Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

88, tweede lid, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Arrest. De eiser voert twee middelen aan waarvan het tweede in de volgende bewoordingen is gesteld:

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

19 maart 2004 C.03.0037.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.03.0037.F.- BELGISCHE STAAT, minister van Landsverdediging, Mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen L. K., Mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie. I. Bestreden beslissing Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis, op 20 juni 2002 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Marche-en-Famenne. II. Rechtspleging voor het Hof Raadsheer Albert Fettweis heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Thierry Werquin heeft geconcludeerd.

19 maart 2004 C.03.0037.F/2 III. Middelen Eiser voert een middel aan. Het is als volgt gesteld. Geschonden wetsbepalingen - de artikelen 1, 2.5, 3 en 4. a) van het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, goedgekeurd bij de wet van 10 februari 1975 ; - artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals het ingevoegd werd bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij de wet van 13 april 1995 ; - de artikelen 3, eerste lid, 1382, 1383 en 1384, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Bestreden beslissing Het bestreden vonnis, dat hieromtrent het beroepen vonnis bevestigt, was van oordeel dat in dit geval geen toepassing diende gemaakt te worden van artikel 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat de wetten van politie van de plaats van het ongeval toepasselijk maakt, maar wel van artikel 4. a) van het Verdrag van Den Haag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, volgens hetwelk de aansprakelijkheid van de bestuurder van het (enige) voertuig dat bij het ongeval is betrokken wordt geregeld bij de interne wet van de Staat van inschrijving, namelijk, in dit geval, artikel 29bis van de Belgische wet van 21 november 1989 dat een automatische schadevergoeding van de zogenaamde zwakke weggebruiker door de verzekeraar burgerlijke aansprakelijkheid auto van de bestuurder invoert. Grieven Artikel 1, eerste lid, van het Verdrag van Den Haag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg luidt als volgt:

19 maart 2004 C.03.0037.F/3 Dit Verdrag bepaalt de wet die van toepassing is op de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer en wel ongeacht voor welke rechter vorderingen ter zake dienen te worden gebracht terwijl artikel 2.5 als volgt luidt : Dit Verdrag is niet van toepassing op regresvorderingen en subrogaties voor zover hierbij verzekeraars zijn betrokken. Artikel 3 is als volgt gesteld : De van toepassing zijnde wet is de interne wet van de Staat op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden. Die bepaling stemt overeen met de regel van internationaal privaatrecht die neergelegd is in artikel 3, eerste lid, van het Belgische Burgerlijk Wetboek dat bepaalt dat de wetten van politie van een Staat toepasselijk zijn op de feiten die op het grondgebied van die Staat zijn gepleegd, ongeacht de nationaliteit van de pleger. Artikel 4 wijkt van die algemene regel af : Onverminderd de regeling vervat in artikel 5 wordt in de volgende gevallen afgeweken van het bepaalde in artikel 3 : a) wanneer slechts een enkel voertuig bij het ongeval is betrokken en dit voertuig is ingeschreven in een andere Staat dan die op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden, is de interne wet van de Staat van inschrijving van toepassing op de aansprakelijkheid ; b) [ ] c) [ ]. Het bestreden vonnis heeft beslist dat, aangezien bij het litigieuze ongeval slechts één enkel voertuig was betrokken, dat in België was ingeschreven, door een Belg werd bestuurd en waarin twee Belgische passagiers zaten, onder wie verweerder, voor het herstel van de door laatstgenoemde geleden schade, toepassing diende te worden gemaakt van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989, daar die bepaling betrekking

