Benamingen voor gierig en gierigaard in de Zuid-Nederlandse dialecten: een onomasiologisch en semasiologisch onderzoek



Vergelijkbare documenten
In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van

Geschiedenis van het Nederlands. Oudnederlands

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

De termen kunnen de documenten terugvindbaar maken, maar de termen zijn niet geschikt om de documenten op onderwerp op te bergen.

Zit de online burger wel online op u te wachten? Door: David Kok

5,2. Spreekbeurt door een scholier 1862 woorden 26 februari keer beoordeeld. Nederlands

Zeeland ONS BIN ZUUNIG. Een typische karaktereigenschap van Zeeuwen? 1. Inleiding. 2. Zuinig. Veronique De Tier

9 Vader. Vaders kijken anders. Wat doe ik hier vandaag? P Ik leer mijn Vader beter kennen. P Ik weet dat Hij mij geadopteerd

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

Breien in de late middeleeuwen Een stukje geschiedenis over een geliefd tijdverdrijf

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Samenvatting Dautzenberg H8

Thema. Kernelementen. Oplossingsgericht taalgebruik Voorbeeld van communiceren 10 communicatie-tips

Evaluatie van het project Mantelluisteren academiejaar

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Vertalen van verdriet. Gideon de dichter & Gideon de richter

SCHRIJVEN. Instructiekaart voor de leerling nr. 5. A-vragen. Korte vragen die beginnen met Wie...? Wat...? Waar...? Wanneer...? Hoeveel...?

E.H.B.O. Werkstuk Vera Kleuskens, groep 7

Meldpunt Vossenschade: een overzicht voor 2012

Gods verbondsbeloften aan Abraham deel 1

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

MANIEREN OM MET OUDERPARTICIPATIE OM TE GAAN

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties Deel 2: Huishoudensgrootte

Vandaag is rood. Pinksteren Rood is al lang het rood niet meer Het rood van rode rozen De kleur van liefde van weleer Lijkt door de haat gekozen

8. Afasie [1/2] Bedenk tenminste drie verschillende problemen die je met taal zou kunnen hebben (drie soorten afasie).

Wanneer ze op het schoolplein rond keek, dan zag ze dat sommige kinderen blij waren en andere kinderen verdrietig.

HC zd. 42 nr. 31. dia 1

Z I N S O N T L E D I N G

Autonoom als vak De zelf

OBSERVATIE. Hoe kom je in een creatieve mindset? De observatie van een kunstenaar en hoe hij aan zijn creativiteit komt. Robbert Kooiman G&I 1-C

TEXTIEL EN KUNSTSTOFFEN IN WEST VLAANDEREN

Oudnederlands. < Jan W. de Vries, Roland Willemyns & Peter Burger. Negen eeuwen Nederlands. Amsterdam (1995), p

Dharma DE WARME CHARME VAN

SIRE. Rapport. "Geef kinderen hun spel terug" Jonneke Heins. C0521b 29 oktober 2007

Lesbrief nummer 23 december 2015

HEURISTIEK TOERISME VLAANDEREN. cursus. module voorbereidingsproces (40 u.) component Informatieverwerving en verwerking (12 u.

Lisa Van Damme. Ik hou ervan om het juiste moment af te wachten!

Het observatieplan. 1 Inleiding

Van fleer tot wind, van roestig tot verstopt, van bassen tot schokken. Het semantische veld rond verkoudheid in de Zuid-Nederlandse dialecten.

Latijn: iets voor jou?

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

26 oktober 2014 Nationale Bijbelzondag. Echt geluk is voor.. Bij de zaligsprekingen uit de Bijbel in Gewone Taal Mattheüs 5 : 1-12

Willen sterven. Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Moment voor religieuze bezinning en waardevol leven

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

2: vergaderen VASTE VOORZITTER EN NOTULIST

Lesbrief Beestjes tekenen naar verhaal

Spreekbeurten.info Spreekbeurten en Werkstukken Racisme

Communicatie op de werkvloer

Er zijn mensen nodig met nieuwe fantasie

Preek 3 januari 2016 doop David Noordermeer

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies

Doel van Bijbelstudie

1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8

STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding

Hawk update zondag 26 oktober

Bepaal eerst de probleemstelling of hoofdvraag

Orale woordenschat en het iwnt

Dip, down of depressie Hulp bij depressiviteit

gegevens van TekenNet 2017 en resultaten van de studie op ziektekiemen in teken die werden verzameld op mensen [1]

THEMA IV.3. Diabetes Mellitus

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Verhaal van verandering

"Allee, wat was het weer?"

Ik besloot te verder te gaan en de zeven stappen naar het geluk eerst helemaal af te maken. We hadden al:

Om mee te beginnen: boekfragment en opdrachten

leerlingen sociale veiligheid

Oplossingsgerichte vragen (Het Spel van Oplossingen IKB & TS)

rijm By fightgirl91 Submitted: October 17, 2005 Updated: October 17, 2005

13 Jij en pesten. Ervaring

Met regelmaat komt ik nog in de Ooster. Als ik naar deze Oosterkerkgemeente kijk, dan zie ik een zeer levendige gemeenschap.

1.3 Rekenen met pijlen

zomer Vakantie zomer

plage-lestijden onderwijzer

Fourteen stations - Het verbeelden van pijn Ignace Schretlen

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen.

MEE Nederland. Raad en daad voor iedereen met een beperking. Moeilijk lerend. Uitleg over het leven van een moeilijk lerend kind

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 4

Over dolle grieten, ongelikte beren en schijnheilige brokken

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Ola Lanko en haar foto-genic installaties 14 oktober interview

THEMA 3: EEN BIJBELSE MENSVISIE

RESEARCH CONTENT. Loïs Vehof GAR1D

Wie is de Vlaamse toerist? Zeeuwse ondernemers in Gent, 21 april 2015

Handleiding Sollicitatiebrief

bw Prima Filosofie :47 Pagina 1 Ton Vink Prima Filosofie Een eerste kennismaking met de filosofie

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

hoe we onszelf zien, hoe we dingen doen, hoe we tegen de toekomst aankijken. Mijn vader en moeder luisteren nooit naar wat ik te zeggen heb

Mijn dochter; boulimia en borderline

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 27

Onderzoek over het spreken van het Frans door de inwoners van Vlaanderen

Ontwikkeling leerlingaantallen

Wat moeten we aan met schijnbare tegenstrijdigheden in de Bijbel?

PVA AFSTUDEERPROJECT BRITTA ZIMMERMAN 2015

Ik-Wijzer Ik ben wie ik ben

Wat is Reiki? De bijbel en Reiki zijn het er allebei over eens dat de mens bestaat uit een GEEST een ZIEL en een LICHAAM.

1 Korintiërs 12 : 27. dia 1

Transcriptie:

Benamingen voor gierig en gierigaard in de Zuid-Nederlandse dialecten: een onomasiologisch en semasiologisch onderzoek Promotor: Professor Magda Devos Cleo Vandenbosch Academiejaar 2008-2009 Master Taal- en Letterkunde: Nederlands Engels Vakgebied: Nederlandse Taalkunde 1

