Secularisatie in Nederland, : een reactie

Vergelijkbare documenten
4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1

Geloven binnen en buiten verband

Questionnaire (in Dutch): LASAC038 / LASAD038 / LASAE038 / LAS2B038 / LASAF038 / LASAG038 / LASAH038 / LAS3B038 / LASMB038 / LASAI038

Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk

S ecularisatie in N ed e rlan d, (2): over welke godsdienst gaat het?

B.U.N. Boeddhistische Unie Nederland Vereniging van boeddhistische groeperingen in Nederland

Katholiek anno Religiositeit, identiteit en houding ten aanzien van de KRO. Rapport nr. 544 december drs. Joris Kregting dr.

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

RESULTATEN VAN DE ENQUETE 'GELOVEN IN BENNEKOM' - eerste wijk - Inleiding. Resultaten. 1. Kerklidmaatschap en kerkbezoek

Secularisatie in de jaren negentig

RESULTATEN VAN DE ENQUETE 'GELOVEN IN BENNEKOM' - tweede wijk - Inleiding. Resultaten. 1. Kerklidmaatschap en kerkbezoek

Pinksteren? Iets met Pinkpop?

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

Op weg naar Beleidsplan Protestantse Gemeente Delden. Gemeente-avond 13 april 2016

Wie is religieus, en wie niet?

Secularisatie Nederland

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Godsdienstige veranderingen in Nederland

Praktische opdracht Levensbeschouwing New age

Religieuze betrokkenheid van bevolkingsgroepen,

BIJLAGEN. Betrekkelijke betrokkenheid Studies in sociale cohesie. Sociaal en Cultureel Rapport Redactie: Paul Schnabel Rob Bijl Joep de Hart

RELIGION AND ETHNICITY

Rapport nr. 633, december2013. Drs. Joris Kregting

Samenvatting. De Japanners en het christendom: een complexe relatie

Bijlage bij hoofdstuk 15 van het Sociaal en Cultureel Rapport 2010

Religion and Ethnicity

Inhoudsopgave. Voorwoord 5. Inleiding 11

Geloven en redeneren. Samenvatting

Bijlagen bij hoofdstuk 7 Sociaal-culturele integratie Sandra Beekhoven (SCP) en Jaco Dagevos (SCP)

Ontmoetingskerk Laren NH 1 mei Johannes 14

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Economie in de kerk. Onderzoek naar de invloed van economisch denken in literatuur over ontkerkelijking

2. Als ik nu voor mijn kind(kinderen) een school moest kiezen zou mijn voorkeur weer uitgaan naar een katholieke school

Verhaal 23 juni :49 Door: Joep Maigret

Ode aan de doden 2009

Zich bekeren en wisselen van kerkgenootschap in Nederland

Cynisme over de politiek

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

GEDETINEERDEN IN VLAANDEREN

Samenwoonrelaties stabieler

Onderzoek: 27 maart 2019 Auteur: Jeroen Kester. Religieus onderwijs

Theorie en Empirisch Onderzoek. Werkcollege 2.1: Norris & Inglehart 9 februari 2015

b98809f0f

RESULTATEN VAN DE ENQUETE 'GELOVEN IN BENNEKOM' - vierde wijk - Inleiding. Resultaten. 1. Kerklidmaatschap en kerkbezoek

Geloven is niet zomaar instemmen met een geheel aan abstracte waarheden. Geloven is een weg gaan, die voert tot gemeenschap met de levende God.

RELIGION AND ETHNICITY

Cynisme over de politiek

Religion and Ethnicity

In de afgelopen decennia heeft ongehuwd samenwonen overal in Europa. toegenomen populariteit van het ongehuwd samenwonen is onderdeel van

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos

Religion and Ethnicity

RESULTATEN VAN DE ENQUETE 'GELOVEN IN BENNEKOM' - vijfde wijk - Inleiding. Resultaten. 1. Kerklidmaatschap en kerkbezoek

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

RESULTATEN VAN DE ENQUETE 'GELOVEN IN BENNEKOM' - derde wijk - Inleiding. Resultaten. 1. Kerklidmaatschap en kerkbezoek

Spiritualiteit van dertigers en veertigers

Voorpublicatie Vertrouwen in de wetenschap

2014 Advies Commissie Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Maastricht

PKN in contact met Nederland: kijk op het leven en kijk op geloven

AANTEKENINGEN WAAROM WERD GOD EEN MENS?

