Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Eindexamen maatschappijwetenschappen vwo I

Feiten & Achtergronden. Aanpak veelplegers. December 2006/F&A 6806

Eindexamen maatschappijwetenschappen vwo I

BIJLAGE II OBJECTIEVE EN SUBJECTIEVE VEILIGHEID

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Centraal Bureau voor de Statistiek

Tweede Kamer der Staten-Generaal

28 juni EZ-B-012 OI/O /

Eindexamen maatschappijwetenschappen havo II

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Veiligheid kernthema: maatschappelijk evenwicht & veiligheid

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Samenvatting en conclusies

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De Eindhovense Veiligheidsindex. Eindhoven, oktober 11

Actieplan tegen geweld

QUICK SCAN PROGRAMMABEGROTING 2008 LEIDSCHENDAM-VOORBURG EN RIJSWIJK

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Plan van aanpak. Protocol. pilot camera s op. GGD/ Ambulances. in de Regio Haaglanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hoe beoordelen Almeerders de leefbaarheid en veiligheid in hun buurt?

Jaarrapportage Veiligheid 2004

Resultaten gemeentebeleidsmonitor Veiligheid en leefbaarheid

Notitie Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Politiemonitor Bevolking Landelijke rapportage

7,5 50,4 7,2. Gemeente Enkhuizen, Leefbaarheid. Overlast in de buurt Enkhuizen. Veiligheidsbeleving Enkhuizen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit

Datum 22 september 2011 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over terreur van Marokkaanse jongeren in Helmond

Taak en invloed gemeenteraad op de. Integrale veiligheid

Rapport Fatale Woningbranden 2011 en Rapport Fatale woningbranden 2003 en 2008 t/m 2011: een vergelijking 1

5. CONCLUSIES. 5.1 Overlast

Sociale wijkzorgteams Den Haag

Inleiding. Beleving van veiligheid. Veiligheid als begrip

Fact sheet. Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland Politie Eenheid Amsterdam. Veiligheidsbeleving buurt. nummer 4 februari 2013

Naar een veiliger samenleving. Zesde voortgangsrapportage

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Criminaliteit en slachtofferschap

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Dit kabinet geeft prioriteit aan het terugdringen van schuldenproblematiek. Het verminderen van hoge terugvorderingen levert daar een bijdrage aan.

Tegen de achtergrond hiervan zijn de minister van BZK en het dagelijks bestuur van het KBB i.o. het volgende overeengekomen.

Crimiquiz over trends en ontwikkelingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Agendapunt 2. Twee punten bij mededelingen en actualiteit:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 26 september 2011 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de bescherming van juweliers en andere middenstanders

8 secondant #3/4 juli/augustus Bedrijfsleven en criminaliteit Crimi-trends

Kernrapport Veiligheidsmonitor ( ) Gemeente Leiden. Leefbaarheid in buurt

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Persbericht. Criminaliteit nauwelijks gedaald. Centraal Bureau voor de Statistiek

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

> Retouradres Postbus EJ Den Haag. De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Voorstel aan de raad. Raadsadvies Jeugd en veiligheid - wordt gevolgd

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Ontwikkeling van misdrijven in Amersfoort

Jaarrapport Integratie Bijlagen hoofdstuk 8 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 12 april 2012 Onderwerp Inspectie Openbare Orde en Veiligheid rapport "Follow the Money"

RAPPORT AD/2005/ Inzake de negende voortgangsrapportage Structuur Uitvoering Werk en Inkomen. Auditdienst

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ?

Datum 26 februari 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht 'Zorg over groei geweld door verwarde mensen in Rotterdam'

Datum 8 mei 2015 Onderwerp Antwoorden kamervragen over het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen

Eerste Kamer der Staten-Generaal

meerdere keren op het JCO besproken wordt, zal het aantal besproken personen waarschijnlijk lager dan zijn.

Plan van aanpak. Protocol. pilot camera s op. VZA ambulances

Samenvatting. WODC tot stand is gekomen. Het rapport presenteert prognoses van de benodigde

Monitor Veiligheidsbeleid Groningen januari tot april 2019

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

B A S I S V O O R B E L E I D

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen mei - augustus 2018

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Datum 13 augustus 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over Aangiftebereidheid van minderjarige slachtoffers mensenhandel

SAMENVATTING. Inleiding

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1A 2513 AA s-gravenhage

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 28 684 Naar een veiliger samenleving Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNEN- LANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 7 oktober 2003 Met deze brief bieden wij u de Tweede voortgangsrapportage over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma aan. De Tweede voortgangsrapportage bouwt voort op de Eerste voortgangsrapportage van mei jl., en beschrijft de voortgang met betrekking tot de maatregelen en prestaties uit het Veiligheidsprogramma tot 1 juli 200 In deze najaarsrapportage ligt de nadruk op de effecten op de veiligheid (outcome jaar t-1) en op het lopende proces van de maatregelen gedurende het jaar 200 De aanvullingen en aanpassingen die het gevolg zijn van het Hoofdlijnenakkoord zijn in de Tweede voortgangsrapportage waar mogelijk inmiddels verwerkt. In bijlage VI van de rapportage vindt u voor het eerst de rapportage van de departementale auditdiensten n.a.v. de conform de Procedureregeling grote projecten voorgeschreven controle door de auditdiensten (bijlage VIa) alsmede onze reactie hierop (bijlage VIb) en voor de volledigheid het Plan van Aanpak op basis waarvan de auditdiensten hun controle hebben ingericht (bijlage VIc). Gelijktijdig met de Tweede voortgangsrapportage bieden wij u daarnaast de volgende documenten aan: de door ons toegezegde schriftelijke antwoorden op de nog openstaande vragen die in het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissies van BZK en Justitie over de Eerste voortgangsrapportage (d.d. 24 september jl.) zijn gesteld; KST70693 0304tkkst28684-17 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2003 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 1

de Jaarrapportage Veiligheid 2003 waarin een nadere toelichting en verdieping wordt gegeven op de in de Tweede voortgangsrapportage gepresenteerde cijfers met betrekking tot de veiligheidssituatie. De Minister van Justitie, J. P. H. Donner De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. Remkes Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 2

NAAR EEN VEILIGER SAMENLEVING VOORTGANGSRAPPORTAGE OKTOBER 2003 Inhoudsopgave blz. Paragraaf 1: Inleiding 4 1 Tweede voortgangsrapportage 4 Paragraaf 2: Algehele voortgang programma 6 1 De doelstellingen 7 2 Beleidsprogramma s en afspraken met ketenpartners 9 3 De maatregelen 10 4 Algeheel beeld 11 Paragraaf 3: Beleidsspeerpunten 12 1 Veelplegers 12 2 Risicojongeren 14 3 Urgentiegebieden 16 Paragraaf 4: Maatregelen 18 1 Politie en opsporing 18 2 Vervolging en afdoening 23 3 Sanctietoepassing 25 4 Preventie en openbaar bestuur 27 Bijlage I Bijlage II Bijlage III Bijlage IV Bijlage V Bijlage VIa Bijlage VIb Bijlage VIc Bijlage VII Overzicht maatregelen en prestaties Overzicht objectieve en subjectieve veiligheid Overzicht kerncijfers strafrechtsketen Voortgangsoverzicht wetgevingsprogramma Financiën Auditrapportage Reactie op de auditrapportage Plan van Aanpak auditdiensten Monitor Jeugd Terecht Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 3

