diagnostiek en behandeling voor de professional Kinderen met overgewicht Caroline Braet
Kinderen met overgewicht Diagnostiek en behandeling voor de professional Caroline Braet
Inhoud Inleiding 9 1 Beschrijving van het probleem 11 1.1 Hoe wordt obesitas bepaald? 11 1.2 Prevalentie van overgewicht en obesitas 13 1.3 Prognose 14 1.4 Comorbiditeit met psychopathologie 16 1.5 Differentiële diagnose: het onderscheid tussen obesitas en een eetstoornis 20 2 Theorie en modellen 23 2.1 Genetische factoren 23 2.2 Voedingsfactoren 25 2.3 De rol van energieverbruik 27 2.4 De rol van psychische factoren 28 2.4.1 De externaliteitstheorie 30 2.4.2 De leertheorie 31 2.4.3 Affectregulatiemodellen 31 2.4.4 De restraint-theorie 33 2.4.5 Cognitieve modellen 35 2.5 De rol van gezinsfactoren en de subcultuur 38 2.6 Mechanismen die obesitas verklaren 42 3 Diagnose en indicatiestelling 45 3.1 De anamnese en de multidisciplinaire onderzoeksfase 45 3.2 Het multidisciplinair overleg: moet het overgewicht behandeld worden? 52 3.3 Indicatiestelling op grond van de leeftijd van het kind en de ernst van het probleem 53 3.2.1 De leeftijd van het kind 54 3.2.2 De ernst van het overgewicht 55 3.2.3 Het inschatten van de motivatie en betrokkenheid van de ouders 56
4 De behandeling van overgewicht bij kinderen 59 4.1 Wat zijn de noodzakelijke componenten van de behandeling? 59 4.2 Hoe kunnen ouders bij de behandeling worden betrokken? 62 4.3 Individuele behandeling of groepsbehandeling? 62 4.4 Gewichtscontrole en goede leefgewoonten als behandeldoel: de rationale 63 4.5 Structuur, spreiding en inhoud van de sessies 65 4.6 Evaluatie van de behandeling 67 4.7 Organisatie van de follow-up 68 5 De lifestylebehandeling in de praktijk 69 5.1 Voedingseducatie 69 5.2 Bewegingseducatie 70 5.3 Gedragstherapeutische technieken 71 5.3.1 Het bijhouden van een dagboek 71 5.3.2 Afspraken vastleggen in een contract 71 5.3.3 Zelfcontrole aanleren 73 5.3.4 Stimuluscontrole 73 5.3.5 Probleemoplossingsvaardigheden 74 5.4 De begeleiding van ouders 75 5.5 Behandelen met behulp van medicatie en chirurgie 83 5.5.1 Wonderpillen? 83 5.5.2 Chirurgische ingrepen 85 5.6 Problemen tijdens de behandeling 87 5.6.1 Bijwerkingen 87 5.6.2 Matig succes 87 5.6.3 Combinatie met alternatieve interventies 88 5.6.4 Kosten van een driecomponentenbehandeling 89 5.6.5 Vroegtijdig stoppen 90 5.6.6 Behoefte aan meer nazorg 90 5.6.7 Aangepaste interventies voor (etnische) minderheidsgroepen 91 5.6.8 Voorspellers van succes? 92 5.6.9 Meer investeren in preventie? 92 6 Besluit en toekomstperspectief 95 7 Verder lezen en opzoeken 97 Literatuur 99
Appendices Appendix 1 Gemiddelde BMI voor de leeftijd 109 Appendix 2 Aanbevolen vragen bij een vermoeden van eetbuien bij een kind met overgewicht 110 Appendix 3 Leidraad voor het maken van een keuze uit de behandelopties 111 Appendix 4 Het screenen van emotioneel eten: richtlijnen voor de interpretatie van de eetvragenlijsten voor ouders en kinderen 112 Appendix 5 Het screenen van eetpathologie: richtlijnen voor interpretatie van de ChEDE-Q 113 Appendix 6 Doelstellingen per sessie van de lifestylekindtraining 114 Appendix 7 Voedingsrichtlijnen: de actieve voedingsdriehoek en de schijf van vijf 119 Dankwoord 120
