Advies van de gemandateerde LOP-voorzitters 23 april 2015 1. Situering van LOP s in het onderwijslandschap Blijvende noodzaak aan onafhankelijk lokaal onderwijsoverleg De kernopdracht van de LOP s zit in hun naam: een lokaal overlegplaftorm zijn. Het lokaal overleg tussen onderwijsactoren en andere stakeholders zal steeds nodig zijn, in het bijzonder over gelijke onderwijskansen en inschrijvingsrecht. Het hoofddoel hiervan is te komen tot een gezamenlijk lokaal draagvlak voor de lokale implementatie van een gelijke kansenbeleid incl. inschrijvingsrecht. Van essentieel belang is dat de aansturing (voorzitterschap) van het overleg onpartijdig is, het overleg zelf in alle onafhankelijkheid kan plaats vinden, de verschillende actoren (onderwijsverstrekkers zowel als niet-onderwijsverstrekkers) als gelijke partners rond de tafel zitten, het overleg kan terugvallen op deskundige ondersteuning, en de gemaakte afspraken liefst een directe werking kunnen hebben. Dat laatste betekent (1) dat de afspraken die binnen het LOP gemaakt worden, niet louter een vrijblijvend advies mogen vormen t.a.v. een politiek orgaan dat dan de eigenlijke beslissing neemt én (2) dat de gemaakte afspraken afdwingbaar en niet vrijblijvend zijn. Dat belet niet dat de gemeente eigen plannen naar voor kan schuiven, zolang er maar ruimte is voor echt overleg met alle betrokken actoren en stakeholders. Samenwerking met de stad / gemeente onontbeerlijk Een goede samenwerking met de gemeentelijke overheid, in het bijzonder het kabinet van onderwijs, maar ook andere gemeentelijke of stedelijke diensten is onontbeerlijk. De sectoroverschrijdende samenwerking tussen onderwijs en welzijn moet absoluut aan bod blijven komen. Voor veel concrete activiteiten zal de financiële en personele steun van de gemeente/stad steeds nodig zijn. In elke regio LOP s zijn er in elke regio nodig. Er moeten afspraken gemaakt worden binnen een regio/stad. Er is een instantie nodig die dit monitort. Een belangrijke meerwaarde zou erin kunnen bestaan LOP s gebiedsdekkend te installeren. Nu doen zich problemen voor waar in naburige gemeenten geen LOP is en de scholen in die gemeenten hierdoor aan andere regelgeving gebonden zijn. 1
Los van de vernieuwing van het inschrijvingsdecreet De blijvende noodzaak aan een onafhankelijk lokaal onderwijsoverleg, in elke regio, in goede samenwerking met de gemeentelijke en stedelijke overheid, toont aan dat de vereenvoudiging van het inschrijvingsdecreet en de beslissing over de toekomst van de LOP s van elkaar losgekoppeld moeten worden. Waar de lokale implementatie van het inschrijvingsrecht nu sterk door een goed functionerend LOP ondersteund wordt, zou de koppeling van beide wijzigingen de lokale implementatie van het vernieuwde inschrijvingsrecht wel eens ernstig kunnen hinderen. Valkuilen bij overname LOP-werking door lokale besturen Het LOP is een uniek forum waar diverse geledingen (onderwijs- en niet-onderwijsverstrekkers) elkaar ontmoeten rond het thema gelijke onderwijskansen. Door een net- en sectoroverschrijdende dialoog in een neutrale setting met een onafhankelijke en verkozen voorzitter en deskundige ondersteuning is er wederzijds begrip gegroeid voor ieders situatie en uitdagingen en groeit een consensus rond het belang van een goede sociale mix in een superdiverse maatschappij. Bij een overname van die werking door de lokale besturen bestaat het risico dat die lokale besturen om politieke redenen of door de inkrimping van hun budgettaire speelruimte geen of onvoldoende middelen zullen kunnen investeren in het realiseren van sociale mix en van gelijke onderwijskansen. Als het lokale bestuur ook inrichter van onderwijs is, belandt ze bovendien in een dubbele rol. Kan bij zo'n overname de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de aansturing van het overleg verder gegarandeerd worden? Daarbij komt nog dat het lokaal bestuur meestal uitsluitend aandacht heeft voor de eigen inwoners. Die groep valt zeker niet altijd samen met de schoolbevolking. Voor het secundair onderwijs kan de eigen bevolking zelfs een minderheid in de schoolpopulatie zijn. Dit leidt er nu reeds toe dat acties