PARAGRAAF 1 INLEIDING Op 16 oktober 2002 heeft het kabinet Balkenende I de nota «Naar een veiliger samenleving» aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, 2002 2003, 28 684, nrs. 1 en 2) 1. In deze nota werd het hoofdthema Veiligheid uit het Strategisch Akkoord uitgewerkt tot een stevig en samenhangend pakket van beleidsmaatregelen dat, voorzien van een programmatisch kader, de weg moet uitzetten naar een veiliger samenleving. In het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II is aangegeven dat dit Veiligheidsprogramma verder zal worden uitgevoerd en aangevuld. Op 2 december 2002 is met de Kamer van gedachten gewisseld over het Veiligheidsprogramma. Daarbij is door het lid Cornielje een motie 2 ingediend om aan de uitvoering van de nota de status te verlenen van «groot project» en de essentie daarvan vervolgens in te bedden in de VBTBsystematiek om zo te komen tot een handhavingsbegroting. Daarmee wordt voorzien in periodieke en geïntegreerde informatievoorziening van de Tweede Kamer over de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. De motie is op dinsdag 18 februari 2003 aanvaard. Bij brief van 3 april 2003 3 is door het kabinet aangegeven hoe het kabinet aan de motie Cornielje uitvoering wil geven op een wijze die enerzijds recht doet aan de controlerende verantwoordelijkheid van de Kamer en anderzijds tegemoet komt aan de wens van de Kamer de papieren bureaucratie zo beperkt mogelijk te houden. Aangegeven is dat de Kamer tweemaal per jaar over de voortgang van het Veiligheidsprogramma zal worden gerapporteerd; een voorjaarsrapportage op of omstreeks 1 mei over de realisatie van de maatregelen en prestaties in het vorige jaar en een najaarsrapportage op of omstreeks 1 oktober over het lopende jaar. In de najaarsrapportage worden ook de effecten op de feitelijke veiligheid meegenomen. Deze worden jaarlijks gemeten. De Eerste voorjaarsrapportage over de voortgang van het Veiligheidsprogramma over de periode tot 1 april 2003 werd op 16 mei 2003 aan uw Kamer aangeboden 4. Op 9 september jl. is de «Nota naar een veiliger samenleving» formeel aangewezen als Groot Project. Op 11 september jl. heeft een technische briefing van de Vaste Kamercommissies voor BZK en voor Justitie plaatsgevonden. De Eerste voortgangsrapportage is op 24 september 2003 in een algemeen overleg met de Tweede Kamer besproken. In het overleg is door de minister van Justitie toegezegd een overzicht te geven van de voorzieningen voor jeugdige veelplegers, SOV-plaatsen en plaatsen in Inrichtingen voor Stelselmatige Daders en de opbouw daarvan door de jaren heen. Dit overzicht is in paragraaf 1 opgenomen. 1 Tweede voortgangsrapportage 1 In het vervolg aangeduid als Veiligheidsprogramma. Bij verwijzing naar bepaalde pagina s wordt gedoeld op de als kamerstuk (nr. 28 684) ingebrachte nota. 2 TK 2002 2003, 28 600 VI, VII, nr. 9 3 TK 2002 2003, 28 684, nr. 8. 4 TK 2002 2003, 28 684, nr. 9. Voor u ligt de tweede rapportage over de voortgang van het Veiligheidsprogramma. Deze najaarsrapportage bouwt voort op de Eerste rapportage en beschrijft de voortgang met betrekking tot de maatregelen en prestaties voor het lopende jaar tot 1 juli 200 De beleidsmatige en financiële wijzigingen uit het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II zijn hierin verwerkt. Tevens zijn de cijfermatige gegevens over de stand van zaken met betrekking tot de hoofddoelstelling, de veiligheidssituaties opgenomen. Het karakter van deze rapportage is daarmee van een iets andere orde dan de Eerste voortgangsrapportage. Ligt in laatstgenoemde rapportage de nadruk op de verantwoording achteraf van de ingezette maatregelen en prestaties over het jaar t-1; in de voorliggende rapportage ligt de nadruk op de effecten op de veiligheid (outcome jaar t-1) en op het lopende proces (jaar t). Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 4

Binnenkort zullen u nog separate voortgangsrapportages bereiken met betrekking tot het Aanvalsplan Sociale Veiligheid in het Openbaar Vervoer (SVOV) en de aanpak van huiselijk geweld. De opzet van de voorliggende rapportage is als volgt. In paragraaf 2 zal op hoofdlijnen worden gerapporteerd over de voortgang van het programma als geheel. Paragraaf 3 gaat vervolgens in op de voortgang ter zake van de beleidsspeerpunten uit het programma: veelplegers (1), risicojongeren (2) en urgentiegebieden (3). Ook deze rapportage zal zoveel mogelijk de hoofdlijnen betreffen. In paragraaf 4 wordt daarna ingezoomd op de maatregelen die als randvoorwaarden voor een effectieve aanpak kunnen worden beschouwd. In volgorde komen aan de orde de maatregelen die betrekking hebben op politie en opsporing (1), vervolging en afdoening (2), sanctietoepassing (3) en op preventie en openbaar bestuur (4). De hoofdteksten centreren zich op het (geven van) overzichten van de betreffende terreinen. Meer exacte informatie over de voortgang met betrekking tot de maatregelen en de daarin vervatte concrete prestaties, afspraken, nul- en streefwaarde(n), wordt gegeven in bijlage I. In bijlage II wordt een cijfermatig beeld met betrekking tot de situatie in de objectieve en subjectieve veiligheid gegeven over de jaren 2001 en 200 Bijlage III bevat een terugkerend cijfermatig beeld van de stand van zaken in de strafrechtsketen over deze jaren alsmede waar mogelijk ook cijfers afkomstig uit de eerste viermaandrapportage(s) van 200 Bijlage IV schetst een beeld van de voortgang in het wetgevingsprogramma. Bijlage V bevat een overzicht en toelichting over de financiële stand van zaken. Hierin zijn tevens de financiële gegevens afkomstig uit het Hoofdlijnenakkoord verwerkt. Genoemd overzicht bevat derhalve het totale financiële kader voor het programma (intensiveringen en relevante specifieke taakstellingen). Bijlage VIa bevat de conform de Procedureregeling grote projecten voorgeschreven controle door de auditdiensten. Bijlage VIb bevat de reactie hierop. Bijlage VIc bevat voor de volledigheid het Plan van Aanpak van de auditdiensten. Tot slot bevat bijlage VII informatie over de Monitor Jeugd Terecht. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 5

PARAGRAAF 2 ALGEHELE VOORTGANG PROGRAMMA Het Veiligheidsprogramma is een ambitieus programma, zowel wat betreft de doelstelling, als wat betreft de daarvoor noodzakelijke maatregelen en prestaties, en de condities en aannames waaronder die prestaties bereikt moeten worden. In de Eerste voortgangsrapportage werd om deze reden aangegeven dat, om het programma tot een succes te maken, «scherp aan de koers» moet worden gezeild. Hierin ligt een belangrijke uitdaging, niet alleen voor het kabinet, maar ook voor de volksvertegenwoordiging en de betrokken veldorganisaties en ketenpartners. Verheugend is in dit verband te kunnen melden dat de in de vorige verslagperiode gesignaleerde financiële knelpunten bij de politie en in de justitieketen met behulp van de additionele intensiveringen voor de veiligheid uit het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet kunnen worden aangepakt (zie bijlage V). De doelstellingen uit het Veiligheidsprogramma blijven daarmee gehandhaafd. Bij de besluitvorming over de meerjarige aanwending van de voor het oplossen van knelpunten in de justitiële keten uitgetrokken extra middelen, zal het kabinet de ambities voor het jaar 2007 formuleren. De inspanningen zullen daarbij tevens gericht zijn op het op orde brengen van de justitieketen. De verdere aanvullingen en aanpassingen die het gevolg zijn van het Hoofdlijnenakkoord zijn waar mogelijk inmiddels verwerkt. Deze aanpassingen betreffen voor het merendeel intensiveringen op de voornemens in het vigerende Veiligheidsprogramma, in enkele gevallen ook duidelijke aanvullingen. Aparte vermelding verdienen in dit verband de volgende punten. De intensiveringen in de preventie, in het bijzonder wat betreft de aanpak van geweldscriminaliteit en de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven; De versterking van de aanpak van huiselijk geweld (daderbehandeling, uithuisplaatsing, e.d.). De uitbreiding van het preventief fouilleren voor openbaar vervoerstrajecten en openbaar vervoersassen. De vergroting van de capaciteit voor het gevangeniswezen en voor de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV). In de komende periode zullen de eerste drie onderwerpen tezamen met de hoofddoelstellingen en de speerpunten van het veiligheidsprogramma (veelplegers, risicojongeren en urgentiegebieden) en de versterking van de maatschappelijke opvang focus van aandacht vormen. Voor wat betreft preventie en jeugd heeft het kabinet onder andere additionele middelen beschikbaar gesteld voor aanpak huiselijk geweld, jeugdreclassering, jeugdbescherming en opvoedingsondersteuning (zie bijlage V, financiële paragraaf). Over de problematiek met betrekking tot de capaciteit van het gevangeniswezen bent u separaat geïnformeerd bij brief van 16 september 2003 (zie ook paragraaf 3). Het Veiligheidsprogramma beoogt een programma met zoveel mogelijk concrete doelstellingen, afspraken en prestaties te zijn. In de voorziene systematiek van het programma moeten deze in de periode oktober 2002 tot medio 2003 ontwikkeld worden. De voorliggende voortgangsrapportage met een beschrijving van de stand van zaken tot 1 juli 2003, kan derhalve worden beschouwd als een eerste antwoord op de vraag in hoeverre het programma in dit oogmerk is geslaagd. Het Veiligheidsprogramma kent daaraan aansluitend globaal drie fasen. De periode tot en met 2004 is in hoofdzaak gericht op de verdere uitbouw van de instrumenten en maatregelen die randvoorwaardelijk zijn voor een effectief veiligheidsbeleid. Een tussenevaluatie is voorzien in 2005. De periode 2005 tot ultimo 2006 is in hoofdzaak gericht op het in samenwer- Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 6