19 maart 2004 C.03.0037.F/4 heeft op de aansprakelijkheid van de bestuurder die bij het litigieuze ongeval betrokken is en zij krachtens voornoemd artikel 4. a) van het Haags Verdrag moet worden toegepast. Betreffende de mogelijke toepassing van artikel 29bis, is de rechtbank van oordeel dat het een aansprakelijkheidsregel bevat en het dus geen uitzondering is in de zin van artikel 2.5 van het Haags Verdrag ; dat artikel, dat gewijzigd werd bij artikel 1 van de wet van 13 april 1995, voert immers het hanteren van de aansprakelijkheidsregels in voor alles wat niet bij de wet van 21 november 1989 is geregeld". Anders gezegd, op grond dat artikel 29bis een regel zou bevatten betreffende de aansprakelijkheid van de bestuurder van het bij het ongeval betrokken voertuig en op grond dat het voertuig in België is ingeschreven, heeft de rechtbank de toepassing afgewezen van de algemene regel die vervat is in artikel 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en in artikel 3 van het Haags Verdrag, volgens hetwelk de toepasselijke wet de wet is van het land waar het ongeval is gebeurd. Eiser acht die beslissing niet naar recht verantwoord. De vergoedingsplicht die door artikel 29bis is ingevoerd ten voordele van de zogenaamde zwakke weggebruikers bestaat los van enige aansprakelijkheid van de verzekerde, hetgeen inhoudt dat artikel 29bis niet gegrond is op de aansprakelijkheid, ook al was ze louter objectief, van de bestuurder van het verzekerde voertuig, maar op de regel van de automatische vergoeding door de verzekeraar. Artikel 29bis van de wet van 21 november 1989, dat de zogenaamde zwakke slachtoffers van verkeersongevallen wil beschermen, voert daartoe een directe en automatische vergoedingsregeling in door het slachtoffer een vorderingsrecht tegen de bij het ongeval betrokken verzekeraar te verlenen. Het gaat om een systeem van persoonsverzekering met indemnitair karakter, los van enige aansprakelijkheid. De verplichting voor de verzekeraar om de "zwakke" weggebruiker te vergoeden, vereist dus niet noodzakelijk dat laatstgenoemde aantoont dat de bestuurder een fout heeft begaan en dat hij aansprakelijk is.

19 maart 2004 C.03.0037.F/5 Dit wordt bevestigd door de parlementaire voorbereiding van de wet. In de inleiding door de indiener van het wetsvoorstel (wijzigingswet van 13 april 1995) kan men het volgende lezen : De programmawet van maart 1994 heeft reeds een vorm van objectieve aansprakelijkheid voor motorrijtuigen in de wetgeving ingevoerd. Het principe werd wetstechnisch gerealiseerd door de invoeging van een artikel 29bis in de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte objectieve aansprakelijkheidsverzekering van motorrijtuigen Oorspronkelijk was het de bedoeling van de regering om de objectieve risicoaansprakelijkheid op te nemen in het Burgerlijk Wetboek onder het hoofdstuk betreffende de onrechtmatige daad (artikelen 1382 en volgende). De senatoren hadden echter bezwaren tegen een wijziging van de fundamenten van het burgerlijk recht en kozen voor een systeem van automatische schadeloosstelling dat alleen in de verzekeringswet zou worden ingeschreven. In de toelichting bij artikel 1, 1, (van de wet van 13 april 1995) lezen we het volgende : (De vertegenwoordiger van de minister) (...) stelt voor om een uitzondering te voorzien op de tussenkomst van het gemeenschappelijk motorwaarborgfonds, met name voor het ongeval dat aan toeval te wijten is. Ook bij 'toeval' moet de verzekeraar, en niet het gemeenschappelijk motorwaarborgfonds tussenkomen. In een verzekeringssysteem dat op fout gebaseerd is, is het normaal dat de verzekeraar niet tussenkomt als het ongeval door toeval gebeurt. In het systeem van de automatische schadeloosstelling wordt dus niet meer geredeneerd in termen van fout en het is dus ook niet meer dan logisch om voor dit geval een uitzondering te maken, temeer daar de verzekerde en de verzekeraar bekend zijn. De omstandigheid dat de verzekeraar die ingevolge artikel 29bis verplicht is de zwakke slachtoffers te vergoeden, de B.A. Auto - verzekeraar van de bestuurder is en dat artikel 29bis ingeschreven is in de wet