Inleiding Steeds meer kinderen hebben gewichtsproblemen. De Wereldgezondheidsorganisatie stelt dat overgewicht een ernstige bedreiging vormt voor de gezondheid en vanwege de omvang van het probleem spreekt deze organisatie momenteel van een epidemie (World Health Organisation [WHO], 1998). De prognoses voor kinderen zijn bovendien niet goed, zeker niet wanneer ook een of beide ouders last hebben van zwaarlijvigheid. Vanaf de leeftijd van vijf jaar is de kans op spontaan herstel beperkt en deze kans wordt steeds kleiner naarmate het kind ouder wordt. Naarmate de problemen vroeger beginnen of langer aanhouden, worden ook de gezondheidsrisico s groter. De International Obesity Task Force (IOTF) schat de economische kosten van overgewicht wereldwijd op zo n 99 biljoen dollar, wat neerkomt op 2 tot 8 procent van de totale kosten voor de gezondheidszorg. Vanuit medisch en economisch oogpunt adviseren internationale organisaties dan ook om het probleem van overgewicht in te perken. Steeds meer jongeren met overgewicht die zich voor een behandeling aanmelden, vertonen ook psychische problemen. Dikke kinderen worden vaker gepest. Vriendjes nodigen hen minder vaak uit en ze raken steeds meer geïsoleerd. Velen hebben reeds pogingen ondernomen om iets aan hun probleem te doen, maar die blijven dikwijls zonder succes. Hierdoor raken ze gedemotiveerd en verliezen ze hun zelfvertrouwen. Dit alles kan gevolgen hebben voor hun sociale ontwikkeling. In vergelijking met niet-obese leeftijdgenootjes vertonen obese kinderen ook een negatiever lichaamsbeeld en ontwikkelen ze een negatievere kijk op zichzelf (Braet, Mervielde & Vandereycken, 1997a). Men stelt bij deze jongeren steeds vaker angsten, depressieve stemmingen, schuld- en schaamtegevoelens vast, naast gedragsproblemen en aandachtsproblemen. Men kan gerust stellen dat de ontwikkeling van de jongere geschaad wordt ten gevolge van de psychosociale gevolgen van langdurig overgewicht en dat ook vanuit psychisch oogpunt interventie aangewezen is. Er zijn evenwel nog meer redenen om een interventie te starten voor een kind met overgewicht. De slaagkans van een obesitasbehandeling bij volwassenen is namelijk bijzonder klein (Luttikhuis, Baur, Jansen,
Shrewsbury, O Malley, Stolk e.a., 2008). Wil men wereldwijd iets aan de obesitasproblemen doen, dan moet volgens de WHO (1998) obesitas bij volwassenen voorkomen worden en moeten er meer middelen aangewend worden om op jonge leeftijd in te grijpen. Veelbelovend zijn vooral multidisciplinaire interventies, waarin aan de hand van een gestandaardiseerd protocol voedingsadvies, beweging en een gedragsverandering worden nagestreefd, en die zijn gericht op de jongere met overgewicht en waarbij de jongere en zijn ouders actief betrokken zijn. Zowel in de Cochrane database (Luttikhuis et al., 2008), als in vooraanstaande medische en psychologische onderzoekstijdschriften worden deze interventies als evidence-based behandelingen erkend. Opmerkelijk is dat werkzame behandelingen gewichtscontrole nastreven (in plaats van gewichtsverlies) en vooral gericht zijn op het aanleren van een gezonde levensstijl via veranderd eetgedrag en meer beweging. In dit boek lichten we deze aanpak toe. Een behandeling kan evenwel niet zonder een goede diagnostiek, waarbij moet worden nagegaan of er sprake is van obesitas of van een eetstoornis. Verder moet men de ernst van de obesitas, de prognose en de mogelijk reeds ontwikkelde psychosociale problemen of comorbide problemen bepalen. Ook een differentieel diagnostisch onderzoek en een anamnese van de ontstaansmechanismen helpen het probleem te verklaren. We zullen echter eerst beschrijven wat we precies onder obesitas verstaan. 10 Kinderen met overgewicht