king met de lokale ketenpartners komen tot een integrale en sluitende aanpak van geïdentificeerde doelgroepen en -locaties (veelplegers, risicojongeren, urgentiegebieden). Ultimo 2006 is een eindevaluatie gepland. In de probleemwijken zal daarnaast worden nagegaan of de sluitende aanpak leidt tot de beoogde reductie van criminaliteit en overlast reeds ín 2006. In de periode van 2008 tot 2010 moet de hoofddoelstelling, een landelijke reductie van criminaliteit en overlast in de volle breedte met indicatief circa 20% tot 25%, worden gerealiseerd. Men dient derhalve voor ogen te houden dat wij met deze Tweede voortgangsrapportage oktober 2003 nog aan het begin staan van een langdurig traject waarvan de doorlooptijd zich in enkele gevallen uitstrekt tot 2010. 1 De doelstellingen In onze brief van 3 april 2003 hebben wij de oorspronkelijke doelstelling van het Veiligheidsprogramma, namelijk dat een landelijke reductie van criminaliteit en overlast in het publieke domein met indicatief 20% tot 25% vanaf 2006 in het vizier moet zijn, geconcretiseerd. De zinsnede «vanaf 2006 in het vizier» moet worden gelezen als: realisatie van de beoogde reductie van criminaliteit en overlast in de periode 2008 tot 2010. Dit wordt gemeten op basis van bestaande slachtofferenquêtes en gerelateerd aan de geregistreerde criminaliteit. Ook de subjectieve onveiligheid het onveiligheidsgevoel van de burger wordt gevolgd, zij het dat hier geen doelstelling voor is geformuleerd. Objectieve onveiligheid: landelijke criminaliteitscijfers In de eerste voortgangsrapportage is aangegeven dat de beoogde reductie van criminaliteit en overlast in het publieke domein gemeten zal worden op basis van bestaande slachtofferenquêtes (inclusief nulwaarde) 1. Destijds was nog geen recent cijfermateriaal beschikbaar. Als gevolg daarvan is in de eerste voortgangsrapportage het eerste inzicht in de objectieve en subjectieve veiligheid gepresenteerd op basis van het jaar 2001 (betreft meting in 2002). Medio september 2003 zijn de benodigde cijfers van de desbetreffende slachtofferenquêtes over het jaar 2002 beschikbaar gekomen. Het betreft voor de goede orde de enquêtes CBS-POLS als maatstaf voor de objectieve veiligheid, aangevuld door de Politiemonitor Bevolking en de Monitor Bedrijven en Instellingen voor respectievelijk overlast en subjectieve veiligheid, en criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Omdat de uitvoering van het Veiligheidsprogramma in oktober 2002 van start is gegaan, is het reëel ook de veiligheidssituatie anno 2002 als het «vertrekpunt» c.q. nulwaarde voor het meten van de outcome van het veiligheidsprogramma te nemen. De keuze voor 2002 als vertrekpunt sluit ook optimaal aan bij de in het Landelijk Kader Nederlandse Politie gemaakte prestatieafspraken met de politie (nulwaarde eveneens 2002). Ten aanzien van de objectieve onveiligheid wordt onderscheid gemaakt in het aantal ondervonden vermogensdelicten (inbraak, fietsdiefstal, autodiefstal, diefstal uit auto en zakkenrollerij) en geweldsdelicten (seksuele delicten, mishandeling en bedreiging). Uit de slachtofferenquête van het CBS over het jaar 2002 blijkt dat er bij beide delictcategorieën sprake is van een toename ten opzichte van 2001 (bij vermogen: + 11% en bij geweld + 2%; zie voor een verdere uitsplitsing: bijlage II). 1 TK 2002 2003, 28 684, nr. 9, blz. 8 9, 13 en bijlage II. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 7

Ondervonden delicten obv slachtofferenquête (x 1000) 2001 2002 tov 2001 totaal 4 618 5 142 + 11,3% w.o. geweld 1 058 108 + 2,1% w.o. vermogen*) 1 324 1 478 + 11,6% *) excl. Overige dieftal. De Monitor Bedrijven en Instellingen brengt de criminaliteit tegen het bedrijfsleven in kaart. De eerste voorlopige resultaten over 2002 laten een geschat aantal van 860 000 diefstallen zien. Dit zou een dermate grote daling betekenen ten opzichte van de meting over 2001 (ongeveer 1,9 miljoen), dat twijfel is ontstaan over de vergelijkbaarheid van beide metingen. In overleg met het onderzoeksbureau wordt bezien in hoeverre deze cijfers vergelijkbaar zijn. Over de conclusies wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd. De geregistreerde criminaliteit neemt eveneens toe. Conform het CBS zijn door de politie over het jaar 2002 iets meer dan 1,4 miljoen misdrijven geregistreerd, hetgeen een stijging van bijna 5 procent betekent. Geregistreerde misdrijven (x 1000) 2001 2002 tov 2001 totaal 1 358 1 423 + 4,7% w.o. geweld 101 109 + 7,9% w.o. vermogen 919 946 + 2,9% bron: CBS-politiestatistiek. De ondervonden criminaliteit over 2002 stijgt derhalve, zowel geregistreerd als volgens eigen opgave van slachtoffers. Het is echter goed te bedenken dat het hier cijfers betreft over het jaar 200 Met andere woorden, de meting beslaat voor een groot deel de periode voorafgaand aan de totstandbrenging van het Strategisch Akkoord van het kabinet Balkenende I (medio 2002) en de totstandbrenging van het Veiligheidsprogramma (oktober 2002). Een toename in de criminaliteit onderstreept in zover nog eens de urgentie van het programma. Gelet op de fasering in de uitvoering van het Veiligheidsprogramma mogen in deze periode nog geen directe effecten van het programma op de veiligheid worden verwacht. Tevens moet worden aangegeven dat de politie in 2002 niet alleen meer misdrijven heeft geregistreerd, maar ook daadwerkelijk meer opspoort en opheldert. Conform de cijfers van het CBS heeft de politie over het jaar 2002 zo n 254 000 misdrijven opgehelderd, 39 duizend meer dan het jaar daarvoor. Het ophelderingspercentage over het jaar 2002 stijgt daarmee van 15,9% (2001) tot 17,8% (2002). En ook het aantal bij het Openbaar ministerie aangeleverde verdachten vertoont een stijgende lijn (zie paragraaf 2). Hoewel bemoedigend is het nu nog te vroeg om te spreken van een structurele trendbreuk in de criminaliteitsbestrijding (daarvoor zou een langere tijdreeks benodigd zijn). Maar mogelijk werpt de toegenomen aandacht voor de criminaliteitsbestrijding hierin de eerste vruchten af. Met de uitvoering van het Veiligheidsprogramma kan deze lijn dan verder worden doorgetrokken. Objectieve veiligheid: landelijke overlastcijfers Naast de feitelijk ondervonden criminaliteit op basis van slachtofferenquêtes wordt in het kader van de objectieve veiligheid tevens gekeken Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 8