Voorwoord Toen ik begon aan deze scriptie, was ik nagenoeg een leek op het gebied van dialectologie en lexicologie. Nu, na vele maanden onderzoek en een afgewerkte scriptie, heb ik het gevoel dat de wereld van de dialecten nog steeds heel wat geheimen heeft voor mij. Toch heb ik niet alleen enorm veel bijgeleerd, mijn interesse en liefde voor die schatkamer van de taal is ook sterk toegenomen. Dat is in de eerste plaats te danken aan mijn promotor, Professor Devos, die mij door het hele leer- en schrijfproces geleid heeft. Zonder haar kennis, geduld en inspanning was ik nooit zo ver geraakt. Daarnaast ben ik de medewerkers van het Woordenboek van de Vlaamse dialecten ook heel veel dank verschuldigd, vooral Tineke, Mathias en Liesbet. Tineke heeft me meer dan eens uit de nood geholpen bij het maken van de dialectkaarten, maar ook Mathias en Liesbet stonden altijd klaar als ik hun redactiekantoor weer eens binnenviel in mijn zoektocht naar boeken en antwoorden op vragen waar ik me geen blijf mee wist. Mijn dank gaat ook uit naar Valerie en Jamal van de bibliotheek Nederlandse Taalkunde, die met hun behulpzaamheid en immer vriendelijke begroetingen het opzoekwerk heel wat lichter maakten. Ook mijn ouders moet ik vermelden, die me steeds gesteund hebben en al het mogelijke deden om het werk te verlichten. Tim heeft hier eveneens een plaatsje verdiend, hij was steeds bereid om me te helpen als mijn computer weer eens moeilijk deed en om me aan te moedigen op momenten dat ik daar behoefte aan had. Tot slot wil ik Kaat bedanken om altijd opnieuw naar mijn geweeklaag te willen luisteren. 2

INHOUDSTAFEL Inleiding... 5 1. Opzet en doel... 5 2. Aanpak en opbouw... 6 Onderzoeksmethode... 8 1. Onderzoeksmateriaal... 8 2. Gegevensselectie... 9 3. Bijlages... 10 4. Afkortingen... 10 HOOFDSTUK 1 : GIERIGAARD... 11 1. Begripsomschrijving... 11 2. Kaartbeschrijving... 12 2.1 Kaartbeschrijving gierigaard: benamingen met verwijzing naar dieren... 12 2.2 Kaartbeschrijving gierigaard: benamingen naar handelingen... 13 2.3 Kaartbeschrijving: gierigaard: overige benamingen... 15 3. Bespreking van de heteroniemen... 19 3.0 Inleiding... 19 3.1 Directe benamingen voor de gierigaard... 19 3.2 Benamingen met verwijzing naar dieren... 22 3.2.1 Diernamen overgedragen op de gierigaard... 22 3.2.2 Samenstellingen met diernamen... 31 3.2.3 Afgeleide substantieven met persoonsnaamvormende suffixen... 33 3.3 Benamingen naar handelingen... 35 3.3.1 Het aspect VERGAREN... 35 3.3.2 Het aspect VASTHOUDEN, NIET LOSLATEN... 39 3.3.3 Het aspect ZELFS HET WAARDELOZE NIET LOSLATEN... 41 3.3.4 Het aspect FRAGMENTERING VAN KOSTBAARHEDEN... 44 3.3.5 Het aspect MOPPEREN, ZEUREN OVER KLEINIGHEDEN... 46 3.4 Benamingen naar voorwerpen... 49 3.4.1 Het aspect TAAI, WEERBARSTIG, HARD... 49 3.4.2 Het aspect MAGER, DUN, SCHERP... 51 3

3.5 Benamingen naar categorieën van mensen geassocieerd met gierigheid... 54 3.6 Benamingen met algemene negatieve conotatie, toegepast op de gierigaard... 57 3.7 Overige heteroniemen... 59 HOOFDSTUK 2 : GIERIG... 63 1. Begripsomschrijving... 63 2. Kaartbeschrijving... 64 3. Bespreking van de heteroniemen... 68 3.0 Inleiding... 68 3.1 Directe benamingen voor het begrip gierig... 68 3.2 Adjectieven afgeleid van substantieven voor gierigaard... 72 3.2.1. Afleidingen van substantieven naar dieren... 72 3.2.2. Afleidingen van substantieven ontleend aan voorwerpen... 74 3.2.3. Afleiding van een werkwoord waaruit ook een substantief werd gevormd 76 3.3 Benamingen naar eigenschappen die men de gierigaard toedicht... 77 3.3.1 Het aspect HEBZUCHT... 77 3.3.2 Het aspect VASTHOUDENDHEID... 80 3.3.3 Het aspect MAGERHEID... 82 3.3.4 Het aspect WAAKZAAMHEID... 83 3.3.5 Het aspect ENG, GESLOTEN, KRAP... 84 3.4 Heteroniem met algemene negatieve connotatie, toegepast op gierig... 86 Algemene conclusie... 87 1. Verspreiding van de heteroniemen: conclusies... 87 2. Bespreking van de heteroniemen: conclusies... 88 Bibliografie... 90 Bijlages... 94 4

Inleiding 1. Opzet en doel Dit onderzoek concentreert zich op de verschillende woorden en uitdrukkingen die in de Vlaamse, Brabantse en Limburgse dialecten gebruikt worden om iemand te omschrijven als gierig en als een gierigaard. Die twee woordvelden geven een goed beeld van de taalcreativiteit die door het gebrek aan van bovenaf opgelegde normen of voorschriften de kop opsteekt in dialecten. Zoals we zullen zien in de besproken dialectwoorden, vindt die creativiteit zijn weerslag in de grote hoeveelheid dikwijls originele uitdrukkingsmiddelen en in de brede waaier aan benoemingsstrategieën waarvan de dialectspreker gebruikt maakt om voorwerpen, personen, ideeën en gevoelens uit zijn leefomgeving aan te duiden met een preciesheid die niet kan geëvenaard worden door de algemenere omgangsvormen. De woordenschat met betrekking tot menselijke karaktereigenschappen, waartoe gierig en gierigaard behoren, is hiervan het perfecte voorbeeld: positieve en vooral negatieve karaktertrekjes kunnen in het dialect op verschillende en heel uiteenlopende manieren uitgedrukt worden. Doordat taalgebruikers vaak op een emotionele manier praten over het gedrag en karakter van anderen, vinden we in de dialecten vaak termen en uitdrukkingen voor bepaalde eigenschappen die verre van objectief zijn. Door gekleurde taalmiddelen te gebruiken kan een taalgebruiker immers duidelijk zijn of haar appreciatie of afkeuring voor een eigenschap tentoon spreiden. Het verbaast waarschijnlijk niet dat de woordenschat om negatieve kenmerken zoals gierigheid weer te geven veel aanzienlijker en meer geschakeerd is dan de positieve woordenschat. De reden hiervoor kan waarschijnlijk in de menselijke aard gezocht worden: wij zijn nu eenmaal geneigd om meer aandacht te schenken aan gebreken dan aan kwaliteiten aangezien de gebreken buiten de normale gang van zaken lijken te vallen. In de verschillende benamingen die dialectsprekers geven aan een gierigaard en aan diens belangrijkste karakterkenmerk, aangeduid met het begrip gierig, kunnen we zien hoe die taalcreativiteit in zijn werk gaat. Door eerst te onderzoeken welke dialectwoorden waar gebruikt worden en vervolgens de motieven die aan de basis liggen van dergelijke benamingen te onderscheiden, hoop ik in deze scriptie een 5