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

Hoofdstuk 4. Rede en religie als praktijken

socio-demografie jongeren geslacht leeftijd woonplaats 4 grote steden en per provincie afkomst opleiding religie

Titel Religie en sociale cohesie

wordt niet gepubliceerd KVLO Ledenpeiling 28 maart - 8 april 2018

RELIGION AND ETHNICITY

Beste ouder(s)/ verzorger(s) van leerlingen in de groepen 3 t/m 6 voor het komend schooljaar,

Hiermee rekenen we de testwaarde van t uit: n. 10 ( x ) ,16

Jean de Labadie en zijn volgelingen

Nederlanders aan het woord

Ander verleden, gedeelde vrijheid

1. Hebben deze feestdagen een religieuze betekenis voor jou?

Nederlandse Samenvatting

Dit omvat de boeken van de joden over hun geloof in god. Hierin kun je lezen over:

Missie SCHOOL Vereniging Openbaar Onderwijs 'school'

Een goede politicus.

Eindexamen filosofie vwo I

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Kerkelijkheid en geloof in Nederland: kerkleden, kerkgang en gelovigen in aantallen Laurens Hogebrink, versie januari 2018

Werkstuk Levensbeschouwing Boeddhisme

Is Allah dezelfde als de God van de christenen?

Eindexamen filosofie vwo I

Is een Europese islam mogelijk?

1 e jaar 2 e bijeenkomst. De vraag naar God

Werkstuk Levensbeschouwing Kinderdoop

WIE IS DE NIET-WESTERSE ALLOCHTONE GEVER?

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 1

Eindexamen filosofie vwo I

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Abdijweekend met Erik Borgman

Na het uitbrengen van Fitna, de film van Wilders

Eindexamen filosofie vwo II

De straf op de zonde 15

Handreiking bij een spirituele zoektocht.

Kennismakingsvragen:

geloof in de toekomst

Websites voor leerlingen. Verschillende levensbeschouwingen

De vaststelling van de kerkelijke gezindte in enquêtes. 40% of 60% buitenkerkelijken? Werkdocument 92

Religieuze toewijzing, autochtone Nederlanders, 2015 (in procenten)

Op krachten komen. Heeft het zin? Handvatten voor zinbeleving en spiritualiteit

Transcriptie:

Secularisatie in Nederland, 1966-1991: een reactie J.W. Becker en R. Vink In het meinummer van M ens en M aatschappij van 1994 verschenen drie kritische bijdragen over de studie Secularisatie in Nederland 1966-1991 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De studie was geschreven door J.W. Becker en R. Vink. In het nummer dat in augustus verscheen, is een artikel opgenomen van Ariana Need en Nan Dirk de Graaf, onder de titel: Losing my religion, waarin de auteurs een aantal malen naar de secularisatiestudie verwijzen. De redactie van Mens en M aatschappij heeft ons, de schrijvers van het SCP-rapport, de gelegenheid geboden op deze bijdragen te reageren. Wij maken graag gebruik van hun aanbod. De opmerkingen van onze critici tenderen in dezelfde richting, zij het dat zij al naar gelang hun belangstelling af en toe een iets ander accent leggen. Zij hebben waardering voor het rapport. Van Tillo vermeldt dat de eerste oplage snel uitverkocht was. Het rapport is overigens reeds herdrukt. Dekker spreekt van een Fundgrube voor de kennis van godsdienstige en kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Wichers noemt de studie een indrukwekkend boek. We herhalen deze kwalificaties - het zij ons vergeven - met enig genoegen. Ondanks alle waardering is er eveneens sprake van kritiek. Ten eerste zou de studie niets nieuws bevatten, alle trends waren reeds bekend. Ten tweede klinkt er - zeker in Van Tillo s bijdrage - teleurstelling door over het wetenschappelijk gehalte van het boek. De gebruikte theorie zou te mager zijn. De oorzaken van de secularisering zouden daardoor onderbelicht zijn gebleven. Ten derde zou de gevolgde werkwijze - de herhaling van enquêtevragen uit oud onderzoek - de blik van de auteurs sterk hebben beperkt. Niet-westerse godsdiensten en alternatieve, moderne vormen van religie zouden daardoor buiten beschouwing zijn gebleven. Ten vierde-zou de geloofwaardigheid van de prognose hieronder geleden hebben, zij zou immers geen rekening kunnen houden met de toekomstige betekenis van de islam en met de mogelijke ople- Mens en Maatschappij, 69e jaargang, nr. 4, december 1994 437

