog minimaal één instrument (twee blaasinstrumenten en elf snaarinstrumenten). Het bleek niet voor iedereen even duidelijk wat er van ze verwacht werd, waardoor sommige proefpersonen onzeker werden. Hierdoor werd hun zangperformance negatief beïnvloed. In enkele gevallen konden prominente lettergrepen in een frase niet altijd bepaald worden, omdat sommige zangers en zangeressen te veel van de melodie afweken. Vijf proefpersonen zijn daarom uit de verdere analyse weggelaten. De muzikale begeleiding bestond uit drie verschillende MIDI-bestanden, allemaal ongeveer één minuut lang en gebaseerd op bestaande nummers. Bekende melodieën werden geselecteerd zodat ze gemakkelijk herkend zouden worden door de deelnemers. De drie muzikale thema s verschilden in ritmische- en melodische structuur op basis van intervallen, tempo en toonsequenties: Moon River (Henry Mancini) is een ballad met lang aangehouden tonen en relatief grote sprongen in toonhoogte (veel kwinten en kwarten). In the Summertime (Ray Dorsett) is een vrolijk up-tempo nummer met snelle staccato toonsequenties. Stijging of daling in toonhoogte is geleidelijker dan in Moon River doordat het over meer noten verdeeld is; de intervallen zijn kleiner (voornamelijk secundes). Het nummer What a Wonderful World (George Weiss en Bob Thiele) kan beschouwd worden als het midden van de andere twee nummers in termen van melodie en intervallen. Het heeft een rustige en legato melodielijn, maar bevat meer toonsequenties dan Moon River. De intervallen tussen opeenvolgende tonen zijn over het algemeen groter dan in In the Summertime, maar kleiner dan in Moon river (veel tertsen). Met keuze van deze nummers hebben we geprobeerd zoveel mogelijk bijkomende variabelen uit te sluiten en de melodieën tevens zo vergelijkbaar mogelijk te houden. Voorafgaand aan het experiment kregen de proefpersonen de instructie om op de begeleiding de melodie te zingen zonder de tekst te gebruiken. De titels van de drie nummers werden op voorhand bekend gemaakt, maar er werd nadrukkelijk bij vermeld dat het niet noodzakelijk was de nummers voor te bereiden. Tijdens het experiment mochten de 7

proefpersonen vooraf het originele nummer en de instrumentale begeleiding beluisteren, en tijdens de opname was het toegestaan om de melodie op notenschrift mee te lezen. Elke opnamesessie verliep in dezelfde volgorde; de melodie van What a Wonderful World werd als eerste opgenomen, daarna In the Summertime gevolgd door Moon River. Opnames werden zo vaak gemaakt als de proefpersoon het wenste. Per nummer werd in overleg met de proefpersoon de beste versie bewaard en gebruikt voor analyse. De improvisaties zijn op harddisk opgenomen in een professionele studio, en opgeslagen in WAV-indeling. De geluidsbestanden zijn vervolgens getranscribeerd volgens IPA-standaarden. Gebaseerd op de originele melodie zijn de frases en de hoofdaccenten per frase bepaald. De improvisaties van de proefpersonen zijn op dezelfde manier geanalyseerd. De fraseposities werden verdeeld over drie categorieën: initieel, midden of frase-einde. Alle data zijn in een Excelbestand geordend op proefpersoon, syllabe, frasepositie en accent om vervolgens de data te kunnen analyseren op klankkeuze, syllabestructuur, syllabesequentie(s) en ritmische structuur. De IPA-transcripties zijn om praktische redenen omgezet naar SAMPA (bruikbaar in Excel). Met behulp van SPSS zijn diverse kruistabellen gemaakt om de resultaten te presenteren. 