beeld te geven van de grote dialectische verscheidenheid en creativiteit die in één enkel woordveld te vinden is. 2. Aanpak en opbouw Het uitgangspunt van deze scriptie is in de eerste plaats onomasiologisch van aard: welke woorden gebruikt men in de verschillende dialecten om een gierigaard mee te benoemen en om iemand als gierig te omschrijven? De dialecten in kwestie zijn die gesproken in het zuiden van het Nederlandse taalgebied, behorende tot één van de drie grote dialectgroepen, m.n. het Vlaams (in Frans-,West-, Oost- en Zeeuws- Vlaanderen), het Brabants (in Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant) en het Limburgs (in Nederlands en Belgisch Limburg). De dialectwoorden die meer dan vier keer voorkomen, zijn in kaart gebracht; het resultaat daarvan staat in bijlage. De rest van het onderzoek is in hoofdzaak semasiologisch en wordt geplaatst in een diachroon perspectief: hoe verloopt de geschiedenis van het gebruik van een dergelijk dialectwoord als denigrerende benaming en bepaaldelijk als benaming voor een gierig persoon of als heteroniem van gierig? Welk motief ligt aan de basis van de overdracht op menselijke karaktertypes? Hoe lang worden de heteroniemen al in die metaforische toepassing gebruikt? Ik bespreek vooral de heteroniemen die ook gekarteerd zijn; het immers niet de bedoeling om de woordvelden van gierig en gierigaard tot op de bodem uit te zoeken, maar eerder om een representatief beeld te geven van de dialectwoordenschat voorhanden. Daarnaast wordt er ook heel kort ingegaan op de etymologie van de woorden. Na een uiteenzetting van mijn onderzoeksmethode, m.n. een korte uitleg over het onderzoeksmateriaal en de gegevensselectie, alsook een beknopte uitleg bij de kaarten en de gebruikte afkortingen, ga ik over tot het eigenlijke onderzoek. Dat bestaat uit twee grote hoofdstukken, elk onderverdeeld in drie delen, en een slotbeschouwing. Het eerste hoofdstuk draait volledig rond het begrip gierigaard. Na een korte begripsomschrijving volgt een uitgebreide beschrijving van de drie kaarten die de heteroniemen van gierigaard weergeven. Ten slotte volgt het onderdeel bespreking van de heteroniemen, waarin de verschillende dialectwoorden ingedeeld worden volgens benoemingsmotief. Het tweede hoofdstuk handelt over het begrip gierig. Na een begripsomschrijving en kaartbeschrijving, volgt eveneens een bespreking van de heteroniemen, waarin de indeling niet volgens benoemingsmotief 6

verloopt, maar een alternatieve indeling wordt gehanteerd. Beide indelingen berusten op semantische criteria. Ik heb ervoor gekozen om het hoofdstuk over gierig na dat van gierigaard te plaatsen, omdat vele adjectieven die gebruikt worden om iemand als gierig te omschrijven, afgeleid zijn van substantieven waarmee men een gierigaard benoemt of van eigenschappen die aan een gierigaard worden toegeschreven. Ik sluit mijn scriptie af met een algemene conclusie. 7

Onderzoeksmethode 1. Onderzoeksmateriaal De dialectkaarten (zie bijlage) zijn gemaakt op basis van materiaal uit het digitale gegevensbestand van de drie grote regionale dialectwoordenboeken: Woordenboek van de Vlaamse dialecten (WVD), Woordenboek van de Brabantse dialecten (WBD) en Woordenboek van de Limburgse dialecten (WLD). Het Woordenboek van de Vlaamse dialecten is het jongste van de drie grote regionale woordenboeken en behandelt de dialecten gesproken in Frans-Vlaanderen (het deel van het historische graafschap Vlaanderen dat sinds de Vrede van Nijmegen [1678] bij Frankrijk hoort en waar nog steeds een West-Vlaams dialect gesproken wordt door een klein deel van de plaatselijke bevolking, voor meer uitleg zie Woordenboek van het Frans-Vlaams van Moeyaert), in West- en Oost-Vlaanderen (twee Belgische provincies) en in Zeeuws-Vlaanderen (het zuidelijkste gedeelte van de Nederlandse provincie Zeeland). Het WVD is opgestart in 1972 aan de Universiteit Gent naar het voorbeeld van WLD en WBD. Het Woordenboek van de Brabantse dialecten is het oudste van de drie en verwerkt de dialectwoordenschat van de Belgische provincies Vlaams-Brabant en Antwerpen en van de Nederlandse provincie Noord-Brabant. Het Woordenboek van de Limburgse dialecten inventariseert de dialectwoordenschat van de Belgische en Nederlandse provincie Limburg en het vanouds Germaanstalige noordoosten van de Belgische provincie Luik. Het WBD en het WLD zijn beiden opgestart door professor doctor A. Weijnen aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen (zie website REWO). Deze drie universitaire onderzoeksprojecten hebben parallelle werkwijzen en werken samen aan de registratie en studie van de traditionele dialectwoordenschat. Ze staan onder leiding van de Nederlandse Taalunie. De materiaalverzameling gebeurde op twee manieren, nl. door enquêtering op schriftelijke en mondelinge basis en door het verwerken van vreemd materiaal (zoals de vragenlijsten van de voormalige Zuid- Nederlandse dialectcentrale van de Katholieke Universiteit Leuven en van het P. J. Meertens-instituut van de KNAW te Amsterdam, naast data uit bestaande dialectwoordenboeken, monografieën en verhandelingen, handschriften, artikelen etc.). De woordenboekprojecten zijn onomasiologisch-geografisch van opzet en bieden door hun parallelle methode van verzamelen en presenteren van de 8

woordenschat een enorme schat aan gegevens, ideaal om een onomasiologisch/semantisch onderzoek zoals het mijne op te baseren. 2. Gegevensselectie Uit het digitale onderzoeksmateriaal voorhanden, heb ik vijf kaarten gemaakt. Voor elk lemma werden eerst alle trefwoorden nauwkeurig bekeken om zeer onwaarschijnlijke en foute gegevens eruit te halen. Meestal ging het daarbij om de zogenaamde verlegenheidsopgaven: sommige informanten kunnen niet met grote zekerheid antwoorden op de vraag, maar willen toch iets invullen, waarbij men vaak teruggrijpt naar AN woorden. Sommigen geven ook gewoon foute antwoorden, door bijvoorbeeld een benaming te geven voor een ander begrip dat er soms mee geassocieerd wordt. De meeste woorden die ik geschrapt heb, komen uit de lijst met heteroniemen van gierig. Het gaat meer bepaald om uitdrukkingen en werkwoorden die men gebruikt om iemand als gierig te omschrijven. Bij het ondervragen verwachtte men van de informanten dat die bij gierig enkel adjectivistische heteroniemen zouden geven, omdat men daarnaast ook soms specifiek vroeg naar dialectwoorden voor gierig zijn. De uitdrukkingen die bij gierig opgegeven werden, staan dan ook in de verkeerde categorie, daarom heb ik ze uit de trefwoordenlijst van gierig gehaald. Het gaat onder andere om zegswijzen als alleen de rook uit de kave gaat verloren, de pieringen in engeland horen, een halve cent in tweeën bijten, een slaaf van het geld zijn enz., naast werkwoorden als knijpen, nijpen, afpitsen enz. In de lijst van gierigaard heb ik slechts twee trefwoorden verwijderd. Er was één woord dat naar een ander negatief karaktertype verwees, nl. egoïst en één heteroniem dat morfologisch gezien niet in de lijst paste, nl. varkenserij. Daarnaast heb ik bij het lemma gierigaard sommige trefwoorden samengenomen. Zo kwamen verschillende trefwoorden zowel met als zonder tussen-n voor, o.m. krentekakker en krentenkakker. Bij sommige samengestelde trefwoorden kon het eerste deel zowel in het enkelvoud als in het meervoud staan, zo o.m. bij kribbijter en kribbe(n)bijter. Bij zulke minieme vormverschillen heb ik dus de twee benamingen in één trefwoord gezet. 9

3. Bijlages Na de gegevensselectie werden de overblijvende trefwoorden in kaart gebracht. Wegens de enorme hoeveelheid trefwoorden in zowel het lemma gierigaard als dat van gierig, heb ik een selectiecriterium gehanteerd: enkel als een heteroniem op minimum vier verschillende plaatsen opgetekend werd, kreeg het een plaats op de kaart. In totaal zijn er vier verschillende kaarten gemaakt, drie van het lemma gierigaard en één van het lemma gierig. Alle vier de kaarten staan in bijlage, in de volgorde waarin ze in de scriptie besproken worden. 4. Afkortingen In de scriptie worden afkortingen of namen gehanteerd voor een aantal belangrijke referentiewerken waarnaar vaak verwezen wordt: Corn.- Vervl. = P. J. Cornelissen - J. B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch Dialect DV-DT = J. de Vries en F. de Tollenaere etymologisch woordenboek GW = L. Lievevrouw-Coopman, Gents woordenboek EWN = etymologisch woordenboek van het Nederlands (online versie) WNT = Woordenboek der Nederlandsche Taal (online versie) MNW = Middelnederlandsch Woordenboek (electronische versie) VD = Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal (CD-ROM) VDDN = Van Dale Groot woordenboek Duits Nederlands (CD-ROM) VMNW = Vroegmiddelnederlands Woordenboek (online versie) De complete bibliografische gegevens zijn te vinden op het einde van de scriptie, in de bibliografie. 10