ving van religieuze gevoelens buiten de kerken en het conventionele christendom om. Ten vijfde - wij spreken hier over het artikel van Need en De Graaf - zou er een meer verfijnde en meer adequate benadering van ontkerkelijking mogelijk zijn. Deze onderzoekers stellen namelijk de gebruikelijke vragen naar het kerklidmaatschap van de respondent, maar vragen ontkerkelijkten ook nog naar de leeftijd, waarop zij niet meer tot een kerk of religieuze groepering wilden behoren. De critici tonen overigens begrip voor een aantal van de beperkingen die zij ontwaren, maar zij betreuren ze wel. Wat hebben wij nu tegen de kritiek in te brengen? Als nieuwe conclusies een belangrijk criterium voor sociaal-wetenschappelijke studies vormen, vragen wij ons af of veel van zulke studies zo n toetsing zouden doorstaan. Afgezien daarvan is het niet helemaal waar dat ons boek niets nieuws bevat. Er was over internationale gegevens uit het International Social Survey Programme (ISSP) in het buitenland nog slechts weinig en - voor zover wij weten - in Nederland niets gepubliceerd. Hoofdstuk 5 bevat gegevens over de levensbeschouwelijke opvattingen van buitenkerkelijken van de eerste generatie en van ontkerkelijkten. In de hoeveelheid waarin wij deze gegevens presenteren, hebben wij deze nog niet in andere publikaties aangetroffen. Het is inderdaad juist dat wij in andere hoofdstukken gegevens die al bekend waren of dat hadden moeten zijn, hebben samengevat. Uit de reactie op de studie blijkt echter dat men daarmee toch succes kan hebben. Juist door bekende zaken samen, te vatten en secundair onderzoek te doen kan men tot een beschrijving komen die haar nut heeft. Naar onze mening is er voor de sociale wetenschap winst te boeken als onderzoekers ervan afzien de formulering van enquêtevragen voortdurend te wijzigen. Wanneer men achteraf de veranderingen beziet, blijken zij vaak lood om oud ijzer te zijn geweest, terwijl de vergelijking met andere onderzoeken verloren is gegaan. Onderzoekers betalen op deze wijze een prijs voor hun originaliteit. Zij ontnemen zich de mogelijkheid hun resultaten op eenvoudige wijze te valideren en zij kunnen geen veranderingen meer vaststellen. Van Tillo merkt op dat onze studie, doorda zij het bekende samenvat, meer lijkt dan zij is. Door de brede, longitudinale beschrijving is het boek misschien tevens meer dan het lijkt. Al onze critici merken op dat de studie te kort schiet in de oorzakelijke verklaring van de secularisering. Hun meningen lopen verder uiteen. Van Tillo toont zich een voorstander van de moderniseringstheorie. Hij stelt vast dat deze in de studie te weinig aan bod kwam. Dekker vindt echter dat wij ons juist te veel door deze theorie - die hij onhoudbaar acht - hebben laten leiden. Wichers is 438

van mening dat mondialisering de religies ondergraaft, omdat zij de pretentie dat één religie als enige de waarheid verkondigt, onhoudbaar maakt. Wij zijn enigszins verbaasd over het verwijt dat wij te weinig aan causale analyse gedaan hebben. Wij hebben die bedoeling namelijk helemaal niet gehad. In plaats daarvan beschreven wij het verloop van de secularisatie zoals dat in de diffusietheorie gebruikelijk is. Zoals bekend ziet deze theorie ervan af de oorzaak van een verandering te specificeren. Wij hebben andere theorieën toegevoegd om onze beschrijving te completeren. Wij menen dit uitgangspunt duidelijk te hebben aangegeven. De factoren die wij in sommige interviews aan de pers en voor de televisie hebben genoemd, zijn naar onze mening in de afgelopen decennia en in Nederland belangrijk voor de secularisering geweest. Op langere termijn en internationaal bezien, voldoen zij als verklaring nu eenmaal niet. Historisch treft men nogal eens een sterk religieus besef aan bij groepen die in de modernisering op de gebieden van techniek, de handel en de wetenschap vooropliepen. Dat de bevolking van een modern land als de Verenigde Staten toch in meerderheid religieus georiënteerd is, pleit ook al tegen de moderniseringsthese. Wij hebben in ons derde hoofdstuk een aantal van zulke bezwaren genoemd. Het besef dat er in de wereld totaal andere godsdiensten dan het christendom worden aangehangen, dat andere volkeren tevreden met hun godsdienst zijn en zich niet slechter of beter gedragen dan christenen, heeft de geloofwaardigheid van het christendom zeker helpen ondermijnen. Mondiaal is de religie allesbehalve een dode zaak. Het christendom - vooral het rooms-katholicisme - lijkt zich verder te verbreiden. Gezien een aantal actuele, gewelddadige conflicten die mede door religie zijn geïnspireerd, is de godsdienst niet alleen vitaal, maar laat hij zich zelfs van zijn onaangenaamste kant zien. Het geheel van gegevens en opvattingen overziende, komt de secularisering vooral voor in Noordwest-Europa en zijn de oorzaken allesbehalve duidelijk. De enquêtevragen waarop wij ons hebben gebaseerd, zouden te veel gebaseerd zijn op de gebruikelijke opvatting van het christendom, waardoor wij andere, alternatieve levensbeschouwingen buiten beschouwing moesten laten. Een deel van de gebruikte vragen is afkomstig uit het onderzoek God in Nederland uit 1966. Zij dragen vanzelfsprekend het stempel van de tijd waarin zij werden geformuleerd. Wij waren ons van deze beperking bewust en wij hebben er ook op gewezen. Zoals Dekker met recht opmerkt, gaat het hier om een bezwaar dat longitudinaal enquête-onderzoek kan hebben. De vragen waar onze critici op doelen zijn vooral gericht op het concept orthodoxie. Gelooft u in het bestaan van de hemel, de hel, de duivel, het vagevuur enzovoort. Hebben Adam en Eva werkelijk bestaan? Wij gebruikten echter ook andere vragen. Mens en Maatschappij, 69e jaargang, nr. 4, december 1994 439