19 maart 2004 C.03.0037.F/6 betreffende de verplichte auto-aansprakelijkheidsverzekering van de bestuurder, belet niet dat 29bis een automatische vergoedingsregeling heeft ingevoerd die geen enkele aansprakelijkheid, zelfs geen objectieve, van de bestuurder impliceert. Artikel 29bis is dus geen regel die enige aansprakelijkheid van de bestuurder impliceert of een regel "die van toepassing is op de aansprakelijkheid" in de zin van artikel 4. a) van het Verdrag van Den Haag. Het feit dat het een soort objectieve aansprakelijkheid zou invoeren, maakt het daarom nog niet verwant met een wet die van toepassing is op de aansprakelijkheid, aangezien het uitgerekend een regeling invoert die los staat van enige aansprakelijkheid. De in artikel 4. a) van het Haags Verdrag bedoelde afwijking moet dus, aangezien zij een uitzondering is op de algemene regel van de toepassing van de wet van het ongeval, op beperkende wijze worden uitgelegd. Uit die overwegingen volgt, anders dan het vonnis heeft beweerd, dat artikel 29bis geen aansprakelijkheidsregel bevat. Verweerders vordering tegen (eiser) tot herstel van zijn schade kan, in feite, vergeleken worden met een regresvordering waarbij de verzekeraar betrokken is, zoals bedoeld in artikel 2.5 van het Haags Verdrag, en waarop, bijgevolg, niet voornoemd artikel 4. a) van dat Verdrag van toepassing was, maar wel artikel 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Daaruit volgt dat de beslissing volgens welke krachtens artikel 4. a) van het Haags Verdrag toepassing moet worden gemaakt van de Belgische wet, meer bepaald van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989, op grond dat die bepaling een aansprakelijkheidsregel bevat, niet naar recht verantwoord is en alle in de aanhef van het middel aangewezen wetsbepalingen schendt, en meer bepaald de artikelen 29bis van de wet van 21 november 1989 en 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, alsook de artikelen 3 en 4. a) van het Haags Verdrag, in zoverre dit van toepassing is op de regresvordering van verweerder.

19 maart 2004 C.03.0037.F/7 IV. Beslissing van het Hof Overwegende dat artikel 1 van het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg bepaalt dat dit verdrag de wet bepaalt die van toepassing is op de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer en wel ongeacht voor welke rechter vorderingen ter zake dienen te worden gebracht ; Dat luidens artikel 4. a) van voornoemd verdrag, wanneer slechts een enkel voertuig bij het ongeval is betrokken en dit voertuig is ingeschreven in een andere Staat dan die op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden, de interne wet van de Staat van inschrijving van toepassing is op de aansprakelijkheid, met name jegens een slachtoffer dat passagier was, indien het zijn gewoon verblijf had in een andere Staat dan in die op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden ; Overwegende dat genoemd verdrag zowel de wet bepaalt die van toepassing is op de burgerlijke aansprakelijkheid als die welke van toepassing is op de voorwaarden en op de omvang van het herstel van schade uit een verkeersongeval, ongeacht de grondslag ervan, op voorwaarde dat deze nietcontractueel is ; Dat het toepassingsgebied van het verdrag bijgevolg de rechtsvordering omvat die gegrond is op artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, dat de verzekeraars die de aansprakelijkheid dekken van de eigenaar, de bestuurder of de houder van motorrijtuigen die bij een verkeersongeval zijn betrokken, verplicht bepaalde soorten schade te vergoeden die wordt geleden door slachtoffers van een dergelijk ongeval die geen bestuurders van de betrokken voertuigen zijn ; Overwegende dat uit artikel 9 van voornoemd verdrag volgt dat artikel 2.5, volgens hetwelk dit niet van toepassing is op regresvorderingen en subrogaties waarbij verzekeraars zijn betrokken, niet doelt op de rechtstreekse vordering van benadeelden tegen de verzekeraar ;

19 maart 2004 C.03.0037.F/8 Overwegende dat het bestreden vonnis vaststelt dat bij het ongeval slechts één enkel voertuig was betrokken, dat in België was ingeschreven, dat door een Belg werd bestuurd, waarin twee Belgische passagiers zaten, onder wie verweerder, en dat reed op het grondgebied van Bosnië ; Dat het naar recht beslist, weliswaar op een foutieve grond, toepassing te maken van de Belgische wet, krachtens artikel 4 van het Haags Verdrag, en eiser te veroordelen om verweerder te vergoeden op grond van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 ; Dat het middel niet kan worden aangenomen ; OM DIE REDENEN HET HOF, Verwerpt het cassatieberoep ; Veroordeelt eiser in de kosten. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, de raadsheren Didier Batselé, Albert Fettweis, Daniel Plas en Sylviane Velu, en in openbare terechtzitting van negentien maart tweeduizend en vier uitgesproken door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Thierry Werquin, met bijstand van griffier Marie-Jeanne Massart. Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Albert Fettweis en overgeschreven met assistentie van griffier Philippe Van Geem. De griffier, De raadsheer,