HOOFDSTUK 1 : GIERIGAARD 1. Begripsomschrijving Door de geschiedenis heen heeft men de karaktertrekken van de gierigaard in allerlei domeinen verwoord en verbeeld. In de literatuur, in het theater kluchten zowel als tragedies -, in de filosofie of in de alledaagse werkelijkheid; zowat overal gebruikt men het beeld van de gierigaard om mensen en soms zelfs hele volkeren op een negatieve manier te stereotyperen. Een gierigaard is een persoon, mannelijk of vrouwelijk, die het bezitten van geld voorop plaatst. Met andere woorden: gierigaards genieten van geld op een abstracte manier: het is het besef dat ze beschikken over grote sommen geld dat hen voldoening geeft, niet het feit dat ze daardoor meer kunnen uitgeven. Integendeel, een gierigaard is in de eerste plaats iemand die datgene wat hij/zij bezit zo min mogelijk tracht uit te geven, noch voor zichzelf, noch voor anderen. Hij weigert zijn rijkdom te delen en staat bekend om het feit dat hij zijn geld en goed oppot en nooit meer loslaat. Meestal gaat dit kenmerk gepaard met een inhalige karaktertrek, een ziekelijke begeerte om zijn/haar rijkdom uit te breiden op alle mogelijke manieren. Hun asociaal gedrag maakt gierigaards niet erg populair bij de medemens. De misprijzende en spottende benamingen die hen dit oplevert zijn dan ook talrijk en geven een idee van de eigenschappen die men aan een gierige vrek toedicht. 11

2. Kaartbeschrijving Omdat er enorm veel verschillende dialectwoorden bestaan voor een gierigaard, bleek het onmogelijk want door de grote hoeveelheid heteroniemen heel onoverzichtelijk om alle benamingen op één kaart te zetten. Ik heb in de toelichting bij de onderzoeksmethode al uitgelegd dat ik daarom drie kaarten gemaakt heb: de eerste kaart bevat alle heteroniemen met een verwijzing naar dieren, de tweede is gemaakt op basis van woorden die visuele handelingen uitdrukken. De laatste kaart bevat alle overige heteroniemen. Bij elke kaart geef ik een uitgebreide beschrijving van de heteroniempatronen. 2.1 Kaartbeschrijving gierigaard: benamingen met verwijzing naar dieren Het ruimst verspreide heteroniem in de categorie van de aan dieren ontleende benamingen is beest: het komt vrij dicht geconcentreerd voor in heel Oost-Vlaanderen en wordt ook nog enkele keren in het aangrenzende West-Brabant waargenomen. Verder bestrijkt het een gebiedje in het noorden van Belgisch Limburg, terwijl het in de rest van die provincie alsook in het midden van Nederlands Limburg sporadisch voorkomt. Vooral in Oost-Vlaanderen maar incidenteel ook in Limburg verschijnt beest soms in verbinding met het voorbepalende adjectief gierig. Bovendien noteren we in Limburg herhaaldelijk de samenstelling pensbeest. Opmerkelijk is dat beest tussen Oost-Vlaanderen en Limburg, dus in het Brabantse dialectgebied, zo goed als onbekend is, de hierboven vermelde West-Brabantse attestaties niet te na gesproken. In Noord-Brabant is er welgeteld één attestatie van het heteroniem, namelijk in Someren. Ook in West-Vlaanderen is beest een unicum: het komt enkel in Waregem voor. Een tweede heteroniem dat in verschillende regio s van het Zuid-Nederlandse dialectgebied gebruikt wordt voor een gierigaard, is kribbenbijter. Dat woord vormt echter enkel in West-Vlaanderen een vrij dichte concentratie, in Oost-Vlaanderen is het woord maar sporadisch verspreid en in Limburg is het zeldzaam. In Noord- Brabant, Zeeuws-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen is het telkens één keer opgegeven, respectievelijk in Nieuwkuijk, Terneuzen en De Moeren. Verder zijn er drie heteroniemen die aan regionale gebiedsvorming doen: aap, varken en hork. Het eerste is typisch voor het zuidoosten van West-Vlaanderen, waar het een dicht bezet gebiedje vormt. Daarbuiten wordt het nog één keer geïsoleerd 12

waargenomen in het Oost-Vlaamse Sint-Denijs-Boekel. Soms wordt het woord voorbepaald met gierig. Varken is een bijna exclusief Limburgs heteroniem: het komt geconcentreerd voor langs beide oevers van de Maas en is in de rest van de Limburgse provincies sporadisch verspreid. In Oost-Vlaanderen werd het twee keer opgetekend, nl. in Melden en Haaltert. Hork komt vrij frequent voor in het zuidwesten van de provincie Antwerpen. Ten slotte treffen we nog enkele vrij zeldzame heteroniemen aan, die nergens een concentratie van betekenis vormen. Het frequentste daarvan is neet met zeven attestaties in West-Vlaanderen, gevolgd door het eveneens West-Vlaamse hond en het typisch Wase heteroniem draak (beide zes attestaties). Draak komt niet uit het lemma gierigaard of gierig persoon, maar uit het WVD-lemma vrek, waarover ik meer uitleg geef in de beschrijving van de kaart gierigaard: overige benamingen. Orebeest komt vijf keer voor in het noordwesten van Oost-Vlaanderen, gierige bok vijf keer in Vlaams-Brabant en pinegel kent evenveel vermeldingen in Noord- Brabant. Vrij zeldzaam zijn ook de twee samenstellingen met geld- als bepalend bestanddeel, namelijk geldwolf (zes attestaties in het oosten van het Limburgse dialectgebied, twee in het oosten van Vlaams-Brabant, één in de provincie Antwerpen en twee in Noord-Brabant) en geldhond (twee keer in de westelijke helft van Vlaams- Brabant en twee in de provincie Antwerpen). 2.2 Kaartbeschrijving gierigaard: benamingen naar handelingen De meeste heteroniemen van het hier behandelde type hebben een vrij beperkte geografische reikwijdte. Slechts bij drie ervan kan sprake zijn van een bovenregionale verspreiding, nl. bij duite(n)-, duitjeskliever, nijper en schraper. Het eerste komt tamelijk geconcentreerd voor in de noordelijke helft van de provincie Antwerpen en in het Waasland, en wordt verder verspreid waargenomen in het zuiden van Antwerpen en het grootste deel van Oost-Vlaanderen. Nijper vertoont een sterke concentratie in Zuid-Oost-Vlaanderen, die naar het oosten toe uitdijt in een sporadische verspreiding in de provincie Vlaams-Brabant tot aan de grens met Belgisch Limburg. Verder komt het verspreid voor in het noordwesten van Oost- Vlaanderen en Zuid-West-Vlaanderen. Een geïsoleerde oostelijke attestatie vinden we in het Limburgse Boshoven. Vrij zeldzaam is de vormvariant van nijper, nijperd. Het is een exclusief Nederlands heteroniem: enkel in Noord-Brabant (vier attestaties) en 13