Een vraag als gelooft u dat bidden voor u zelf zin heeft? lijkt ons toch niet erg aan veroudering onderhevig te zijn. Hetzelfde geldt voor statements in de trant van ik geloof in God en heb dit altijd gedaan. Het blijft natuurlijk waar dat wij in Culturele veranderingen niet rechtstreeks naar alternatieve levensbeschouwingen, zoals de oosterse godsdiensten, waarvan zo vaak sprake is, hebben gevraagd. In het onderzoek van De Hart onder jongeren vonden wij enige aanvulling voor onze studie. Het vragenbestand van ons project zal met dit onderwerp worden uitgebreid, te beginnen in 1994. Wij zijn er overigens niet geheel zeker van dat de aard van het vragenmateriaal een ernstige beperking voor onze studie heeft gevormd, dan wel een belangrijke hinderpaal is voor longitudinaal enquête-onderzoek in het algemeen. Ten eerste is de levensduur van vragen veel langer dan men denken zou. Op het eerste gezicht verouderde, oubollige vragen leveren toch nog antwoorden op met de nodige differentiatie. Volstrekt traditionele opvattingen over de positie van de vrouw en de kinderopvoeding bijvoorbeeld, blijven een zekere aanhang houden. Deze slinkt wel, maar als de gegevens in een tijdreeks worden geplaatst is het verloop van de ontwikkelingen begrijpelijk. Ten tweede zou de aanhang voor een aantal alternatieve levensbeschouwingen wel eens te klein kunnen zijn om nog zichtbaar te worden in een onderzoek onder circa tweeduizend respondenten. Het ligt er natuurlijk aan hoe wij aanhang definiëren. Uit De Harts studie blijkt dat de mensen over veel levensbeschouwingen wel iets hebben gehoord en ook de mogelijkheid openhouden dat daar iets van waar is. De aantallen van hen die zich bij het nemen van beslissingen door zo n levensbeschouwing hebben laten leiden, zijn echter aan de lage kant. Ten derde zou de levensbeschouwing van veel Nederlanders wel eens zo vaag kunnen zijn dat zij met veel van onze enquêtevragen nog te meten is. Op zondagochtend zendt de VPRO het programma G eblaf in het hondsdal uit. Op een station in Nederland vraagt de verslaggever reizigers waar zij naar toe gaan, of zij naar de kerk gaan en waarin zij geloven. De benadering komt aardig in de buurt van het kwalitatieve onderzoek dat ook wij naast enquêtes gehouden zouden willen zien. Een parafrase van een enkele reactie luidt als volgt: Nee, ik ga niet meer naar de kerk. Ik geloof nog wel. Wat ik geloof? Nou, dat er na dit leven nog iets komt. Nee, ik weet niet wat dat is. Dit besef is toch nog wel te benaderen met het item ik geloof in een leven na de dood. Hoe het ook zij, wij geven toe dat onze levensbeschouwelijke kaart witte plekken vertoont. Wij zullen proberen die in de komende jaren zo goed mogelijk in te vullen. 440