zoals spijbelpreventie, waarbij andere gemeenten (en politie- en welzijnsdiensten) moeten betrokken worden, bij de uitvoering hindernissen ondervinden. De centrale aansturing van de LOP-deskundigen biedt een meerwaarde voor de deskundigheidsbevordering in het lokaal overleg. Door hun frequent onderling overleg in de schoot van AgODi blijft elke LOP-deskundige op de hoogte van de werking binnen andere LOP s en nemen zij kennis van interessante initiatieven die elders ontplooid worden. De LOP-deskundige is ook aanspreekpunt en helpdesk voor ouders en scholen. Dat is zeker niet alleen het geval in de periode voor, tijdens en na de aanmeldingen. Door die rol krijgt de LOP-deskundige een vertrouwensband met scholen en ouders en wordt het draagvlak voor de lokale afspraken verstevigd. De stap van helpdesk/aanspreekpunt naar bemiddeling is vaak maar klein. Een onpartijdige bemiddeling waarbij naar beide partijen geluisterd wordt helpt ook die vertrouwensband en dat draagvlak te verstevigen. 2
2. Rol inzake lokale gelijke onderwijskansen Aandacht voor gelijke onderwijskansen op lokaal vlak Het LOP sensibiliseert en verbindt de verschillende actoren waardoor er lokaal initiatieven rond gelijke kansen ontstaan. Het LOP is een overlegforum waar de onderwijswereld samen met lokale besturen en maatschappelijke geledingen als partners het thema gelijke onderwijskansen bespreekbaar houdt. Naargelang van het niveau komen verschillende subthema s aan de orde: kleuterparticipatie, kinderarmoede, onbetaalde schoolfacturen, anderstalige nieuwkomers, werken met anderstaligen in de klas, spijbelen, ongekwalificeerde uitstroom, enz. De LOP s organiseren in dit verband geregeld studiedagen met bijdragen van andere lokale organisaties die bepaalde aspecten toelichten. Door de permanente aandacht voor deze onderwerpen, nemen zowel de onderwijsaanbieders als het lokaal bestuur en de maatschappelijke geledingen lokale initiatieven die erop gericht zijn de onderwijskansen van maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren te versterken. De omgevingsanalyses die het LOP maakt en de jaarlijkse update ervan, evenals de evaluaties van de lokale initiatieven rond gelijke onderwijskansen dragen bij tot het inzicht in de bredere samenhangen die de eigen school overstijgen. We merken een groeiend besef bij scholen en de niet-onderwijspartners dat ze allemaal betrokken zijn bij de problematiek van ongelijke onderwijskansen. School- en studieaanbod als voorwaarden voor gelijke kansen Een LOP zou in het kader van een gelijke onderwijskansenbeleid gericht aanbevelingen moeten kunnen doen over de uitbouw van een performant onderwijsaanbod binnen de stad/regio. Voor het basisonderwijs kan dit bijvoorbeeld gaan over de wenselijke inplanting of uitbreiding van basisonderwijs, zodat elk kind de kans krijgt om in zijn buurt naar school te gaan. Voor kansarme kinderen is dit een basisvoorwaarde voor de effectieve realisatie van kleuterparticipatie. Voor het SO kan dit gaan over het behoud of de uitbreiding van het studieaanbod in de regio. Verschraling van kwaliteitsvol aanbod (vooral sterkere richtingen in ASO en TSO komen in de verdrukking) is bedreigend voor een echt kansenbeleid in een regio. Het LOP kan rond deze zaken een adviserende rol vervullen ten aanzien van de gemeente/stad die als lokale onderwijsregisseur dan de onderwijsaanbieders (netten) uitnodigt om dit aanbod te realiseren. Op sommige plaatsen gebeurt dit nu al op deze manier. 3. Bijdrage tot sociale mix in brede zin. Wat is volgens ons een goede sociale mix? We spreken van een goede sociale mix op school als de samenstelling van de schoolbevolking (de groep leerlingen in elke klas) overeenstemt met de samenstelling van de bevolking in de (bredere) schoolomgeving. 3