naar de indicatoren «ernstige overlast» en (fysieke) «verloedering» van de woonbuurt. Meting van deze indicatoren vindt plaats op basis van een bewerking van de gegevens uit de Politiemonitor Bevolking (module buurtproblemen) 1. De indicatoren worden uitgedrukt in zgn. schaalscores 2. Uit de in juni 2003 uitgebrachte Politiemonitor Bevolking (PMB) blijkt dat de schaalscores voor zowel «ernstige overlast» als voor (fysieke) verloedering ten opzichte van de PMB-meting 2001 ongewijzigd zijn (ernstige overlast: 2,1 en (fysieke) verloedering 3,5), hetgeen betekent dat de bij deze indicatoren behorende verschijnselen in beide jaren in even sterke mate als problematisch worden ervaren. Subjectieve onveiligheid: landelijk Bij subjectieve onveiligheid hebben wij het over de onveiligheidsgevoelens van burgers. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de PMB voor de jaren 2001, 2002 en 2003 naast elkaar gezet. Ontwikkeling onveiligheidsgevoelens 2001 2002 2003 % voelt zich wel eens onveilig 28,5 30,8 27,7 % voelt zich vaak onveilig 5,5 5,4 5 bron: Politiemonitor Bevolking. Op grond van de resultaten van de PMB-meting 2003 blijkt dat er sprake is van een vermindering van het onveiligheidsgevoel bij de burgers. Dit is vanuit een oogpunt van welbevinden in de samenleving zeer verheugend te noemen (voor het jaar 2002 spraken zowel de PMB als het CBS nog over een toegenomen gevoel van onveiligheid), maar ook deze cijfers dienen met de nodige voorzichtigheid te worden gehanteerd. Of sprake is van een structurele trendbreuk kan in ieder geval nu nog niet worden beoordeeld. 1 Zie Politiemonitor Bevolking 2003 en Politie (prestatie)monitor (Bevolking), Den Haag/ Hilversum, juli 200 Ernstige overlast wordt beschouwd als een combinatie van: overlast van groepen jongeren, dronken mensen op straat, vrouwen en mannen die worden lastiggevallen op straat en drugsoverlast. (Fysieke) verloedering is een combinatie van: bekladding van muren en gebouwen, rommel op straat, hondenpoep op straat en vernieling van telefooncellen, bus- of tramhokjes. 2 Zie Politiemonitor Bevolking 2003 en Politie (prestatie)monitor (Bevolking), Den Haag/Hilversum, juli 200 Schaalscores zijn gebaseerd op meerdere vragen over hetzelfde onderwerp. Samenhangende vragen worden hiertoe gesommeerd. Een hoge score indiceert dat een bepaald soort buurtprobleem vaak voorkomt, een lage score betekent dat dit probleem niet vaak voorkomt (op een schaal van 0 tot 10). Meting probleemwijken In de Eerste voortgangsrapportage is reeds gemeld dat wij voornemens zijn in de «echte» probleemwijken in geheel Nederland naar schatting zo n 50 in getal, te meten of de aanpak succesvol is in de zin dat in die wijken reeds ín 2006 tot het landelijk beoogde resultaat van 20% tot 25% reductie wordt gekomen. Het kabinet gaat ervan uit dat de aanpak op wijkniveau in het kader van het Veiligheidsprogramma het meest effect sorteert, waarbij de verantwoordelijkheid voor de sturing op wijkniveau een decentrale verantwoordelijkheid blijft. Met betrekking tot de stand van zaken van deze meting kan het volgende worden gemeld. Er is een eerste selectie gemaakt van 50 wijken aan de hand van de GSB-monitor. Die eerste selectie is vergeleken met de wijken die de steden zelf als onveilige wijk zien. Op dit moment wordt aan deze lijst de laatste hand gelegd. De lijst zal vervolgens met de betreffende steden worden afgestemd. De Kamer zal hierover nog dit najaar worden bericht. 2 Beleidsprogramma s en afspraken met ketenpartners Het verder ontwikkelen van de aangekondigde beleidsprogramma s en het maken van goede en concrete afspraken met de betrokken partners in de veiligheid, beide met zoveel mogelijk concrete en kwantificeerbare doelen, zijn belangrijke instrumenten in de initiële fase van de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 9

Is dit aspect van het programma in de vorige verslagperiode tot april 2003 voortvarend ter hand genomen 1 ; in de huidige verslagperiode van 1 april tot 1 juli 2003 treedt hierin lichte vertraging in. Twee hoofdfactoren kunnen hiervoor worden aangewezen: De demissionaire status van het kabinet Balkenende I; de ketenpartners vertonen in deze situatie een zekere huiver om afspraken te maken; en de inmiddels ondervonden financiële knelpunten in de politie- en justitieketen; partners plaatsen hierdoor ook vraagtekens bij de haalbaarheid van het programma. Met het aantreden van het kabinet Balkenende II en de additionele intensiveringen voor de veiligheid uit het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet, is aan beide knelpunten tegemoet gekomen. De huidige stand van zaken wat betreft de afspraken met de ketenpartners die al in de Eerste voortgangsrapportage werden genoemd, is momenteel als volgt. De resultaatsafspraken met de politie zoals neergelegd in het Landelijk Kader zijn met enige vertraging (nagenoeg) allemaal in regionale convenanten vastgelegd. Zij bieden daarmee een belangrijke basis voor de intensivering van de politiële taakuitvoering voor de komende jaren. Met de financiële middelen voor de justitieketen is aan de noden van het openbaar ministerie en de rechtsprekende macht voor de periode tot en met 2004 zo goed mogelijk tegemoet gekomen. De extra middelen voor 2005 en verder zullen op basis van een nog te ontwikkelen prognosemodel over de justitieketen worden verdeeld. Met de G30 zijn in de verslagperiode inmiddels aanvullende afspraken gerealiseerd voor het jaar 2004 in het kader van het grote stedenbeleid, en zijn de doelstellingen voor de volgende convenantperiode momenteel in onderhandeling. Met VNG en IPO vinden gesprekken plaats over de totstandkoming van een nieuw bestuursakkoord, waarin veiligheidsafspraken gemaakt kunnen worden voor de (overige) gemeenten en provincies. De focus van het veiligheidsprogramma was in eerste instantie voornamelijk gericht op de ministeries van Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties en van Justitie. Momenteel is sprake van een verbreding en worden ook de overige departementen actief betrokken bij het Veiligheidsprogramma. De additionele middelen die de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzet voor onder andere opvoedingsondersteuning/gezinscoaches, huiselijk geweld/vrouwenopvang, maatschappelijke opvang en heroïneexperimenten kunnen hierbij behulpzaam zijn. 1 Gerealiseerd: Programma «Modernisering van de sanctietoepassing» (16 oktober 2002) Openbaar Ministerie, Perspectief op 2006 (november 2002) Programma «Jeugd terecht» (december 2002) Landelijk Kader Nederlandse Politie (13 februari 2003) Regionaal convenant Rotterdam-Rijnmond (18 februari 2003) Convenant met de detailhandel «Naar een gezamenlijke aanpak van de winkelcriminaliteit» (20 januari 2003) Rapport «Goud in Veiligheid», met voorstellen ter verhoging van de veiligheid van de juweliersbranche (14 april 2003). Voor wat betreft de afspraken met een andere belangrijke partner, het bedrijfsleven, bereiden de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken tezamen met het bedrijfsleven (VNO, MKB) momenteel een gezamenlijk programma voor, gericht op de voorkoming van externe criminaliteit waarmee het bedrijfsleven wordt geconfronteerd. De overheid is primair aanspreekbaar voor de veiligheid op straat; ondernemers zijn primair aanspreekbaar op de veiligheid binnen hun bedrijf. Wanneer overheid en bedrijfsleven maatregelen in onderlinge samenhang nemen, wordt het maximale effect op het veiligheidsklimaat bereikt. Dit programma zal in het najaar aan de TK worden aangeboden. 3 De maatregelen Met de aanvullingen en aanpassingen uit het Hoofdlijnenakkoord is het totale aantal maatregelen uit het Veiligheidsprogramma inmiddels opgelopen tot 147. In bijlage I vindt U een compleet overzicht. Ten opzichte van de eerste voortgangsrapportage is de bijlage op een aantal punten gewij- Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 10