Dan is er de prognose. Deze heeft betrekking op een ongebruikelijk lange termijn. Wij vonden het op grond van enkele overwegingen toch verantwoord haar te formuleren. De groei van de buitenkerkelijkheid had zich volgens onze gegevens sinds 1958 met grote regelmaat, zonder omkeringen, voortgezet. De opeenvolging van generaties bleek van invloed te zijn. In 1991 was van de jongste generatie - geboren na 1960 - ruim 70% buitenkerkelijk. De veronderstelling dat ongeveer een generatie later dit percentage voor alle Nederlanders zou gelden, leek redelijk. Nauwkeurige berekeningen, waarbij overigens met een vertraagde groei rekening werd gehouden, kwamen uit op een nog iets hoger niveau van buitenkerkelijkheid. Elke prognose is louter een veronderstelling over de toekomst. Achteraf geconfronteerd met de werkelijke ontwikkeling zal de voorspelling menigmaal onjuist blijken te zijn. Het is voor ons zeer de vraag of een hernieuwde opkomst van de religie onze prognose zal falsificeren. De secularisatie is al lang gaande. Als de behoefte aan zingeving onder de Nederlanders echt zo sterk is als wel wordt verondersteld, zouden wij al iets van zo n herleving hebben moeten zien. Het aantal mensen dat van buitenkerkelijk kerklid wordt, blijkt sinds 1970 echter telkenmale zeer gering te zijn. Wat andere godsdiensten dan het christendom betreft, merken wij op dat de categorie overige gezindten in onze enquêtes zeker niet groter wordt. Dat neemt natuurlijk niet weg dat er onder de bevolking tal van levensbeschouwelijke elementen overblijven, maar zo te zien verdichten die zich niet tot stelsels met een welomschreven aanhang. Zij lijken strikt geprivatiseerd te blijven, hetgeen een invisible religion overigens betaamt. De prognose houdt nog geen rekening met de islamieten. Onze steekproeven bevatten er te weinig om er verder mee te rekenen. In onze slotbeschouwing hebben wij aandacht aan de groei van deze gezindte besteed. In hoeverre de islam in Nederland met secularisering en kerkverlating te maken krijgt, is ook voor ons onbekend. Enige invloed van deze verschijnselen zal er allicht zijn. Maar laat de verdeling tussen buitenkerkelijk en kerkelijk in 2020 door het aandeel van de islam nu eerst uitkomen op 70% tegen 30% - wij prognosticeerden 75% tegen 25% - dan is dat nog een dramatisch verschil met de huidige verdeling. Onze critici houden er ten slotte geen rekening mee dat de prognose kan worden gelogenstraft doordat de gepostuleerde groei van de buitenkerkelijkheid sneller zal verlopen dan wij in 1991 hebben verwacht. Toch is er enige aanleiding om de zwakke stee van de voorspelling in deze richting te zoeken. Volgens de enquête-uitslagen van 1992 en 1993 lijkt het aandeel van de kerkleden niet zoals gebruikelijk met 1%, maar met 1,5% per jaar te verminderen. Mens en Maatschappij, 69e jaargang, nr. 4, december 1994 441