Nederlands Limburg (drie attestaties) wordt nijperd gebruikt voor een gierigaard. Ten slotte is ook schraper in verscheidene regio s opgetekend. Hoewel het vooral in Nederlands Limburg populair is, zien we het ook in Noord-Brabant opduiken (vier attestaties). Daarnaast krijgen we her en der geïsoleerde attestaties: in Belgisch Limburg (Tessenderlo), in Vlaams-Brabant (Bekkevoort), in West-Vlaanderen (Assebroek) en in Oost-Vlaanderen (Gent). De attestaties in West- en Oost- Vlaanderen moeten echter genuanceerd worden: schraper bestaat eigenlijk niet in de Vlaamse dialecten, enkel de varkant schreper kan daar voorkomen (net zoals men ook schrepen zegt in plaats van schrapen). Waarschijnlijk hebben de betreffende informanten van de schriftelijke enquête het woord vernederlandst. De vormvariant schraperd doet aan regionale gebiedsvorming: het is een typisch Noord-Brabantse vorm, hoewel het ook sporadisch verspreid is in Nederlands Limburg (vier attestaties). Er zijn nog heel wat heteroniemen die gebiedjes vormen in bepaalde regio s. Een heteroniem dat nagenoeg uitsluitend op Nederlands grondgebied voorkomt, is zeikerd. Het staat het sterkst in de oostelijke helft van Noord-Brabant, is nog vrij goed vertegenwoordigd in het noorden van Nederlands Limburg en duikt verder sporadisch op in het zuiden van die provincie. In België is zeikerd één enkele keer geattesteerd, nl. in het Belgisch Limburgse Meeuwen. Twee gelijkaardige woorden die exclusief West-Vlaamse benamingen zijn voor een gierigaard, zijn kluite(n)bijter en kluite(n)wrijver. Het laatste vormt een dicht bezet gebied in het zuidoosten van West- Vlaanderen, het eerste is vooral geconcentreerd rond Brugge, maar wordt ook enkele keren waargenomen in zuidoostelijk West-Vlaanderen en twee keer in Oost- Vlaanderen (Stekene en Ouwegem). In het uiterste westen valt daarnaast de concentratie van krimper en het verwante krimpkloot op, waarbij ook de Frans- Vlaamse vermelding in De Moeren aansluit. Ver daarvandaan duikt krimper geïsoleerd op in het Oost-Vlaamse Wetteren. De twee laatste gebiedsvormende heteroniemen zijn potter, een exclusief Brabantse benaming, en prengel, frequent gebruikt voor een gierigaard in het noorden van Nederlands Limburg. Ten slotte zijn er ook heel wat heteroniemen die slechts weinig voorkomen en nergens aan gebiedsvorming doen. Cente(n)bijter is in deze categorie het frequentste met negen attestaties. Het is verspreid over Vlaanderen en ook in Antwerpen is het één keer opgetekend, namelijk in Brasschaat. Pitser staat op de tweede plaats met zes attestaties, verspreid over Belgisch Limburg en het daaraan grenzende zuidoosten van 14

de provincie Antwerpen. Peezuiger, kneut en pfennigfuchser hebben allebei vijf attestaties: die van peezuiger zijn verspreid over het oostelijke Waasland, het zuidwesten van de provincie Antwerpen en Klein-Brabant. Kneut is in noordoostelijk Belgisch-Limburg een frequent geattesteerde benaming en pfennigfuchser wordt gebruikt dicht bij de Duitse grens in enkele plaatsen in Nederlands Limburg. Ook de heteroniemen sloeber en slokker zijn vrij zeldzaam (elk vier attestaties). Sloeber telt drie attestaties in Brabant en één in Limburg, namelijk in Sint-Lambrechts-Herk; slokker wordt sporadisch gebruikt in Brabant en op de grens tussen Belgisch Limburg en Nederlands Limburg, in Neerharen. Ten slotte vinden we het dialectwoord pekelaar vier keer terug in het zuidoosten van West-Vlaanderen en het heteroniem pinte(n)neuker twee keer in het oosten van Noord-Brabant en één keer in de noordelijke helft van Nederlands Limburg. 2.3 Kaartbeschrijving: gierigaard: overige benamingen De laatste kaart bevat alle overige dialectwoorden voor een gierigaard. Hoewel deze kaart niet meteen de meest overzichtelijke is van de drie, valt toch meteen op dat een aantal heteroniemen een ruime verspreiding kennen terwijl andere regionaal beperkt zijn. De heteroniemen die het vaakst gebruikt worden, zijn gierigaard, (gierige) pin en vrek. Gierigaard staat mijlenver voor op alle andere heteroniemen met meer dan zeshonderd attestaties. Het woord is vrijwel algemeen gebruikelijk in het hele Vlaamse dialectgebied, het westelijke deel van Vlaams Brabant en de provincie Antwerpen; in Limburg komt het sporadisch voor. In Noord-Brabant is het heteroniem opvallend afwezig: slechts elf attestaties, wat weinig is in vergelijking met de rest van het gebied. Met een vijfhonderdtal vermeldingen is vrek het tweede frequentste heteroniem. Hoewel het een vrij algemeen voorkomende benaming is voor een gierigaard, vallen toch wel de dichte concentraties in het Vlaamse dialectgebied op. Zo vertoont het in West-Vlaanderen een tamelijk gelijkmatige verspreiding, terwijl in Oost-Vlaanderen vooral het centrum van het gebied, ten zuidwesten van het Waasland, een vrij dichte bezetting kent. In de rest van het Zuid-Nederlandse dialectgebied komt het ook vrij frequent voor, enkel het uiterste noordoosten, in de Nederlandse provincies Noord-Brabant en Nederlands Limburg is vrek heel wat minder sterk aanwezig. Het kaartbeeld van het heteroniem vrek vereist nog wat extra aandacht: omdat het WVD aparte vragen gesteld heeft naar de gierigaard en naar de 15

vrek (= iemand die in extreme mate gierig is), heeft dat geleid tot twee lemma s in WVD Karakter: gierig persoon (p. 249 e.v.) en vrek (p. 264). Het WLD en het WBD hebben maar één vraag gesteld, en dus ook geen onderscheid gemaakt tussen gierig en extreem gierig, gierigaard en vrek, gierig zijn en vrekkig zijn. Zij hebben dan ook enkel een lemma gierigaard in hun afleveringen Maatschappelijk gedrag, school en onderwijs. Omdat mijn kaarten aanvankelijk gebaseerd waren op de heteroniemen die in de lemma s gierigaard (WLD en WBD) en het lemma gierig persoon (WVD) voorkomen, en niet op het lemma vrek (WVD), kregen we een vertekend kaartbeeld wat betreft het heteroniem vrek. Het leek immers in het Vlaamse dialectgebied totaal afwezig te zijn, hoewel volgens het WVD-materiaal vrek wel degelijk frequent voorkomt in zowat het hele gebied. Volgens het ZND-materiaal is het zelfs algemeen in de twee Vlaamse provincies (WVD Karakter, p. 264). Opdat de kaart een juiste weergave zou geven van de werkelijkheid, heb ik de benamingen uit het lemma vrek van het WVD ook op de kaart gezet. Een bijkomend probleem is dat we niet met zekerheid kunnen bepalen of ook het Brabantse en Limburgse vrek een ergere mate van gierigheid benoemen dan de andere heteroniemen, juist omdat het WBD en WLD het onderscheid niet maken in hun lemma s. (Gierige) pin staat op de derde plaats met bijna driehonderd attestaties. Samen zijn de twee varianten typisch voor het centrale en oostelijke deel van het kaartgebied. Ze vertonen opvallende concentraties in het noordoosten van Noord-Brabant, de westelijke helft van Belgisch Limburg en de provincie Antwerpen, waar overigens voornamelijk de vorm met voorbepalend gierig werd opgegeven. In de rest van Noord-Brabant, in Vlaams- Brabant en in het oosten van Oost- en Zeeuws-Vlaanderen vertoont (gierige) pin een vrij gelijkmatige, maar wijdmazige verspreiding. Ook in het noorden van Nederlands Limburg zijn er nog behoorlijk wat attestaties terwijl het heteroniem in het zuiden van die provincie en in het oosten van Belgisch Limburg slechts zelden opduikt. In westelijk Vlaanderen is er maar één gebiedje waar sprake kan zijn van een zekere concentratie van pin, nl. het zuidoosten van West-Vlaanderen. Voor het overige is pin, met of zonder voorbepaling, in de Vlaamse dialecten een zeldzaamheid. Noord- Brabant kent naast het afzonderlijke pin en de verbinding gierige pin ook nog de samenstelling gierpin. De overige heteroniemen zijn meestal typisch voor een bepaalde regio, wat niet wil zeggen dat ze buiten hun kerngebied(en) helemaal afwezig zijn. Zo vormt pees een vrij compact gebied in westelijk Oost-Vlaanderen, maar komt het ook nog 16