zigd. Een klein aantal maatregelen is uit overwegingen van samenhang en efficiency samengevoegd met andere. Als gevolg van de uitontwikkeling van het Veiligheidsprogramma is een aantal maatregelen qua doelstellingen, activiteiten en/of planning gewijzigd of verder aangescherpt. Waar dit het geval is, is de oorspronkelijke tekst uit de eerste voortgangsrapportage gehandhaafd, zodat vergelijking mogelijk is. In volgende rapportages zal telkens de nieuwe tekst worden opgenomen. Van de maatregelen is er een klein tiental inmiddels afgerond. Voor wat betreft de voortgang van de overige maatregelen kan worden gemeld dat de meerderheid op schema ligt; zo n 10% ondervindt momenteel (lichte) vertraging; bij nog eens zo n 10% tot 15% is dit, bijvoorbeeld omdat een gedetailleerde planning op dit moment nog niet mogelijk is, nog niet inzichtelijk. De komende periode wordt hard gewerkt om de ondervonden knelpunten op te lossen en om verdere vertraging te voorkomen. Tevens zijn in de verslagperiode de nodige activiteiten ingezet die beogen de kwaliteit van de maatregelen in termen van SMART-eisen 1, uitgewerkte en realistische planningen en de aanwezigheid van meetbare nul- en streefwaarden te verhogen. De essenties van de eisen van de Procedureregeling grote projecten en de VBTB-eisen zijn hierin richtinggevend. Ook deze werkzaamheden zullen in de volgende verslagperiode verder worden doorgezet. Met nadruk zij daarbij overigens gesteld dat dit kwaliteitstraject parallel moet lopen aan het realisatietraject van het programma als geheel, en dat dit evenals de invoering van de VBTB-eisen zelve, voor velen een cultuuromslag betekent. Een en ander is derhalve een zaak van lange adem en niet van de ene op de andere dag volledig te realiseren. 4 Algeheel beeld Al met al moet worden geconstateerd dat de huidige rapportage een divers beeld biedt. Ter zake van de objectieve veiligheid is in 2002, voorafgaand aan (de feitelijke uitvoering van) het Veiligheidsprogramma, sprake van een verslechtering, zij het met duidelijk moedgevende lichtpuntjes (meer opsporing, hogere opsporingspercentages, groter gevoel van veiligheid). De rapportage over 2003 zal moeten uitmaken of hieruit de voorbode van een trendbreuk valt af te lezen of dat dit slechts eenmalig is. Op het vlak van het programma zijn met vrijwel alle ketenpartners afspraken gemaakt of worden zij naar verwachting binnen afzienbare tijd gerealiseerd. Ook zijn enkele (financiële) knelpunten (bij de politie en in de justitieketen) weggenomen en onderbelichte onderwerpen aangevuld (preventie, bedrijfsleven, e.d.) en op onderdelen financieel ondersteund (bijvoorbeeld uit de enveloppe voor jeugd en preventie). In de verdere uitvoering wordt op verschillende fronten gestage voortgang geboekt. Daartegenover staat dat bij enkele maatregelen ook knelpunten en vertragingen zijn opgetreden die bijzondere aandacht verdienen. Deze zullen met voortvarendheid moeten worden aangepakt. In de volgende paragrafen wordt een en ander verder toegelicht. 1 Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 11

PARAGRAAF 3 BELEIDSSPEERPUNTEN 1 Veelplegers Op 20 mei jl. is een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin het kabinetsbeleid met betrekking tot de aanpak van veelplegers is geschetst. In deze beleidsbrief is aangegeven dat de uitvoering van het beleid met betrekking tot veelplegers vorm zal krijgen in de G30 en dat met voorrang wordt gestart in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht (G4). De voorbereidingen hiervoor starten op korte termijn. Voordat wij u informeren over het plan van aanpak en het verdere traject schetsen wij onderstaand kort de hoofdlijnen van het beleid, zoals in de beleidsbrief weergegeven. Hoewel het bij veelplegers om een beperkte groep criminelen gaat en doorgaans om relatief lichte delicten, geven die delicten door hun veelheid grote overlast voor de burger en voor bedrijven. Het gaat daarbij vooral om de navolgende delicten: autokraken, vernielingen, inbraken, bedreiging, zakkenrollerij en winkeldiefstal. De criminaliteit van veelplegers tast de leefbaarheid vooral in de stedelijke gebieden ernstig aan. Het kabinet wil hiertegen stelling nemen en kiest bewust voor het aanpakken van de veelpleger. De maatschappelijke problematiek is dermate groot en urgent dat een doelgerichte, integrale aanpak noodzakelijk is. Het is niet toelaatbaar een situatie te laten voortbestaan die de veiligheid van personen en van de samenleving als geheel permanent aantast en die met het huidige beleid onvoldoende effectief wordt aangepakt. Het is tijd voor nieuwe maatregelen. Daarmee willen wij waar mogelijk aansluiting zoeken bij de maatregelen die de G30 reeds treffen ter voorkoming van (jeugd)criminaliteit en ter resocialisatie van ex-delinquenten, zoals hieronder aangegeven met betrekking tot de resultaatsafspraken in het kader van het grotestedenbeleid. Daarnaast is op 26 juni jl. een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend dat er op gericht is langere vrijheidsontneming voor meerderjarige veelplegers mogelijk te maken (tot twee jaar). Dit wetsvoorstel voorziet daartoe in een nieuwe strafrechtelijke maatregel: de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. De bestaande strafrechtelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden (SOV) zal in deze nieuwe maatregel opgaan. Plan van aanpak De stappen die zullen worden gezet om het in de beleidsbrief geformuleerde beleid tot uitvoering te brengen zijn de volgende. De interdepartementale regiegroep die in de beleidsbrief wordt aangekondigd is inmiddels ingesteld. Onder auspiciën van deze regiegroep is een projectorganisatie ingericht die een plan van aanpak ontwikkelt voor de operationalisering en implementatie van het beleid met betrekking tot volwassen en jeugdige veelplegers. Het gaat in dit plan in het bijzonder om de volgende punten: afspraken over registratie en aantallen (jeugdige) veelplegers in de justitieketen ontwikkeling screeningsinstrument c.q. aanpassen van huidige instrumenten voor signalering en screening ontwikkeling van nieuwe interventies en kwaliteitsverbetering van bestaande interventies verbetering aansluiting tussen justitiële en maatschappelijke voorzieningen monitoring en evaluatie van het in te zetten veelplegersbeleid de inzet van de ketenpartners met betrekking tot (jeugdige) veelplegers, inclusief extra sanctiecapaciteit. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 12