3.3 Analyse en resultaten In totaal hebben de proefpersonen in hun improvisaties 146 verschillende syllabes gezongen, waarvan 97 met een CV-structuur. Het totaal aantal getelde syllabes (tokens) is 3.861. Van de 146 verschillende syllabes hadden er 34 een gesloten structuur (CVC), 11 bevatten een cluster in de onset en 4 syllabes bevatten een syllabische consonant. Deze absolute getallen lijken misschien niet zo opmerkelijk, maar de verschillen in frequentie zijn groot; elk van de 11 verschillende clusters komen in het gehele materiaal bijvoorbeeld maar één à twee keer voor. De structuur van alle syllabes met initiële clusters is zonder uitzonderingen ongemarkeerd volgens het sonoriteitsprincipe. Doordat alleen de accenten op de meest prominente posities in een frase bepaald zijn, komen er veel meer onbeklemtoonde syllabes voor dan beklemtoonde. In de productie van sommige proefpersonen vinden we vrij consequent de realisatie [ voorafgaand aan hun foneem /. Omdat dit vaak een geneuriede aanloop is (met dezelfde plaatskenmerken als /) waarin de proefpersoon op zoek is naar de juiste toon, zijn deze klanken niet opgenomen in de resultaten. Het proces is vergelijkbaar met prevoicing; in het Nederlands treedt er stembandtrilling op vóór de release van een stemhebbende plosief. Het verschil tussen conservatoriumstudenten en niet specifiek opgeleide deelnemers was vooral te vinden in de variatie; conservatoriumstudenten gebruikten over het algemeen veel meer verschillende syllabes maar de meest frequente kwamen overeen met de keuze van proefpersonen zonder muziekopleiding. Het bespelen van een instrument heeft geen invloed gehad op de syllabekeuze. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat de proefpersonen vooral zangers waren. We komen hier op terug in paragraaf 3.4. 8

(5) Taartdiagram van het totaal aantal gezongen syllabes (weergegeven in SAMPA). Er bestond duidelijk een grote voorkeur voor een stemhebbende coronaal gevolgd door een lange klinker of schwa. De syllabe / komt het meest voor in het totaal aantal gezongen syllabes, onafhankelijk van frasepositie, klemtoon of melodie. Zoals onderzoek naar kindertaal voorspelt werden labiale klanken overwegend geproduceerd met een centrale klinker. De klinkers // en / komen vaker voor in combinatie met een coronaal dan met een labiaal. (6) Voorkomens van de tien meest frequente syllabes per frasepositie (weergegeven in SAMPA). a. b. c. syllabe syllabe frasemidden frequentie frase-einde syllabe frase-initieel frequentie da 154 d@ 74 pa 56 du 53 wa 41 la 40 t@ 31 ba 28 ta 28 ja 27 rest 256 totaal 788 da 715 d@ 360 du 197 di 106 ba 92 da 65 dy 49 de 43 wa 34 pa 32 rest 590 totaal 2283 da 114 d@ 102 dam 92 du 76 di 51 t@ 25 de 24 dau 23 ta 21 do 19 rest 243 totaal 790 frequentie Aan het begin van een frase kwam gemiddeld iets vaker een stemloze stop voor. Aan het frase-einde kwam de gesloten syllabe met een finale /m/ en de diftong / vaker voor. 9

De syllabekeuze verschilde nauwelijks tussen de verschillende melodieën. De realisatie [] komt in In the Summertime wel vaker iets voor dan in de andere twee melodieën maar niet zo vaak als verwacht in een staccato melodie. Het vele gebruik van de schwa in Moon River houdt waarschijnlijk verband met het feit dat de melodie onbekender was dan verwacht bij veel proefpersonen. In de meeste gevallen kostte dit nummer gemiddeld het meeste tijd om op te nemen. Moon River vergde het grootste aantal opnames. Waarschijnlijk door onzekerheid, kozen de proefpersonen hier vaak voor een neutrale klank. De concentratie was vooral gericht op de melodie en minder op de syllabekeuze. Hoe beter men een bepaalde melodie kent, hoe meer erop geïmproviseerd wordt met prominente klanken. Hieruit blijkt dat syllabekeuze mede beïnvloed wordt door herkenbaarheid van de melodie. 