Hoe breed die "omgeving" is, wordt best lokaal bepaald. Dat kan een wijk zijn of een gemeente, of alles daartussenin. Of zelfs een ruimere regio die verschillende gemeenten omvat. Voor een basisschool, zowel kleuter- als lager onderwijs, kijken we eerder naar de bevolkingssamenstelling van de omliggende wijk(en). Voor secundair en buitengewoon onderwijs moeten we ruimer kijken. Scholen voor SO en scholen voor buitengewoon onderwijs rekruteren doorgaans uit een veel ruimer geografisch gebied dan basisscholen. Een goede sociale mix in SO en in het buitengewoon onderwijs dient bekeken te worden in samenhang met de lokale situatie; het opleidingsaanbod, demografische gegevens, de plaatselijke arbeidsmarkt, de opleidingswensen van ouders en jongeren, Om te vermijden dat historisch gegroeide segregatie verder bestendigd wordt, bakent het LOP de streefcijfers het best af op basis van de SES-kenmerken van de leerlingen die een bepaald gebied wonen. In specifieke gevallen, bijvoorbeeld als er veel meer kinderen of jongeren in het gebied school lopen dan er wonen, kunnen de streefcijfers beter gebaseerd worden op de SES-kenmerken van de leerlingen die in het gebied school lopen. Die keuze moet lokaal gemaakt worden, op basis van een nauwkeurige omgevingsanalyse. De gegevens uit de Leerlingendatabank kunnen daarvoor als input gebruikt worden. Hoe draagt het LOP bij tot het versterken van sociale mix? Het LOP zorgt voor sensibilisering rond het belang van sociale mix in de opvoeding en het onderwijs van kinderen. Het LOP zorgt via cijfergegevens en -analyses dat segregatieproblemen transparant worden gemaakt en maakt een doordachte gebiedsindeling met het oog op het bepalen van de streefcijfers. Bij zo'n gebiedsindeling probeert men best af te stappen van "historische" grenzen van buurten. De bereikbaarheid van de school primeert. Het LOP zorgt voor een platform waarbij expertise rond diversiteit kan uitgewisseld worden. Doordat het LOP een neutraal overlegorgaan is, wordt het mogelijk om diverse projecten rond sociale mix i.s.m. het flankerend onderwijsbeleid vlotter uit te voeren. De inbreng van de niet-onderwijspartners in het LOP is in dit verband een grote meerwaarde. Het werken aan een goede sociale mix is immers niet alleen de taak van het onderwijs maar van vele andere actoren. Het LOP organiseert (in afspraak met de stad/gemeente) toeleidingsacties ( School in zicht, "School in je buurt", Samen naar school, ) die groepjes ouders in contact brengen met elkaar en met scholen in de buurt, waardoor men ook beter kan inspelen op redelijke verwachtingen van ouders (bvb. "ik wil niet dat mijn kind de enige is..."). Het LOP bemiddelt bij inschrijvingsproblemen tussen ouders en school. In verband hiermee fungeert het LOP als meldpunt voor praktijken die ingaan tegen het inschrijvingsrecht en segregerend werken. Criteria voor indicatorleerling Onder punt 4 stellen de gemandateerde LOP-voorzitters voor om het gebruik van de dubbele contingentering (en daarmee dus het onderscheid tussen indicatorleerlingen en nietindicatorleerlingen ) optioneel te maken. Voor wie ter realisatie van sociale mix gebruik wenst te maken van de dubbele contingentering, stellen we voor om als indicatorleerling te beschouwen elke leerling die aanvinkt op één van de volgende criteria: 4
Het hoogst behaalde diploma van de ouders Het opleidingsniveau van de ouders blijkt een belangrijke voorspeller te zijn voor het schoolsucces van kinderen. Door naar het diploma van de ouders te kijken en niet te focussen op de moeder, vermijden we dat het criterium niet toepasbaar is bij specifieke gezinssituaties. De vraag is waar we best de cesuur leggen om aan te tikken op dit criterium. Nu ligt de cesuur op het getuigschrift van het zesde jaar BSO. Wie minstens zo n getuigschrift haalt, wordt niet beschouwd als kansarm. Dat is een erg lage grens. Een alternatief is om de cesuur te leggen op het diploma dat toegang geeft tot het Hoger Onderwijs, dat is een diploma van volledig ASO, TSO, KSO of van het zevende jaar BSO. Het recht hebben op een schooltoelage Met dit criterium vatten we in principe de gezinnen die tot het laagste inkomenskwartiel behoren. Probleem: instappers (peuters) die oudste kind in een gezin zijn, kunnen momenteel per definitie niet aanvinken op dit criterium. De gemandateerde voorzitters stellen voor om voor elk kind op de leeftijd van 1 jaar ambtshalve op basis van het gezinsinkomen vast te leggen of het gezin al dan niet in aanmerking komt voor een schooltoelage. Op die manier wordt dit