Toespitsing jeugdige veelplegers Bij de aanpak van jeugdige veelplegers staat het voorkomen van criminele carrières centraal. Die aanpak is uitgewerkt in de nota Jeugd terecht, actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003 2006 en zal in dat verband verder vorm krijgen. Juist voor jongeren is het van het grootste belang dat zij door de gezamenlijke inspanning van alle bij zijn opvoeding betrokkenen van het criminele pad worden afgehouden. Voor die jongeren waarvoor die aanpak (nog) niet heeft gewerkt, kan plaatsing in een justitiële jeugdinrichting aangewezen zijn. Zoals in de beleidsbrief veelplegers is aangegeven, wordt de justitiële jeugdinrichting Den Engh uitgebreid met 36 plaatsen in 2004, ten behoeve van jeugdige veelplegers uit de vier grote steden. Daarmee kan de totale behoefte aan jeugdinrichtingscapaciteit niet worden ingevuld. Bezien wordt of ook elders in justitiële jeugdinrichtingen specifieke plaatsen voor jeugdige veelplegers kunnen worden aangewezen. Toespitsing meerderjarige veelplegers Bij de aanpak van meerderjarige veelplegers gaat het met name om het terugdringen van criminele overlast. Omdat het niet mogelijk is de totale doelgroep meerderjarige veelplegers gericht en intensief aan te pakken wordt het beleid geconcentreerd op de zeer actieve meerderjarige veelplegers. Voor deze groep zullen in het kader van het project Modernisering sanctietoepassing in de komende periode in totaal 1000 plaatsen worden gerealiseerd (intramuraal 874 plaatsen in reguliere en sobere capaciteit en extramuraal 126 plaatsen met reclasseringsinzet), die gefaseerd tussen 2003 en 2007 beschikbaar komen. Daarnaast zal ook de overige capaciteit van gevangeniswezen en reclassering bij voorrang voor veelplegers worden ingezet. Aangezien de problematiek met betrekking tot veelplegers het grootst is in de vier grote steden zal de specifieke capaciteit voor de jaren 2003 en 2004 (oplopend tot 272 plaatsen in 2004) primair worden ingezet ten behoeve van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Voor de jaren 2005 en verder zullen de plaatsen worden verdeeld over de G30, volgens een nader te bepalen verdeelsleutel. Een en ander resulteert in de volgende aantallen plaatsen voor jeugdige veelplegers, SOV-plaatsen en ISD-plaatsen. Met dit overzicht wordt voldaan aan hetgeen de minister van Justitie in het Algemeen Overleg op 24 september jl. aan uw Kamer heeft toegezegd. Verdeling plaatsen t.b.v. jeugdige veelplegers vanaf 2004 plaatsen in Den Engh specifieke plaatsen in justitiële opvanginrichtingen Amsterdam 13 5 Rotterdam 9 4 Den Haag 9 4 Utrecht 5 1 Totaal 36 14 Verdeling huidige SOV-plaatsen huidig aantal SOV-plaatsen (*) Amsterdam 96 Rotterdam 96 Den Haag Utrecht 48 Overige steden 53 Totaal 293 (*) Hierin zijn zowel intramurale als extramurale plaatsen begrepen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 13

Verdeling extra SOV/ISD-plaatsen 2004 extra SOV/ISD-plaatsen 2004* Amsterdam 87 Rotterdam 71 Den Haag 62 Utrecht 52 Totaal 272 * Hierin zijn zowel intramurale als extramurale plaatsen begrepen. Meerjarige ontwikkeling SOV/ISD-plaatsen 2003 2004 2005 2006 2007 e.v Huidige SOV-plaatsen* 293 293 293 293 293 Extra SOV/ISD-plaatsen* 272 544 967 1 000 Totaal 293 565 837 1 260 1 293 * Hierin zijn zowel intramurale als extramurale plaatsen begrepen. Verdere organisatie Met de G30 worden resultaatsafspraken gemaakt over veiligheid via het grotestedenbeleid. Voor het jaar 2004 zijn reeds afspraken gemaakt over de aanpak van (jeugdige) veelplegers. De G30 hebben aangegeven in 2004 een convenant te willen gaan afsluiten met alle bij de nazorg van stelselmatige daders betrokken lokale partijen. Met de G4 zijn aanvullend afspraken gemaakt over het aantal nazorgtrajecten in relatie tot de extra gevangenis- en reclasseringscapaciteit die door Justitie beschikbaar wordt gesteld. Voor de periode 2005 2009 sluiten het Rijk en de G30 nieuwe convenanten waarin ook meerjarige afspraken over de aanpak van (jeugdige) veelplegers worden opgenomen. Deze afspraken en de verdeling van de celcapaciteit voor de G4 respectievelijk G26 worden inhoudelijk voorbereid in de projectgroepen jeugdige en meerderjarige veelplegers, in overleg met de daarin aanwezige stedelijke vertegenwoordigers en bekrachtigd via het grotestedenbeleid. Vanzelfsprekend blijven ook veelplegers vallen onder de werking van het strafrechtssysteem, dat wil zeggen dat ze als delinquenten zullen worden blijven aangepakt. Voorts zijn inmiddels in de politieconvenanten met de regiokorpsbeheerders afspraken gemaakt over de registratie van veelplegers. 2 Risicojongeren De algemene doelstelling van het actieplan Jeugd terecht 1 voor de aanpak van jeugdcriminaliteit is het voorkomen van eerste delicten en het terugdringen van recidive. De problematiek van de jeugdcriminaliteit vraagt om een persoonsgerichte aanpak. De relatie tussen de strafrechtelijke aanpak en de preventieve en curatieve aanpak, gericht op het vergroten van kansen voor jongeren en het tegengaan van uitval, krijgt zijn uitwerking in de interdepartementale Operatie JONG. 1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 741, nr. Voor wat betreft de algemene doelstelling van Jeugd terecht wordt jaarlijks de voortgang in beeld gebracht. Dit gebeurt met ingang van de oktoberrapportage 2004 van het Veiligheidsprogramma aan de hand van de informatie zoals beschreven in bijlage VII. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 14

Maatregelen De ondersteuning van ouders van jeugdigen met (een verhoogd risico op) politiecontacten wordt meer gestalte gegeven. Vanuit een gezamenlijk opdrachtgeverschap hebben de ministeries van Justitie en VWS subsidie verstrekt aan de Stichting voor Opvoedingsondersteuning Zuid-Holland (S&O) om een reeks producten te ontwikkelen die kunnen worden ingezet bij opvoedingsondersteuning. De producten die worden ontwikkeld kennen een grote mate van diversiteit en lopen uiteen van folders tot een intensieve opvoedcursus. Dit traject verloopt conform planning. Voor jeugdige veelplegers wordt gewerkt aan een plan van aanpak zoals genoemd onder Bijzondere aandacht zal gegeven worden aan het goed op elkaar laten aansluiten van de maatregelen voor jeugdigen en volwassenen. Dit mede in het licht van de wens van gemeenten om voor de groep veelplegers beneden en boven de 18 jaar maatregelen te kunnen nemen die elkaar logisch opvolgen. Het Justitieel casusoverleg, gericht op het verbeteren van de snelheid en de kwaliteit van de justitiële reactie, is in alle arrondissementen ingevoerd. Het landelijk overdrachtsformulier waarmee zaken door de politie aan ketenpartners worden overdragen is in mei beschikbaar gekomen. Het Parket-Generaal is bezig met een procesbeschrijving welke in het najaar van 2003 gereed zal zijn en de basis zal vormen voor meer landelijke standaardisatie. Eind 2003 vindt een eerste toets plaats van het functioneren van het casusoverleg. Enige jaren geleden is de Individuele Traject Begeleiding voor hardekernjongeren (ITB/HK), een bijzondere, intensieve vorm van reclasseringsbegeleiding, ingevoerd. Om het aanbod van ITB beter aan te laten sluiten op de vraag en ITB helderder te positioneren binnen het totale jeugdsanctiestelsel is een plan van aanpak opgesteld. Eén van de speerpunten, effectiviteitsonderzoek in termen van recidivevermindering wordt momenteel aanbesteed. Voorts is een landelijk beleidskader nachtdetentie vastgesteld. De gefaseerde landelijke invoering van nachtdetentie is vanaf september 2003 van start gegaan. Op 2 september is met alle betrokken partijen hiervoor een startschot gegeven met de conferentie «Zitten zonder te blijven zitten». De beschikbaarheid en het gebruik van effectief gebleken preventieprogramma s, gericht op jeugdcriminaliteit, wordt verder verhoogd door middel van een toetsing van preventieprogramma s door een auditcommissie. Samen met het ministerie van VWS is opdracht gegeven om een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren naar de wijze waarop een effectiviteitstoets gericht op preventieve en curatieve projecten en repressieve maatregelen gericht op jeugd, het beste vorm gegeven kan worden. Hierbij wordt expliciet nagegaan hoe gewaarborgd kan worden dat de verzamelde informatie, wat is effectief en wat niet, benut gaat worden. De resultaten van het haalbaarheidsonderzoek komen in februari 2004 beschikbaar. Bij de toepassing van interventies voor jeugdigen wordt in de praktijk een aantal knelpunten gesignaleerd omdat zij niet passen binnen of soms zelfs op gespannen voet staan met de bestaande regelgeving. Na raadpleging van het veld zal naast aanpassing op onderdelen van de bestaande wetgeving, gewerkt worden aan de uitwerking van een nieuwe maatregel. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 15