sporadisch voor langs de Schelde tussen Gent en Dendermonde, en in de westrand van Vlaams-Brabant. Het duikt ook twee keer op in West-Zeeuws-Vlaanderen (in Oostbrug en Zuidzande) alsook in vijf ver uit elkaar gelegen West-Vlaamse plaatsen (Ieper, Torhout, Waregem, Ruiselede en Sijsele). Een erg geïsoleerde vermelding treffen we aan in het Noord-Brabantse Vlijmen. Het van pees afgeleide heteroniem pezerik is prominent aanwezig in het noordoosten van Noord-Brabant, daarbuiten is het twee keer vermeld in Belgisch Limburg (in Meeuwen en As), twee keer in Oost- Vlaanderen (in Lotenhulle en Bokselaar) en één enkele keer in Vlaams-Brabant (Aarschot). Het gesubstantiveerde adjectief gierige vormt een vrij dicht bezet gebied in de provincie Antwerpen en is verder nog goed vertegenwoordigd in Vlaams Brabant. Zowel ten westen als ten oosten van het Brabantse dialectgebied, in oostelijk Oost-Vlaanderen en in Belgisch Limburg, is het heteroniem nog bij uitzondering aanwezig. Sporadisch verspreid over de hele provincie West-Vlaanderen en het grootste deel van Oost-Vlaanderen is de benaming jood, die ook nog twee keer in Vlaams-Brabant opduikt (in Essen en Lubbeek) en één enkele keer in Belgisch- Limburg (Jeuk). In Noord-West-Vlaanderen verschijnt sporadisch ook de samenstelling spekkejood. Verder vinden we op de kaart een aantal heteroniemen die weinig frequent zijn, maar toch duidelijke gebiedjes vormen. Bekijken we het kaartbeeld van west naar oost, dan valt om te beginnen de concentratie op van het heteroniem kreut. Het vormt een gebiedje in Veurne-Ambacht, wordt ook vermeld in het naburige Ieper en in twee Frans-Vlaamse plaatsen (De Moeren en Hondegem). Dit heteroniem kent bovendien een geïsoleerde verschijning in Oost-Vlaanderen, het werd er opgegeven in Wetteren en Idegem. In het zuidoosten van West-Vlaanderen wordt een gierigaard soms teers genoemd. In diezelfde zuidoosthoek van West-Vlaanderen maar iets noordelijker, heet een gierigaard kei. Voor andere heteroniemen die we nog als gebiedsvormend kunnen beschouwen, moeten we onze blik richten op het oostelijke deel van het onderzoeksgebied. Zo valt in het zuiden van Nederlands Limburg een concentratie op van het gesubstantiveerde adjectief nauwe. In het oosten, en vooral het noordoosten, van Belgisch-Limburg treffen we het gesubstantiveerde adjectief groene herhaaldelijk aan. Tot slot toont de kaart een aantal vrij zeldzame heteroniemen, die nergens aan echte gebiedsvorming toe zijn. Pinnetje-dun is een exclusief Brabants woord, het duikt op in de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant. De samenstellingen met 17

geld- tellen elk zes attestaties: geldzak bestrijkt een klein gebiedje in Vlaams-Brabant, waaronder drie deelgemeenten van Brussel (Sint-Pieters-Rode, Zaventem en Sint- Stevens-Woluwe). Daarnaast kent het een erg geïsoleerde verschijning in het Antwerpse Arendonk. Geldduivel komt sporadisch voor in het Brabantse dialectgebied, en heeft daarnaast één attestatie in het Limburgse Heusden. Het heteroniem gierige duivel is ook vooral een Brabants heteroniem, maar daarnaast werd het in Limburg drie keer opgetekend (in Hoepertingen, Aken en Sint- Lambrechts-Herk) en één enkele keer in West-Vlaanderen, nl. in Sint-Eloois-Winkel. Kreng is sporadisch aanwezig in Noord-Brabant (Ossendrecht, Terheijden, Breda en Sprundel) en is ook gebruikelijk in twee Limburgse dorpen, nl. in Achel en As. Het heteroniem gierige pee duikt twee keer op in Vlaams-Brabant (Bierbeek en Langdorp), twee keer in de provincie Antwerpen (Liezele en Tongerlo) en één enkele keer in Oost-Vlaanderen, nl. in Hamme. Ten slotte blijven er nog twee erg zeldzame heteroniemen over, elk met vier attestaties: het gesubstantiveerde adjectief scherpe voor een gierigaard is typisch Limburgs, smous treffen we sporadisch aan in het zuidoosten van Oost-Vlaanderen en één keer in Vlaams-Brabant, nl. in Neerijse. 18

3. Bespreking van de heteroniemen 3.0 Inleiding De heteroniemen van gierigaard zijn verbazingwekkend talrijk en uiteenlopend. Uit de enquêtes die in het Zuid-Nederlandse dialectgebied gehouden zijn, komen maar liefst 326 verschillende benamingen naar voren, waaronder zowel ruim verspreide als regionale en unieke heteroniemen. Blijkbaar zorgen de antigevoelens die een gierigaard oproept bij zijn medemens voor een onvoorstelbare creativiteit bij het benoemen van een dergelijk persoon. Al die opgegeven heteroniemen zijn niet zomaar uit het niets ontstaan, integendeel. Hoewel een dialectspreker zich daar zelf niet altijd van bewust is, zit er meestal een motief achter de keuze voor een bepaald woord. In de zoektocht naar een juiste formulering kan een spreker zo beroep doen op een hele resem uiteenlopende motieven, met een grote hoeveelheid vaak heel verschillende woorden voor eenzelfde begrip als resultaat. In de hier volgende bespreking heb ik geprobeerd om de heteroniemen in te delen naar benoemingsmotief. De hoofdparagrafen zijn gewijd aan zes grote motiefcategorieën die volgens mij bepalend waren bij de creatie van het grootste deel van de heteroniemen. De meeste van de motiefcategorieën heb ik nogmaals onderverdeeld in kleinere, meer specifieke subcategorieën. In de laatste hoofdparagraaf behandel ik alle heteroniemen die niet in één van die grote motiefcategorieën passen, onder de noemer overige heteroniemen. Bij elk heteroniem afzonderlijk probeer ik te achterhalen waar het zijn betekenis juist haalt of hoe het tot de betekenis gierigaard is kunnen evolueren. Er wordt in de eerste plaats gekeken naar de benamingen die vaak genoeg voorkwamen om ook een plaats op de kaart te krijgen, met - zoals vooraf al gezegd - als selectiecriterium een minimum van vier attestaties. Daarnaast zal ik hier ook heteroniemen ter sprake brengen die niet op de kaart staan (wegens minder dan vier attestaties in het Zuid-Nederlandse dialectgebied), althans waar dat voor de bespreking relevant is. 3.1 Directe benamingen voor de gierigaard Alle dialecten in het besproken gebied beschikken wel over één of meerdere woorden die de gierigaard rechtstreeks benoemen naar de karaktertrek gierig. De 19