Beschrijving van het probleem 1 Dit hoofdstuk gaat over epidemiologie, verloop, prognose en comorbiditeit Om te beginnen gaan we in op de vraag vanaf welk gewicht we van obesitas spreken en of we aan de hand van regels kunnen beslissen wanneer een interventie op zijn plaats is. De achtjarige Peter weegt 43 kg en heeft een lengte van 137 cm. Aangezien jongens van zijn leeftijd gemiddeld een gewicht van ongeveer 29 kg hebben, weegt hij dus zo n 14 kg te veel, wat neerkomt op 48 procent overgewicht. De schoolarts heeft Peter een brief voor zijn ouders meegegeven, waarin hij schrijft dat het dringend tijd wordt om Peters gewichtsprobleem aan te pakken. De ouders van Peter twijfelen: hij is nog klein en zal nog veel groeien, is het wel nodig? Trouwens, iedereen in de familie is wel wat zwaar gebouwd. De volgende dag komt Peter huilend thuis. Hij mag niet meer meedoen in de voetbalploeg: hij loopt te langzaam. Hierop besluiten de ouders om naar een gespecialiseerd centrum voor kinderen met gewichtsproblemen te gaan. Casus Peter 1.1 Hoe wordt obesitas bepaald? Strikt genomen is dik-zijn geen ziekte, maar meer een conditie die wordt gekenmerkt door een overmatige vetopstapeling. Omdat het niet eenvoudig is om het vetgehalte te bepalen, wordt gewicht als indirecte maat genomen voor de definitie van obesitas. Deze definitie is echter nog steeds arbitrair en berust op consensus en normen. Bij kinderen kan men gebruikmaken van gewicht-voor-lengte-curven, die gewicht weergeven als functie van de lengte, of van Body Mass Index (BMI) curven, die de BMI (gewicht gedeeld door de lengte in het kwadraat) in functie van de leeftijd weergeven. Daarbij definieert men onder- en overgewicht als een percentielwaarde. Een BMI tussen percentiel 85 en 95 beschouwt men als overgewicht (z-score: 0,97-1,65) Body Mass Index 11
Tabel 1.1 Definities van overgewicht en obesitas uitgedrukt in BMI (voor volwassenen) en percentage overgewicht (voor kinderen) volwassenen* Kind** Overgewicht (percentiel 85-95) BMI 25-30 20-40% Obesitas (percentiel > 95) BMI > 30 > 40% Obesitas klasse I BMI 30-35 40-60% Obesitas klasse II BMI 35-40 60-80% Obesitas klasse III BMI > 40 > 80% * BMI = gewicht/lengte² ** Het percentage overgewicht kan als volgt worden berekend: gewicht/gemiddelde gewicht voor lengte (x 100) of: BMI/gemiddelde BMI voor leeftijd (x 100). Internationale datamatrix (Bjorntorp, 2002). Bij een BMI > percentiel 95 spreken we van obesitas (zie ook tabel 1.1). Internationaal groeit de consensus om de BMI ook voor kinderen te gebruiken, met aangepaste percentielcurven als referentie. Om groepen onderling te vergelijken of om de gewichtsontwikkeling van een individueel kind te volgen, is het handig om ook het percentage overgewicht te bepalen. Dan berekent men hoeveel het huidige gewicht van het kind boven het doorsnee gewicht (dat wil zeggen percentiel 50) ligt van een kind van dezelfde sekse en leeftijd. Men kan ook de BMI van het kind delen door de gemiddelde BMI (50ste percentiel) voor een bepaalde leeftijd (x 100). Het 50ste percentiel is te vinden in een normtabel (zie Appendix 1). Wanneer de BMI van bijvoorbeeld Peter 23 is, terwijl het 50ste percentiel voor zijn leeftijd volgens de normtabel voor jongens 15,7 is, dan is er op grond van de BMIwaarden sprake van 47 procent te veel gewicht. Is het percentage positief en ligt het tussen de 20 en 40 procent, dan spreken we van overgewicht. Ligt het boven de 40 procent, dan heeft men het over obesitas. Cole, Bellizzi, Flegal en Dietz (2000) stelden voor om per kind ook de BMI en bijhorende percentielwaarde te bekijken die overeenstemt met wat voor een volwassene een BMI van 25 of 30 zou zijn. Dit zijn immers internationaal de meest aanvaarde normen voor overgewicht (BMI > 25) en obesitas (BMI > 30). Onder de leeftijd van achttien jaar zijn deze BMI-waarden echter niet bruikbaar, omdat de gewicht-lengteverhouding bij kinderen tijdens het groeiproces voortdurend wijzigt. De percentielwaarden die overeenstemmen met