De werkwijze zoals ontwikkeld in het Project Verkorting Doorlooptijden Jeugdstrafrechtketen, dat op 1 september 2003 ophoudt te bestaan, wordt voorgezet binnen Jeugd terecht. Tenslotte wordt gewerkt aan de voorbereiding van een in dit najaar in te stellen helpdesk Privacy. Deze helpdesk is erop gericht om betrokkenen optimaal te informeren over de (on)mogelijkheden van gegevensuitwisseling binnen de bestaande regelgeving. 3 Urgentiegebieden Het creëren van urgentiegebieden wordt in het Veiligheidsprogramma gepresenteerd als een van de onorthodoxe maatregelen om de doelstellingen van het kabinet te realiseren. Het wordt genoemd als middel om een van de drie belangrijke categorieën van oorzaken voor de huidige problemen in de veiligheid aan te pakken, te weten de versnippering van de (krachten) van de betrokken instanties, mensen en middelen, met als gevolg een te geringe effectiviteit in het optreden Doeltreffend toezicht en handhaving vergen een gerichte aanpak op die plaatsen waar de problemen het grootst en meest nijpend zijn. In het veiligheidsprogramma staat vermeld dat van rijkswege urgentiegebieden worden aangewezen. In een notitie die in oktober aan de kamer wordt toegezonden, wordt een en ander nader uitgewerkt. De maatregel urgentiegebieden biedt gemeenten de mogelijkheid om zogenoemde urgentiegebieden aan te wijzen. Dit kunnen bepaalde wijken zijn, winkellocaties en uitgaansgebieden maar ook bijvoorbeeld natuur- of recreatiegebieden waar veel geconcentreerde overlast aanwezig is. Overigens hoeft in de praktijk een urgentiegebied niet perse een wijk of straat te zijn, maar kan het ook een specifiek probleem zijn dat landelijk of op regionaal niveau moet worden aangepakt (bijvoorbeeld de veiligheidssituatie in het openbaar vervoer). Gemeenten kunnen binnen de reguliere mogelijkheden met een integrale en effectieve aanpak de onveiligheid in dat urgentiegebied bestrijden. Het Rijk zal daarnaast waar mogelijk hindernissen voor kansrijke onorthodoxe maatregelen wegnemen. Over de invulling van de maatregel is overleg gevoerd met de meest betrokken partijen, onder wie departementen, gemeenten en bedrijfsleven. De maatregel zal immers op de behoefte van gemeenten en bedrijfsleven moeten aansluiten. Naar aanleiding van deze consultaties is onder meer gebleken dat gemeenten vaak niet bekend zijn met de mogelijkheden die de beschikbare instrumenten hen bieden. Daarnaast is aangegeven dat het gebrek aan snelheid van de mogelijkheden van de huidige wet en regelgeving belemmerend werkt bij de aanpak van onveiligheid. Tot slot is in sommige gevallen behoefte aan aanvullende bevoegdheden of aan aanpassing van huidige regelgeving omdat de mogelijkheden binnen de huidige regelgeving niet altijd afdoende blijken te zijn. Op basis van bovengenoemde de signalen wordt gewerkt aan een voorstel over de uitwerking van de maatregelen urgentiegebieden. Deze zal onder meer ingaan op een advies en informatiepunt (waarschijnlijk het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid) waar onder meer gemeenten terecht kunnen met vragen over veiligheid. Daarnaast zal gefaciliteerd worden dat dringende problemen interdepartementaal worden uitgezet, waarbij indien de situatie dit vraagt, ad hoc een specialistisch team wordt geformeerd die het probleem in samenwerking met de gemeenten zal bezien. Indien het binnen de huidige regelgeving en maatregelen niet mogelijk blijkt een oplossing te vinden voor de problematiek, kan het nodig zijn de grenzen van de wet op te zoeken of in het uiterste geval regelgeving aan te vullen of te wijzigen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 16

Een uitgewerkt voorstel van de maatregel urgentiegebieden wordt nog dit najaar naar de kamer gestuurd. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 17

PARAGRAAF 4 MAATREGELEN 1 Politie en opsporing In de Eerste voortgangsrapportage is aangegeven dat de maatregelen uit het Veiligheidsprogramma voor politie en opsporing zich vooral richten op het versterken van de uitvoering van de politiële kerntaken toezicht, handhaving en opsporing. Een concentratie op de uitvoering van deze taken, in samenhang met gerichte maatregelen om meer capaciteit voor de uitvoering vrij te spelen, zal gaan leiden tot meer politie op straat, minder gedogen en meer handhaven, en tot meer en betere opsporing. Daarmee wordt bijgedragen aan het realiseren van de hoofddoelstelling van het Veiligheidsprogramma: het reduceren van overlast en criminaliteit in het publieke domein. Het is vanzelfsprekend te vroeg om nu al onderbouwde uitspraken te doen over het behalen van die doelstelling. Er is weliswaar sinds het verschijnen van het Veiligheidsprogramma de nodige voortgang geboekt in de uitvoering van de maatregelen en met de uitkomsten van de laatste Politie Monitor bevolking, die uitwees dat de veiligheidsgevoelens onder burgers zijn toegenomen, is het verleidelijk om zelfs al van resultaat te spreken. Daarvan kan echter nog geen sprake zijn. Beide ontwikkelingen representeren een weliswaar bemoedigende en positieve trendbreuk met de neerwaartse spiraal van de afgelopen jaren, maar eerst in de komende jaren zal moeten blijken of van een bestendiging sprake is. Onderstaand wordt weergegeven welke voortgang in de uitvoering van het veiligheidsprogramma voor de politie is geboekt. Resultaatafspraken met de politie Op 15 februari van dit jaar ondertekenden de Ministers van BZK en van Justitie en de korpsbeheerders het Landelijk Kader Nederlandse Politie 2003 2006. Dit kader bevat belangrijke beleids- en beheersmaatregelen voor de politie uit het Veiligheidsprogramma. Het voorziet door onder andere een verhoging van het aantal uit staandehoudingen voortkomende boetes en transacties en van het aantal aan het Openbaar Ministerie aan te leveren zaken, in een intensivering van toezicht, handhaving en opsporing. Met het stelsel van resultaatafspraken wordt een belangrijke en stevige basis gelegd voor een kwaliteitsverbetering (zowel kwantitatief als kwalitatief) in de uitvoering van de politietaak. De convenanten zijn niet alleen van belang voor de uitvoering van het veiligheidsprogramma, maar ook voor het zichtbaar maken van de prestaties van de korpsen. Zowel het politieveld als wij hechten aan de totstandkoming van de regionale convenanten. Per 1 juli 2003 zijn twee regionale convenanten daadwerkelijk ondertekend. Het betreft de convenanten met de regio Rotterdam-Rijnmond en met het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD). De voorbereiding van de convenanten met nagenoeg alle andere korpsen was per die datum afgerond. Met enkele korpsen vindt nog nader overleg plaats. Wij verwachtten dat de convenanten met alle korpsen ook metterdaad zouden zijn ondertekend voor 1 juli 200 Deze verwachting is niet uitgekomen, omdat over en weer de behoefte bestond om nader te overleggen over enkele kwesties op landelijk niveau die verband houden met de convenanten. Daarbij is te denken aan ontwikkelingen in de andere onderdelen van de veiligheidsketen en de uitwerking van de afspraken in het hoofdlijnenakkoord (mei 2003) met betrekking tot doelmatigheid en het ziekteverzuim bij politie. Wij hebben op 9 september jl. nader overleg gevoerd met de korpsbeheerders. In dit overleg is geconcludeerd dat de Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 18

