WORKHOP OVERHEAD PROJECTIE Opdracht 1: Computer en letters Start op een computer het programma Word. Kies jouw favoriete lettertypes. Type dit woord (naam van het lettertype) op 5 verschillende lettergroottes. Type dan ook de gebruikte grootte. Kies nog drie lettertypes en doe hetzelfde. Maak voldoende groottes: het is niet snel te groot. Print dit op een sheet en controleer op de projector welke lettergrootte het beste te lezen is. Bespreek het resultaat met de workshopbegeleider Er zijn verschillende tekenprogramma s/grafische programma s. Hiermee is het mogelijk afbeeldingen te maken. Deze kunnen vervolgens, afhankelijk van de beschikbare hardware, direct op een sheet afgedrukt worden of eerst op papier afgedrukt worden en daarna gekopieerd worden op sheet. Op het Mollerinstituut is op iedere computer het tekenprogramma PaintShop beschikbaar.
2. Printen op sheet Om rechtstreeks op een sheet te kunnen printen (en dus niet eerst op papier te hoeven printen en daarna op sheet te hoeven kopiëren) voer je de volgende handelingen uit; Op computer: Selecteer printer: P1 Océ 3145 31186 (1 ste verdieping Mediatheek) Kies bij Opties voor Special Feeder: Klik 2 maal op OK. Op printer: Zoek je PCN op en selecteer je printopdracht (Toon documenten). Leg je sheet (één voor één) op de speciale invoer aan de rechterkant (Specialiteiteninvoer). Druk in het display van de printer op de knop Papier en kies voor Specialiteiteninvoer. Druk op de groene knop. 2
Opdracht 2 De eindopdracht is het maken én het geven van een presentatie van een opbouwsheet. Voorbereidingen Voordat je daadwerkelijk begint met het maken van de opbouwsheet tref je eerst een aantal voorbereidingen. Lees onderstaande vragen aandachtig door en vul de antwoorden in op het beoordelingsformulier verderop. Voor welk onderwerp ga je een opbouwsheet maken? Kies een onderwerp wat aansluit bij je eigen vakgebied. Bedenk dat niet ieder onderwerp zich leent voor een opbouwsheet van 4 sheets. Voor welke doelgroep ga je een sheet maken? Geef een omschrijving van de les waarin de opbouwsheet gebruikt kan worden. Welk specifiek (deel)onderwerp komt in de opbouwsheet aan bod? Eisen aan de opbouwsheet: een vaste ondersheet en minimaal 3 overlays (dus 4 sheets gebruiken) naast tekst zien wij graag een afbeelding: gebruik daarvoor één van de technieken waarmee je in deze workshop kennis hebt gemaakt: kopiëren of printen sheets moeten tijdens de presentatie bij elkaar in een insteekmap passen gebruik eventueel kleur (stiften): geef aan welk accent of welke koppeling/link je gebruikt. Eisen aan de presentatie: Juist gebruik van de projector: scherp beeld groot genoeg Juiste spreekhouding: naar zaal toe Geen geschuif met de sheets; gebruik het sheethoesje en plak dat vast op de projector Ontwerp maken Gebruik 1 A4-tje en teken het vlak dat je kunt gebruiken/ of laat het op de pc zien. Geef globaal aan welke tekst je gaat gebruiken. Welk lettertype en welke grootte ga je gebruiken Teken de ruimte die het plaatje(s) in gaan nemen. Geef nu aan op welke sheet welke onderdelen komen te staan. Leg de schets en de antwoorden die je hebt gegeven op bovengestelde vragen voor aan de begeleiding van de workshops. Ga pas na de goedkeuring aan het werk. 3
TIPS voor het maken van een opbouwsheet Hoe kun je nu het beste te werk gaan om de 4 sheets passend op elkaar te kunnen maken? Tekst bewerken en printen Maak op de computer één A-4tje met alle tekst, plaatjes, grafieken e.d. Dus eigenlijk zet je al de informatie die je uiteindelijk over 4 sheets gaat verdelen op 1 bladzijde. Vervolgens kun je nu vanaf dit A-4tje de 4 aparte sheets gaan printen. Hoe je de plaatjes moet gaan bewerken wordt uitgelegd in hoofdstuk 6.2. Selecteer de tekst die je NIET op de eerste sheet geprint wilt hebben en maak deze wit (m.b.v. het kleurenpalet, rechtsboven in je beeldscherm), zodat deze tekst NIET uitgeprint wordt. Dus je laat alleen die tekst zwart, die je ook op sheet 1 uit wilt printen. Bedenk of je op deze sheet het plaatje wel of niet wilt printen (zie hfdst. 6.2) Verstuur nu een printopdracht van deze bewerkte bladzijde naar de printer. Selecteer nu de tekst die je wit hebt gemaakt en maak hem weer zwart. Nu ga je de tekst selecteren die je NIET op sheet 2 wilt printen; maak dit wit. Verstuur nu een printopdracht van deze bewerkte bladzijde naar de printer. Zo kun je alle sheets apart selecteren, bewerken en printen. 4
Plaatjes bewerken en printen Omdat je een plaatje maar op één sheet hoeft te printen, moet je weten hoe je een plaatje kunt verwijderen, zonder dat de tekst die eronder staat verspringt; Selecteer het plaatje (door er met de linker muisknop op te klikken) De werkbalk Afbeelding verschijnt nu op je beeldscherm Kies in deze werkbalk voor Tekstterugloop en kies voor Achter tekst. Het plaatje wordt nu achter de tekst geplaatst en daardoor zal de tekst die onder het plaatje staat nu ook naar boven (over het plaatje) verschuiven. Ga met je cursor voor de verschoven tekst staan en zet de tekst (m.b.v. de Entertoets) weer op de juiste plaats (onder het plaatje dus). Selecteer het plaatje weer en verwijder het (delete). Je ziet nu dat de tekst niet verspringt en op de juiste plaats blijft staan. Met behulp van Menubalk > Bewerken > Ongedaan maken kun je het plaatje zonodig weer terughalen. Bedenk op welke sheet je het plaatje wilt printen en zorg dat je bij het versturen van de printopdracht (zie hoofdstuk 6.4.2) het plaatje op je A4-tje hebt staan. Bij de overige sheets kun je het plaatje dus gewoon deleten zodat het niet uitgeprint wordt. Andere methode is de helderheid van de afbeelding verminderen 5