heteroniemen die hieraan voldoen, zijn gierigaard, gierige en vrek. Zoals we ook op de kaart kunnen zien, kent men in heel veel plaatsen zowel gierigaard of gierige als vrek. Tussen de eerste twee heteroniemen en het derde bestaat meestal een graadverschil: vrek wijst er immers vaak op dat de persoon in kwestie een vergaande vorm van gierigheid bezit, zo geeft het WVD als definitie bij het lemma vrek : iemand die in extreme mate gierig is (aflevering Karakter, p. 264). Hoewel dat graadverschil niet helemaal duidelijk gemaakt wordt in de twee zusterwoordenboeken, het WBD en het WLD (zij plaatsen vrek niet onder een afzonderlijk lemma, maar zetten het bij de heteroniemen van het lemma gierigaard ), wordt dat verschil door de meeste dialectsprekers in de zuidelijke Nederlanden vermoedelijk wel degelijk aangevoeld. gierigaard Gierigaard is een betrekkelijk jong woord: in het Middelnederlands is het nog niet aanwezig. Het bestaat uit het adjectief gierig en het suffix aard. Een uitgebreide bespreking van gierig wordt gegeven in het hoofdstuk over gierig, de uitleg over het suffix aard staat in de motiefcategorie benamingen naar dieren: substantief + - aard. Aan de hand van de citaten in het WNT kunnen we afleiden dat het tot het einde van de 17 de eeuw in een ruime opvatting gebruikt werd om een geldzuchtig mens aan te duiden. Sinds de 18 de eeuw is de betekenis beperkt tot vrek, gierig persoon, niet meer zozeer in de zin van geldwolf, hebzuchtig persoon. Inderdaad duikt het in het WVD Karakter op bij het lemma gierig persoon (p. 250), en niet bij het lemma geldwolf (p. 265), het karaktertype dat bij uitstek met geldzucht geassocieerd wordt. Op de kaart zien we dat gierigaard in België vrijwel algemeen voorkomt, terwijl het in de Nederlandse provincies van het Zuid-Nederlandse dialectgebied nauwelijks geattesteerd is. gierige Gierig is een afleiding van het adjectief gier, door toevoeging van het achtervoegsel ig (voor verdere uitleg over de etymologie zie hoofdstuk over gierig). Aan de hand van de citaten in het VMNW zien we dat het gesubstantiveerde adjectief al in de 13 de eeuw gebruikelijk was om een hebzuchtig en inhalig persoon te benoemen, wat wijst op een al zeer vroeg associatie van een gierigaard met hebzucht en begerigheid. 20

vrek Het substantief vrek is al sinds de 13 de eeuw een benaming voor een gierigaard en is daarmee één van de oudste heteroniemen. Het kon toen ook nog gebruikt worden om iemand aan te duiden die op een verstandige manier met geld omgaat (zie VMNW i.v. vreke, vrekke). Morfologisch gezien is het een gesubstantiveerde vorm van het adjectief vrec gierig, dat waarschijnlijk te herleiden is tot het Oergermaans. *frekadie zelf teruggaat op het Indogermaans *preg- begerig, heftig (WNT, i.v. vrek I). De overdracht naar gierigaard is dus weer gebeurd op basis van de hebzuchtige kwaliteiten die aan een dergelijk persoon worden toegedicht. Tot op vandaag is het één van de meest voorkomende benamingen voor een gierig persoon: in de vragenlijsten komt het naar voren als het tweede meest frequente heteroniem met ongeveer vijfhonderd attestaties verspreid over het Zuid-Nederlandse dialectgebied. 21

3.2 Benamingen met verwijzing naar dieren Het dierenrijk is een bron van inspiratie bij het omschrijven van negatieve karakteren persoonstypes. Vaak verwijst men metaforisch naar een gierigaard door hem/haar te benoemen naar een dier waarvan men op de een of andere manier veronderstelt dat het een inhalig en gretig gedrag tentoonspreidt. Deze motiefcategorie is ingedeeld in drie subcategorieën: diernamen overgedragen op de gierigaard, samenstellingen met diernamen en afgeleide substantieven met persoonsnaamvormende suffixen. 3.2.1 Diernamen overgedragen op de gierigaard De benamingen in deze eerste categorie berusten op metaforische overdracht van een diernaam op een gierig persoon. Meestal wordt de diernaam in kwestie in zijn eentje, d.w.z. zonder voor- of nabepaling, gebruikt ter karakterisering van de gierigaard. Soms echter is die naam vergezeld van het voorbepalende adjectief gierig of een variant daarvan. Aangezien voor nogal wat plaatsen zowel de vorm mét als die zonder voorbepalend adjectief is opgegeven, nemen we aan dat de toevoeging van een dergelijk adjectief optioneel is: wie een gierig persoon een aap noemt, kan wellicht ook spreken van een gierige aap. Slechts één heteroniem van het diernaam -type komt vaker voor mét dan zonder voorbepalend adjectief: bok. Bok is enkel in Lokeren (Oost-Vlaanderen) aanwezig als heteroniem, terwijl gierige bok vijf maal geattesteerd werd, nl. in Merchtem, Mollem, Baal, Scherpenheuvel en Hakendover (alle in Vlaams-Brabant). beest Het algemene woord beest ( dier ) is ontleend aan het Oudfranse beste, via vulgair Latijn *besta ontwikkeld uit Latijn bēstia (groot, wild) dier, een woord van onbekende herkomst (EWN i.v. beest). De eigenlijke betekenis van beest is een levend wezen, niet met rede begaafd ; in toepassing op personen wordt het gehanteerd als scheldwoord voor iemand die zich onhebbelijk of onredelijk gedraagt. Nog veel meer dan bijvoorbeeld aap of varken wordt beest gebruikt ter karakterisering van verschillende persoonstypes die onmenselijk, dus beestig of beestachtig gedrag vertonen. Onder beest kan men o.m. een geweldenaar verstaan (WVD Karakter p.157), een botterik (Idem, p. 308 en 336), of een slechterik (Idem, p.12). Ook gierigheid wordt blijkbaar gezien als iets onmenselijks, vandaar dat het woord zich op 22

dragers van die slechte eigenschap kon toespitsen. In de 19 de eeuw was het woord beest in Zuid-Nederland ook gebruikelijk als bijvoeglijk naamwoord in de betekenis van gierig (WNT). Waarschijnlijk is die adjectivische gebruikswijze voortgekomen uit de substantivische (nl. het gebruik van beest voor een gierigaard). aap De etymologie van het woord aap is onduidelijk: buiten de Germaanse talen vind men geen duidelijke verwanten. Aangezien het dier in Noord-West-Europa niet inheems is, ligt het voor de hand dat het woord ontleend is aan een andere taal. Er zijn verschillende speculaties over welke taal dat juist is (onder andere het Keltisch en het Sanskriet worden als mogelijkheden gezien), maar het zijn allen slechts hypotheses. In de betekenis brutaal kind, rakker wordt aap al in de 16 de eeuw gebruikt (EWN, i.v. aap). Omdat dit vierhandig zoogdier het meest op de mens lijkt en diens handelingen graag nabootst, is het niet te verwonderen dat hij in veel vergelijkingen, spreekwoorden en zegswijzen voorkomt. Het woord wordt volgens het WNT gebruikt als algemeen schimpwoord, bv. een aap van een jongen. Blijkbaar heeft aap zich vanuit die ruimere toepassing op negatieve persoonstypes in het zuidoostelijke West- Vlaams toegespitst op een welbepaald ongunstig type, nl. de gierigaard. Een andere mogelijke uitleg is dat het gebruik van aap om iemand als gierig aan te duiden voortkomt uit de oneigenlijke betekenis eene opgespaarde en weggelegde geldsom, een zorgvuldig bewaarde schat (WNT i.v. aap). Dit gebruik was, zoals blijkt uit de citaten in het WNT, al in het begin van de 17 de eeuw heel gewoon. Die specifieke betekenis komt voort uit de stenen beeldjes van apen die men vroeger af en toe gebruikte om geld in weg te bergen, als variatie op de spaarpotten in de vorm van varkens. Zo werd aap een alternatieve naam voor spaarpot, en na betekenisoverdracht van de inhoud, het opgespaarde geld. De overstap naar gierigaard is dan niet meer zo heel groot. hond Het woord hond wordt al in een gedicht van Hooft (1616)) gebruikt in de specifieke betekenis gierigaard, vrek : Nu denck ick ien jonger mach sitten speulen de gilt Mit de moye dubbeloenen: en noemen me vilt, Hondt, gierigert, vreck, terwyl hy hem verblyen gaet. 23