regionale convenanten getekend kunnen worden, hetgeen thans geschiedt. Overigens merken wij op dat korpsen reeds nu inzet plegen in de geest van het veiligheidsprogramma, het landelijk kader en de nog te ondertekenen convenanten. Korpsen richten hun bedrijfsvoering en taakuitvoering al op het realiseren van de afspraken die in de conceptconvenanten zijn opgenomen. In die zin kan reeds nu worden gesproken van een nieuwe dynamiek in de relatie Rijk regio, maar ook binnen regio s, gericht op het zichtbaar maken van prestaties. Een voorbeeld is het korps Rotterdam-Rijnmond. Het regionaal convenant is in februari van dit jaar formeel bekrachtigd en is onderdeel van een samenhangend lokaal veiligheidsplan. De eerste ervaringen met deze integrale aanpak en de vertaling daarvan in cijfers over de objectieve en de subjectieve veiligheid zijn positief. Taakuitvoering politie Maatregelen gericht op het versterken en verbeteren van de taakuitvoering betreffen de optimalisering van de (wettelijke) mogelijkheden voor de politie om haar taken doeltreffend uit te voeren. In ontwikkeling zijn o.a. de verruiming van de mogelijkheden voor (elektronische) aangifte, de toepassing van DNA-onderzoek en het gemeentelijk cameratoezicht. Met het oog op de verruiming van de opsporingsmogelijkheden wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de invoering van een burgernet (waarbij burgers en bedrijfsleven kunnen worden ingeschakeld bij de opsporing) en een anonieme meldlijn (Meld Misdaad Anoniem). De politieberaden hebben in antwoord op de vragen van de ministers daaromtrent aangegeven dat zij werken aan een basisvoorzieningenpakket voor het doen van aangifte. De voorziening electronische aangifte wordt naar verwachting in 2004 landelijk ingevoerd. Het electronische aangiftevolgsysteem, waarmee de aangevers op de hoogte worden gesteld van het verloop en de afloop van de aangifte, en de telefonische aangifte volgen. De mogelijkheden van DNA-onderzoek worden verder verruimd. Het wetsvoorstel «DNA-onderzoek in strafzaken in verband met het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken uit celmateriaal» (28 072) is op 1 september jl. in werking getreden. Het wetsvoorstel «DNA-onderzoek bij veroordeelden» (28 685) treedt vermoedelijk medio 2004 in werking. Daarnaast zijn de voorbereidingen in gang gezet om de dienst Logistiek van het KLPD het transport van DNA-monsters (en overige stukken van overtuiging) op een centrale manier te laten organiseren door middel van een «lijndienst» tussen de regiokorpsen en het Nederlands Forensisch Instituut in Rijswijk. Deze voorbereidingen liggen op schema. De publiek-private meldlijn Meld Misdaad Anoniem heeft in het proefjaar voldoende resultaat opgeleverd (ruim 25 000 daadwerkelijke meldingen, waarvan 2 500 bruikbaar) om te besluiten door te gaan. Daarnaast blijkt de meerderheid van de Nederlandse bevolking het idee van een anonieme meldlijn voor misdrijven te ondersteunen. In 2004 zullen alle korpsen (naast de verzekeringsbranche) actief gaan participeren door middel van de inrichting van een backoffice. Over het wetsvoorstel gemeentelijk cameratoezicht is op 15 mei een advies van de Raad van State ontvangen. Het voorstel zal binnenkort aan de Kamer worden aangeboden. Versterking opsporing; Inrichting nationale en bovenregionale recherche Voor een betere bestrijding van de zware criminaliteit wordt bij het Korps Landelijke Politiediensten een nationale recherche opgericht. De nationale Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 19

recherche wordt gevormd uit de huidige kernteams, het landelijk rechercheteam, de unit mensensmokkel, de unit synthetische drugs en de XTC-teams. De nationale recherche zal formeel per 1 januari 2004 bij het Korps Landelijke Politiediensten ondergebracht worden. Conform planning zijn de teams materieel vanaf 1 juli 2003 als nationale recherche operationeel geworden. De KLPD geeft vanaf dat moment onder gezag van het Landelijk Parket sturing aan de operationele onderzoeken en de daarbij in te zetten mensen en middelen. Eveneens juli 2003 waren de bovenregionale recherche teams/iftcombinaties materieel operationeel. Dat betekent dat inmiddels de beoogde 1% politiecapaciteit beschikbaar is ten behoeve van bovenregionale onderzoeken en dat vanaf die datum de nieuw te starten onderzoeken operationeel worden aangestuurd vanuit de centrumkorpsen. Het Bovenregionaal Recherche Overleg kan per die datum onderzoeken aan de BRT/IFT s toewijzen en deze onderzoeken zullen onder gezag van de hoofdofficieren van de centrumparketten uitgevoerd worden. De keuze van aan te pakken zaken komt onder meer tot stand op basis van een door de Dienst Nationale Recherche Informatie in samenwerking met alle korpsen aangeleverde analyse. Vooruitlopend op de definitieve vormgeving is in het 1e half jaar van 2003 al gestart met het formeren van teams op basis van de helft van de uiteindelijk beoogde capaciteit. Op grond van het aantal onderzoeken dat nu loopt en de resultaten die worden geboekt kan worden geconstateerd dat de nieuwe structuur positief effect heeft op de slagkracht. Formeel zullen de BRT/IFT combinaties per 1 januari 2004 beheersmatig bij de centrumkorpsen ondergebracht zijn. Versterking kwaliteit opsporing In het traject Versterking Kwaliteit Opsporing komen diverse lopende projecten op het gebied van kwaliteit bij elkaar. Voor de korte termijn wordt het traject uitgevoerd in nauwe samenhang met het project voor de inrichting van de nationale en bovenregionale recherche. De Regiegroep Nationale en bovenregionale recherche heeft in mei 2003 de volgende onderwerpen benoemd als prioriteit voor de implementatie van de kwaliteitsverbetering in 2003: informatiehuishouding (standaardisering, ict), implementatie Abrio-gedachtengoed en personeel (deskundigheidsbevordering, functieraster opsporing). Verder wordt in 2003 samen met politie en OM een programma opgesteld voor de versterking van de kwaliteit van de opsporing in de jaren 2004 2007. In dit programma, gereed op 1 januari 2004, wordt beschreven op welke wijze de aanpak van de kwaliteitsverbetering de komende jaren gestalte wordt gegeven en welke onderwerpen hierin prioriteit krijgen. Informatievoorziening politie De effectiviteit, efficiency en de flexibiliteit van het politiewerk zijn gebaat bij één geïntegreerde informatiehuishouding. Voor de realisatie daarvan zijn maatregelen op het terrein van regelgeving, organisatie en ICT in uitvoering. Het doel is een betere ICT-ondersteuning van de regionale en landelijke processen op het terrein van opsporing, handhaving en hulpverlening en bedrijfsvoering. In de kaderbrief ICT Politie (juli 2003) zijn de prioriteiten voor de ICT bij de politie op basis van het Veiligheidsprogramma gesteld. Conform planning wordt onder aansturing van de Regieraad ICT politie verder gewerkt aan de implementatie en uitrol van het nieuwe datacommunicatienetwerk van de politie, de zogenoemde Nutsvoorziening politie. Het in de meirapportage aangekondigde concept wetsvoorstel voor het stellen van regels over de informatiehuishouding van de politie en voor samenwerking tussen korpsen zal worden geïncorporeerd in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel inzake het versterken van de beheers- Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 2004, 28 684, nr. 17 20