3.4 Vergelijking met de resultaten van Sundberg De resultaten van het huidige experiment verschillen op enkele punten van de resultaten van Sundberg (1994). Onderstaande tabellen geven de tien meest frequente syllabes weer in het huidige onderzoek en de bevindingen van Sundberg. (7) Vergelijking van de onderzoeksresultaten met die uit het onderzoek van Sundberg a. Voorkomens van de tien b. Voorkomens van de tien meest frequente syllabes in het meest frequente syllabes in het huidige onderzoek. onderzoek van Sundberg (1994). syllabe frequentie % da 26 d@ 14 du 9 di 5 ba 3 dam 3 pa 3 da 2 wa 2 ta 2 Totaal aantal getelde syllabes: 3861 syllabe frequentie % da 34 di 13 ta 6 dam 4 ba 3 du 3 za 3 la 3 do 2 na 2 Totaal aantal getelde syllabes: 1026 De verschillen kunnen een aantal oorzaken hebben. Ten eerste is er een taalverschil en Zweeds en Nederlands hebben verschillende taalspecifieke parameters. In het huidige onderzoek kwamen er syllabe-initieel stemloze fricatieven voor, hoewel niet aanwezig in de top tien. In het onderzoek van Sundberg kwamen geen enkele keer stemloze fricatieven voor. Hiervoor voert hij het argument aan dat deze klanken gebrek aan toonhoogte hebben en veel lucht kosten. Stemloze stops hebben eveneens gebrek aan toonhoogte maar komen wel voor in de data van zijn onderzoek. Toonhoogte is een belangrijk kenmerk van zang, maar in dit geval geen argument tegen het gebruik van stemloze fricatieven. Dat de stemhebbende coronale fricatief, gerealiseerd als [], wel frequent voorkwam in zijn onderzoek is waarschijnlijk de oorzaak van een crosslinguïstisch verschil. 10

Ten tweede is er een verschil in keuze van proefpersonen. In het onderzoek van Sundberg hebben elf muzikanten uit een professioneel orkest deelgenomen. In het huidige onderzoek zijn de tweeëntwintig deelnemers niet allemaal professionele muzikanten. Ze hebben vooral zang als hoofd- of tweede instrument, slechts twee van de proefpersonen gaven zang niet op als instrument. Er is hierdoor geen duidelijke relatie aan te tonen tussen het bespelen van een bepaald instrument en syllabekeuze, zoals in het onderzoek van Sundberg. Ten derde is er nog een verschil in de beoordeling van de syllabes en de bijbehorende transcripties. Sundberg heeft de minimale verschillen tussen herhalingen van lettergrepen niet in acht genomen; hij maakt geen onderscheid tussen graduele afzwakkingen of reducties van klinkers. Dit kan de oorzaak zijn voor het niet voorkomen van schwa in zijn resultaten. 4. Conclusie De ongemarkeerde CV-structuur // is de geprefereerde structuur in beklemtoonde lettergrepen in geïmproviseerd zingen van onzintekst. Universeel gezien is de coronaal frequenter in talen dan de labiaal, maar vanuit overwegend articulatorisch oogpunt is [] makkelijker dan [. Het is de basisbeweging van spraak gebaseerd op het afwisselend openen en sluiten van de mond. Voor de productie van een labiaal is een enkele spier nodig die zich samentrekt. Vanuit het oogpunt van accuraatheid is de structuur / optimaler dan //. De spier die nodig is voor de articulatie van // is sneller en een coronaal past zich makkelijker aan zijn omgevingssegmenten aan in de fonologische oppervlaktestructuur. Een prototype als tralala, vaak gebruikt als illustratie van een geïmproviseerde onzintekst, blijkt in de praktijk geen geschikte zangsequentie. Clusters zijn gemarkeerd vanuit articulatorisch oogpunt en werden dan ook sporadisch gezongen in het huidige experiment. De lettergreep / /, evenals //, is niet optimaal ten opzichte van een stop-vocaal combinatie. Het contrast tussen een stop en een vocaal is groter dan een liquid of nasaal in combinatie met een vocaal. Hoe groter de constrictie in de onset, hoe meer ritmische nauwkeurigheid mogelijk is. Met betrekking tot de optimale syllabe kan het verschil in zang en spraak gevonden worden in de stemhebbendheid van de coronaal. Toonhoogte is een essentieel onderdeel van