criterium voor alle kinderen vanaf de allereerste aanmelding/inschrijving werkbaar. De thuistaal is niet het Nederlands (TNN). o In het Vlaamse Gewest is dit het enige juridische instrument om Nederlandstalige leerlingen voorrang te geven in scholen en buurten waar zij in de minderheid zijn. Met de opname van het TNN-criterium zal bij toepassing van de tweedeling indicator-/niet-indicatorleerling naargelang van de lokale situatie in het ene geval het verschil in SES de doorslag geven en in het andere geval het verschil in thuistaal. Voor scholen waarvoor de vraag groter is dan het aanbod, is het in beide gevallen van belang om een evenwichtige verdeling te kunnen realiseren die een afspiegeling vormt van de schoolomgeving. Naargelang van de lokale situatie betreft dat eerder een evenwicht tussen laag SES en hoog SES óf eerder een evenwicht tussen Nederlandstalig / niet-nederlandstalig. Tussen 2005 en 2012 functioneerde die tweedeling ook zo, zonder dat daar klachten over kwamen. o Het bestaande TNN-criterium (momenteel toegepast voor het toekenning van SES-lestijden en tot 2012 ook voor het inschrijvingsrecht) berust op een verklaring op eer. Beschikbare alternatieve indicatoren (bv. een Nederlandstalig diploma hebben) zijn misschien wel objectiever, maar geven voor laag SES-gezinnen met een migratieachtergrond in het Vlaamse Gewest geen correcter beeld van de werkelijke thuistaal. We verkiezen daarom toch de verklaring op eer. o Voor het gebied Brussel Hoofdstad wordt bovenstaande overruled door de voorrangsgroep kinderen van Nederlandskundige ouders, waardoor het geen effect zou hebben. We vragen ook om ouders die een Nederlandstalig diploma hebben van een land dat lid is van de Nederlandse Taalunie te erkennen als Nederlandskundige ouders. 5
4. Het (ver)nieuw(de) inschrijvingsrecht Vertrekpunten voor het nieuwe decreet 1. Principe Vrije schoolkeuze Elk kind heeft (als het voldoet aan de toelatingsvoorwaarden en als er nog capaciteit beschikbaar is) recht op een plaats in een school van keuze. 2. Principe van rechtszekerheid voor leerlingen, ouders en scholen Er mag geen willekeur zijn bij de toekenning van plaatsen. 3. Principe van administratieve eenvoud, transparantie & comfort: De administratie moet zo eenvoudig en transparant als mogelijk zijn voor zowel ouders als voor scholen. Waar mogelijk moeten technische middelen (Discimus, centraal aanmeldingregister) zo uitgebouwd worden dat ze het administratief comfort voor scholen verhogen. 4. Principe van onderscheidend zijn De regelgeving moet duidelijk onderscheid maken tussen SO, BaO en buitengewoon onderwijs en rekening houden met de eigenheid van elk van deze niveaus. 5. Principe van subsidiariteit: Subsidiariteit staat voor lokale autonomie. Dat wil echter niet zeggen tot op het niveau van de individuele school. Subsidiariteit gaat tot niveau van een LOP of een andere lokale regisseur. Vooral voor het SO en voor het buitengewoon onderwijs kunnen de natuurlijke leerlingenstromen een betere leidraad vormen voor het afbakenen van het lokale niveau dan historische bestuurlijke grenzen. Op bepaalde tijdstippen kunnen de gebieden aangepast worden ingevolge de gewijzigde leerlingenstromen. 6. Principe van betaalbaarheid: Waar de lokale omstandigheden de inzet van specifieke instrumenten nodig maken, bijvoorbeeld om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen en kampeertoestanden te vermijden of om sociale mix te realiseren, mogen de kosten hiervan niet louter op het lokale niveau afgewenteld worden. De Vlaamse overheid moet hier faciliterend optreden, met respect voor het lokale niveau wat de inhoudelijke keuzes betreft. Elementen die Vlaamsbreed verplicht voor alle scholen opgenomen moeten worden in het decreet Een van de vooropgestelde vertrekpunten is maximale autonomie voor het lokale niveau. Toch is het ook nodig om Vlaamsbrede regels te formuleren die van toepassing zijn voor álle scholen, ook in gebieden die nu niet onder een LOP vallen of waar geen capaciteitsdruk of gebrek aan afstemming tussen vraag en aanbod is. De gemandateerde LOP-voorzitters pleiten ervoor om het volgende in de regelgeving op te nemen voor alle scholen: 1. In een inschrijvingsregister worden de leerlingen genoteerd in volgorde van hun inschrijving. 2. Kinderen die niet worden ingeschreven krijgen een weigeringsattest. 6