HOOFT, Gedichten, 1600-1647 (zie WNT, i.v. gierigaard) Als benaming voor het bekende huisdier vinden we al vroeg verwante vormen terug in de meeste Germaanse talen, zo onder meer in het Oud-Saksisch hund, het Oud- Fries hund, het Oud-Engels hund en in het Gotische hunds. Al die woorden stammen af van de gereconstrueerde Oergermaanse vorm *hunda-. In figuurlijke en overdrachtelijke toepassing op personen kan men er een veracht of verachtelijk persoon mee aanduiden. De negatieve connotatie die het woord hond soms krijgt, is begonnen in het Oosten: in Israël worden honden al meer dan tweeduizend jaar als onrein gezien. Westerbeke schrijft in zijn artikel Dieren in de Bijbel dat verschillende Israëlische (en vaak Bijbelse) teksten in ongunstige zin over de hond en zijn gewoonten schrijven en dat het woord hond in Israël nu nog steeds frequent als scheldwoord gebruikt wordt (p. 56). In de Nederlanden was hond als benaming voor een verachtelijk persoon in de 16 de eeuw al redelijk ingeburgerd, zoals de citaten in het WNT aangeven. Vanaf de 17 de eeuw werd hond bij een uitstek een scheldwoord voor een gierigaard (WNT i.v. hond), zo was het verwijt gierige hond in de Nederlanden heel gewoon. Waarschijnlijk hebben we, net zoals bij beest en vermoedelijk ook bij aap het geval is, te doen met een semantische toespitsing vanuit een ruimere toepassing op negatieve, als onmenselijk gepercipieerde karaktereigenschappen. Wel komen honden in het volksgeloof ook vaak voor als bewakers van schatten, zoals in de uitdrukking De hond op de buus hebben, op de duiten passen (Molema, p. 165) en Er zit geen hond op zijn zak, maar een leeuw, hij is verbazend gierig (Boekenoogen, zie WNT i.v. hond). Aangezien een gierigaard vooral begerig is naar geld, zou een betekenisoverdracht van hond geld, geldbeurs, schatbewaker naar gierigaard niet uit de lucht gegrepen zijn. hork De etymologische oorsprong van het woord hork is onzeker. Volgens het EWN is het via het Bargoens ontleend aan West-Jiddisch hourek onaangenaam, slecht mens, dat zelf terug zou gaan op Hebreeuws hōrēg moordenaar. Als die verklaring klopt, hoort het heteroniem hork niet thuis in het rijtje van aan dieren ontleende benamingen. Weijnen geeft in zijn Etymologisch dialectwoordenboek echter een andere etymologische verklaring, nl. dat het woord teruggaat op een niet geattesteerde vorm *hornik, waaruit o.m. Middelnederlands hornete als naam voor verschillende 24

insecten, waaronder de wesp en de horzel. Ten gunste van die laatste verklaring pleit de constatering dat hork en zijn variant hurk in toepassing op personen in de Brabantse, meer bepaald Antwerpse, dialecten algemeen gebruikt wordt voor een nurks en vooral knorrig persoon (zie het Antwerpsch Idioticon van Corn.-Vervl. i.v. Hörk), iemand dus die klagende geluiden voortbrengt die doen denken aan het gezoem van een wesp of een horzel. Als een diernaam zich eenmaal heeft genesteld in de betekenissfeer van de negatieve karaktereigenschappen, kan het zich binnen die sfeer regionaal toespitsen op een specifiek verwerpelijk mensentype. Dat zagen we al bij beest en bij aap. Blijkbaar heeft een dergelijke betekenisverschuiving van knorpot naar gierigaard zich in een aantal Antwerpse dialecten voltrokken. In het WBD zien we hurk/hork inderdaad niet enkel verschijnen bij het lemma knorpot (aflevering Karakter en gevoelens, p. 223), maar ook bij het lemma gierigaard (aflevering Maatschappelijk gedrag, school en onderwijs, p. 201). Daarnaast is ook de vorm urk niet abnormaal: het is aanwezig in zowel de twee hierboven genoemde lemma s als in het lemma slechte mens (aflevering Karakter en gevoelens, p. 80). varken Verken is de uit de Germaanse *farχîna ontstane umlautsvorm, later in het Hollands gedepalataliseerd tot varken met een overgang van χ > k in de inlaut. De Germaanse grondvorm is *farχa-; in het Oudhoogduits vinden we farah, farh en in het Oudengels fearh voor big. Varken is hierbij een gesubstantiveerd neutrum, oorspronkelijk gebruikt ter aanduiding van het jonge dier want met diminutieve betekenis, van een bijvoeglijk naamwoord gevormd met het verkleinsuffix în (DV-DT). In veel dialecten ging de naam voor het jonge dier over op de hele soort; in die geëvolueerde betekenis verwierf het woord burgerrecht in het AN. Het gebruik van varken als scheldnaam kwam op in de 16 de eeuw (zie citaten WNT, in het MNW ontbreekt het in die zin), om iemand te beschrijven die in zijn gedrag of handelwijze herinnert aan sommige eigenschappen van varkens, zoals gulzigheid, luiheid, morsigheid enz. Hoe varken tot heteroniem van gierigaard evolueerde is niet helemaal duidelijk. Mogelijk heeft de gulzigheid die aan varkens toegeschreven wordt, gezorgd voor de naamsoverdracht. Als dat klopt, dan is varken een benoeming naar een kenmerk dat bijna onverbrekelijk met gierigheid samengaat, nl. hebzucht. Inderdaad zien we dat in het WLD bijna alle attestaties van het heteroniem varken bevinden zich immers in Limburg varken o.a. ook gebruikelijk is 25

als benaming voor een onbetrouwbaar koopman (aflevering Maatschappelijk gedrag, school en onderwijs, p. 32), een karaktertype dat eveneens met hebzucht geassocieerd wordt. oor-, orebeest De samenstelling oorbeest bestaat uit twee substantieven, nl. oor en beest. Het eerste is afgeleid van een Protogermaanse oervorm *auzō- dat, zoals blijkt uit verwante vormen in het Latijn auris, Grieks (Dorisch) õs etc., zelf afkomstig is van een Proto- Indo-Europese vorm *h 2 eus- (EWN, i.v. oor). De etymologie van het tweede is hierboven bij de bespreking van het heteroniem beest al aan bod gekomen. Oor-, orebeest is in de Vlaamse dialecten een ruim verspreide benaming voor de oorworm. Volgens de WVD-kaart bij het lemma oorworm (aflevering Flora, p. 213) is het woord alleen in het Waasland, in Oost-Zeeuws-Vlaanderen en in de noordelijke Denderstreek ongebruikelijk. In de twee eerstgenoemde regio s heet het insect oor-, orenijper, in de laatste oor-, orezuiper. Toch mogen we aannemen dat het tot voor kort ook in de Wase dialecten voorkwam, want het wordt vermeld in het idioticon van Joos. Net zoals in de synonieme samenstelling oorworm is het eerste deel van oorbeest te verklaren vanuit de volkse opvatting, die al van de middeleeuwen dateert, dat oorwormen in de oren kruipen, vooral dan in die van de mens, om er het bloed uit te zuigen (WNT i.v. oorworm). In enkele plaatsen in het noordwesten van Oost- Vlaanderen wordt het woord gebruikt voor een gierigaard. Eén keer werd in die metaforische betekenis de typisch Wase benaming orenijper opgegeven, nl. in Sint- Gillis-Waas, en we vinden ook één enkele attestatie van hoornbeest, een volksetymologische variant van orebeest, in Lokeren. De plaatsen waar orebeest geattesteerd is liggen in een gebied waar beest het dominerende heteroniem is voor de gierigaard. Wellicht is orebeest een versterkende uitbreiding van het ruimer verspreide beest, waartoe ook wordt bijgedragen door het beeld dat men heeft van een oorworm als een insect dat met zijn scherpe monddelen bijt en nijpt. Het unicum orenijper is waarschijnlijk naar het voorbeeld van orebeest op de gierigaard overgedragen. Zoals we verder nog zullen zien, zijn er voor dit karaktertype nog meer namen in gebruik die met nijpen en zuigen verband houden. 26