zingen, en stemhebbende spraakklanken zijn daardoor inherent van groot belang voor zang. Een optimale zangsequentie moet er in ieder geval aan voldoen dat de stembanden zoveel mogelijk blijven trillen, en dat maakt de stemhebbende coronaal voor zang beter geschikt dan zijn stemloze tegenhanger. Uit kindertaal blijkt dat het in de eerste instantie makkelijker is om stemhebbende consonanten in combinatie met vocalen te realiseren (Goodluck, 1991). Naarmate de taalverwerving vordert, neemt het belang van contrast toe en komen er meer stemloze stops voor. Zingen is in dat opzicht vergelijkbaar met kindertaal, aangezien het zingen van syllabesequenties makkelijker is als stemhebbendheid behouden blijft. Noten 1. Dit artikel is gebaseerd op de MA-scriptie van Laura van Eerten. De auteurs bedanken de participanten aan het experiment: Phil van Eelen, Marin Rutgers, Hendrik, Linda Molenkamp, Martijje, Nienke Wessels, Karin, Marieke Schepers, Margot Kriek, Wouter v/d Wal, Timon Abels, Remko Nieuwman, Jacco, Florian Wolff, Stephan, Hette Gubbels, Irene Siekman, Eva Pantelakis, Henk Gubbels, Dirk-Bart den Ouden, Kris Bruggers en Tom Zwart. 11

Bibliografie Archangeli, Diane 1988 Underspecification in phonology. Phonology. 5: 183-207. Clements, G. Nick 1990 The role of the sonority cycle in core syllabification. Papers in Laboratory Phonology I, édité par J. Kingston & M. Beckmann. Cambridge: Cambridge University Press. Dinnsen, Daniel A. 1992 Variation in developing and fully developed phonologies. In: Ferguson, C.A., Menn, L., Stoel-Gammon, C. (Eds.), Phonological Development: Models, Research, Implications. Timonium, New York, pp. 191 210. Eerten, Laura J.A. van 2006 De Optimale Syllabe In Zang, een functioneel fonologisch onderzoek. MAthesis, Univerity of Groningen. Gierut, Judith A. 1996 Categorization and feature specification in phonological acquisition. Journal of Child Language 23, 397 415. Goodluck, Helen 1991 Language acquisition: a linguistic introduction. Oxford: Basil Blackwell. Hardcastle, William J. 1976 Physiology of Speech Production: an introduction for Speech Scientists. London: Academic Press. Hudgins, C.V. and Stetson, R.H. 1937 Relative speed of articulatory movements. Archives néerlandaises de phonétique experimentale. 13: 85-94. Jakobson, Roman 1960 Why mama papa. In: Kaplan, Bernard & Wapner, Seymour (eds.) Perspectives in psychological theory. New York: International Universities Press. MacNeilage, P. F., and Davis, B. L. 2000 On the origin of Internal Structure of Word Forms. Science, vol. 188, issue 5465: 527-531. MacNeilage, P. F., and Davis, B. L. 1993 Motor explanations of babbling and early speech patterns. In: B. de Boysson- Bardies, S. de Schoenen, P. Jusczyk, P. F. MacNeilage, & J. Morton (Eds.), Developmental neurocognition: Speech and face processing in the first year of life: 341 352. Maddieson, Ian 1984 Patterns of sounds, Cambridge, Massachusetts. Murdock, G. P. 1957 World Ethnographic Sample. In: American Anthropologist. 59: 664-687. Murray, R. W., en Vennemann, T. 1983 Sound change and syllable structure in Germanic phonology. Language 59: 514-528. Passy, P. 1890 Etude sur les changements phonétiques et leurs caractères généraux. Paris: Librairie Firmin - Didot. 12

Patel A. D., Iversen J. R. 2003 Acoustic and Perceptual Comparison of Speech and Drum Sounds in the North Indian Tabla Tradition: An Empirical Study of Sound Symbolism. In: Proc. 15th International Congress of Phonetic Sciences. Barcelona: to appear. Ruhlen, Merrith 1976 A Guide to the Languages of the World, Stanford. Sundberg, J. 1994 Musical Significance of Musicians Syllable Choice in Improvised Nonsense Text Singing: A Preliminary Study. Phonetica, vol. 54: 132-145. 13