3. Er wordt vooraf een capaciteitsniveau bepaald, met uitgesproken voorkeur om dit te beperken tot het allerlaagste niveau (per geboortejaar en/of leerjaar, administratieve groep, pedagogische eenheid ). 4. De absolute voorrang voor broers en zussen, kinderen van personeel. 5. Het verhogen van transparantie door het gebruik van gemeenschappelijke aanmeldings- en inschrijvingsperiodes per onderwijsniveau (basisonderwijs, secundair onderwijs, buitengewoon onderwijs). Elementen die best met een optioneel karakter in het decreet opgenomen worden (waar scholen of de lokale regievoerder naargelang van de lokale omstandigheden voor kunnen opteren) 1. Het gebruik van (centrale) aanmeldingssystemen. Die zijn nodig waar vraag en aanbod niet goed op elkaar afgestemd zijn. Bij gebruik van een aanmeldingsprocedure moet het ordeningscriterium tijd uitgesloten worden voor alle niveaus (BaO, SO, buitengewoon onderwijs). Chronologie blijft wel het ordenend principe voor inschrijvingen die zonder aanmeldingsprocedure gebeuren. De Vlaamse overheid moet in dit verband faciliterend optreden zodat LOP s of andere lokale onderwijsregisseurs die dat wensen gemakkelijker en zonder grote kosten te moeten maken, gebruik kunnen maken van een dergelijk systeem. Dit mag er echter niet toe leiden dat iedere lokale onderwijsregisseur (LOP of andere) die een aanmeldingsysteem wenst te gebruiken, dezelfde keuzes moet maken inzake ordeningscriteria of het al dan niet gebruiken van dubbele contingentering. Het systeem moet daarom open en flexibel zijn. 2. Instrumenten ter bevordering van sociale mix. Toeleidingsacties vormen een basisinstrument. Bij dergelijke initiatieven moet een LOP de mogelijkheid krijgen om tijdelijk afwijkingen toe te staan. De dubbele contingentering kan een meerwaarde bieden, zij het enkel in gebieden waar een probleem van afstemming tussen vraag en aanbod is, al dan niet in combinatie met capaciteitsdruk. Ook in dit geval moet de keuze om dubbele contingentering toe te passen lokaal gemaakt worden. De financiering mag niet louter op het lokale niveau afgewenteld worden. De Vlaamse overheid kan hierin een faciliterende rol vervullen. Andere relevante elementen 1. Het aanpassen van de regelgeving waardoor dubbele inschrijvingen in het basisonderwijs vermeden wordt. Bij een nieuwe inschrijving wordt onmiddellijk de inschrijving in de vorige school geschrapt; de vorige school wordt automatisch op de hoogte gebracht. De optimalisering van Discimus en de koppeling van centrale aanmeldingssystemen aan Discimus zijn hiervoor noodzakelijk. 2. Een heldere regeling voor de uitschrijving van leerlingen die niet komen opdagen blijft daarnaast nodig. In het kleuteronderwijs is er weliswaar geen leerplicht en kunnen ouders opteren voor een effectief instapmoment dat later ligt dan het vroegst 7
toegestane, maar dat zou niet mogen beletten dat zij hierover een communicatieplicht krijgen tegenover de school. 3. Instrumenten vereisen controle op het correcte gebruik. De gemandateerde LOPvoorzitters stellen voor om LOP-voorzitters decretaal de mogelijkheid te bieden herhaalde inbreuken te melden aan een instantie die verantwoordelijk is voor de controle op het correct toepassen van het inschrijvingsdecreet. Die instantie zou afdwingbare maatregelen moeten kunnen nemen. Ook buiten LOP-gebieden moet er controle zijn op de correcte toepassing van het inschrijvingsrecht. Die controle mag niet beperkt blijven tot individuele gevallen waarin ouders een klacht indienen bij de Commissie inzake Leerlingenrechten. 4. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vragen we om leerlingen die vanuit het Nederlandstalig basisonderwijs instromen in het secundair onderwijs onder bepaalde voorwaarden op te nemen in de voorrangsgroep Thuistaal Nederlands. 5. Het inbouwen van een evaluatie van het decreet, met aandacht voor de wijze waarop het decreet lokaal geïmplementeerd werd en de wijze waarop de lokale regisseur zijn taak vervult. 8