BMI = 25 en BMI = 30 moet men daarom leeftijdsspecifiek en geslachtsspecifiek bepalen (de Cole-criteria, zie ook tabel 1.2). Cole e.a. stelden bij wijze van norm een internationale datamatrix samen, die minder afhankelijk is van nationale trends op het vlak van overgewicht. Desondanks blijven onderzoeksgroepen verschillende criteria gebruiken, wat de communicatie bemoeilijkt. Ook de definitie van overgewicht is nog niet eenduidig. Zo heeft men er onlangs voor gepleit om niet langer de term obesitas te gebruiken, maar bij 12 Kinderen met overgewicht
Tabel 1.2 Prevalentie van overgewicht en obesitas bij drie- tot achttienjarige kinderen (Roelants & Hoppenbrouwers, 2001) Criterium* Nederland Nederland Vlaanderen 1980 1996-1997 1996-1997 Jongens Overgewicht P94,5 5,5 10,7 11,5 Obesitas P99,7 0,3 1,3 2,1 Meisjes Overgewicht P93,5 6,5 11,1 12,7 Obesitas P99,7 0,3 1,1 1,6 * Criterium op basis van het percentiel dat op achttienjarige leeftijd overeenkomt met 25 of 30 kg/m 2 een percentielwaarde van 95 of meer te spreken van overgewicht. Daarbij zouden kinderen die tussen percentiel 85 en 95 liggen als at risk aangeduid moeten worden. Daardoor is nu zelfs de term overgewicht voor verschillende interpretaties vatbaar. 1.2 Prevalentie van overgewicht en obesitas De prevalentie van overgewicht is sterk afhankelijk van het land dat men onderzoekt en het jaar waarin dat gebeurt. Hoe recenter het jaartal, hoe meer overgewicht men in westerse landen ziet, waarbij het 50ste percentiel als het ware opschuift. Zo kon een kind vroeger met een bepaald gewicht al de diagnose overgewicht krijgen, terwijl datzelfde gewicht nu in de VS al bijna normaal is. Een handig referentiepunt voor België en Nederland is het vierde landelijke groeionderzoek, dat in 1996-1997 in Nederland is uitgevoerd. Dit onderzoek heeft betrouwbare gegevens opgeleverd, die zijn verkregen aan de hand van gestandaardiseerde metingen bij een representatieve steekproef (Frederiks, Van Buuren, Wit & Verloove-Vanhorick, 2000). De meest recente Vlaamse gegevens zijn afkomstig van de registratie die het Medisch Schooltoezicht (MST) tijdens dezelfde periode heeft verricht. Wanneer deze meetgegevens worden getoetst aan de internationale grenswaarden, het 85ste percentiel (voor overgewicht) en het 95ste percentiel (voor obesitas), dan is de prevalentie van overgewicht bij Nederlandse jongens 8,8 procent en die van obesitas 0,9 procent. In Vlaanderen ligt de prevalentie van overgewicht bij jongens op 9,9 procent en die van obesitas op 1,5 procent. In Nederland heeft 11,7 procent van de meisjes overgewicht en 1,6 procent obesitas, en in Vlaanderen gaat het respectievelijk om 13,1 en 2,1 procent. Uit beide onderzoeken blijkt dus dat in Nederland en België 9 tot 13 procent van de kinderen overgewicht heeft. Dit wordt ook bevestigd door Beschrijving van het probleem 13
het onderzoek van Roelants en Hoppenbrouwers (2001), die de Cole-criteria hanteerden (zie ook paragraaf 1.1; gebaseerd op de percentielwaarden 93,5 tot 99,7). De laatste tien jaar is het aantal kinderen met ernstig overgewicht, hier obesitas genoemd, volgens dit onderzoek verdubbeld (zie ook tabel 1.2). Voor internationale prevalentiecijfers kan men de volgende bronnen raadplegen: Ogden, Carroll, Curtin, McDowell, Tabak & Flegal (2002, 2006) voor Amerikaanse gegevens, Lissau, Overpeck, Ruan, Due, Holstein & Hediger (2004) voor een vergelijking van dertien Europese landen en Cole e.a. (2000), die Europese en Amerikaanse cijfers in één tabel samenbrengen. 