I Het gaat hier om steekproefgegevens die bovendien op korte termijn gemeten zijn, zodat deze conclusie met terughoudendheid moet worden bezien. Need en De Graaf beschouwen onze secularisatiestudie als een causale analyse. Wij hebben al betoogd dat deze voorstelling van zaken op een misverstand berust. Wij lichten verder enige elementen uit hun betoog voor een nadere bespreking. De auteurs geven een inhoudelijke betekenis aan het begrip cohort door er de mate waarin de samenleving gemoderniseerd en geseculariseerd was, voor te substitueren. Daardoor doorbreken zij de onderlinge afhankelijkheid van cohort, leeftijd en periode. De tautologie volgens welke iemands geboortejaar samen met het tijdsverloop gelijk is aan zijn leeftijd, gaat dan niet meer op. Als wij de bijdrage van de beide auteurs lezen, krijgen wij echter de indruk dat zij te veel belang hechten aan de vraag naar de leeftijd waarop de respondent zich niet meer als lid van een kerkgenootschap beschouwde. Ook zonder dit gegeven was het immers altijd al mogelijk om door inhoudelijke veronderstellingen over cohort of periode effecten volledig van elkaar te scheiden. Wij geven het Need en De Graaf overigens graag toe dat zij met het betreffende gegeven de tijdsvolgorde tussen bepaalde gebeurtenissen goed kunnen vaststellen. Daar lag onze belangstelling echter niet. Een van Need en De Graafs resultaten trekt bijzonder onze aandacht. Zij vinden namelijk een laag percentage kerkverlaters van rooms-katholieke huize. Dit percentage is zelfs lager dan bij de Nederlands hervormden en de gereformeerden. Hieruit concluderen zij dat de rooms-katholieke kerk er goed in slaagt haar leden vast te houden. Dit beeld verschilt wel heel sterk van de situatie zoals wij die met behulp van onze gegevens in kaart hebben gebracht. Volgens onze studie zou de rooms-katholieke kerk juist sterker door leegloop getroffen worden dan de andere kerkgenootschappen. Het verschil tussen de benadering van Need en De Graaf en die van ons is waarschijnlijk ontstaan door een verschil in vraagstelling. Need en De Graaf gebruikten de zogenaamde eentrapsvraag naar kerkelijke gezindte. Zij legden de respondenten een lijst van gezindten voor, waaronder de mogelijkheid van geen kerkelijke gezindte. Wij hebben de tweetrapsvraagstelling benut. Eerst vroegen wij de respondenten of zij zich tot een kerkelijke gezindte wilden rekenen. Als deze vraag een bevestigend antwoord opleverde, vroegen wij om welke gezindte het ging, zonder dat wij daarbij de mogelijkheid van het geen aanboden. De tweetrapsvraagstelling levert minder kerkleden en meer buitenkerkelijken op dan de eentrapsvraagstelling. De eerste manier van vragen zuivert de randkerkelijken sterker uit het bestand van kerkleden dan de tweede. In het verleden lagen de resultaten van een- en tweetrapsvraagstelling dich 442

ter bij elkaar dan tegenwoordig het geval is. De randkerkelijkheid nam immers toe. Dit is bij de rooms-katholieken meer gebeurd dan bij de twee protestantse gezindten. Men zie voor deze ontwikkelingen de artikelen van Oudhof en Beets uit 1982 en van Oudhof en Pannekoek uit 1988, beide gepubliceerd in de Sociaal-culturele kwartaalberichten van het CBS. Wij hebben deze artikelen overigens geciteerd. Als wij nu een resultaat dat betrekking heeft op het verleden - het geloof waarin men is opgevoed - combineren met de gezindte van de respondent op het moment van ondervraging, zullen wij in het geval van de eentrapsvraag minder rooms-katholieke kerkverlaters vinden dan in het geval van de tweetrapsvraag. Bij de tweetrapsvraag zijn er immers nogal wat marginale katholieken bij de categorie geen terechtgekomen. Dit is minder sterk het geval bij de marginale protestanten, onder wie de randkerkelijkheid lager is. Daarom vinden wij met de eentrapsvraag meer protestantse dan katholieke kerkverlaters. Hier ligt, naar wij aannemen, de voornaamste oorzaak van het verschil tussen beide studies. Verder is er mogelijk ook nog sprake van een steekproeffluctuatie. De steekproefomvang van het bestand, waarop Need en De Graaf zich baseerden, is niet zo groot. De benadering van Losing my religion is dus zeker niet fout. Het gebruik van de eentrapsvraag is legitiem, al geven wij zelf de voorkeur aan de striktere meting van het kerklidmaatschap met de tweetrapsvariant. Het gebruik van de eentrapsvraag pakt echter waar het gaat om de aantallen kerkverlaters van uiteenlopende herkomst, ongelukkig uit. De conclusie dat de rooms-katholieke kerk er heden ten dage goed in slaagt haar leden vast te houden, is naar onze mening niet te handhaven. Zij is dit zeker niet in het licht van hetgeen uit ander onderzoek bekend is en van hetgeen wij op grond van de dagelijkse ervaring kunnen vermoeden. Wij maken nog een opmerking tot slot. De grote publiciteit over het rapport hadden wij niet verwacht. Mogelijk is zij veroorzaakt doordat het publiek het karakter van de Nederlandse samenleving en haar geschiedenis verkeerd heeft beoordeeld. Mogelijk zag men ons land nog steeds als een christelijke natie. Daarbij kan bij velen het idee een rol gespeeld hebben dat zij zelf buitenkerkelijk waren, maar dat vele anderen nog steeds bij een kerk hoorden. Onze studie laat zien dat het anders is. Zij heeft mogelijk een situatie van pluralistic ignorance doorbroken. Mens en Maatschappij, 69e jaargang, nr. 4, december 1994 443