1.3 Prognose In Amerika en de Scandinavische landen heeft men gedurende lange tijd de ontwikkeling van dikke kinderen gevolgd. Het bleek dat een kind met overgewicht vanaf tien jaar 79 procent kans heeft ook later dik te zijn (Whitaker, Wright, Pepe, Seidel & Diets, 1997; bevestigd in Singh, Mulder, Twisk, Van Mechelen & Chinapaw, 2008). Dikke baby s en peuters hebben een kans van 1 op 4 om dik te blijven (zie tabel 1.3 voor de prognose van kinderen). De kans op spontaan herstel wordt dus kleiner naarmate de leeftijd stijgt en naarmate de studie van recentere datum is (zie tabel 1.3). Obesitas is niet met een eenvoudige ingreep omkeerbaar. Vooral wanneer een of beide ouders dik zijn, is de prognose van jonge kinderen niet goed. Vanaf de leeftijd van tien jaar speelt het gewicht van de ouders echter geen grote rol meer in deze negatieve prognose (zie ook tabel 1.3). Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de meeste jongeren vlak voor de groeispurt in de puberteit in gewicht toenemen, en dat elke plotse gewichtstoename met een arts moet worden besproken, die deze kan vergelijken met leeftijds- en geslachtsspecifieke normen. Overgewicht kan chronisch worden, waardoor men er het hele verdere leven mee te maken heeft. Uit longitudinale onderzoeken komen indrukwekkende bevindingen naar voren. Voorbeelden zijn het Harvard Growthonderzoek (Must, Jacques, Dallal, Bajema & Dietz, 1992; Must & Strauss, 1999), waarbij cohorten gedurende zestig jaar zijn gevolgd, of de Bogalusa Heart Study, waar men kinderen gedurende zeventien jaar heeft gevolgd (Freedman, Kahn, Mei, Grummer-Strawn, Dietz, Srinivasan e.a., 2007). Het blijkt dat naarmate de problemen vroeger beginnen of langer aanhouden, de gezondheidsrisico s groter worden. Bij volwassenen is aangetoond dat een te grote vetmassa een grote risicofactor voor de gezondheid vormt, omdat deze gepaard kan gaan met gezondheidsproblemen, zoals hart- en vaatziekten, suikerziekte, galstenen, beenbreuken, bepaalde vormen van kanker en ademhalingsproblemen. Bij kinderen is vastgesteld dat 30 procent van de obese kinderen astma heeft. Een even groot percentage heeft verhoogde bloeddruk en 33 procent van de galstenen onder jongeren hangt samen met obesitas. Obesitas ver- Spontaan herstel Gezondheidsrisico s 14 Kinderen met overgewicht
De afgelopen 20 jaar is het aantal kinderen met overgewicht verdubbeld. Intussen heeft ruim 15% van de kinderen last van overgewicht en de verwachting is dat dit aantal de komende jaren nog zal toenemen. Omdat overgewicht tot serieuze medische en psychische problemen leidt, zijn goede diagnostiek, behandeling en preventie van groot belang. toets uw kennis op HOGREFE.NL/TOETS Voor elk boek in de serie wordt een digitale toets ontwikkeld waarmee u gratis uw kennis over de specifieke stoornis kunt toetsen. Na succesvol afleggen van de toets ontvangt u een certificaat dat u eventueel kunt gebruiken voor bij- of nascholing of (her)registratie. Kinderen met overgewicht is een uitgave in de serie DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING VOOR DE PROFESSIONAL. Deze serie voorziet (klinisch) psychologen, psychiaters en therapeuten van praktische, evidence-based informatie over de diagnose en behandeling van uiteenlopende stoornissen. Op een heldere, beknopte en toegankelijke wijze worden per stoornis alle aspecten beschreven die men in de klinische praktijk tegenkomt. Elk deel volgt dezelfde logische, gebruiksvriendelijke en overzichtelijke structuur. Tabellen, kaders met klinische casussen en koppen in de kantlijn maken de informatie snel vindbaar, terwijl checklists, handige bijlagen, en samenvattingen de informatie direct bruikbaar maken. Caroline Braet is psychotherapeut en hoogleraar Ontwikkelingspsychopathologie aan de Universiteit Gent.